DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL SMMN- '1 prfNsetJe door H HANDENARBEID Sinterklaasavond bij de familie van Voorden Het nieuwsgierige hondje Kinderliefde I - -lirooS Sprookje Kerstboomversiering, m de elfjes, „ginds pan 5. V. W. Op de vliegenzwam stond: a r.s Dikke Wies je gaat uit rijden Met haar poppekindjes. Met haar mooiste jurkje aan en haar hoed met lintjes. ‘t Babypopje ligt te slapen zoetjes in den wagen en of Hansje ’t prettig vindt, hoef je niet te vr' -jen! „Poppenkinders gaan graag wand’len bij moot weer”, denkt Wtesje. ,,'t Zonnetje is goed voor Hans en voor mijn klein Liesje.” van het iedereen was daadlijk klaar, Kiep geestdriftig „Ooievaar!” ,,'t Is selfs ook een vliegmachien!” Zei de knappe Leeuw Clasien. Op een morgen ging de Haas Naar z’n vriend, den Sekhoom Klaas. Om wat nootjes te gaan eten Sn z'n zorgen te vergeten. Beiden zaten in het bosch Op het zachte groene mos Sn ze bikten en se kikten. Sn ze likten en se hikten, Tot opeens de Sekhoom zei: ..Haasje, luister sens naar mjj.” Klaas trok nu een wijs gezicht, Want hij vond het thans tdjn plicht, Om z'n vrindje in te lichten Over zekere berichten. 't Werd een echte leuke kout In het hoekje van V woud; Onze Haas was zeer aandachtig, Want hl) vond den kout reusachtig, Sn hjj riep dan ook: .Maar Klaas, JU bent werkelijk een baas!" Ook Giraf en Frits de Das Sn het goede Nijlpaard Bas Stonden stilletjes te luist'ren Om vooral het wijze fluist'ren Van den Sekhoom te verstaan, Vóór het boschje door te gaan. Sekhoom Klaas zat maar te praten, Sn hij had niet In de gaten De Giraf en Frits den Das, Noch het goede Nijlpaard Bas. Al zie ik er wat vergiftig uit. Trek daarom geen verkeerd besluit, In myn steel zit ’n klein present. Voor Kees, aan elk welbekend. Conducteur„Eerste klasse, mevrouwt” Dame: „Natuurlijk. Conducteur, aal Je er voor zorgen, dat dit kind en de bagage veilig ta RoU tardam komen, kennissen komen belden daag Conducteur: „Ik aal er voor zorgen, mevrouw, maar waar ia haar kaartje?’’ Dame laser verontwaardigd); „Kaartje 1 is beneden de drie Jaarf Ik ben een ulver, Steeds net en zuiver. Ik breng presentjes voor Mie en Toos Ben Ik nu geen bolleboos? Onder groot plelzler werd de vogel ult- Ik ben een slang, Wees maar niet bang, Ik breng een steun Voor vader en zeun. eel veel Jaren geleden woonde er In een burcht langs den Rijn een booze en goddelooze koning. Hij was krljgs- t van 't Hondje loopt heel gauw weer verder. Maar de arme Wiesje Moet nu traantjes drogen gaan van haar Hans en Liesje. Mijnheer van' Voorden en Henk keken elkaar eens aan, ze begrepen dat het voor hen bestemde geschenk in de slang moest zitten. Dus gingen ze aan het onderzoeken. Na heel wat moeite kwam er voor ieder een wandelstok uit te voorschijn. Ze waren er dol blij mee, maar vonden het jammer dat de slang daardoor heelemaal uit elkaar moest worden gehaald. Door een paar kloppen op de deur werd hun aandacht echter afgeleid; Toos snelde naar de deur. Ze kwam terug, met beide handen een stulfzwam (Fig. 4) torsend. Ze deponeerde hem op de tafel en ging toen terug om een vliegenzwam te halen. (Fig- 5). Op de stulfzwam stoncl: De kabouter uit het bosch heeft me hier gebracht En in mijn binnenste warm en zacht Ligt een pakje voor Bram Bestemd voor zijn boterham. witte Zonder vrees laten HET UURTJE VG Daar komt met heel groote sprongen plots een hondje op hen af. Heel brutaal komt hij eens kijken in den wagfn en zegt: „waf!” Foei! wat d'arme popjes schrikken van dien hond en zijn geblaf! Maar Wies zegt heel dapper„Stouterd! Weg! blijf van mijn kindjes af!" Onder groot gelach pakte Bram een trom meltje uit, waarin hij zijn boterhammen kon meenemen. Kees vond een planten- schopje waarmee hij. als het eens noodig was planten kon uitsteken. Toen er voorloopig niet meer gebeld scheen te worden, gingen ze nog gezellig spelletjes spelen, afgewisseld door een lek ker kopje chocolade met peperkoek. Veel te gauw naar hun zin was het half twaalf en kwam er een einde aan het gezellige avondje van Sinterklaas. Gelukkig dat se den volgenden morgen pas om tien uur op school behoefden te zijn. A L. streelde, trilde er door de lucht een zoete melodie als door kristallen klokjes gespeeld. ..Kijk hier eens!” riepen de elfjes, „hier bloeien nog mooiere bloemen, als je er maar even aan schudt, valt uit elk een bonbon.” Margarita was verrukt over dat nieuwe wonder, maar reeds stond ze voor de hooge marmerzuilen van het paleis, waar ze haar oogen niet van af kon wenden. Het glinsterde en straalde, maar zag er tegelijkertijd zoo gezellig uit, dat zij heele maal niet bang was om naar binnen te gaan. Wat een pracht. Geen keizerlijk slot kon zoo mooi zijn. Onder den zilveren maan- koepel lag een zaal, breed en gezellig, waarin het fijnste speelgoed was. Daarmee speelden de elfjes overdag; want dan, als de zon aan den hemel staat, hebben zij vrijaf; alleen 's nachts in het witte maanlicht vliegen zij naar beneden en gaan bij de bedjes wa ken van lieve, vrome kinderen, die voor het Inslapen hun avondgebedje gebeden hebben. Over die kinderen waken zij den heelen langen donkeren nacht en brengen hun mooie droomen. Steeds verder voerden de maanelfjes hun nieuwe speelmakkertje. In de groote eetzaal zag het er heerlijk uit. Daar stonden lange tafels, waarop gouden schotels en borden. Heeriyk-klaargemaakte gerechten stonden reeds te wachten. Koek en chocolade, mar sepein en taarten, vele soorten pudding en "t Prinsesje is nog niet zoo geoefend als de anderen en daarom gebeurt het heel dikwijls, dat ze haar jurkje niet goed vast houdt en alle sterretjes er uit vallen. De menschen op aarde, die natuurlijk niets van het maanprinsesje af weten, zeggen dan: „Hé kijk een sterren regen maar het is er geen, ’t zijn al leen maar de witte sterretjes, die Margarita uit haar Jurkje verliest. De elfjes lachen haar dan uit, vliegen een-twee-drie naar beneden en vangen de vonkjes weer op. Nog een keer Is Mayarita bedroefd ge weest. „Wat zal er nu van al de armen, zieke en bedroefde menschen worden, die nog op de wereld wonen, wanneer wij ze niet kun nen troosten, moedertje”, zuchtte zij, maar zelf wist ze het antwoord al. Zij ging weer bidden. En omdat het gebed van vrome en brave menschen verhoord wordt, zoo vond O. L. Heer het goed dat het prinsesje met haar moeder de menschen op aarde ver der kon troosten. ’s Nachts als de maan aan den hemel glanst, vliegen Margarita en haar moeder, de mooie, vredige nachtengel, langs de schitterende manestralen naar de aarde. Waar zij oogen zien, nat van tranen, en angstige zuchten naar den hftnel hoeren opstijgen, daar leggen zij troostend hun blanke handen op de met rimpels door groefde voorhoofden en kussen de moede oogen tot een verkwlkkenden slaap. Daarom houden bedroefde en ongeluk kige menschen zooveel van het zachte maanlicht, zoo heel bijzonder, want menig opstandig hart vindt onder dien milden glans verloren rust terug. gekleed. Er kwamen twee mooie stofjes uit voor een paar Zondagsche jurken en voor ieder nog een flaconnetje odeur. Nauwelijks hadden ze tijd om een kopje chocolade ta drinken, want er werd alweer gebeld. Kees ging kijken en kwam met een grappig verschrikt gezicht terug: slang, een slang, een reuzenslang, ik durf niet terug te gaan.” „Wacht”, en Bram stond op, „ik heb in Indië zooveel reuzenslangen meegemaakt dat ik daarvoor niet bang ben- I» het een python? (Fig. 3). •.Ik denk het wel,” antwoordde Kées. „Als JU mee gaat, ben Ik niet bang.’’ Kees en Bram gingen samen de deur uit en weldra kwam met luid gesis een slang de deur In schuiven. Op een stuk papier lazen ze de verklaring. pen en ondersteund," zelden zij lachend en hun stemmen klonken als klankrijke tonen van zilveren harpsnaren. zy had nauwe- lUks den toren verlaten en de wonderUJke brug betreden of de trotsche burcht stortte met donderend geraas in en begroef allen onder de pulnhoopen, die zich nog onder zUn dak bevonden. Hoog zweefde Margarita door de geopen de wolken, altUd dieper lag de aarde onder haar. De brandende burcht leek een kleine vonk en de hoogste bergen werden zand korrels. Dichter en dichter naderde zy de maan. Wat was zij verwonderd toen zij zag hoe het er daar uitzag. Dat, wat zy beneden op de aarde altUd voor een ronden zilveren kogel had aangezien, bleek een groot, hel- lichtend koepeldak te zUn van een won derlijk sprookjesachtlg-mool paleis. Witte marmeren zullen ondersteunden het. Alles blonk en glansde, maar het deed geen pUn aan haar oogen, want er lag een zachte blauwe schUn over. De sterren stonden er rondomheen en fonkelden bont- glinsterend als het prachtigste vuurwerk. Margarita kon geen woord uitbrengen van verbazing en durfde de brug byna niet te verlaten om de maan te betreden. Maar zacht klonken de stemmen van de engelen, die haar uitnoodlgden en op het zelfde oogenblik speelde er hemelsche mu ziek en kwam een menigte elfjes met uit gebreide armpjes haar tegemoet. „Wij zijn de maanelfjes”, jubelden zij, „en v.-ij kennen je al heel lang, lieve Margarita. WU hebben je ’s nachts dikwijls begeleid, wanneer Je de hutten van de armen ging bezoeken maar toen kon Je ons nog niet zien! O wat zijn we blij, dat jij nu voortaan bij ons zult blijven. WU zullen zorgen dat je hier heel gelukkig wordt." Ze namen het prinsesje bij de hand en begeleidden haar op de maan. Dus dit was nu de maan! Zoo iets heerlUks had Margarita nog nooit gezien; zelfs In haar sprookjesboeken stonden zulke mooie dingen niet afgebeeld. Zy bevond zich midden In een toovertuln. Slanke palmen fluisterden vreemde melo dieën, sierlijke bloemen op ranke stengels bloeiden overal en vlinders, met vleugels als lichtende edelsteenen, vlogen af en aan op de als diamant-schltterende bloemkel ken. Aan de takken van de boomen noodden allerlei sappige vruchten tot plukken. Ze hingen zoo laag, dat Margarita haar han den maar hoefde uit te steken om de fijn ste abrikozen, perziken, appelen, peren en pruimen te kunnen pakken. Maar zU wist niet of dat wel mocht. ,je mag er van plukken en eten, zooveel Je maar wilt en zooveel je er op kunt!” zeiden de elfjes. Vogels met glanzende veeren vlogen ver- trouweiyk naderbU en gingen op de handen en schouders der elfjes zitten en zongen heel zachte liedjes. Ginds op de bemoste boschpaden Hepen, licht en rank, reeën en wollige lammetjes. kwamen ze naderbU om zich te streelen. Wat was dat alles mooi. Het zand op de wegen glinsterde als zll- verkorrels, uit de bronnen welde heerlijk- geurend water omhoog en wanneer een lichte windvlaag de bloemen en bladeren •w youw ’n stevig stukje teekenpapier \f dubbel en calqueer er den vogel op, zóó, dat de stlppellUn op de vouw komt. Neem nu twee walnotendoppen en boor in de eene In het midden een gaatje, waardoor een koordje Wordt gehaald, waar in van te voren een knoop ts gelegd. Deze helft plak je nu op den bovenkant van den vogel en de andere helft aan den on derkant er tegen aan. Nu kun je den vo gel zoo prachtig kleuren als je maar be denken kunt. BUvoorbeeld: den snavel geel en den kop zwart, de vleugels rood met blauw, den staart groen, het Ujf blauw of verguld. Als alles beschilderd en droog is buig Je de zy kanten van den kop en de vleugels omhoog en de staart wat omlaag. Je zult eens zien hoe mooi zoo n vogel Is als hij aan den Kerstboom hangt. >R) OMZE JEUGD „Kom mee," riepen, tussc.hert-Ae nalaten staat een kapel, daar moet je nog eens neerknielen en bidden!” Margarita’s oogen schitterden vreugde; vol verlangen liep zij naar palmbosch, van waaruit het gouden kruis van de kapel haar tegenstraalde. De elfjes openden de breede deur en toen Margarita op haar knieën was gezonken en haar gebeden gezegd had, zweefde een hemelsblauwe wolk naar binnen en plot seling stond een witte engelengestalte voor haar, die vol liefde haar armen ultbreldde. „Moedertje,” riep Margarita en vloog aan de borst van haar teruggevonden lieve moeder. Nu eerst was haar geluk volkomen en woonde zy voortaan altijd met haar moe der In het maanpaleis bij de kleine stralen- elfjes. Hoe heerlijk Is het djmr. Zij speelt er met de reeën, lammetjes, vogels en vlinders, zy plukt de fijnste vruchten en strekt haar vleugeltjes uit om langs de palmboomen te vliegen. De elfjes nemen haar mee, als zij de sterretjes gaan poetsen qp wanneer de hemel er feestelijk verlicht moet uitzien. Dan vullen zij het jurkje van Margarita met bonte sterren, geven haar zilveren spijkers en een gou den hamertje en zeggen: „Kom mee, om den hemel te versleren!” zuchtig en wreed, zoodat zyn volk niet hem hield, integendeel, hem vreesde. Zijn gemalin, de schoone, liefeiyke koningin Hermenigilde, won echter de harten van alle armen en hulpbehoevenden. zy was vroom en minzaam als een engel en trachtte met alle middelen, die haar ten dienste stonden, de wonden te heelen. welke door den boezen koning geslagen werden. Plotseling echter werd zij door een ziekte overvallen en voelde zy dat haar einde spoedig zou naderen, zy riep daarom haar dochtertje, dat in alles sprekend haar even- beeld was, by zich en zei: Mijn lieve, kleine Margarita, Ik moet Je nu alleen op deze wereld achterlaten, maar ik weet, dat de armen en zieken niet ver- waarloosd zullen worden omdat Ik dood ben. Want in het vervolg zul jy hun troost en hulp schenken, waar het noodig is. Tot nu toe heb je me altyd dapper geholpen om de tranen te drogen van de ongelukkigen, en troost te brengen aan de vertwyfelde harten. Zul Je dat ook verder biyven doen, als een herinnering aan mij, beloof je dat?” De kleine Margarita was erg bedroefd en ,de tranen stroomden over haar wangen Snikkend beloofde zy ’t voorbeeld van haar lieve moeder trouw na te volgen. Toen de koningin begraven was, bleef het lieve prinsesje alleen en verlaten in het groote kasteel achter, want haar vader was weer met een machtig leger op rooftocht uitgetrokken, waarvan hy, met ryken buit beladen, hoopte weer te keeren. ZU voelde zich eenzaam, maar toch was het een heeriyke tyd voor haar, want nu kon ze ongehinderd alle armen en zieken bezoeken en hun zooveel eten en goede woorden bezorgen als zy zelf wilde. Toen de koning naar huis terugkeerde, zat er voor de burchtpoort een groote me nigte bedelaars en armen en tuaschen hen in stond als een barmhartige en zegenende engel, zyn dochtertje Margarita, dat haar gaven aan elk ronddeelde. De koning werd bleek van woede. Toornig hij de armen weg en schold op de kleine prinses, haar bedreigend, dat hy haar in den dlepsten kerker van den burcht zou laten opsluiten, wanneer zy het nog éénmaal durfde wagen iets van zyn eigen dommen weg te halen. Margarita weende smartelijk en was na dien tijd heel bang om haar naasten*fde openlyk te toonen, maar de woorden van haar moeder leefden in haar hart en zy kon het niet van zich verkrygen, de armsten onder de armen zonder troost en hulp te laten. Heimeiyk sloop zy ’s nachts uit den burcht en bracht haar goede gaven naar haar beschermelingen. De maan bescheen haar weg, opdat ze niet zou verdwalen en dankbaar keek het prinsesje naar haar omhoog en lachte vriendeiyk. Zoo kwam het, dat Margarita heel veel van de stille, vreedzame maan ging houden, veel meer dan van de zon, want die dreigde steeds haar barmhartigheid te verraden Ook de maan scheen een byzondere vriend schap voor het prinsesje te gevoelen, want zy schoof telkens, wanneer het geheime poortje in zijn scharnieren knarste, de grauwe wolken opsy en begeleidde haar als een trouwe wachter op haar nachte- lyke tochten. Maar op zekeren dag schalde het krygs- gehull over de anders zoo stille landstreek. De koning van het naburige rijk, die door den vader van Margarita was overvallen en beroofd, trok met een groote legerschaar op naar den burcht om zich bloedig over de geleden nederlaag te wreken Hoe moedig de krijgsknechten van den overvallen koning zich ook weerden, het hielp niet, de burcht werd ingenomen en in brand gestoken. Afschuweiyk klonken de angstkreten door den stillen nacht. De vlammen sloegen naar - alle kanten uit en lekten met hun roode, vurige tongen langs suilen en muren om- hoog. In doodsangst was de kleine Margarita op het platform van den hoogsten toren gevlucht, waar hot geschreeuw woeM tot haar door drong. Vertwijfeld zonk zij op haar knieën en smeekte den goeden God en allen lieven Heiligen om redding. Nauwelijks had zy enkele gebedjes ge boden, of de zwarte wolken gingen als reus achtige gordijnen open. Zilverwit kwam de maan te voorschyn en haar stralen vormden oen hechte, breede brug van den buréht- toren tot boven toe. JCom naar boven, kom naar boven, lief klein meisje,” knikte de maan vrlendeiyk lachend. Joop maar zonder angst over de brug, die ik voor je gebouwd heb, kom naar boven naar mij toe. Ik heb gezien hoe je lederen nacht goed en vol erbarmen voor mijn armen bent geweest, daarom wil ik je nu ook helpen, nu je self in gevaar verkeert, want de engelen in den hemel beschermen onschuldige zieltjes.” Vol dankbaarheid betrad Margarita de zilveren brug, terwijl twee witte engelen, een rechts en oen links van haar, op rose wolkjes naast haar zweefden. Ze hielden haar vast, wanneer se duizelig werd en dreigde te vallen. „Zoo heb je de armen en swajüKn gehol- -j—w it jaar zou de familie weeY eens ouder- I 1 wets Sinterklaas vieren. Henk kwam voor het feest over en voor deze ge legenheid had hij gevraagd of Kees en Bram ook van de party mochten zyn. Nu, daar was niets op tegen en 'zooo zat het heele gezelschap om acht uur gezellig om de ronde tafel om het feest te beginnen. Rrrrrrring, bom. bom, bom- Tegeiyk met een harde bel werd er op de deur gebonsd. Toos ging open doen. Dadeiyk kwam ze te rug met de boodschap „er staat een ka meel in de gang". Dat was Iets voor Henk. Met een dapper gezicht ging hy de kamer uit; weldra kwam hy terug, voor zich uit schuivend een dier, dat voor zyn soortge noot uit de woestyn niet behoefde onder te doen. (fig. 1). Aan zyn hals hing een briefje, waarop stond; Ik bun een kameel Soms drink ik niet veel. Maar kryg ik daar- V voor kans, ben ik wat mans. Ik breng voor ieder wat, Zoek mijn bult maar plat. f i Nu dat was net iets voor nen, en na heel wat gegrabbel bleek het, dat de kameel in derdaad ..voor allen wat” had. -Er kwamen uit te voorschyn zakkammetjes, zakspie- geltjes, boekenleggers, schaartjes en mes jes; voor ieder was er iets dat hem paste. Even later was et een heel bescheiden belletje. Ditmaal kwam Mientje kyken. Dit maal schoof er weer een beest binnen; het werd door Henk als „de Ulver” betiteld. Want(hy leek veel op_eén echte ooievaar Ook hy kondigde zich met een versje aan. (Fig. 2). slagroom en ieder elfje kon er van eten zooveel het maar wilde. Maar natuuriyk moest het eerst soep en vleesch gegeten hebben, zooals dat ieder goed en verstan dig kind doet. „Nu moet je nog een paar mooie zilve ren vleugeltjes hebben, net zulke als wy hebben, dan kun je vry rondvliegen en ons vergezellen als we naar de twinkelende sterretjes gaan. Want, weet je, die moeten wy mooi helder poetsen en als er een by zondere feestdag Is op aard, of in den he mel, dan moeten we er nog watemeer by- spykeren, om het er nog vrooiyker uit te laten zien!” Terwyi ze nog spraken, hechtten zy Mar garita een paar leuke vleugeltjes aan de schouders en deze groeiden er direct aan vast, zoodat het prinsesje nu ook vliegen kon, maar dat waagde zy toch nog niet. Plotseling werd ze heel bedroefd, zoodat haar groote blauwe pogen vol tranen ston den. „Och, Margarita, huil je?” vroegen de elfjes medeiydend, „vind je het niet prettig by ons?” „O Ja,” knikte zy en lachte door haar tranen heen, „het is alles even mooi hier en jullie bent allemaal lief en vriendeiyk voor me, maar ik voel me altyd zoo alleen, omdat myn lief moedertje er niet Is. Ik verlang zoo naar haar!” De elfjes keken elkaar begrypend aan en vroegen: „Heb je al tot O. L. Heer gebeden, dat Hy je by je moeder brengen zou?” Ja, Ja,” zuchtte Margarita, „toen ik hier naar toe over de zilveren brug naar de maan liep, heb ik aldoor maar gebeden dat de lieve engelen me naar myn moeder zouden brengen!" G G G Sn toen 's middags op de school. Na een agrije echten jool. Was de juffrouw aan probeeren, Om den kinderen te loeren. Op het bordje voor de klas. Wat een Viver nu wel was.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 6