Zijn Nappo DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL k I f I I 1 TWEE VRIENDEN HANDENARBEID De reiger, die te veel wijde hebben Weer een brief van Henk aan Bram Ijsberen in ’t bad F ÏR tl. njf rut De V P.D. Boekenrek 9 6 9 StÏLt? gen ziok£ 5 M W -r i 'i'- Zfl IIET UURTJE VOOR ONZE JEUG» hadden Ton, zich tot de Beate Bram. arm nu 01 Vlug een paar I i hlc ka.*»* I K dit t I •k. Teekening behoorende bU het boekenrek reek den de Op de school van juffrouw Bril Wat 't dien ochtend aak'lig stil; Sn tnplaats vdn prettig zingen, Zei de juffrouw nare dingen. Want de juf vertelde ras. Dat het niet tn orde was Met dien lieven Hans den Kater. Anders sulk een leuke snater, 't Lieve dier lag ernstig stek Met veel koorts en rheumattek. 's Middags zei toen juffrouw Bril: ..Lieve kinderen, ik wil, Dat wU strakjes met wat koeken, Onzen Kater gaan bezoeken." Alle dieren vonden ‘t fijn. Om bij Hansje eens te zjjn En uit pure vreugd der snaken Rolden tranen langs hun kaken- De Giraf riep luid .Hoezee! Daad’HJk gaan wU met u mee." Zelfs de kippen en de haan Lieten hunne korrels staan. Om tezamen met de eenden, Wat ze zeker innig meenden. Naar den Kater toe te gaan In de populierenlaan. Want ze waren beste grinden. Die t uitstekend konden vinden Kater Hans vond ‘t reuze fijn. Om zoo echt bemind te zijn. 35— 13.20 4a i I. U»t. ns. ten de len te 1 3: 8 20; 0 00, 20 35 50— je SalJsprin vonden t ook allemaal erg. Wat koopman een spijt gehad hebben1 den hond mooi begraven en'hij daar eens op de gracht, Tony! naar toe, er la wat te doen.1 Kijk Theo was nu niet bang meer, dat Nappo niet zou mogen blijven. En op school mocht Theo In aansluiting op de mooie les van „Hondentrouw" van gisteren de geschiedenis vertellen van den dapperen Nappo, nu z U n Nappo. C. ONFIDO dieren niet vernietigen vliegen, maar worden, zijn zoo moerassig en ontoeganke lijk, dat in de praktijk het vernietigen van eieren en larven niet gaat. De treksprlnkhanen behooren sten kant 45 c.M. lang en loepen dan met een verschil van 5 c.M. schuin af. Wanneer je goed kunt rekenen, dan zal blijken, dat je voor deze twee zijschotten een plank noodlg hebt van in totaal 85 cM. lang. Hierop meet je aan den eenen kant een lengte af van 45 cM. en aan den an deren kant een lengte van 40 cM. Zaag de plank nu schuin door midden en je hebt precies de zijschotten op de juiste maat! De onderste boekenplank is 40 c.m. lang en de beide onderste zijschotten zijn leder 30 cM. hoog. Meet nu den afstand precies af tusschen de boekenplanken en bepaal dezen afstand op 27 of 28 cM. Overal natuurlijk gelijk, anders komen de planken scheef te han gen. De beste manier om de planken te be vestigen is ze te lijmen en te schroeven. Vergeet niet, dat boeken zwaar zijn en het rek dus stevig in elkaar moet zitten om zoo’n zwaren last te torsen. Om het verband onderling nog te ver sterken, breng je aan de achterzijde van het rek een lat aan. Deze lat bevestig je dus dwars over alle drie de boekenplanken aan en zorgt er voor, dat zoowel boven als beneden de lat circa 5 c.m. uitsteekt. Je zaagt of hakt hoeken uit de planken, soo- dat de lat er precies inpast. Ook de lat lijm je en schroef je vast. Doe je t allemaal precies zoo, dan heb je werkelijk een heel sterk boekenrek, waar je je heele leven pleizler van kunt beleven. Nu nog twee oogjes aan de achterzijde, bovenaan van de bovenste zijschotten. Denk er vooral om. ook deze oogjes moeten stevig bevestigd worden, want daar komt tenslotte het heele gevaarte met den boe- kenlast aan te hangen! En nu nog een kleurtje! Je kunt t hout beitsen of schilderen al naar gelang je zelf wilt. Ook de kleur kun je zelf bepalen. Een aardige combinatie Is: van binnen rood en aan den buitenkant zwart. Nou jongens, aan het werk! Je zult eens zien, wat een mooi en degelijk boekenrek het wordt, ’t Is ook een mooi stuk werk om Iemand cadeau te doen. Maar zorgen jullie er voor, dat ’t dan ook mooi afgewerkt wordt? Goed zoo! jos ^^•anmlddag. we een pracht-vertelllng In ons taalboek! De heele klas was er stil van! Het ging over een rijken koopman te paard. Die had een fijnen hond, zoo'n trouwen herder, je weet wel, zooals ze bij Hansen. bij jullie In de straat, er ook een hebben. Nou, en die koopman was In een groot bosch gekomen. Toen ging hij rusten. Daarom deed hij zijn tasch af en alles wat hij met riemen vast had zitten." „Had-le revolvers ook?" „Ja, luister maar e«ns.” „HU was weer opgestapt en al een heel eind verder gereden, toen zijn hemd den t heelen tijd maar tegen zijn paard opsprong. Hij hield maar niet stil. En of de baas al zei, dat-ie koest moest zijn, het hielp niet. Telkens liep de hond een stukje van den weg terug en dan sprong hij weer razend tegen het paard op. Hij bleef maar blaf fen! De koopman had al een paar maal met de rijzweep geslagen, maar niets hielp. Toen dacht hij: dat beest wordt dol. Ik zal het beste doen met het neer te schieten. Toen voelde hij pas goed, hoeveel hij van zijn trouwen kameraad hield. Hij kon er niet toe besluiten. Maar hoe verder ze gin gen, hoe erger t met de dolle sprongen werd. Het beest had schuim op den bek en *t paard werd heel schichtig. Toen schoot de koopman op zijn hond. Nadat *t schot gevallen was, durfde de man niet meer om te kijken, zooveel verdriet had hij over zijn trouw beest, dat hij had moeten neer schieten. Na nog een tijd verder gereden, te heb ben, bemerkte de koopman, dat zijn groots relstasch, waar ook al zijn geld Ir. zat, weg was. Hij schrok geweldig! Dadelijk reed hij Op een holletje vlogen Theo en Ton naar de gracht; ze waren er in een wip. drongen ze door de kijkers heen en daar zagen ze wat er gaande was: jongens hadden een hond, zoo’n straat hond, die van niemand schijnt te zijn, de gracht in gejaagd en met steenen en stokken beletten ze het arme beest, dat al erg moe scheen te zijn, om op het droge te komen. De andere jongens, die graag aan een pretje meehielpen, bewaakten alle kan- De arme hond was en om zoo Dat Is iets, wat jullie allemaal wel ge bruiken kunt, nietwaar? En zoo heel moei lijk te maken is het niet eens! Let maar eens op. De bovenste twee planken zijn ieder fr) cM. lang en 25 of 30 cM. breed en IK t 2 cM. dik. Wanneer het hout nu 25 c.M. breed is, dan moeten ook alle andere plan ken zoo breed zijn; is het 30 c.M. breed, dan natuurlijk ook allemaal 30 C.M. De twee bovenste schotten zijn aan den lang- Er was er eens een kleine hond En ook een kleine kat; Ze woonden in het zelfde huis Maar.... hadden altijd wat- ‘t Was immer vechten met elkaar, Steeds stond er een gereed Met klauw of bek en dan was 't maar. Wie of het 't hardste deed! De hond at steeds uit poesjes schaal En nam het beste deel. En wat er overbleef kreeg poes Nu, dat was vaak niet veel' De poeR. Kwaadaardig, sloeg haar poot Dan tn des hondjes neus; Dat gaf een echte vechtpartij De haren vlogen.... heusch! Maar op een dag was poesje weg, Te vinden was ze niet; En 't hondje had, 't is werkelijk waar, Het allermeest verdri^Z Wat was het saai en leeg in huis De hond liep doelloos rond, Nu hij geen poes voor kibbelarij Of vechtpartijtje vond! Nu stond de etensschaal van poes Onaangeroerd - 'f was net Of er door ’t hondje heelemaal Niet meer werd opgelet! Hij snuffelde en dribbelde En zocht in lederen hoek; Maar hoe hij zocht en hoe hjf keek: Het poesje dat bleef zoek. Tot eensklaps bU de keldertrap Hoort hU heel zacht „miauw" Net of er iemand zeggen wil: „Och. help ma nu toch gauw!". Toen nam de hond, die kletne hond. Een flink en koen besluit; HU haalde 'f poesje in z’n bek Den donkren kelder uit! Alwaar ze in gevallen was, Die domme kleine kat; En waar ze hongerig en alleen Een poos verborgen zat! Wat was het kleine poesje blU En zU sprak vol berouw: „■k BenblU.dat ik weer bU je ben Ik vecht niet meer met jou!" En ook de hond zet heel gedwee: ,Jiet was m’n eigen schuld Omdat ik van je eten vaak Het meeste heb gesmuld!" Zoo is de vrede dan hersteld Tusschen die poes en hond; tn 'k wed, dat je nu voortaan heusch Geen betere vrienden vond! Maar wat later bU het huis Was elk rustig als een muls. Want zU zagen met veel vreezen, Wat je allen hier kunt lezen, .Jiee maar, juffrouw is het waar. Is ons vrindje zóó erg naarT" ..Moog'lUk heeft hij na het feesten. Als zoovele and're beesten. Veel te veel gesnoept van kreeft. Waar hU nu wat last van heeft!" Wanneer het sprinkhanenvolk is wegge trokken. ziet het heele landschap er even troosteloos uit als wanneer er brand had gewoed. Vuren, aangestoken om ze te ver nietigen, worden gedoofd, zelfs de rook kan ze niet tegenhouden. Honderden, duizenden worden gedood, maar nieuwe duizendtallen zijn klaar om de plaats der gevallenen in te nemen. Mlentje vroeg waarom de menschen die vóór ze kunnen Dat zou wel een goed Idee zijn, de plaatsen, waar de eieren gelegd beraadslaagden over voorstel en zij besloten van den nood een deugd te maken en voor dit keer vriend schap te sluiten met den reiger. Zij namen het aanbod van den reiger asm. Een voor een kwamen zij nu bij den reiger en deze nam elk vischje voorzichtig in zijn bek en droeg het door bet bosch naar een ander meer. Maar halverwege at bij de visschen op en Het de graten liggen. Dan liep hij weer naar het water om de volgende visschen over te brengen. Toen alle visschen op die manier uit het meer waren gehaald vroeg de reiger aan den kreeft of hij ook overge bracht wilde worden. „Oraag", sprak de kreeft. De reiger nam nu ook hem in zijn bek en droeg hem het woud in. Toen ze echter halverwege waren gekomen, zag de kreeft de vischgraten op het mos liggen en hij begreep meteen wat er gebeurd waa. Nu zou het zijn beurt wezen om opgegeten te worden. „Wacht even.” dacht de kreeft en hU greep met zijn scherpe scharen den reiger bij de keel en doodde heus. En zóó was het einde van den reiger, die niet tevreden wu geweest met visschen, maar ook het malsche vleeach van den kreeft had willen hebben. HENK EERDMANH Veld spei Uaan familie van de veldsprlnkhanen (flg. 2). Hiertoe behooren bij ons alleen kleinere soorten, die veel schade aan planten doen. De veldsprlnkhanen kunnen ook muziek maken, maar doen het op een beetje an dere manier. Ook hun gehoororgaan ligt anders: niet in de schenen, maar in het eten niet alleen planten, naaypok achterlijf. aeg meer in see tan. MMdr leg- tlazoo, nu heb je weer een en ander van me gehoord. Ik ben benieuwd ook eens wat van jou te hooren. Heel veel groeten. Het was maar goed, dat deze brief kwam, want Bram was Inderdaad In een alles behalve goede stemming. Zijn hondje Tobias was erg ziek en de dierenarts moest er aan te pas komen. Deze was bang, dat het diertje iets verkeerds gegeten had en kon hem geen zekerheid geven, dat hij beter zou worden. Eigenlijk was Bram maar blij, dat de vacantle niet langer duur de, want hij ver|angde naar school en naar zijn kameraden. A. T, zich graag doen en gaf een jankend geluid je, zich tegen zijn Jongen beschermer aan leunend. Met hun rijke jongensfantasle beraam den die twee allerlei plannen, waaf hun hond, hun.... ja, hoe zouden ze hem noe men?.... hun „Nappo” (naar Napoleon uit het geschiedenisboek, dat vonden ze het prachtigste!) allerlei leuke of heldhaftige staaltjes In volbracht. 2e waren bij Theo’s huls; Tonny woonde vlak bij. Nu begon het moellljkste gedeelte van de onderneming. Vader was met den wagen op reis; moeder had visite. Dat trof. En met Mlen, de keukenmeid, die van een dorp kwam en een week hart en een zwak voor dieren had, was al gauw een stil bond genootschap gesloten voor de beveiliging van Nappo. Het goede schepsel kreeg tra nen In de oogen bij het verhaal van de jongens over de angsten en de uitputting van Napple. Op aanraden van Mlen kreeg het beest een ferm bad. met zeep werd-le geborsteld en toen nagedroogd en In een warm mandje genesteld In een niet opval lend hoekje van de garage. Het was het zelfde beest niet meer! Mien had er zelf schik In, maar de jongens wel het meest. En uitgehongerd als *t beest was! HIJ blief de maar steeds meer. Toen glng-le slapen, lekker op een rolletje gekronkeld, z’n snuit tusschen z’n pooten. Theo en Ton glunderden van het avon tuur, waar hun edel Jongenshart zoo n mooi aandeel In had gehad; ze voelden zlchblzonder gelukkig. llnr alles liep niet mee. BU het sluiten .van de garage hoorde vader ’s avonds een vreemd geluld In een der hoeken. En de verstekeling Nappo was ontdekt. „Wat krügen we nu?” zei vader, binnen komend. Theo bloosde als een Melkers Moeder wUt van niets. Hoe vader ook ge troffen was door de edele tusschenkomst van zUn jongen voor *t behoud van een armen straathond, hij bleef bU zijn be sluit:, Nappo mocht bhjven overnachte^ maar moest den volgenden dag de wijde wereld In. Theo sliep heel laat en verdrietig In. Midden In den nacht werd de heele fa milie wakker van een geweldig doordrin gend geblaf uit de garage. Het bleef aan houden. Niemand kon een oog dicht doen: Nap hield ze allen wakker! Ten einde raad ging vader en Theo ging natuurlijk mee! eens op onderzoek uit. HU bemerkte In de duisternis van den nacht niets blzonders. En toen Nappo ein- delUk bedaard scheen te zUn, gingen va der en Theo naar binnen. Na een half uur tje was alles In diepe rust. Theo dacht, dat vaders besluit nu wel vaster zou staan dan ooit, en dat er geen hoop meer bleef om dien .JeelUken nachtrust verstoorder”, zoo als vader al had gezegd, te mogen houden. *s Morgens vroeg was *t een ongewone drukte in de straat; politie, menschen. weer politie, recherche: Ingebroken! Bru tale Inbraak, zeven hulzen verder dan het huls waar Theo woonde. BU het hooren van dit nieuws werd het geblaf van Nappo aanstonds In verband gebracht met dezen Inbraak. En jawel! Op meerdere plaatsen bU de ramen en deuren, die op het tuintje uitkwamen, vonden vader en Theo de dui delijke sporen van inbrekers, die bHjkbaar hadden geprobeerd om binnen te sluipen, maar toen plotseling door het geweldig alarm van den dapperen Nappo op de vlucht waren gedreven en een geschiktere gelegenheid In de buurt hadden gezocht. Deze veronderstelling werd al spoedig be waarheid door het onderzoek van da po litie, ook bU Theo thuis. sen tot ontsnappen. werkelUk geheel in *t nauw gedreven keek met groote angstige oogen rond een uitweg te vinden. Als dat spelletje nog een tydje moest duren, dan zou het arme beest uitgeput raken en moeten ver drinken. Dat was Theo en Ton te veel! „Laf aards! Dierenbeulen!" riepen ze. „Als jelui niet ophoudt, krUgen jullie met ons te doen!" „Bemoei je met je eigen.” schreeuwde een der belhamels van onder aan den wa terkant. „Laat je dat beest vrij!” beet Theo hem tegen, en hU stond In een fiere, dreigende houding tegenover de dierenkwellers, waar van al een heel troepje was weggetrokken, toen ze zagen, dat het Theo meenens was en dat Ton óók geen mannetje was om zoo maar om te blazen. Al spoedig stonden Theo en zUn vriend nog alleen tegenover de twee straatrakkers met den hond; de andere jongens.stonden op een kleinen afstand te wachten op een „knokpartutje”. Maar de twee bengels dro pen af; er kwamen groote menschen op dagen, die zich allicht met de zaak zouden bemoeien en daar bleven ze liever bulten. De hond kreeg nu zUn kans en werkte zich met veel moeite op het droge. Het beest was dood-op. Ton en Theo bleven nog even «taan, niet goed wetend, wat te doen. Ze wilden stilletjes opsteppen naar huls, toen de hond zich met moeite oprichtte, aldoor hUgend, zich nog eens flink afschudde om 1 laatste grachtwater van zich af te slaan en zich heel trouw, alsof hU bU hen hoor de, naast Theo en Ton aansloot en met hen aanstapte. De jongens hadden schik m hun beestje: wou hU hen bedanken of misschien verdere bescherming zoeken? „Ton, hu loopt mee.” „Leuk hè. Zoo’n arme stakker.” „En als hU nou eens niet meer weg wil. wat doe je dan?” „Houden!” ••En je vader en moeder dan? Die willen ■oo’n straatbeest toch niet! HU zou anders bU jullie wel een plaatsje kunnen krUgen al was t mkar in de garage. Maar wU met «en bovenhuis. Ik zou niet met een hond moeten aankomen!” ••Daar zeg je wat. Ton! Ik houd hem! In de garage! En als hU er een dag Is en hij Is fUn opgeknapt dan kom ik er thuis mee voor den dag. Nou, en dan mag ik hem misschien wel houden.” En in zUn bUj vooruitzicht, een hond te hebben, die naar hem zou luisteren, tikte Theo zUn beestje op zUn kop en streelde ham langs zUn natte huid. Het dier liet bet k verond rstel, dat je, zooals je al schreef, weer behoefte hebt aan een „opklkkering” (mooi woord, hé!) Ik zal daarom vertellen van de sprinkhanen, waarvan het hier letterhjk wemelt. Laatst op een kvond kwamen we thuis en gingen naar bed, -toen we iets groots en groens op het gorcUjn zagen zitten. BU nader Inzien bleek het een echte sabelsprinkhaan (tig. 1' te zUn. HU zat op een doosje scheerzeep en Het zich met het doosje gemakkeUjk naar bulten brengen. Den sabelsprinkhaan von den we twee dagen later terug In het gras bU het schuurtje. De „sabel”, dat wil zeg gen de legboor was duldeUjk te zien. Elgen- UJk mag Ik die sabelsprlnkhanen graag want sa en zelfs nog boor maakt moeder sprinkhaan een kuiltje In den grond om haar eitjes in. te leggen. Vader sabelsprinkhaan is een groot mu ziekkunstenaar. Op zijn eenen vleugel heeft hU een soort trommelvlies,- omgeven door een harden rand. Op den anderen vleugel bevindt zich een soort kam met tandjes. WrUft het dier nu met die kam over den harden rand van het trommelvlies, dan ontstaat het bekende piepende sprinkhaan- geluld. NatuurlUk moet moeder sprinkhaan het fraaie gezang van vader sprinkhaan kun nen hooren en daarom bezit zU een ge hoororgaan, dat wel een beetje op een vreemde plaats Ugt, namelUk In de scheen van de voorpooten In plaats van in den kop. TerwUl mama sprinkhaan rustig haar weg vervolgde, moest Mlentje en Toos nog allerlei van de sprinkhanen weten. Ik ver telde hun van den treksprlnkhasm, die geen broertje, maar toch een neefje van den sabelsprinkhaan kan genoemd worden Die treksprlnkhanen komen vooral voor In Oost-Europa en Zuld-Afrlka en veroor zaken daar heel wat eUende. Als de men schen zoo’n sprinkhaanvolk zien aankomen, bidden ze overal, dat de dieren een andere richting zullen nemen. Waar het sprink hanenvolk neervalt, wordt alles gedood; geen grasje, geen bloempje bUJft gespaard. a an den oever van een meer woonde Zjk een oude, slimme reiger, die zich voedde met de visschen, die In het meer zwommen. Lange jaren reeds had hU zoo In zUn onderhoud voorzien, maar van lieverlede werd hU stram en slecht ter been, zoodat de vischvangst hem moeilijk begon te vaHen. Toen bedacht de slimme reiger een Hst en op zekeren dag verscheen hU weer aan den oever van het meer, treurig en somber, zoodat iedereen zich afvroeg wat hem sou kunnen schelen. Een kreeft waagde het er naar te Infor- meeren. HU bleef op een veiligen afstand staan en vroeg: „Waarom bent u zoo treu rig, meneer Reiger? En waarom gaat u niet op de vischvangst?" „Dat Is een treurige geschiedenis," ant woordde de reiger droevig. „Ik was van morgen in de stad en daar hoorde ik dat terug.” „En vónd hU ze weer? Zeg. Theo, die hond was zeker niet echt doodgeschoten?” „Was dkt maar waar! Dat dacht Willy van der Bruggen ook in de klas. Die ze! bU- na hardop: „O, dien hond vindt-le nog le vend terug!” „Vertel eens gauw verder, Theo.” „Nou, hU reed terug en hU zag al gauw bloedsporen. Maar hU vond geen tasch. Totdat hU teruggegaan was tot op de plaats, waar hU genist had. En daar lag de tasch op den gronden de hond ster vend ernaast. Nog even heeft hU zUn baas aangekeken." „Hè, wat jammer toch van zoo’n beest, vind JU ook niet, Theo?” „O, wil moet di4 HU heeff Kijk Gauw er >j eens, wat een jpngens!” de visschers van plan waren dit meer leeg te visschen met hun netten. Stel je dat eens vóór! Er zal geen visch meer over- biyven, zoodat ik dus aal verhongeren. Daarom vang ik ook geen visschen meer, want wat helpt het mU? Er is geen ont komen meer aan. Ik moet sterven zoo zeker als tweemaal twee vier is." En de reiger Het treurig het hoofd han gen. De visschen echter hadden alles .gehoord en werden zeer bevreesd. En omdat ze geen middel zagen om aan het dreigend gevaar te ontkomen, wendden zU zich tot den reiger. „Meneer Reiger.’’ vroegen de visschen, „wat moeten we doen?” „Voor jullie is er maar één middel” sprak de reiger. .Je moet verhuizen naar een ander meer. Dan kunnen de visschers je niet bereiken." Juist, dachten de visschen, hU heeft ge- lUk. We moeten verhuizen. Maar hoe moe ten we dat aanleggen. „Kunt u ons zeggen hoe we moeten ver huizen?” vroegen de visschen nogmaals. De reiger knikte. ,Jk wil jullie wel helpen door je stuk voor stuk naar een ander meer over te brengen. De visschen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1935 | | pagina 15