De reus en de fluitspeler H F DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL I HANDENARBEID JAN LEEST VOOR VAN ALLES WAT 1 J ■HiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiniiiMniiiiiiiiininiiiiiiiiiiittiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiM Teekenvoorbeelden I I I iff Door MIEN POTHARST UIT DE REKENKUNDE I EEN AARDIGE HORLOCE-HANGER OF STANDAARD I Zonnige jeugd I I 3 HET UURTJE VOOR OTOZE JEUGO 3 I JOS. T. MEYER p pp speelde Jan Zondervan rich, dan komt Jullie naam ook in de wlz- kundlge tijdschriften der geheele wereld! j 'Hl/T en den soldaten tegen, achtergebleven. Het bekende zangerspaar Stond dra met wat lied’refriqaar. Om ‘t gezelschap te vergasten, Zoo t bekwamen lieden paste. Eerst kwam er een leuke wijs. Die zij zongen als een Sijs, Daarna moesten zij toen zingen, Ernstige en wijze dingen- En tot slot zong 't heele koor: „’t Was een leuke ochtend hoor!" Teekening, behoorende bij een aardige horlogehanger op standaard En hier staat nog in deze krant: ,.Er wordt vermist een hond-"’ Tweehonderd gulden kreeg degeen Die ’t arme diertje vond! Ook advertenties staan er in; Bij slager Bontekoe Krijg 1e op een pond leverworst Nog een rollade toe! '{Was bij den bakker. En z’n knecht Heeft al de koek verbrand! Geloof je 't niet? Nu lees dan zelf 1 Staat heusch in deze krant! Twee negers in Amerika Die vochten met elkaar; De eene werd van schrik spierwit 't Klinkt mal, maar ‘t is toch waar! De bakker geeft vandaag het brood Aan iedereen voor niets; Daarbij een dikken krentenbol Zeg, is dat even iets?” Maar plots roept Piet, die ouder is: ,Zeg Jan, wat doe je nou! Je speldt ons, geloof ik, allemaal Maar wat op onze mouw! Zoo leest die Jan aldoor maar De nieuwtjes aan ons voor; En wij, we luisteren allemaal Zijn een en al gehoor! En warempel, op de school Was het overal weer jool, Maar toch viel er menig traantje Bij ‘t verhaal van Eekhoorn Daantje; Want hjj las met veel gevoel, Ook al leek hij nóg zoo koel- Het verhaal van „Hans en Grietje", „Doornroosje". „Adelietje”, En nog ,J)e gelaarsde Kat’, Die hij haast vergeten had. 't Tweelingpaar, de broertjes Muis, Voelden zich geweldig thuis, Want zij dansten op hun klompjes, Bogen sierlijk hunne rompjes. En bij 't eind riep 1 tweetal luid: ,Jiu is 't aardig dansje uit.” Iedereen had echt genoten. En de kleintjes èn de grooten Vonden het geweldig fijn, Op het feest present te zijn. Op vaders stoel zit kleine Jan En in z’n eene hand Houdt hij met een geleerd gezicht De „groote-menschenkrant!” et is altijd wel aardig, als Je in je kamertje of op Je tafeltje een han gertje of standaard hebt, waaraan je je horloge kunt hangen. B.v. als je Je huis werk slt te maken, of als Je ’s morgens wakker wordt, dat Je dan precies kunt alen hoe laat het is. Ook is soo n hanger of standaard een aardig geschenk. En het maken is heel eenvoudig! Dat doe Je als volgt: Op het prentje zie je gaan Door de populierenlaan Twee van onze beste vrinden, Die het samen kunnen vinden. Beiden roepen ze; „Wat fijn, Dat de school in de woestijn Het gehaald heeft op "t kantje, Na dat akelige brandje. Maar, 1 heeft ook z’n goede zij. Want er komt een feestpartij." wel'klein ki Jan!” Zoo zi ’t bosch. Hel duidelijk 1_ En nu het laatste werkje. Oebrulk je het voorwerp als hanger, dan moet Je natuur lijk aan de achterzijde een oogje maken, waarmede je het aan een haakje of spijker in den wand kunt ophangen. Gebruik je *t als standaard, dan zaag je van hout een driehoekje en lijmt dit van achteren tegen het huisje aan, zoodat je het neer kunt zetten. Je zal eens zien, wat een aardig werkje het is. iuiiiiiiiiiiiii r Daaruit leest onze Jantje voor, En op z’n kleinen neus Daar heeft hij vader’s bril gezet. Geloof je 't niet? 't Is heusch! Jan zegt: „Weest nu eens even stil. Dan lees ik uit de krant Wat gisteravond is gebeurd. Een heele groote brand. en begonnen langzamer te loopen. In stilte bewonderden ze den moedigen fluitspeler. .Jullie zijn me helden hoor!” spotte deze, toen hij hun angst opmerkte. Maar de sol daten mompelden: „Wacht maar, straks 'zul je wel een toontje lager zingen!” De reus, die in z*n spelonk lag te slapen, snurk te zoo hard, dat t leek of er een geweldige storm aan *t loeien was. „Hu!” bibberden de soldaten en werden zoo wit als een ta fellaken. De afstand tusschen den fluit speler en de soldaten werd steeds grooter. Op een gegeven oogenblik keek hij om en zag tot zijn verbazing, dat er van den hee- de van woede. Maar dat hielp *m geen zier: dansen moest-ie, of ie wilde of niet. Twee uren hield le X vol, maar toen stortte hij met een harden plof op den grond. Z'n ééne oog rolde nog eens woest door z'n hoofd en daarna bleef de reus morsdood liggen.... Hij had zich zelf doodgedanstVoor zichtig sloop de fluitspeler naderbij, want al lag de reus stokstijf, tóch vertrouwde hij ‘t nog niet al te best. Aan alle kanten be tastte hij het lichaam van den reus, maar deze verroerde geen vin meer en was zoo dood als een pier. Jan Zondervan, die een slimme klant was, prikte 'm nog eens flink p>^ijn jullie goede rekenaars? Ik hoop het, want het is allesbehalve aan- genaam op school steeds maar vier of nog minder voor je sommen te halen, als je toch zoo je best hebt gedaan, nietwaar? En standjes, die je krijgt zoowel op school als thuis als Je een slechte rekenaar bent, neen maarik weet er van mee te praten, want Ik behoorde vroeger ook tot het gilde der.... slechte rekenaars. Nu las ik dezer dagen, dat het eindelijk, eindelijk.... aan een Jongen wiskunste naar, student aan de Hooge School te Mos kou, gelukt was, het duidelijke bewijs te le veren. Zelfs de geleerdste mannen uit Rn» land en Dultachland konden er geen speld tusschen krijgen! Dat belooft een genie te worden, deze Jonge Rus! Jullie mogen zijn naam wel weten, al zal je dien misschien wel.niet lang kunnen onthouden. Hij heet Heinrich Schnlrelmann en is eigenlijk van huis uit een Dultscher. Als het nu van den winter koud is en je hebt niets te doen, probeeren Jullie dan ook maar eens, of Je zoo knap bent als Heln- a an den zoom van een dichtbegroeid bosch leefde eens in een diepe spe- lonk een geweldige reus.Z’n voeten waren zóó groot, dat hij met een paar stappen een afstand van tien kilometer af legde, terwijl de grond, daarbij door z'n zwaarte dreunde of er een heel regiment dragonders aan kwam rukken. Z'n ellen lange armen waren voorzien van enorme handen en op ieder van z’n breede duimen sou met’ gemak een kind hebben kunnen zitten, zonder gevaar van er af te zullen tuimelen. -Op z’n kolossale schouders was aan lederen kant wel plaats voor vijf vol wassen mannen. De reus was dan ook ont zettend sterk. Met één hand kon hjj een forschen boom uit de harde rukken met wortels en al. Een stuk ijzer beet ie met z'n grimmige tanden doormidden of ’t een plakje snijkoek was en zelfs met z’n pink lichtte hij de zwaarste voorwerpen op als veertjes. Het griezeligste van dezen reus was echter, dat le slechts één, kogelrond, oog bezat, dat midden op z’n voorhoofd stond. Dit rare oog fonkelde boosaardig en soms schoten er vurige stralen uit. Geen wonder dan ook, dat de menschen doodsbenauwd voor hem waren. Ze vluchten ver weg, als hij in aantocht was. Want af en toe kroop de vreeselljke reus uit z'n hol en kwam het bosch uit. De verwoestingen, die hij dan aanrichtte, waren om van te rillen. Hulzen stootte hjj omver of t speelgoed was, door er met z’n stevige schouders een duwtje te gen te geven. Iedereen, die nletbijtijds uit de voeten was, werd een kopje kleiner ge maakt door den wreedaardigen reus. Het volk leefde alzoo in voortdurenden angst voor den woesteling. Zoodra de kreet weer galmde: „de reus, de reus!" £an pakten de arme menschen in der haast al hun hebben en houden bij elkaar, om hals over Kop een schuilplaats te zoeken. De konlng van dat land wilde gaarne zijn volk van deze plaag bevrijden. Maar goede raad was duur. Wie zou het durven wagen, den strijd aan te binden tegen den reus? Een Jjeel le ger soldaten durfde dit nog niet eens aan! De konlng hield vergaderingen met z’n mi nisters tot diep In den nacht. De knapste koppen prakkiseerden zich suf, maar nie mand vond een geschikte oplossing. Terwijl zoo t heele land in angst verkeerde, ge beurde het op zekeren dag, dat er in de hoofdstad een armoedig gekleede man ver scheen. Niemand wist hoe hij heette of waar hij vandaan kwam. Zijn gezicht droeg duidelijke sporen van ontbering; z’n lange, sluike haren hingen op den rand van z'n zwart-fluweelen, tot op den draad versle ten wambuis. Onder den arm droeg hij een eenvoudige, houten herdersfluit. Op het ruime marktplein hield de geheimzinnige vreemdeling halt, zette de fluit aan zijn mond en begon zachte, droevige wijsjes te spelen. Z’n oogen staarden daarbij droome- rig in de verte. Al spoedig had hij ’n kring van luisteraars om zich heen verzameld; z’n muts had hij naast zich op de straatstee nen gelegd en menig geldstuk werd er in geworpen. De vreemdeling speelde zóó aan grijpend, dat Iedereen, die passeerde, als aan den grond genageld stil bleef staan. Hij maakte hooge trillers op z’n fluit, als een nachtegaal, dan weer klonk z’n spel als 1 getlerelier van een leeuwerik of ’t kwlnke- leeren van een merel. Weldra bleek tot al ler verbazing, dat deze fluit merkwaardige eigenschappen bezat. Speelde de vreemde ling er namelijk een langzaam stukje in mi neur op, dan kregen alle menschen slaap. Ze wreven hun oogen, sommigen konden 1 geeuwen niet nalaten en anderen begonnen zelfs te knikkebollen! Maar niet zoodra floot hij een vlug, lustig deuntje in majeur, of niemand kon z’n beenen meer stilhou den! De toehoorders vatten elkaar om ’t middel en dansten er vroolljk op los. Het was een potslerlijk tooneeltje! De bakker met z’n hooge, witte muts op, danste met den melkboer, de slager met den kruidenier, oude moedertjes met jonge meisjes en zoo al meer. Toen de fluitspeler echter bemerk te, dat er genoeg geldstukken in z’n muts lagen, staakte hij z’n spel en sloop stil weg door een zijstraatje. Het nieuws ging rond als een loopend vuurtje. De heele stad was er weldra vol van, dat er een onbekende fluitspeler gekomen was, die de menschen, al spelende, naar verkiezing kon doen In slapen of laten danAnDit kwam ook den konlng ter oore en plots kreeg deze ’n •chltterenden Inval. In'allerijl ontbood hij den fluitspeler aan het hof en Ontving hem buitengewoon vriendelijk. „Vertel me eens, beste man, hoe is je naam en waar kom Je vandaan?" vroeg de honing, brandend van nieuwsgierigheid. „Ik heet Jan Zondervan, Sire,” gaf de Vreemdeling met een beleefde bulging ten antwoord, „en Ik kom uit Nergensland .£i, JU bent een grappige snaak,” lachte de konlng. ,Js het waar, dat Jij zoo mooi °P de fluit kunt spelen? Zoo Ja, doe me dan 't genoegen een stukje ten gehoore te bren gen” De konlng wilde er zich persoonlijk van overtuigen, of het geen verzinsel was, wat de menschen over zijn spelen vertelden. De fluitist aarzelde even, maar de konlng ■ei aanmoedigend„Wees maar niet bang, er zal je niets kwaads overkomen”.Toen floot Jan Zondervan eerst een langzaam, droevig wijsje en zoowaar: de konlng kon ■’n oogen haast niet openhouden van den eiaap, al sperde hij ze ook lodderlg-wijd open.... Daarop volgde een vlug, vroolljk Maar nu ter zake! Weten Jullie wat een priemgetal is? Niet? Dan zal Ik het je vertellen! Een priemgetal is een getal, dat alleen maar deelbaar is door 1 en het getal Zelf: 7 Is dus een priem getal, want je kunt het alleen maar deelen door 1 en door 7. Het getal 9 is echter geen priemgetal, want dat is, behalve door 1 en door 9 ook nog door 3 deelbaar. Het getal 9 is een samengesteld getal. Je zult begrijpen, cj^t er een reuzen-aan- tal prlemgetallen is: kleine zoowel als groo te: 1, 2, 3, 5, 7, 11, 13 zijn tamelijk klein; 97, 503 zijn tamelijk groot en 48593 is heel groot! Geloof je niet, dat 48593 een priemgetal is? Nu.... ik verzeker Je, dat het zoo is! Als Je behalve 1 en 48593 nog een getal vindt, dat een deeler is van 48593, dan geef ik je dit heele getal in guldens cadeau! Royaal, hè?! len troep geen man meer te bespeuren viel. „Wat een lafaards!” zei hij hardop. „Enfin, dan-maar alleen er op uit. Ik zal dien reus ijgen, of m’n naam is geen vierf le dan In z’n eentje door Het ronken van den reus werd al hobrbaar. Op goed geluk ging te daar op af en sloop ongemerkt tot vlak bij de spelonk. Hij verschool zich achter een dikken boom en begon dansmuziek te spe len. Al spoedig werd de reus wakker, wreef met z’n geweldige vuisten z’n ééne oog uit en deed een paar vervaarlijke geeuwen, die als ’t rommelen van den donder klonken. Daarop waggelde hij, nog slaapdronken, met logge stappen z’n hol uit. „Welke scha vuit durft me in m’n slaapje te komen sto ren?” schreeuwde hij, erg uit z’n humeur. Hij keek en keek, alle kanten uit, maar de fluitspeler achter den boom kreeg ie niet in de gaten. „Ik zie niets!” bromde de reus ,’t Is' zeker een of andere die ergens in een Intusschen speelde Jan Zondervan er steeds sneller op los, terwijl hij zorgde, niet te voorschijn te komen. En waarlijk, daar begon de reus al rare bokkesprongen te maken, dat dansen moest verbeelden, ’t Was een komiek gezicht, den reus met armen en beenen te zien zwaaien! Af en toe gluurde de fluitspeler even om den hoek van den boom en kon dan z’n lachen bijna niet houden. Aldoor sprong de reus plomp op en neer als een logge beer, hijgend van de ongewone Inspanning. Dolgraag had de vadsige reus op willen houden en hij brul- Nu leefde er in de 18e eeuw een geleerde professor, die de stelling verkondigde: Elk even getal kan opgevat worden als de som van twee priemgetallen. Zoo Is 10 bijv, ge lijk aan 3 plus 7 of 5 plus 5; 70 is gelijk min 23 plus 47, enz. Nu moet je echter in de rekenkunde alles, wat Je zegt, kunnen bewijzen. Maar.... dat had de professor In dit geval vergeten. En zoo gauw de professor zijn'Stelllng had uit gesproken, sloegen zijn discipelen aan het werk. Men zou eens probeeren, of men dat nu niet eens kon bewijzen! Maanden en jaren, ja tientaUen van Jaren, zelfs meer dan twee eeuwen gingen nu voorbij, zonder dat het ook maar aan één geleerde gelukte, de moeilijke stelling, die toch zoo eenvou dig leek, te bewijzen. Honderden geleerden stuurden een bewijs, maar.... er waren telkens weer geleerden, die hun wijsheid wegredeneerden: het be wijs werd tot voor een jaar niet ge leverd. met een speld, om te zien of-ie nog teeke- nen van leven gaf. Ook sneed ie drie lok ken haar van den reus af en een stuk van z’n wambuis. „Dat zijn m’n bewijsstukken!” lachte-ie. „En nu vlug naar de stad. De konlng zal groote oogen opzetten! Onderweg kwam ie de die halverwege waren Reeds in de verte zwaaide de fluitspeler uit bundig met z’n muts. „Hij is dood, de reus is dood!” schreeuwde hij triomfantelijk. De soldaten wilden ’t eerst nog niet gelooven, maar Jan Zondervan liet toen de haarlok ken en t stuk wambuis zien. De soldaten smeekten daarop den fluitspeler, toch niet aan den honing te verraden, dat zij hem zoo leelijk in den steek gelaten hadden. Nu, dat wilde ie wel beloven. Hij kon zich ach teraf wel voorstellen, dat de arme drom mels zoo bang voor den reus waren ge weest. En zonder z’n fluit zou hij *t stellig niet klaargespeeld hebben, den reus on- schadelijk te maken. Eerst laat in den avond kwamen zij gezamenlijk in de stad aan. De soldaten droegen den fluitspeler op hun schouders In triomf naar het paleis. De konlng was buiten zichzelf van vreugde over de blijde tijding. Wat een blijdschap heerschte er onder het volk, toen weldra overal bekénd werd, dat de reus dood was. De konlng liet een week lang groote feesten geven, met een schitterend vuurwerk tot besluit. De fluitspeler. Jan Zondervan, werd door den koning dubbel en dwars beloond voor z’n moedige daad. Voortaan kon hij een rijk en onbezorgd leven leiden. En zoo was het land dus voorgoed van dien vree sdij ken reus bevrijd. iiitiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiniiiiiiin teleurgesteld. vreemdsoortige vogel, boom zit.” iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniHiiiinitiiiiuiiiiiiiiniiiiiiiiiuiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiHimmiiiiiiiiiiiiitniiiiiiiiiiiHiuiiiiiiiiitiiiH^ 1 I „Dat is een wonderlijke fluit, Jan Zonder van,” zei de koning peinzend. „Weet je wel, dat je daarmee mij en m’n volk een on- schatbaren dienst zou kunnen bewijzen?!" De fluitspeler spitste opmerkzaam de ooren. De konlng vertelde hem nu alles over den boo$aardlgen reus, die telkens «x>o’n groote ontsteltenis In het land te weegbracht en dat niemand het aandurf de hem te dooden. ,Jk geloof,” besloot de koning, „dat jij de aangewezen persoon bent, om den reus in onze macht te krij gen. Ik zal je vijfhonderd soldaten mee geven, als je den reus in zijn hol op wil gaan zoeken. Je moet dan net zoo lang op je fluit spelen, tot-ie in slaap valt. Vervol gens komen m’n soldaten, binden den reus aan handen en voeten met ijzeren kabels en sleepen hem het bosch uit. We zullen dan daarna wel zien, wat we met den boos wicht uitrichten. In elk geval zal hij z’n gerechte straf voor al z’n misdaden niet ontgaan!” „Sire!” zei Jan Zondervan, „dat is nu juist een kolfje naar m’n hand. Top! Ik ben tot uw dienst!” De koning was erg blU, dat de fluitspeler geen bezwaren maakte en beloofde hem *n groote som gelds, indien hij het waagstuk klaar zou spelen. Ook waarschuwde hij hem nadrukkelljk, toch vooral voorzichtig te zijn, want de reus was lang geen ge makkelijk heer. Den volgenden morgen, heel in de vroeg te, begaf de fluitspeler zich op weg naar den reus, op den voet gevolgd door de vijf honderd soldaten. Zij marcheerden dapper bij opgewekte fluittonen. Dans- of slaap- muzlek werd nu natuurlijk vermeden, maar Jan Zondervan speelde den eenen vroolijken marscji na den anderen. De trommelslager van de soldaten gaf er ’n pittigen roffel bij ten beste. De fluitspeler liep ’n paar meter voor den troep uit en vroeg af en toe, wel ken weg hij in moest slaan. Na verloop van eenlge uren waren zij den ingang van het onheilspellend bosch genaderd, waar de reus woonde. De soldaten werden nu bang Calqueer de peer op een stukje carton knip dat zuiver uit. Je hebt dan alleen peervorm zonder steel of blaadjes. Hiermede kan je de voorbeelden nateeke- nen, door het cartonnetje om te trekken. Je kunt misschien zelf nog veel meer tee- keningen met behulp van het modelletje maken. •tukje en zie: de konlng werd klaar wak ker en voelde een eigenaardige kitteling In beenen. Snel wenkte hij met de hand om °P te houden, want hij wilde voor geen <®ld ter wereld in z’n eentje aan 't dansen «WU ,S1 V Je neemt een plankje; dit schuur je met schuurpapier zoo glad mogelijk en brengt daarop de teekening, iets vergroot, over. Nu ga je het hout met waterverf, bij voorkeur plakkaatverf, kleuren. Wat op de teekening nu zwart Is aangegeven maken jullie b.v. rood; het grijs maken jullie groen en de rest van het huisje lichtbruin, want het stelt een blokhut voor. Ook de schoor steen wordt lichtbruin gekleurd. De ton maak je groen met witte blezen. Het deurtje weer lichtbruin. De drempel blauw en ook het venster blauw. De pijp, die van het dak naar de regenton loopt, kun je b.v. grijs maken. Alle lijnen die je nu ook geteekend hebt en met het schilderen geheel of gedeeltelijk verloren zijn gegaan, trek je nu weer met gewoon potlood stevig over. Als het nu zoover klaar en droog is, dan zaag je het met de figuurzaag uit. Nu zie je bovenaan in het midden een punt. Daar moet je een klein haakje inschroeven, want daar komt dan het horloge aan te hangen. Juist op de plaats, waar je op de teekening den cirkel ziet. Want weet Je, wat Je doet menheer, Jij met Je groote krant. Je leest niet, noen hoor, omgekeerd Heb Jij haar in je hand!” Maar Jantje antwoordt„Wat Je zegt, Dat deert me toeh geen zier; Een ieder leest, onthou het goed, De krant op zijn manier!" R- T. W.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1935 | | pagina 23