DE GEDULDPROEF O T /Sn™ I i I I H D iHiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiin«iiHinii»iiiiffliiiiiiiiiniHwiiniyiiHiiiHiiiniiiiniiffliniinwiiiiniiiHiiiiiiiiiiiii!i^ EEN BRIEF VAN PIM VAN ALLES WAT HANDENARBEID KLEINE TRUUSJE EN KABOUTERS Zusje’s eerste jaardag I ver- 1 EEN ARABISCHE VERTELLING DOOR PIET BROOS r? s DE V.P.D. Poppen en koppen van notendoppen DOOR J. P. BALJE 1 D< u Boer O 1 m Taal Even Droom Egel Graat A 1 k Gave Edelen Sterkte M u 1 k Ekster Eva Raagt Dragen =7^ De morgenstond heeft goud in den mond HET UURTJE VOOR OWZ1IE JEUGO Storr^ voji jvw- kon weten Beste allemaaal! S. V. w. Heel veel groeten. PIM." SPREEKWOORD-RAADSEL 8= Oplossing: SPREEKWOORD-RAADSEL en trom e-*'® 7 I Klein zusje is jarig! O, o, wat een pret! Ze hebben haar stoeltje nu buiten gezet. En Joke en Nellie en Koentje en Frans Doen om kleine Gerda een rondedans. Klein zusje is jarig! o, o, wat pleister! Ze kreeg een fijn zoentje van alle vier. En van vader ’n bal en van moeder ’n pop En van Oma ’n jurkje met ’n eendje er op. kruim: vogelmler. sterke: soort vogel, ave: eerste vrouw. e graat: verwijdert spinrag, graden: torsen. glad streek, daar de kabouter anders moe zou worden van het klimmen, kaboutertjes lieten zich weer handig r ii d b i c I C lani aU zen evei wor H aan hou disc n v 8 tc VI le ta et k< v< ai ui kl gt bt ge Of er ni Jo ui Si tw de pa bli on «D mort: behoort In een orkest. lei: gering. straat: iets van een dier. robe: buitenman. mo*’ soort boom. laat: middel om zijn gedachten uit te drukken. 5. 8. 1. 2. 3. 21. 22. 23. 24. 25. tel m< t<x hij wa en 1 eei lui ha dn gel be( vre nói *ür I Per dri nei alg: ner gee of des me dit wei ten gee de pat soo get stil E zon En er bm wel gev bill A sch zaa elgt gra mei wai sta< pur feu hui 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. veen: niet lang. linker: stukje blik aan een hoepel, sla: wanneer. rats: dokter. rein: inwendig lichaamsdeel, moord: beeld uit den slaap. geel: stekelvarken. traag: iets van de visch. lak: bepaalde zwemvogel. steel: schoen vorm. stag: een niet-huisgenoot. vage: talent. leende: voornamen. strektevesting. Klein zusje is jarig! O, o, wat een pret! Moes maakte een kiekjeZus’ eerste portret! Maar, net toen Moes „knipte”, keek zus guitig rond En stak haar klein vingertje vlug in haar mond. A 1 s Arts Nier Uit de volgende 25 woordjes krijgen wij een 25-tal andere te vormen in de daar naast gestelde beteekenis. Zij moeten echter uit* dezelfde letters besaan. Plaatsen wij deze recht onder elkander, dan lezen wij uit de eerste letters een be kend spreekwoord. De woorden en beteekenissen van de te vormen woorden z(jn:- nen moet wachten diertje Als jullie weer eens een van allen op Ter schelling komt, heb ik iets heel bijzonders te zien. Ik heb namelijk aan het strand twee merkwaardige dingen gevonden. In de eerste plaats een vrij groote kreeft, met schaar en al wel twintig c.M. lang (fig. 1). Ik zeg met opzet met schaar en niet niet scharen, want de eene heeft hij blijkbaar In den strijd verloren. De naam van ’t dier, dat ik natuurlijk heel zorgvuldig heb schoongemaakt, heb Ik met veel moeite ge vonden. Hij luidt: Nephrops norvegicus, wat nderstaande figuren worden gemaakt met behulp van een halven notedop, wat lapjes, watten, sajet, een paar veertjes, een potlood, kleurkrijt, lijm en pa pier. Ziezoo, wanneer je dat allemaal bezit, kunnen we aan den slag. We gaan samen dien clown eens maken, dan kunnen jullie alleen wel de overige figuren knutselen. Teeken of schilder het gezicht van den clown op een halven notedop. Knip nu van dunne stof het kraagje en Met hansop en plak die op een stukje stevig papier of ge kleurd karton. Dan plak je den kop op den kraag en op den kop en gedeeltelijk op het karton plak je dan de puntmuts, die ook van een lapje is geknipt. De voeten teeken je erbij en de pluim op de muts en op het hansop worden met wol er opgenaaid of gelijmd. Als je dit gedaan hebt en de clown is klaar, kun je het negermeisje en de ove rige figuren zelf wel maken. „Je naam?’’ vroeg de rechter streng. Iedereen dacht, dat Sldl zeer opgewon den was, want op deze vraag boog hij zijn hoofd, kruiste de armen over de borst en riep uit: „Allah alleen is God en Mohammed zijn profeet!" By deze vrome woorden bogen de kadi en alle aanwezigen. Daarop ging de rechter voort: „Waar woon je?" En de man antwoordde:: „Allah alleen is God en Mohammed zijn profeet!” Weer bogen allen en de rechter vroeg op nieuw: „Waarom heb je dezen man geslagen? Wat heeft hij Je misdaan? Hij heeft je een voudig naar den prijs van je schapenvleescL gevraagd. Welke booze geest is in je geva ren, dat je om zoo’n geringe aanleiding de wet van den Koran hebt overtreden?" Als eenig antwoord klonk uit den mond van Sldl ben Abdallah de vrome spreuk: „Allah alleen is God en Mohammed zijn profeet!” De kadi, die geen ander antwoord ont ving, werd langzaam aan toornig en schreeuwde „Zul je nu onderhand eens antwoord ge ven? Waarom heb je dezen man geslagen?” Rustig antwoordde de oude: „Allah alleen Is God en Mohammed zijn profeet!” andere, precies zulke kleine mannetjes als het eerste was, naar boven klauteren. ZIJ waren zeker niet grooter dan Frans’ pink en ze hadden allen een spits mutsje op. Ver der droegen ze keurige lakschoentjes, grijze kousen, vuurroode broekjes en een helblauw jasje. Toen Frans nog eens goed keek, be greep hij, dat het kaboutertjes waren: de kaboutertjes, die altijd ’s nachts versche nen en vaak voor hem geteekend hadden. Nooit had hij hen nog In werkelijkheid ge zien en hij voelde zich erg opgewonden. De kabouter, die het eerst naar boven was geklommen, liep langs het witte laken tot hij vlak bij Frans’ gezicht was. Het kleine mannetje had ’n langen, witten baard en op zijn borst droeg hij een blinkend eeretee- ken, zoodat Frans vermoedde, dat dit de konlng of de hoofdman van de kabouters moest zijn. Toen begon het mannetje te spreken en ditmaal verstond Frans hem wel, want hij sprak nu gewoon Hollandsch: „Frans,” begon de kabouter met een ern stig gezicht, terwijl hij zich over zijn lan gen baard streek, „we hebben gewichtige dingen met je te bespreken. We hebben ver nomen, dat je moeder je vandaag je ge weertje heeft teruggegeven en dat is de re den van onze komst.” Hij hield even op en zijn goedig gezicht deed Frans wat meer op zijn gemak komen. „WIJ weten niet, Frans,” zoo ging de hoofdkabouter door, „of wij je dat geweer tje wel mogen laten houden. Want soms maak je daar misbruik van. Een geweertje Is slecht sneeleoed. 1 on ven.” and J das had 4 J Lon J tel J pan uit °Pg ntei Waa Jl dat hij. J “ti. en arme oude man wandelde eens over de hobbelige en stoffige straat naar zijn woning. Zijn naam was Sldl ben Abdallah en zijn verschoten kleeren, de ▼ull-grauwe boernoes, die vroeger glanzend- wit moest zijn geweest, getuigden van zijn armoede. Langzaam en gelaten als *n echte Mohammedaan vervolgde hij zijn weg. Een stok over den linker schouder, waaraan ‘n groot stuk vet schapenvleesch bengelde. Een wandelaar, die hem tegenkwam, sprak hem aan: .Allah zegene u en de uwen”. „En schenke u den vrede!" antwoordde de oude pan. ,4e hebt een prachtig stuk vteesch bij je”, hernam de wandelaar. „De wil van God,” zei de oude man. „Wat heb je ervoor betaald?” „Twintig drachmen!” „Dat is niet veel. Allah bescherme u!” De Wandelaar liep verder. Ook Sldl ben Ab dallah zette zijn tocht voort. Niet lang erna kwam een jonge koopman Voorbij. Hij hield stil bij een bron, die aan den kant van den weg lag en liet zijn ka meel drinken. De jongeman stapte af en met den teugel van zijn rijdier om den arm geslagen, riep hij Sidi ben A'bdallah aan: ,JBij den baard van den profeet, je hebt daar een prachtig stuk vleesch bij je!” „De wil van God,” antwoordde de oude. „Heb je er veel geld voor gegeven?” „Twintig drachmen.” „Dan heb je goede zaken gemaakt!" „God Is barmhartig voor de armen.” ,JHlj zegene ook je huis!” Daarop sprong hij weer op zUn kameel en reed verder. Ook Bidi ben Abdallah vervolgde zUn weg. Hoe dichter hij bij de stad kwam, hoe meer personen hem voorbijkwamen en bij na allen hielden den ouden man aan, om te vragen hoeveel hij wel voor zijn stuk schapenvleesch betaald had. Langen tijd behield Sidi ben Abdallah zijn goed hu meur en antwoordde telkens op de hem eigen vriendeUJke manier: „Twintig drach men.” „Geduld overwint alles,” zegt een spreek woord en Sldl zou ongetwijfeld zonder on gemakken zijn huis bereikt hebben, als hU dit wijze gezegde maar nagevolgd had. Bij lederen stap, dien hij deed kwamen nieuwe wandelaars voorbU, die hem vroe gen: .Hoeveel heb je voor dat stuk scha penvleesch betaald?” En steeds maar weer antwoordde hU: „Twintig drachmen.” Die voortdurende vraag maakte hem krie- géL het begon hem danig te vervelen; hU W^d er 'zenuwachtig van, hij liep vlugger en vlugger na een paar minuten hoorde hij weer dezelfde vraag in zijn ooren klin ken. Sidi ben Abdallah was een goede Muzel man, maar in ieder geval toch ook maar een gewoon mensch. Het was daarom ook begrijpelijk, dat zijn gewone zachtmoedig heid in woede omsloeg, toen voor de zeven en zestigste maal een voorbijloopende koop man hem aanhield en vroeg naar den prijs van den aan den stok bengelenden schapen bout. Woedend greep hij den man bij zijn keel, wierp hem op den grond ca ranselde hem af, terwijl hij bij lederen slag riep: ,J3ij Allah, hier heb je den prijs van mijn vleesch. Tel dan, tel dan!” Hij sloeg daar bij zóó hard, dat zijn stok in tweeën brak. Slechts met moeite gelukte het den koop man, zich uit zijn beklagenswaardigen toe stand te bevrijden. had teruggekregen, niet mogen houden? Zouden de kabouters het meenemen naar hun verre landje? „Ik.... ik....” stotterde Frans, niet we tend, wat hij zeggen moest, „ik zal het nooit weer doen, meneer de kabouter.” Even kwam er een glimlach op het gezicht van het dwergje. „Zeg maar gerust Da- gobert.... zoo heet ik!” antwoordde hij. „En wacht nog even met je belofte, tot je weet, wat wij bedoelen. Kijk eens, Frans, vroeger had je een kartonnen bord, waar je met het pijltje, dat in je geweertje zit. op schieten kon, is het niet?” „Ja.Dagobert!” zei Fransje, nog altijd een beetje angstig. „Dat bord is stukgegaan en nu schiet je met je pijltje op den muur, zoodat daar leelijke vlekken op komen, van het zuiger- tje, dat aan den pijl zit. Je schiet op vlin ders in den tuin en soms zelfs op katten! Weet je wel, Fransje, dat dat héél verkeerd is?” „Neeeee.... jaaaaa...." hakkelde Frans verlegen. „Weet Jij wel, Frans, dat er wel eens een kaboutertje tegen den muur kan zitten? Want als het dag is, zijn we onzichtbaar en als je ons dan raakt, zouden we dood kunnen gaan. Dat wil Je toch zeker niet?” „Nee, Dagobert!” zei Frans weer. „En die mooie, teere vlinders pijnig je, als je hun fijne vleugels raakt. Bovendien dra gen die dikwijls elfjes op hun rug. Zou je willen, dat hun leed geschiedt?" „Nee, Dagobert!" antwoordde Frans zijn stemmetje werd steeds bevender. „Precies, Frans, en daarom zijn wij nu ge komen, om Je te vragen, niet meer op de muren of de dieren te schieten. Als je dat belooft, zullen wij vannacht een mooi, kar tonnen bord voor je maken, waarop Je schieten kunt. Wij weten dan, dat je dat beteekent weet ik ook niet, maar het heeft blijkbaar iets met Noorwegen te ma ken. De sprieten zijn erg lang. Op zijn eene schaar en op zijn borstschild zit een zeepok Zijn oogen zijn groot en puilen uit. ’t Grap pigste is, dat ik net zulke scharen al eens eerder gevonden heb, maar niet wist, waar ze van afkomstig waren. Mijn tweede vondst is een stonnvogeltje Ik had het al weg gestuurd toen ik me bedacht, dat ik er wel een teeke- ning van had kun- maken. dat tot „Ik beloof het,” zei Frans; „ik heb nooit geweten, dat ik met het schieten kwaad deed, Dagobert!” Dagobert lachte en zijn vriendelijk ge zicht glansde van genoegen. „Goed, m’n jongen, ik geloof Je. Later zal Je nog wel leeren, dat schieten heelemaal niet zoo aardig is, ais je nu denkt. Wij gaan thans van je weg, want we hebben nog heel wat te werken, voor het bord klaar is." Voorzichtig stapte het mannetje weer over de dekens, die Frans vlug een beetje erg Alle naar beneden glijden en even later hoorde Frans het gekras van hun potlooden en pennen, toen zij bezig waren, het bord voor Frans van mooie teekeningen te voorzien. Frans was erg blij, dat alles zoo goed af liep en met een gelukkig glimlachje op zijn gezicht lag hij te luisteren naar het gekras, totdat hij weer van dat geluld in slaap viel.... Toen kon de rechter zich niet meer in houden. Hij greep zijn pantoffels en smeet ze Abdallah in het gezicht. Deze raapte ze langzaam op, kuste ze eerbiedig en zeide nu, terwijl hij de pantoffels aan den eige naar teruggaf: „Rechter, U is een wijs man, verstandiger en heiliger dan alle anderen. Gij, die door Nu maar het opgezet terugkomt. Natuur lijk ben ik in de boeken alles gaan nasnuffelen, wat ik over stormvogels te komen. ’n tee- van van den eerlijk dook Frans onder de dekens en moeder stopte hem er warmpjes in. Zoo, fijn was dat nou! Moeder was gelukkig niet meer boos op hem en hij had vandaag zijn geweertje, waar hij zoo heerlijk mee schieten kon, van haar terug gekregen. Want omdat hij ongehoorzaam was geweest, had moeder hem dat eerst af genomen en dat had hij vreeselijk gevon den. Drie dagen lang had hij heel goed op gepast en als beloonlng had hij nu z*n ge weertje terug. Fijn was het in bed, vooral nu hij pas gewasschen was. Dat gaf zoo’n prettig, soe zerig gevoel, vond Frans genietend. Telkens vielen zijn oogen t^e en telkens weer pro beerde Frans om wakker te blijven en nog even te denken aan wat hij morgen met z*n geweertje schieten zou. Maar de slaap werd hem tenslotte te machtig en juist toen de klok half negen sloeg, was Frans zalig in gedommeld/ Drie en een half uur lang sliep Frans. Toen werd hij plotseling wakker en hij hoorde nog juist den laatsten slag van de klok, die het twaalfde uur aankondigde. Eigenaardig, Frans was klaar wakker en hij voelde heelemaal geen slaap meer in zijn oogen zitten. En het was net, of het in de kamer ook veel lichter geworden was. Scherp keek hij rond, want hij meende een heel zacht geluidje gehoord te hebben. Toen schrok Frans evenlangs een spijl van zijn ledikant zag hij een heel, heel klein mannetje klimmen. Het kereltje be reikte zijn deken en rien toen iets naar be- ons allen wordt vereerd, omdat gij door uw ambt boven ons verheven zijt, hebt mij in het gezicht geslagen, omdat ik een vrome spreuk een tiental malen voor U herhaald heb. Is het dan te verwonderen, dat ik, een arme, ongeletterde bedelaar, mijzelf verge ten heb, omdat men mij meer dan zestig maal met dezelfde vraag lastig viel?” De kadi bewonderde de wijsheid van dezen armen man en liet hem terstond in vrijheid stellen. „Kadi, mijn hart behoort UI" zei dank baar de arme Sidi ben Abdallah en ging naar zijn simpele woning. Op hetzelfde oogenbllk liep een hond er vandoor, tusschen zijn tanden het stuk vleesch van Sldl ben Abdallah. De eerste droefheid van den ouden man gold zijn verloren vleesch;- de tweede, dat hfj een mensch geslagen had. Diep in ge dachten bereikte hij zijn woning, nog na- grommenje over het feit, dat men met een stuk vleesch aan een stok niet eens rustig over straat kon wandelen. Intusschen was de arme mishandelde koopman, zoodra hij de stad had bereikt, met een klacht naar den kadi geloopen, die den ouden Abdallah terstond in hechtenis liet nemen. Terwijl men het proces voor bereidde, had Sidi in de gevangenis ruim schoots gelegenheid erover na te denken, hoe iemand in één oogenbllk van drift drie dingen verliezen kon: een stok, een stuk Vleesch, de vrijheid. Tenslotte brak het uur van de recht spraak aan. Het huis van den kadi was vol met nieuwsgierige personen van allerlei rang en stand, maar niemand toonde mede lijden met Abdallah. Niemand was zoo arm als Sidi ben Abdallah en men kent het spreekwoord, dat de arme een vreemdeling is in zijn eigen vaderland. Daarom had hij noch vrienden, noch iemand die zijn voor spraak wilde zijn. De uitspraak was niet moeilijk te gissen. Twintig zweepslagen op den blooten rug, tien op de voetzolen. Mis schien sou het iets minder zijn, omdat geen enkele advokaat voor hem wilde pleiten. Den volgenden morgen, toen moeder hem wakker maakte, zag Frans, dat er naast zijn geweertje een keurig kartonnen bord lag, waarop groote cirkels geteekend stemden en in de hoeken prachtige bloemen. „Dat hebben de kabouters geteekend, moeder,” zei Frans, op het bord wijzend, „en voortaan zal ik alleen maar daarop schieten!” Moeder lachte. „Prachtig hoor, Frans,” prees ze hem. „Datzelfde zijn de kabouter tjes mjj vannacht wezen vertellen. En ik weet zeker, dat mijn jongen zijn belofte houden zal, Is het niet?” Frans hield zijn belofte en tot beloonlng kwamen ’s nachts vaak de kabouters en teekenden dan voor hem mooie vlinders in schitterende kleuren, elfjes en feeën, hon den, poesen en vele andere lieve dieren. En oen Kees ’s Woensdags naar school zou gaan, viel er net een brief in de bus. „Van Pim, van Terschelling”, kon hij nog net zien. Dat was iets bijzonders en in de vrije tien minuten werd het nieuws gauw rond verteld met de uitnoodiging aan de leden van de club om twee uur ’s middags present te zijn. Nu, ze waren er zonder mankeeren. 't Was een lange brief en er za ten ook teekeningen in. Bram zou hem voorlezen. Hij luidde: Ik heb ook kenlngetje den kop stormvogel ge maakt (fig. 2). De stormvogels heb ben heel eigenaar dige neusgaten, die als buisjes boven op den snavel lig gen. Van dien sna vel heb ik een aparte teekening gemaakt (fig. 3) naar een schedeltje, dat ik al eer der gevonden en schoongemaakt had. Er zijn heel wat stormvogelsoorten. De grootste soort Is de albatros. De matrozen noemen hem h?t schaap van de Kaap. Hij kan 116 M. lang worden en 3.5 M. breed. De afstand tan de vleugeltoppen kan 4.25 M. bedragen. De albatros is zeer vraatzuchtig. Daardoor verliest hij de voorzichtigheid wel eens uit het oog en laat hij zich gemakke- lijk vangen met een haak, waaraan *n stuk spek bevestigd is. In de eerste helft van October legt de vogel zijn eenige ei, dat uitgebroed wordt in een ruimte tusschen het dons van de borst. Nadert een vijand, dan wil hij zijn nest niet verlaten. Je zou zoo zeggen, dat in de groote verlatenheid van den Oceaan de vogel geen vijanden hebben moest. Er is echter ’n roofmeeuw die het ei aanvalt, zoodra de albatros opvliegt. De reuzenstormvogel is ook een groote vo gel. maar kleiner dan de albatros. Dit dier leeft van het spek van walvisschen en de overblijfsels van zee- honden. Men heeft eens veertig van deze dieren tegelijk aan t werk gezien. Nadat zij zich tegoed gedaan hadden, gingen ze zich tegelijk wasschen, wat een grappig ge zicht was. Met de pinguïns, die in de zelfde streken hulzen, staat de reu zenstormvogel op geen te besten voet, want hij probeert deze dieren (fig. 4) van hun jongen te berooven, wat natuurlijk tot hevige gevechten aanleiding geeft. Voor menschen is hij ook niet bang. Zoo wordt er verteld, dat een matroos, die In het wa ter gevallen was, onder de aanvallen van de reuzenstormvogels bezweek. Evenals de albatros, legt de reu- zenstormvogel één el. Is de jonge vogel uitge komen en nadert een vijand het nest, dan draait de oude vogel zich wat op zij en het jonge dier spuwt een stinkende, olieachtige vloeistof uit, die hij wel twee Meter ver kan wegslingeren. Hè, ik zie, dat het al vijf uur is. Ik moet vlug aan het werk, anders zit ik m’n heelen middag aan jullie te verschrijven. Opnieuw schrok Frans en even trilde zijn lip: zou hU zijn mooie geweertje, dat hij pas dat bord weg te blijven. Beloof Je ons dat plechtig, Frans?" zoo leerde Frans meteen ook van beesten houden! 3? I I I i i K “I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1935 | | pagina 20