een
Hoe Tijl Uilenspiegel
half koninkrijk wint
ilium
uiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH
Mirliton
T eekenvoor beelden
Winkeltje spelen!
jnnw
IhlIllllllllMIIIIIIIHIlllM
Griezelige zeé*
bewoners
NAAR HUIS TERUC VAN EEN ZWAREN DAGTAAK
DE V.P.D.
-
k
MO2DER HELPEN WASSCHEN
JL T&. W.
z.
i.
t-
I.
I
aan
„laat de tweede
zaliger
zoo
7
riep TUI,
stond hij /oor
HET UURTJE VOOR ONZE' JEtTCP
i
i
Hier zie je tens, hoe gemakkelijk je een
jong heertje, een oud heertje of een wesp
kunt teekenen. Je begint met de eerste fi
guur. Telkens wat erbij en voor je het zelf
weet Is de teekenlng klaar.
Ik mag eerst winkeljuffrouw zijn,
’k Schik netjes ’t een en ander,
'k Leg zout en suiker, drop en rijst
In schaaltjes naast elkander.
Sn is m’n koopwaar uitgestald
Dan wacht ik op de klanten;
Daar komen ze al aangestapt:
Nog wel van beide kanten!
„Wat zal het wezen, juffrouw Jet?
Wat kan ik u verkoopen?
Ik heb van alles, zoo u ziet.
U hoeft niet ver te loopen!
Ik ben met Jet en Liesebet
Fijn winkeltje aan ‘t spelen,
Dat spelletje doen w’ o zoo graag
’t Zal ons niet gauw vervelen.
„Dag juffrouw, geeft u mij vandaag
Wat suiker en wat dropjes
En heeft u koekjes ook misschien
Of doosjes Haagsche hopjes?"
- Ik zeg: „voor hopjes en voor koek
Moet u naar 'n ander loopen.
Maar zout en rijst en havermout
Dat kunt u hier wel koopen!”
„Bah, rijst en zout, dat lust ik niet,
Dat mag u zelf wel houden.
Geef me maar dropjes, liefst een pond
Want ik ben erg verkouden!”
„Neen, dat is niet eerlijk!” zeg ik nu
„En ik wil heusch niet vitten,
Maar met het zout en met de rijst
Daar laat je me mee zitten!
Dat lusten toch de klanten niet,
Die willen lekkere waren;
Dat ik de winkeljuf mocht zijn,
Kan ik nu wel verklaren!
Maar weet je wat, nu is 1 mijn beurt.
Nu gaat het mij vervelen
En nu mag Liesebet of Jet
De winkeljuffrouw spelen!
En ’k ben niet duur; ’t is goede waar,
Die ik voor u zal wegen,
En komt u thuis, dan zult u zien,
U heeft ’t gewricht gekregen!”
„Wel, wilt u mij", zegt juffrouw Jet,
„Dan maar wat suiker geven?
Want die heb ik net niet in huis;
Dus helpt u me maar even!
En dan^tX^drop, dat ’s ook wél goed,
Ik ben zoo erg verkouden
En als ik nu wat dropjes eet,
Zal ik 't niet langer houden!"
Maar eerst is Jetje aan de beurt,
De ander moet maar wachten-,
‘t Gaat alles netjes één voor {én;
'k Wil eerlijkheid betrachten!
Ik weeg nu netjes alles af,
'k Doe alles in een zakje
En maak van suiker en van drop
Dan vlug een keurig pakje.
Dan zeg ik .Alsjeblieft juffrouw,
Wüt u het nu betalen.
Of zal de loopknecht *t geld misschien
Wel morgen bij u halen?”
.Jawel, dat 's goed, dan ga ik maar.
Dag juffrouw!” Weg is Jetje
En dan komt klantje nummer twee
Dat is dan Liesebetje.
Nu lachen we hard, alle drie,
‘t Is uit met winkel spelen;
We gaan gezellig met elkaar
Suiker en drop verdeelen!
de
be-
,Jie zoo, nu koop ik bij u juffrouw.
En wat ik wel wil koopen?
'k Wil drop juffrouw, een pond of vijf.
Dat heeft u wel, wil ’k hopen?
Zoo, dank u wel, zoo is het goed.
De rest die mag u houden;
Want weet u juffrouw, het treft net,
Ook ik ben erg verkouden!!”
&13
en
en
wachter zijn laatste
had en dus nu niets meer had.
geld had hij bij zich, toen hij den tempel
kwam?
Oplossing: De toerist had 22X cent toen
hij by den tempel aankwam I
er bepaalde, die het eene en andere, die
het andere werk doen. Nieuwe diertjes ont
staan o.a. door knoppen uit de reeds be
staande. Door fijne buisjes staan de dier
tjes onderling in verbinding. Bij de arbeids-
verdeellng zijn er zoogenaamde vreetdieren,
die het voedsel verwerken; vogeldleren, die
het voedsel grijpen en op vogelsnavels lij
ken; trlldleren,
die In *n langen
eindigen,
steeds
i heen
slaat
„Een oogenbllkje dan nog,” smeekte Tijl,
„dan geef ik eerst nog wat lunchmuziek, je
zult zien, dat het Je dan dubbel zoo fijn
smaakt.”
Hij greep zijn viool en begon een lollige
wijs te spelen van: „Laat de boeren maar
dorschen” en „Kom Karlieneke kom”.
De beer vond het schitterend en danste
op de maat, zooals hij het vroeger op de
kermissen moest doen, van zijn eenen poot
op den anderen.
„Wacht nou eens even,” riep hij na een
poosje, ,Je bent toch eigenlijk een veel te
fldeele kerel om op te eten. Vertel me eens,
Is dat moeilijk, vioolspelen?”
„Welnee,” lachte Tijl, „d’r Is niks &n. Een
kind kan het leeren. Je legt gewoon je lin
kerhand op dfe snaken en met je rechter
laat je den strijkstok op en neer dansen,
dan komen de wijsjes vanzelf van je heidel-
dledodeldledom
Van het cartonnen kokertje, dat In een
closetrol zit, kun je een aardigen mirlltön
maken. Aan het eene eind wordt een stuk
je boterhammenpapier strak over de ope
ning gespannen en vastgeplakt of -gebon
den. Rondom dit einde wordt nu Xi strook
je gekleurd dun papier gewonden en vast
geplakt. Dit strookje moet b.v. 8 cM.
breed zijn en na te zijn geplakt een koker
vormen. Deze koker wordt nu Ingeknipt
totdat er franje overblijft. Verder wordt
de mirliton nog versierd met ringen: rond
jes, vierkantjes, etc. Dat doe je maar net
zooals je het zelf het mooiste vindt.
DE BETOOVERDE TEMPEL
Een toerist bezocht eens een tempel in
Burma, die vier deuren had. Toen hij de
eerste deur binnenging, gaf hij den wach
ter acht eent. Terwijl hij binnen was, werd
op geheimzinnige wijze zijn geld verdub
beld. Bij het naar bulten gaan gaf hij
denzelfden wachter hiervan weer acht cent.
Hierop liep hij naar de tweede deur en
ging naar binnen. Ook nu weer werd zijn
geld verdubbeld en^ bij het naar bulten
gaan gaf hij ook dezen wachter weer acht
cent.
Zoo gebeurde precies hetzelfde bij
derde en vierde deur, maar je kunt
grijpen hoe verrast hij was, toen hij na X
verlaten van de vierde deur tot de ont
dekking kwam, dat hij aan dezen laatsten
acht cent gegeven
Hoeveel
draad
die i
zweep
weer
aanhechtlngs-
welke
beves-
van de
„Tjonge-jonge, dat moest ik nou ook
eens kunnen,” zuchtte bruintje, „hé.dan
zou ik altijd kunnen dansen, wanneer ik er
zin In had. Luister eens, kleermaker, zou
je mij geen onderricht kunnen geven?”
Waarachtig, waarde vriend,” antwoordde
Tijl minzaam, „als je daar pleizier in zou
hebben. Je bent muzikaal genoeg, dat heb
ik aan je dansen gemerkt; Ik wed dat je
het in een halven dag geleerd hebt. Maar
die nagels-van je, tja, dat is eigenlijk een
groot bezwaar. Daar gaan de snaren v%n
stuk, zie je. Ja, die zou ik beslist Wat af
moeten vijlen. Maar daar heb je zeker be
zwaar tegen.”
„Nee, de beer vond alles best, als hij
maar leerde spelen. Nu stond daar toeval
lig In den stal *n oude timmermanswerk-
bank. Tijl greep de pooten van bruintje,
zette ze tusschen de klemmen van 'n bank
schroef en draalde net zoo lang tot de
pooten flink vast zaten. De beer gromde,
huilde, smeekte, jammerde, maar toen zei
Tijl boos:
„Zeg eens, je bent toch geen klein kind
meer, asjeblieft niet zoo kleinzee rlg hoor.
Wanneer jij werkelijk een groot kunstenaar
wilt worden, moet je een beetje pijn kun
nen verdragen.”
Hij draaide er nog een halven slag bij,
zoodat de klauwen onmogelijk meer los
konden.
„Los.en vlug,” gil da de beer, Jk vreet
je op als je me- niet loslaat. Ik Wil geen
kunstenaar worden.”
„’n Oogenbllkje geduld, dan ga ik een
vijl zoeken om je nagels te fatsoeneeren,”
riep Tijl terug, maar inplaats daarvan
kroop hij In het hooi, liet de beer brommen
zooveel hij wilde en sliep rustig in, droo-
mend van prinsessen en bruiloften. Hare
hoogheid, die het geweldige grommen van
den beer hoorde, dacht niet anders dan
dat deze bezig was het malsche boutje, dat
zij hem bezorgd had, te verorberen., On-
tw ort vóór zijn vertrek van Terschelling
rV had Henk nog een heel bizondere
vondst gedaan. Maar hij wou niet
vertellen wat het was. „Het” ging in een
jampotje met formaline en Henk beloofde
op de eerstvolgende bijeenkomst van de
Vereenlging Plant en Dier zijn vondst te
laten zien en er over te vertellen. Die bij
eenkomst was op het eind van September
vastgesteld en precies op tijd waren alle
leden aanwezig.
Op de tafel stonden een paar jampotjes
met een doek overdekt. Toen allen gezeten
waren, begon Henk:
„Hebben jullie wel
sens van X krabbe-
jakje gehoord’Niet?
Nu, in dit jampotje
zit ’n krab, die er
mee behept Is. Zie
maar eens (fig. 1).
Zien jullie het nog
aiet? Kijk dan maar
»ens naar X ach
terlijf van hel dier.
Daar zie je een soort zakje aan ritten. Als
ik jullie vertel, dat dit geelachtige zakje,
dat uit twee deelen, twee lobben schijnt te
bestaan, een heel dier Is, zul je nog meer
verbaasd zijn. De staart van de gewone
krab steekt er onder uit. Zoo heeft het
krabbezakje er niet altijd uitgezien. Uit de
eieren komen diertjes, die meer op een
soort kreeft lijken. Die diertjes dringen In
het lichaam van een strand-
krab binnen en groeien
nu geweldig uit. Een soort
steel wordt in de krab ge
stoken en van hieruit
groeien draden door alle
deelen van *t lichaam van
de krab. Ondanks deze dra
den, die het dier uitzuigen, blijft de krab
leven en de parasiet, want zoo noemen we
zoo’n binnengedrongen dier, brengt eieren
voort. Na verloop van eenlge jaren sterft
het krabbezakje en valt af. Het beste be
wijs, dat de uitwerking niet doodelijk is,
levert het feit, dat men krabben heeft aan-
ge troffen met 2, ja zelfs met 3 krabbezak-
jes. Ook de heremietkreeft, dien Ik jullie nog
even wil laten zien In het tweede jampotje
(flg. 2 binnen,
'fig. 3 buiten
de schelp),
schijnt wel ’ns
hinder van
sen soortgelij
ken lastpost te hebben. Een ander eigen
aardig dier, dat In groote kolonies leeft, zijn
de doorschijnende en de ruwe zeevlnger
(fig. 4), terwijl de woekerende zeevlnger
(fig. 5) op poliepenkolonies voorkomt. Al
die zoogenaamde zeevingers zijn kolbnlés
dieren. En als dieren kolonies vormen, zijn
bij twee kleermakers,
wilde.
,Jk ben meester van de naald,” zei Tijl,
„en zoek een betrekking.”
„Hoe heet je?” vroeg de oudste.
„Uil Uilenspiegel,” antwoordde de grap
penmaker.
„Uil Tyiénspiegel,” herhaalde de man
achterdochtig, „toch geen familie van dien
kwast, die de halve wereld al In de maling
genomen heeft?”
„Hoe kan Ik daar nou familie van zijn,”
veinsde Tijl, „ik heet toch Tijlensplegel!"
„We zullen het dan maar met Je probee-
ren,” zeiden zij, „kom er maar in. Het is
zoo druk, dat we wél een knecht kunnen ge
bruiken.”
Zoo werd Tijl dus kleermaker. Al spoedig
bleek het echter, dat hij beter met *n vork
dan met een naald om kon gaan. Gelukkig
voor hem letten ze niet zoo erg op X werk,
want den heelen dag bespraken ze *t raad
sel van de prinses. Heel veel personen
hadden al geprobeerd het op te lossen,
maar het was nog niemand gelukt. De
kleermakers meenden dat zij, die hun vak
zoo door en door verstonden en al zooveel
fijne steken genaaid hadden, zeker wel een
kans hadden en op een goeden dag beslo
ten ze er op uit te trekken.
„Goed,” zei Tijl, „dan ga ik ook mee.”
Maar de twee anderen wilden er niet van
hooren.
„Jij, die een naald hanteert alsof je een
hooivork in je handen hebt, blijf JU maar
thuis. JU, JU laat de prinses' schrikken met
je peenharen en Je groote ooren. En daar
bij, je moet de klanten bedienen en nieuwe
orders aannemen en X achterstallige werk
afmaken.”
,Jk de klanten bedienen?!”
„daar pas ik voor. Ik zou maar zenuwziek
I worden vandal het gemopper over ’n knoop
die te los zit, of een broek die te kort is
en een vouw die scheef loopt. Nee, nee. X
is gemakkelijker een prinses te winnen,
dan een goed costuum in elkaar te naaien.
Ik ga mee.”
„Nou, als je pe^se wilt, dan kun je onze
koffertjes dragen/’ meenden de twee an
deren.
Toen schoot Tijl in een luiden lach hij
de koffertjes dragen van die twee draad
trekkers.
„Waarom lach je zoo?” vroeg de eene.
„O,” antwoordde Tyi, „ik dacht net aan
een mop, dien ze me verleden jaar verteld
hebben, en dien snap ik nu pas.”
Den volgenden ochtend
dag en dauw op, gespte zijn rugzak om en
ging op stap. Hij zou prins worden, als er
kans op was en zich in leder geval niet
door de twee andere opscheppers laten af
schrikken,, Hij marcheerde over den weg
of de heele wereld aan hem toebehoorde.
Hij was natuurlijk veel eerder bij het ko
ninklijk paleis dan zijn collega’s. Net zat
hij een heerlijk stuk worst op tc eten voor
den ingang op de trappen, toen zij ook ar
riveerden.
I „Zie je nu wel,” riep de een, „daar zit
me die duivelsche kerel de worst op te eten,
j waar ik me suf naat gezocht heb vanmor-
gen.” Ze wilden Tijl te Hjf gaan, maar die
riep: „Ssst.... ssst.... maak geen leven.
De prinses is net aan haar middagdutje en
we haar storen geeft ze ons een veel
twmoeilijk raadsel op.”
Dat hielp; tegelijk lieten ze zich nu alle
I - drie aandienen. Ze werden binnen gelaten,
Tegen den avond werd Tijl naar den
berenstal geleid. Bruintje wilde hem maar
tegelijk als avondmaal gebruiken en hem
met zijn klauwen een hartelijk welkom
heeten. Maar Tijl kon net nog opzij sprin
gen. Toen riep hij:
„Zeg eens, waarde heer, wat ben jij haas
tig gebakerd. Een oogenbllkje geduld, dan
zal ik je eerst eens wat fijns laten proe
ven.”
Heel rustig haalde hij hazelnoten uit zijn
zak, kraakte ze en at ze op. De beer kreeg
er natuurlijk ook trek In. Hij hield zijn
rulgen poot op en Tijl legde er een hand
vol in. Maar het waren geen noten. Want
terwijl hij zijn hand in den fugzak stak,
verwisselde bij ze gauw met kiezelsteentjes.
De beer stak ze in zijn bek, beet en beet,
maar je begrijpt, dat hij er niet eentje stuk
kon krijgen.
„Och, och, wat word ik toch al oud,”
dacht hij, „mijn gebit is al zoo slecht dat
Ik niet eens meer een nootje kan kraken.”
„Kom hier kleermaker,” riep hij hardop,
„en bijt die noten voor me door!”
„Nu zie je eens wat voor een kerel je
eigenlijk bent,” antwoordde deze, ,Je mond
Is groot genoeg, maar met dat al kun je
nog niet eens een hazelnootje kraken.”
Hij pakte de steenen aan, verwisselde ?e
vlug als een goochelaar voor noten, stak
die in zijn mond en krak.... in tweeën
waren ze.
„X Is of de duivel er mee speelt,” bromde
de beer, „wat Jij kunt dat moet Ik toch
zeker kunnen."
„^rbeeld je maar niks,” antwoordde
Tijl, „mijn gebit is veel sterker dan het
jouwe,” en tegelijk gaf hij den beer weer
een paar kiezelsteenen, terwijl hij zelf no
ten In zijn mond stak. Bruintje beet en
knauwde, maar ze kraakten niet.
,Je houdt me voor den gek," schreeuwde
hij toen, „wacht even, dan zal ik mijn tan
den eens op jouw botten probeeren.”
bezorgd en goedgemutst stond zij heel vroeg
op, om naar den beer te gaan kijken. Tijl
was ook reeds uit de veeren en stond net
een versche pijp te stoppen. Wat schrok zij,
toen hij lachend naar haar toe kwam, zijn
narrenmuts afzette en een diepe buiging
maakte. Nu was er geen s^eld meer tus
schen te krijgen. In het openbaar had zU
haar woord gegeven, dus werd de gouden'
koets voorgereden en nam Tijl plaats
naast de prinses. Daarop reden zij, getrok
ken door acht witte paarden, naar den
pastoor. Ze waren echter nog geen honderd
meter onderleg of ze hoorden achter zich
een geweldig gesnuif. De twee weggejaagde
kleermakers misgunden Tijl zijn succes en
hadden heimelijk den beer weer los
geschroefd. Nu kwam hij grommend en
woedend achter de koets aan. De prinses
beefde van angst en Tijl, die dit zag, kreeg
plots een pracht-inval. Hij ging op zijn
hoofd staan, stak zijn splllebeënen door X
raampje van de koets en riep: jBeer, zie
je die bankschroef? Als je niet vlug maakt,
dat je wegkomt, zullen wij je daar weer
eens tusschen zetten!”
De beer, die den heelen nacht gehuild
had, zag niet zoo scherp meer en meende
werkelijk, dat X ’n bankschroef was. Hij
schrok zoo geweldig, dat hij een, twee, drie
rechtsomkeer maakte en met zijn stompe
staartje tusschen zijn beenen wegvluchtte.
Vol bewondering keek de prinses nu naar
onzen dapperen held, die haar het leven
gered had.
Maar Tijl, die al weer naar de buiten
lucht verlangde, zei tot de prinses:
„Zeg, hoogheid, U moet het me niet kwa
lijk nemen, maar ik ben altijd een vroo-
lijk vrijgezel geweest en dat zou ik het
liefst blijven. En als ik nu met u in het
huwelijksbootje stap, hoe moet ik dan ver
der voor mijn jenge lezers avonturen be
leven?”
„Weet Je wat Tijl,” zei toen de prinses,
„dan krijg je van mij de helft van mijn
koninkrijk!”
„Oejoei,” zei Tijl, „als ik het dan maar
niet behoef te besturen, want dan zit ik
nog gebonden.”
„Nee,” antwoordde zij, ,Jk zal het besturen
en jij krijgt het vruchtgebruik!”
„Nou, vooruit dan,” antwoordde TUI,
„maar dan moet U voortaan niet meer zoo
trotsch zijn!”
ZU bloosde van schaamte, maar beloofde
het. En toen reden zU terug en vierden
twee weken feest.
TUI bezat nu een half koninkrijk, maar
bleef er liefst zoo ver mogelijk vandaan.
Een keer in het jaar ging hU de rente op
halen en vertrok dan weer met een dikke
portefeuille. Hongeriyden behoefde hy ech
ter nooit meer en dat was heel wat waard,
vond hy.
voor de prinses gebracht en daar vroegen
ze heel nederig of hare konlnkiyke hoog
heid hun het raadsel wilde voorleggen, zy
waren mannen, met meer dan gewoon ver
stand begaafd, want.... zy waren kleer
makers en kleermakers moeten een scherp
oog en helder Inzicht hebben. De prinses
keek eens minachtend van haar gouden
troon op de drie helden van de naald neer
en dacht, dat dezen in leder geval nooit
haar raadsel konden oplossen.
Aan weerszyden van den zetel stonden
lakeien. Die snoven met hun neuzen om
den kleermakers goed te laten zien, hoe
hoog verheven zy eigenUjk wel boven hen
stonden. De drie kleermakers lachten op
hun beurt eens verachteiyk terug, om de
paaschossen, die niets anders te doen had
den dan overdag by den koninkhjken
troon te staan, ’s nachts te slapen en daar
tusschen in te eten en te drinken. Waren
dat kerels, die geen vak verstonden en
geen zyden draad van een wollen konden
onderscheiden?!
Daar klonk de klare stem van hare hoog
heid: „MUn raadsel luidt als volgt: op
mUn hoofd heb ik twee soorten haar, welke
kleur heeft elk?"
zy gluurden terdege uit hun oogen of
ze ook iets konden ontdekken, maar een
dichte sluier bedekte haar haren.
Toen sprak de oudste:
„Elgeniyk is het doodeenvoudig, ds kleu
ren zyn 'natuurlijk zwart en wit, net als de
haren die men peper- en zoutkleurig
noemt!"
„Mis,” riep de prinses,
raden.”
„Als het niet zwart en wit is,” zei deze,
„dan is het bruin en rood, net als de flu-
weelen pantoffels van grootvader,
gedachtenis.
„NatuurUjk verkeerd,” riep de prinses
verachteiyk, „laat nummer drie zUn
groot verstand toonen!”
Daar kwam 'TUI naar voren; hU streek
eens peinzend over zUh voorhoofd, dacht
diep na en riep plotseling:
.Eureka!"
„Wat eureka,” vroeg de prinses verbaasd,
„die kleur ken ik heelemaal niet.”
J)at wil ik gelooven,” grinnikte TUI, „het
is Grieksch moet u weten en beteekcnt
,4k heb het gevonden.”
„Zoo,” zei de prinses, „wat heb je dan
gevonden?"
„De kleuren,” antwoordde hy laconiek.
ZU trok haar schouders een op en zei:
„Noem ze my dan.”
„Wel,” zei TUI, „wat kan een prinses an
ders hebben dan gouden en zilveren
haren!”
Toen zy dit antwoord hoorde, werd zy
zoo bleek als een doek. Van schrik viel ze
bUna in onmacht. TUI had juist geraden.
De trotsche prinses had gedacht dat geen
mensch ter wereld haar geheim ooit zou
hebben gevonden. TerwUl ze weer wat by-
kwam verzon ze een list.
„Om mU als vrouw te krijgen,” zoo sprak
ze, „moet je nog iets meer doen. Bukten in
een stal zit een beer opgesloten. Daar moet
je een heelen nacht by doorbrengen. Wan
neer ik morgenvroeg opsta en je leeft dan
nog, vieren we bruiloft.”
Op deze manier dacht ze van TUI af te
komen, want de beer had nog nooit iemand
levend onder zyn klauwen vandaan laten
komen, zy had echter buiten den waard,
in dit geval buiten onzen dapperen Tijl,
gerekend. HU lachte eens en zei:
„Och zoon beer is een goed heerschap,
als je er maar mee om weet te gaan. En
tenslotte, wie niet waagt, die niet wint; het
kan al niet slechter dan niet deugen. Als
u me maar een viool bezorgt, want ik «ril
voor mUn dood nog wel wat vrooUjke mu
ziek hooren.”
dieren,
voor de
tiging
kolonie aan
schelpen of steenen dienen. In sommige
deelen van óns land, vooral in Zeeland en
óp de Zuid-Hollandsche eilanden vormen
diertjes, die heven en nichten zyn van de
zeevingers, kalkafzettingen, die men den
naam geeft van palingbrood. Die naam is
aan de kalkhuisjes gegeven, omdat kleine
waterdiertjes in de openingen graag een
schuilplaats zoeken. De waterdiertjes vor
men het voedsel van den paling, vandaar
oqK n»Wi pallngbrood. Een vriend ver
telde m|j, dat hy pallng
brood met grovere kalkaf-
zettingen in het Meertje
van Rockanje gevonden had.
Het schynt, dat het pa-
lingbröod in samenwerking
met bepaalde wiersoorten
wordt gevormd.” Een en
ander was een heel
verhaal geweest, dat
Henk gehouden had, maar ze hadden er erg
van genoten en hoopten, dat hy als hy by
een volgende gelegenheid weer thuis was,
nog eens voor hen wat wilde vertellen.
y-k U «Un omzwervingen arriveerde TUI
|-< eens in een land, waarover ’n mach-
tige en knappe, maar zeer hoog
moedige prinses regeerde. Aanzienlyke en
machtige edellieden, ridders en prinsen,
hadden met haar willen trouwen, maar
zij vond er geen enkele by, die goed genoeg
was voor haar. Tenslotte liet zy bekend
maken, dat zU slechts met dengene -zou
trouwen, die het raadsel, dat zijzelf kou
opgeven, kon oplossen. Wie er ook* kwam,
arm of rijk, Jong of oud, mooi of leeUjk,
vamadel of niet van adel, die het eerst het
raadsel zou oplossen, werd prins. Die het
niet kon, werd met schande het paleis uit
gejaagd.
Tijl had de aankondiging ook gelezen,
maar er niet te veel aandacht aan ge
schonken. Hy had niet te veel in zyn ran
sel en maar een paar losse centen op zak,
zoodat hy zoo gauw mogeiyk een baantje
moest zien te krijgen. HU probeerde by "n
bakker, een slager, een smid, een hande
laar in oud roest, een paardenkoopman, *n
veearts, by den kruidenier en den klom
penmaker, maar zoodra hy zUn naam
noemde, deed men gauw de deur dicht.
Van zoo’n knecht was niemand gediend.
„Nou”, dacht TUI, „dan geef ik eenvoudig
een anderen naam op. Zoo klopte hU
Ze vroegen wat hy