een Hoe Tijl Uilenspiegel half koninkrijk wint ilium uiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH Mirliton T eekenvoor beelden Winkeltje spelen! jnnw IhlIllllllllMIIIIIIIHIlllM Griezelige zeé* bewoners NAAR HUIS TERUC VAN EEN ZWAREN DAGTAAK DE V.P.D. - k MO2DER HELPEN WASSCHEN JL T&. W. z. i. t- I. I aan „laat de tweede zaliger zoo 7 riep TUI, stond hij /oor HET UURTJE VOOR ONZE' JEtTCP i i Hier zie je tens, hoe gemakkelijk je een jong heertje, een oud heertje of een wesp kunt teekenen. Je begint met de eerste fi guur. Telkens wat erbij en voor je het zelf weet Is de teekenlng klaar. Ik mag eerst winkeljuffrouw zijn, ’k Schik netjes ’t een en ander, 'k Leg zout en suiker, drop en rijst In schaaltjes naast elkander. Sn is m’n koopwaar uitgestald Dan wacht ik op de klanten; Daar komen ze al aangestapt: Nog wel van beide kanten! „Wat zal het wezen, juffrouw Jet? Wat kan ik u verkoopen? Ik heb van alles, zoo u ziet. U hoeft niet ver te loopen! Ik ben met Jet en Liesebet Fijn winkeltje aan ‘t spelen, Dat spelletje doen w’ o zoo graag ’t Zal ons niet gauw vervelen. „Dag juffrouw, geeft u mij vandaag Wat suiker en wat dropjes En heeft u koekjes ook misschien Of doosjes Haagsche hopjes?" - Ik zeg: „voor hopjes en voor koek Moet u naar 'n ander loopen. Maar zout en rijst en havermout Dat kunt u hier wel koopen!” „Bah, rijst en zout, dat lust ik niet, Dat mag u zelf wel houden. Geef me maar dropjes, liefst een pond Want ik ben erg verkouden!” „Neen, dat is niet eerlijk!” zeg ik nu „En ik wil heusch niet vitten, Maar met het zout en met de rijst Daar laat je me mee zitten! Dat lusten toch de klanten niet, Die willen lekkere waren; Dat ik de winkeljuf mocht zijn, Kan ik nu wel verklaren! Maar weet je wat, nu is 1 mijn beurt. Nu gaat het mij vervelen En nu mag Liesebet of Jet De winkeljuffrouw spelen! En ’k ben niet duur; ’t is goede waar, Die ik voor u zal wegen, En komt u thuis, dan zult u zien, U heeft ’t gewricht gekregen!” „Wel, wilt u mij", zegt juffrouw Jet, „Dan maar wat suiker geven? Want die heb ik net niet in huis; Dus helpt u me maar even! En dan^tX^drop, dat ’s ook wél goed, Ik ben zoo erg verkouden En als ik nu wat dropjes eet, Zal ik 't niet langer houden!" Maar eerst is Jetje aan de beurt, De ander moet maar wachten-, ‘t Gaat alles netjes één voor {én; 'k Wil eerlijkheid betrachten! Ik weeg nu netjes alles af, 'k Doe alles in een zakje En maak van suiker en van drop Dan vlug een keurig pakje. Dan zeg ik .Alsjeblieft juffrouw, Wüt u het nu betalen. Of zal de loopknecht *t geld misschien Wel morgen bij u halen?” .Jawel, dat 's goed, dan ga ik maar. Dag juffrouw!” Weg is Jetje En dan komt klantje nummer twee Dat is dan Liesebetje. Nu lachen we hard, alle drie, ‘t Is uit met winkel spelen; We gaan gezellig met elkaar Suiker en drop verdeelen! de be- ,Jie zoo, nu koop ik bij u juffrouw. En wat ik wel wil koopen? 'k Wil drop juffrouw, een pond of vijf. Dat heeft u wel, wil ’k hopen? Zoo, dank u wel, zoo is het goed. De rest die mag u houden; Want weet u juffrouw, het treft net, Ook ik ben erg verkouden!!” &13 en en wachter zijn laatste had en dus nu niets meer had. geld had hij bij zich, toen hij den tempel kwam? Oplossing: De toerist had 22X cent toen hij by den tempel aankwam I er bepaalde, die het eene en andere, die het andere werk doen. Nieuwe diertjes ont staan o.a. door knoppen uit de reeds be staande. Door fijne buisjes staan de dier tjes onderling in verbinding. Bij de arbeids- verdeellng zijn er zoogenaamde vreetdieren, die het voedsel verwerken; vogeldleren, die het voedsel grijpen en op vogelsnavels lij ken; trlldleren, die In *n langen eindigen, steeds i heen slaat „Een oogenbllkje dan nog,” smeekte Tijl, „dan geef ik eerst nog wat lunchmuziek, je zult zien, dat het Je dan dubbel zoo fijn smaakt.” Hij greep zijn viool en begon een lollige wijs te spelen van: „Laat de boeren maar dorschen” en „Kom Karlieneke kom”. De beer vond het schitterend en danste op de maat, zooals hij het vroeger op de kermissen moest doen, van zijn eenen poot op den anderen. „Wacht nou eens even,” riep hij na een poosje, ,Je bent toch eigenlijk een veel te fldeele kerel om op te eten. Vertel me eens, Is dat moeilijk, vioolspelen?” „Welnee,” lachte Tijl, „d’r Is niks &n. Een kind kan het leeren. Je legt gewoon je lin kerhand op dfe snaken en met je rechter laat je den strijkstok op en neer dansen, dan komen de wijsjes vanzelf van je heidel- dledodeldledom Van het cartonnen kokertje, dat In een closetrol zit, kun je een aardigen mirlltön maken. Aan het eene eind wordt een stuk je boterhammenpapier strak over de ope ning gespannen en vastgeplakt of -gebon den. Rondom dit einde wordt nu Xi strook je gekleurd dun papier gewonden en vast geplakt. Dit strookje moet b.v. 8 cM. breed zijn en na te zijn geplakt een koker vormen. Deze koker wordt nu Ingeknipt totdat er franje overblijft. Verder wordt de mirliton nog versierd met ringen: rond jes, vierkantjes, etc. Dat doe je maar net zooals je het zelf het mooiste vindt. DE BETOOVERDE TEMPEL Een toerist bezocht eens een tempel in Burma, die vier deuren had. Toen hij de eerste deur binnenging, gaf hij den wach ter acht eent. Terwijl hij binnen was, werd op geheimzinnige wijze zijn geld verdub beld. Bij het naar bulten gaan gaf hij denzelfden wachter hiervan weer acht cent. Hierop liep hij naar de tweede deur en ging naar binnen. Ook nu weer werd zijn geld verdubbeld en^ bij het naar bulten gaan gaf hij ook dezen wachter weer acht cent. Zoo gebeurde precies hetzelfde bij derde en vierde deur, maar je kunt grijpen hoe verrast hij was, toen hij na X verlaten van de vierde deur tot de ont dekking kwam, dat hij aan dezen laatsten acht cent gegeven Hoeveel draad die i zweep weer aanhechtlngs- welke beves- van de „Tjonge-jonge, dat moest ik nou ook eens kunnen,” zuchtte bruintje, „hé.dan zou ik altijd kunnen dansen, wanneer ik er zin In had. Luister eens, kleermaker, zou je mij geen onderricht kunnen geven?” Waarachtig, waarde vriend,” antwoordde Tijl minzaam, „als je daar pleizier in zou hebben. Je bent muzikaal genoeg, dat heb ik aan je dansen gemerkt; Ik wed dat je het in een halven dag geleerd hebt. Maar die nagels-van je, tja, dat is eigenlijk een groot bezwaar. Daar gaan de snaren v%n stuk, zie je. Ja, die zou ik beslist Wat af moeten vijlen. Maar daar heb je zeker be zwaar tegen.” „Nee, de beer vond alles best, als hij maar leerde spelen. Nu stond daar toeval lig In den stal *n oude timmermanswerk- bank. Tijl greep de pooten van bruintje, zette ze tusschen de klemmen van 'n bank schroef en draalde net zoo lang tot de pooten flink vast zaten. De beer gromde, huilde, smeekte, jammerde, maar toen zei Tijl boos: „Zeg eens, je bent toch geen klein kind meer, asjeblieft niet zoo kleinzee rlg hoor. Wanneer jij werkelijk een groot kunstenaar wilt worden, moet je een beetje pijn kun nen verdragen.” Hij draaide er nog een halven slag bij, zoodat de klauwen onmogelijk meer los konden. „Los.en vlug,” gil da de beer, Jk vreet je op als je me- niet loslaat. Ik Wil geen kunstenaar worden.” „’n Oogenbllkje geduld, dan ga ik een vijl zoeken om je nagels te fatsoeneeren,” riep Tijl terug, maar inplaats daarvan kroop hij In het hooi, liet de beer brommen zooveel hij wilde en sliep rustig in, droo- mend van prinsessen en bruiloften. Hare hoogheid, die het geweldige grommen van den beer hoorde, dacht niet anders dan dat deze bezig was het malsche boutje, dat zij hem bezorgd had, te verorberen., On- tw ort vóór zijn vertrek van Terschelling rV had Henk nog een heel bizondere vondst gedaan. Maar hij wou niet vertellen wat het was. „Het” ging in een jampotje met formaline en Henk beloofde op de eerstvolgende bijeenkomst van de Vereenlging Plant en Dier zijn vondst te laten zien en er over te vertellen. Die bij eenkomst was op het eind van September vastgesteld en precies op tijd waren alle leden aanwezig. Op de tafel stonden een paar jampotjes met een doek overdekt. Toen allen gezeten waren, begon Henk: „Hebben jullie wel sens van X krabbe- jakje gehoord’Niet? Nu, in dit jampotje zit ’n krab, die er mee behept Is. Zie maar eens (fig. 1). Zien jullie het nog aiet? Kijk dan maar »ens naar X ach terlijf van hel dier. Daar zie je een soort zakje aan ritten. Als ik jullie vertel, dat dit geelachtige zakje, dat uit twee deelen, twee lobben schijnt te bestaan, een heel dier Is, zul je nog meer verbaasd zijn. De staart van de gewone krab steekt er onder uit. Zoo heeft het krabbezakje er niet altijd uitgezien. Uit de eieren komen diertjes, die meer op een soort kreeft lijken. Die diertjes dringen In het lichaam van een strand- krab binnen en groeien nu geweldig uit. Een soort steel wordt in de krab ge stoken en van hieruit groeien draden door alle deelen van *t lichaam van de krab. Ondanks deze dra den, die het dier uitzuigen, blijft de krab leven en de parasiet, want zoo noemen we zoo’n binnengedrongen dier, brengt eieren voort. Na verloop van eenlge jaren sterft het krabbezakje en valt af. Het beste be wijs, dat de uitwerking niet doodelijk is, levert het feit, dat men krabben heeft aan- ge troffen met 2, ja zelfs met 3 krabbezak- jes. Ook de heremietkreeft, dien Ik jullie nog even wil laten zien In het tweede jampotje (flg. 2 binnen, 'fig. 3 buiten de schelp), schijnt wel ’ns hinder van sen soortgelij ken lastpost te hebben. Een ander eigen aardig dier, dat In groote kolonies leeft, zijn de doorschijnende en de ruwe zeevlnger (fig. 4), terwijl de woekerende zeevlnger (fig. 5) op poliepenkolonies voorkomt. Al die zoogenaamde zeevingers zijn kolbnlés dieren. En als dieren kolonies vormen, zijn bij twee kleermakers, wilde. ,Jk ben meester van de naald,” zei Tijl, „en zoek een betrekking.” „Hoe heet je?” vroeg de oudste. „Uil Uilenspiegel,” antwoordde de grap penmaker. „Uil Tyiénspiegel,” herhaalde de man achterdochtig, „toch geen familie van dien kwast, die de halve wereld al In de maling genomen heeft?” „Hoe kan Ik daar nou familie van zijn,” veinsde Tijl, „ik heet toch Tijlensplegel!" „We zullen het dan maar met Je probee- ren,” zeiden zij, „kom er maar in. Het is zoo druk, dat we wél een knecht kunnen ge bruiken.” Zoo werd Tijl dus kleermaker. Al spoedig bleek het echter, dat hij beter met *n vork dan met een naald om kon gaan. Gelukkig voor hem letten ze niet zoo erg op X werk, want den heelen dag bespraken ze *t raad sel van de prinses. Heel veel personen hadden al geprobeerd het op te lossen, maar het was nog niemand gelukt. De kleermakers meenden dat zij, die hun vak zoo door en door verstonden en al zooveel fijne steken genaaid hadden, zeker wel een kans hadden en op een goeden dag beslo ten ze er op uit te trekken. „Goed,” zei Tijl, „dan ga ik ook mee.” Maar de twee anderen wilden er niet van hooren. „Jij, die een naald hanteert alsof je een hooivork in je handen hebt, blijf JU maar thuis. JU, JU laat de prinses' schrikken met je peenharen en Je groote ooren. En daar bij, je moet de klanten bedienen en nieuwe orders aannemen en X achterstallige werk afmaken.” ,Jk de klanten bedienen?!” „daar pas ik voor. Ik zou maar zenuwziek I worden vandal het gemopper over ’n knoop die te los zit, of een broek die te kort is en een vouw die scheef loopt. Nee, nee. X is gemakkelijker een prinses te winnen, dan een goed costuum in elkaar te naaien. Ik ga mee.” „Nou, als je pe^se wilt, dan kun je onze koffertjes dragen/’ meenden de twee an deren. Toen schoot Tijl in een luiden lach hij de koffertjes dragen van die twee draad trekkers. „Waarom lach je zoo?” vroeg de eene. „O,” antwoordde Tyi, „ik dacht net aan een mop, dien ze me verleden jaar verteld hebben, en dien snap ik nu pas.” Den volgenden ochtend dag en dauw op, gespte zijn rugzak om en ging op stap. Hij zou prins worden, als er kans op was en zich in leder geval niet door de twee andere opscheppers laten af schrikken,, Hij marcheerde over den weg of de heele wereld aan hem toebehoorde. Hij was natuurlijk veel eerder bij het ko ninklijk paleis dan zijn collega’s. Net zat hij een heerlijk stuk worst op tc eten voor den ingang op de trappen, toen zij ook ar riveerden. I „Zie je nu wel,” riep de een, „daar zit me die duivelsche kerel de worst op te eten, j waar ik me suf naat gezocht heb vanmor- gen.” Ze wilden Tijl te Hjf gaan, maar die riep: „Ssst.... ssst.... maak geen leven. De prinses is net aan haar middagdutje en we haar storen geeft ze ons een veel twmoeilijk raadsel op.” Dat hielp; tegelijk lieten ze zich nu alle I - drie aandienen. Ze werden binnen gelaten, Tegen den avond werd Tijl naar den berenstal geleid. Bruintje wilde hem maar tegelijk als avondmaal gebruiken en hem met zijn klauwen een hartelijk welkom heeten. Maar Tijl kon net nog opzij sprin gen. Toen riep hij: „Zeg eens, waarde heer, wat ben jij haas tig gebakerd. Een oogenbllkje geduld, dan zal ik je eerst eens wat fijns laten proe ven.” Heel rustig haalde hij hazelnoten uit zijn zak, kraakte ze en at ze op. De beer kreeg er natuurlijk ook trek In. Hij hield zijn rulgen poot op en Tijl legde er een hand vol in. Maar het waren geen noten. Want terwijl hij zijn hand in den fugzak stak, verwisselde bij ze gauw met kiezelsteentjes. De beer stak ze in zijn bek, beet en beet, maar je begrijpt, dat hij er niet eentje stuk kon krijgen. „Och, och, wat word ik toch al oud,” dacht hij, „mijn gebit is al zoo slecht dat Ik niet eens meer een nootje kan kraken.” „Kom hier kleermaker,” riep hij hardop, „en bijt die noten voor me door!” „Nu zie je eens wat voor een kerel je eigenlijk bent,” antwoordde deze, ,Je mond Is groot genoeg, maar met dat al kun je nog niet eens een hazelnootje kraken.” Hij pakte de steenen aan, verwisselde ?e vlug als een goochelaar voor noten, stak die in zijn mond en krak.... in tweeën waren ze. „X Is of de duivel er mee speelt,” bromde de beer, „wat Jij kunt dat moet Ik toch zeker kunnen." „^rbeeld je maar niks,” antwoordde Tijl, „mijn gebit is veel sterker dan het jouwe,” en tegelijk gaf hij den beer weer een paar kiezelsteenen, terwijl hij zelf no ten In zijn mond stak. Bruintje beet en knauwde, maar ze kraakten niet. ,Je houdt me voor den gek," schreeuwde hij toen, „wacht even, dan zal ik mijn tan den eens op jouw botten probeeren.” bezorgd en goedgemutst stond zij heel vroeg op, om naar den beer te gaan kijken. Tijl was ook reeds uit de veeren en stond net een versche pijp te stoppen. Wat schrok zij, toen hij lachend naar haar toe kwam, zijn narrenmuts afzette en een diepe buiging maakte. Nu was er geen s^eld meer tus schen te krijgen. In het openbaar had zU haar woord gegeven, dus werd de gouden' koets voorgereden en nam Tijl plaats naast de prinses. Daarop reden zij, getrok ken door acht witte paarden, naar den pastoor. Ze waren echter nog geen honderd meter onderleg of ze hoorden achter zich een geweldig gesnuif. De twee weggejaagde kleermakers misgunden Tijl zijn succes en hadden heimelijk den beer weer los geschroefd. Nu kwam hij grommend en woedend achter de koets aan. De prinses beefde van angst en Tijl, die dit zag, kreeg plots een pracht-inval. Hij ging op zijn hoofd staan, stak zijn splllebeënen door X raampje van de koets en riep: jBeer, zie je die bankschroef? Als je niet vlug maakt, dat je wegkomt, zullen wij je daar weer eens tusschen zetten!” De beer, die den heelen nacht gehuild had, zag niet zoo scherp meer en meende werkelijk, dat X ’n bankschroef was. Hij schrok zoo geweldig, dat hij een, twee, drie rechtsomkeer maakte en met zijn stompe staartje tusschen zijn beenen wegvluchtte. Vol bewondering keek de prinses nu naar onzen dapperen held, die haar het leven gered had. Maar Tijl, die al weer naar de buiten lucht verlangde, zei tot de prinses: „Zeg, hoogheid, U moet het me niet kwa lijk nemen, maar ik ben altijd een vroo- lijk vrijgezel geweest en dat zou ik het liefst blijven. En als ik nu met u in het huwelijksbootje stap, hoe moet ik dan ver der voor mijn jenge lezers avonturen be leven?” „Weet Je wat Tijl,” zei toen de prinses, „dan krijg je van mij de helft van mijn koninkrijk!” „Oejoei,” zei Tijl, „als ik het dan maar niet behoef te besturen, want dan zit ik nog gebonden.” „Nee,” antwoordde zij, ,Jk zal het besturen en jij krijgt het vruchtgebruik!” „Nou, vooruit dan,” antwoordde TUI, „maar dan moet U voortaan niet meer zoo trotsch zijn!” ZU bloosde van schaamte, maar beloofde het. En toen reden zU terug en vierden twee weken feest. TUI bezat nu een half koninkrijk, maar bleef er liefst zoo ver mogelijk vandaan. Een keer in het jaar ging hU de rente op halen en vertrok dan weer met een dikke portefeuille. Hongeriyden behoefde hy ech ter nooit meer en dat was heel wat waard, vond hy. voor de prinses gebracht en daar vroegen ze heel nederig of hare konlnkiyke hoog heid hun het raadsel wilde voorleggen, zy waren mannen, met meer dan gewoon ver stand begaafd, want.... zy waren kleer makers en kleermakers moeten een scherp oog en helder Inzicht hebben. De prinses keek eens minachtend van haar gouden troon op de drie helden van de naald neer en dacht, dat dezen in leder geval nooit haar raadsel konden oplossen. Aan weerszyden van den zetel stonden lakeien. Die snoven met hun neuzen om den kleermakers goed te laten zien, hoe hoog verheven zy eigenUjk wel boven hen stonden. De drie kleermakers lachten op hun beurt eens verachteiyk terug, om de paaschossen, die niets anders te doen had den dan overdag by den koninkhjken troon te staan, ’s nachts te slapen en daar tusschen in te eten en te drinken. Waren dat kerels, die geen vak verstonden en geen zyden draad van een wollen konden onderscheiden?! Daar klonk de klare stem van hare hoog heid: „MUn raadsel luidt als volgt: op mUn hoofd heb ik twee soorten haar, welke kleur heeft elk?" zy gluurden terdege uit hun oogen of ze ook iets konden ontdekken, maar een dichte sluier bedekte haar haren. Toen sprak de oudste: „Elgeniyk is het doodeenvoudig, ds kleu ren zyn 'natuurlijk zwart en wit, net als de haren die men peper- en zoutkleurig noemt!" „Mis,” riep de prinses, raden.” „Als het niet zwart en wit is,” zei deze, „dan is het bruin en rood, net als de flu- weelen pantoffels van grootvader, gedachtenis. „NatuurUjk verkeerd,” riep de prinses verachteiyk, „laat nummer drie zUn groot verstand toonen!” Daar kwam 'TUI naar voren; hU streek eens peinzend over zUh voorhoofd, dacht diep na en riep plotseling: .Eureka!" „Wat eureka,” vroeg de prinses verbaasd, „die kleur ken ik heelemaal niet.” J)at wil ik gelooven,” grinnikte TUI, „het is Grieksch moet u weten en beteekcnt ,4k heb het gevonden.” „Zoo,” zei de prinses, „wat heb je dan gevonden?" „De kleuren,” antwoordde hy laconiek. ZU trok haar schouders een op en zei: „Noem ze my dan.” „Wel,” zei TUI, „wat kan een prinses an ders hebben dan gouden en zilveren haren!” Toen zy dit antwoord hoorde, werd zy zoo bleek als een doek. Van schrik viel ze bUna in onmacht. TUI had juist geraden. De trotsche prinses had gedacht dat geen mensch ter wereld haar geheim ooit zou hebben gevonden. TerwUl ze weer wat by- kwam verzon ze een list. „Om mU als vrouw te krijgen,” zoo sprak ze, „moet je nog iets meer doen. Bukten in een stal zit een beer opgesloten. Daar moet je een heelen nacht by doorbrengen. Wan neer ik morgenvroeg opsta en je leeft dan nog, vieren we bruiloft.” Op deze manier dacht ze van TUI af te komen, want de beer had nog nooit iemand levend onder zyn klauwen vandaan laten komen, zy had echter buiten den waard, in dit geval buiten onzen dapperen Tijl, gerekend. HU lachte eens en zei: „Och zoon beer is een goed heerschap, als je er maar mee om weet te gaan. En tenslotte, wie niet waagt, die niet wint; het kan al niet slechter dan niet deugen. Als u me maar een viool bezorgt, want ik «ril voor mUn dood nog wel wat vrooUjke mu ziek hooren.” dieren, voor de tiging kolonie aan schelpen of steenen dienen. In sommige deelen van óns land, vooral in Zeeland en óp de Zuid-Hollandsche eilanden vormen diertjes, die heven en nichten zyn van de zeevingers, kalkafzettingen, die men den naam geeft van palingbrood. Die naam is aan de kalkhuisjes gegeven, omdat kleine waterdiertjes in de openingen graag een schuilplaats zoeken. De waterdiertjes vor men het voedsel van den paling, vandaar oqK n»Wi pallngbrood. Een vriend ver telde m|j, dat hy pallng brood met grovere kalkaf- zettingen in het Meertje van Rockanje gevonden had. Het schynt, dat het pa- lingbröod in samenwerking met bepaalde wiersoorten wordt gevormd.” Een en ander was een heel verhaal geweest, dat Henk gehouden had, maar ze hadden er erg van genoten en hoopten, dat hy als hy by een volgende gelegenheid weer thuis was, nog eens voor hen wat wilde vertellen. y-k U «Un omzwervingen arriveerde TUI |-< eens in een land, waarover ’n mach- tige en knappe, maar zeer hoog moedige prinses regeerde. Aanzienlyke en machtige edellieden, ridders en prinsen, hadden met haar willen trouwen, maar zij vond er geen enkele by, die goed genoeg was voor haar. Tenslotte liet zy bekend maken, dat zU slechts met dengene -zou trouwen, die het raadsel, dat zijzelf kou opgeven, kon oplossen. Wie er ook* kwam, arm of rijk, Jong of oud, mooi of leeUjk, vamadel of niet van adel, die het eerst het raadsel zou oplossen, werd prins. Die het niet kon, werd met schande het paleis uit gejaagd. Tijl had de aankondiging ook gelezen, maar er niet te veel aandacht aan ge schonken. Hy had niet te veel in zyn ran sel en maar een paar losse centen op zak, zoodat hy zoo gauw mogeiyk een baantje moest zien te krijgen. HU probeerde by "n bakker, een slager, een smid, een hande laar in oud roest, een paardenkoopman, *n veearts, by den kruidenier en den klom penmaker, maar zoodra hy zUn naam noemde, deed men gauw de deur dicht. Van zoo’n knecht was niemand gediend. „Nou”, dacht TUI, „dan geef ik eenvoudig een anderen naam op. Zoo klopte hU Ze vroegen wat hy

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1935 | | pagina 11