Brandweer buiten den Raad?
I
r
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
I
wol
is®
WAT TE LEEREN UIT DE
JURISPRUDENTIE
Van Veenendaal begon
de victorie
Ook de leeftyd kan
meespreken
n brandmeester mocht geen
raadslid zyn; een brandspuit
meester werd toegelaten
Hoe Minister Thorbeeke er
over dacht
MAAMÖAG 2 SEPTEMBER 1931
1
J
Veenendaal
gemeentebestuur ondergeschikt was."
wijlen M. M. Koningin Astrid.
Lantaarns worden omfloerst
c
sta
trel
sluiten.
Wederom dus een scherpe tegenstelling met
de uitspraak van Minister Thorbeeke, die func
tionarissen bü de brandweer, die vrijwillig hun
taak vervulden, zonder meer als raadslid toeliet.
Opmerkelijk is het, dat Gedeputeerden van
Noord-Holland kort geleden den heer P. Jonker,
opperbrandmeester te Koog a. d. Zaan niet heb
ben toegelaten als raadslid, op grond van het
zooeven behandelde Kon. Besl. En dat nog wel,
terwijl de verordening te Koog a d. Zaan spreekt
van een leeftijdsgrens van 60 jaar, welke leef
tijd döor den heer Jonker nog niet bereikt isl
Binnenkort komen de verschillende geschil
punten, welke in zich in tal van gemeenten
hebben voorgedaan, voor den Raad van State
(afdeeling Geschillen van Bestuur) waar desa
zeer Ingewikkelde materie opnieuw moet wor-
den behandelde
kan worden toegelaten. Ter toelichting diene,
dat in de gemeente Made (Noord-Brabant), de
opperbrandmeester A. van Beek door den raad
als raadslid geweigerd was. Gedeputeerden van
Brabant oordeelden, dat, afgezien van de vraag
d<
ge
ui
i
t
I
t
v
geh<
D
brer
Inge
Dl
w<
bu
ve
re<
he
ov
gel
te
kei
dei
te
dal
wa
Eci
aai
noi
vai
I
B&
rig
toe
tot
éér
bnj
nai
hee
In
stel
vre
eer
ger
r
tan
kon
met
zaa
na
lege
doo
tigfc
In i
begi
de
niet
De bouw van Duttschland»
nieuwe Zeppelin de L-Z. 12T
vordert gestadig. Ome foto
geeft sen schitterenden kijk
op de geweldige afmetingen
van dezen luchtreus
De „persoonlijke diensten
voor het eerst in het geding
Niettegenstaande de bovenbedoelde beslissing
werd bü Kon. Besl. van 22 Januari 1888 een
brandspuitmeester in de gemeente Oudewater
toegelaten als lid van den raad, aangezien de
Kroon besliste, dat „een brandspuitmeester,
wiens aanstelling als zoodanig is gegrond op
eene verordening op het verrichten van per
soonlijke diensten, niet is ambtenaar van de
gemeente, derhalve kan zitting nemen als lid
van den raad."
Tot goed begrip zij er aan herinnerd, dat art.
192 der Gemeentewet (sinds 1931 is het betrok
ken voorschrift ondergebracht in art. 228) voor-
ndlen er één materie is, waarvan de juris
prudentie meermalen onderling-tegenstrij
dige beslissingen zien laat, is bet wel die
van de vraag, of een lid van de brandweer deel
mag uitmaken van den gemeenteraad. Nu deze
vraag in tal van gemeenten in ons land aan de
orde is gekomen, in verband met de jongste
raadsverkiezingen, is bet belangwekkend, eens
na te gaan, Hoe in den loop der jaren door de
hoogere colleges, welke over de toelating van
raadsleden uiteindelijk te beslissen hadden, is
geoordeeld en op welke motieven dat oordeel
gegrond was. Juist uit hetgeen zich thans in
verschillende gemeenten afspeelt, blijkt hoeveel
misverstand er ten aanzien van de gerezen
kwestie heerscht en het is oa. wel opmerkelijk,
dat in de gemeente Schlebroek b.v. de heer A.
J. van Ueshout 4 jaren als raadslid zitting had
gehad, en ook toenmaals opperbrandmeester
van de vrijwillige brandweer aldaar was, waar
tegen door niemand geopponeerd werd. Doch
toen ten aanzien van den heer F. H. Ringers,
commandant van de Alkmaarsche brandweer
(eveneens een vrijwilllgel) de raad aldaar be
sloot, hem niet als lid van dat college toe te
laten, uit hoofde van zijn functie bü de brand
weer, besloot de Bchlebroeksche vroedschap....
den beer van Lieshout niet in den raad te doen
terugkeeren.
In hoeverre deze meeningen al dan niet ge
baseerd zijn op, en gewettigd worden door eer
der genomen beslissingen van de Kroon, moge
blüken uit het volgend overzicht over vroegere
uitspraken.
Om de zaak zoo zuiver mogelijk te stellen,
dienen wü terug te gaan tot het jaar 1861, toen
voor het eerst ten. aanzien van deze materie in
lichtingen werden gevraagd door een Commis
saris des Konlngs aan den toenmaligen be
windsman van Binnenlandsche Zaken, wijlen
Minister Thorbeeke.
De vorenbedoelde Commissaris bad gevraagd,
of .sommige in eene gemeente bestaande be
trekkingen hem, die ze bekleedt, maken tot een
ambtenaar vanwege bet gemeentebestuur aan
gesteld of daaraan ondergeschikt". (Volgens
art. 23 (oud) der Gemeentewet is nl. het lid
maatschap van den Raad onverdedigbaar met
de betrekking van ambtenaar, vanwege bet ge-
De eerste beslissing
Voor de eerste maal werd een beslissing van
de Kroon gevraagd In 1862, toen in een ge
meente in ons land een brandmeester als
raadslid was benoemd. In welke gemeente? In
welke provincie? Op deze vragen kunnen wü
geen antwoord geven, daar men in dien „goe
den ouden tüd" de discretie zoover dreef, dat in
den herdruk der Kon. Besluiten, opgenomen In
de „Chronologische Verzameling”, zoowel per
soonsnamen als aanduiding van provincie en
gemeente achterwege werden gelaten, zoodat
ook het Kon. Besl. van 21 December 1862, han
delende over deze benoeming, doorspekt is met
.stippeltjes en titteltjes". Maar hoofdzaak is
voor ons de beslissing van de Kroon; en deze
luidde, dat de betrokken brandmeester geen lid
van den raad mocht zün, omdat hü „door B. en
W werd benoemd en ontslagen, en mitsdien aan
het
schrijft, dat ter handhaving der openbare orde,
of in het algemeen belang, de inwoners der
gemeente tüdelük tot het doen van persoonlijke
diensten kunnen worden opgeroepen, waarvoor
een plaatselüke verordening gemaakt dient te
worden.
Deze plaatselüke verordening op het verrich
ten van persoonlijke diensten is het richtsnoer
geworden voor latere beslissingen vah de Kroon,
met betrekking tot het hier behandelde vraag
punt. Daar de Oudewatersche kwestie in meer
dan één opzicht belangstelling verdiende, laten
wü er hier een en ander uit volgen.
De raad van Oudewater had den brandspuit
meester als raadslid geweigerd, zich beroepende
op het (hierboven aangehaald) Kon. Besl. van
21 December 1862, waarbü alleen de benoeming
en bet ontslag door B. en W. als criterium wer
den aangenomen. Gedeputeerden van Zuid-
Holland konden zich met dit standpunt echter
niet vereenlgen, hoofdzakelük op grond, dat
volgens de verordening op het brandweren te
Oudewater, aan de 3 generale brandmeesters
een blüvende dienst was opgedragen, doch in
tegenstelling daarmede, de brandspuitmeesters
slechts dienst deden, wanneer ook de verdere
geaffecteerden daartoe verplicht waren. De be
noeming of aanwijzing van den brandspuit
meester de Boer door B. en W. sproot dan ook
aldus Gedeputeerden niet voort uit art.
179o der Gemeentewet, maar uit art. 39 der
verordening op het brandweerwezen.
Uit het bovenstaande blükt dus, dat Gede
puteerden van Zuid-Holland onderscheid
maakten tusschen een opperbrandmeester en
een brandspuitmeester. Dit verschil werd door
de Kroon geheel terzüde gesteld. Na uitvoerig
betoogd te hebben, waaruit de taak dergenen
bestond, welke bü de brandweer waren Inge
deeld, concludeerde de Kroon, dat de betrokken
brandspuitmeester, als lid van het personeel
Kroon, waar hü oa. opmerkte, dat „brand
meester in een zoo iandelüke gemeente als Ot-
tersum, een zóó onbeduidende betrekking was,
dat het meerendeel der gemeentenaren niet dan
bü toeval wist, wie als zoodanig door het ge
meentebestuur was aangesteld.” Daaraan werd
toegevoegd, dat adressant „nimmer een aan
stelling van het gemeentebestuur had ontvan
gen en ook nog nooit eenige bezoldiging als
zoodanig had genoten.”
De Kroon overwoog, dat de onbeduidendheid
der genoemde betrekking terzake niets afdeed,
en óók dat bezoldiging niet het criterium was
eener met het lidmaatschap van den gemeente
raad al of niet vereenigbare betrekking. Volgens
art. 179o der Gemeentewet wordt de brand
meester benoemd en ontslagen door B. en W„
is mitsdien aan het gemeentebestuur onderge
schikt en op dien grond handhaafde de Kroon
de besluiten van den raad van Ottersum en van
Gedeputeerden van Limburg.
Hier werd dus geen rekening gehouden met
het verplicht verrichten van persoonlüke dien
sten, zooals de Kroon in 1888 had gedaan.
Op het Noorder Buiten Spaarne zijn Zondag de zeilwedstrijden gehouden, uitgeschreven
door de Haarlemsche Jachtclub. De Regenbogen in den strijd
meentebestuur aangesteld, of daaraan onder
geschikt.)
Minister Thorbeeke stelde zich op het stand
punt, dat deze vraag „het best door den ge
meenteraad kon worden beantwoord.” Intus-
schen wees de Minister er op, dat de wükmees-
ters, opperbrandmeesters en brandmeesters n.l.
beschouwd moesten worden als plaatselüke
ambtenaren, daar zü hunne benoeming en ont
slag zagen opgedragen aan B. en W. ,Jlet toe
zicht vanwege de uitvoerende gemeentemacht
over de würe van ambtsbekleeding dier perso
nen miste de noodige kracht en waarborgen”
aldus Minister Thorbeeke „zoo leden van
den Raad tot die diensten benoembaar waren.”
Echter maakte deze bewindsman wel degelijk
onderscheid tusschen een gemeentelüke brand
weer en een vrüwillige brandweer. In laatst
bedoeld geval konden de, bü zoon brandweer
ingedeelde personen „zeker niet beschouwd wor
den als ambtenaar; zü zullen het lidmaatschap
van den Raad kunnen bekleeden."
Opmerkelük is nog, wat Minister Thorbeeke
aan zün beschouwingen over deze aangelegen
heid toevoegde. Hü zelde nl: „Welke echter de
betrekking zü, die men bekleedt, men is altüd
tot lid van den Raad benoembaar. Men heeft
slechts, zoo de betrekking tot eene der, in art.
23 uitgestotene behoort, daarvoor te bedanken,
alvorens In den Raad zitting te kunnen nemen.”
In later afgekondlgde Kon Besluiten Is het
idpunt Ingenomen, dat men voor de be
ting, welke het raadslidmaatschap zou uit
moest bedanken, alvorens de geloofs
brieven worden onderzocht.
Bezoldiging niet het criterium
Vaak wordt de meenlng verkondigd, dat
brandmeesters, die een zekere vergoeding uit
de gemeentekas ontvangen, reeds uit dien hoof
de, geen lid van den raad zouden kunnen zün.
Er is een Kon. Besl., dat aantoont, dat bezol
diging van den betrokkene niet bet criterium in
dezen is. In de gemeente Ottersum (Limburg)
was de brandmeester Akkers in 1894 tot lid
van den raad gekozen. De raad besloot hem
niet toe te laten, omdat hü als brandmeester
benoemd en ontslagen werd door B. en W„ en
dus viel onder art. 179o der Gemeentewet. De
niet-toegelatene ging in beroep bü Gedeputeer
den, die het raadsbesluit handhaafden, mede
omdat Akkers 2 dagen na het raadsbesluit be
dankt had als brandmeester. Gedeputeerden
overwogen hierbü, dat op bet oogenblik, dat de
raad over de toelating besliste. Akkers nog
brandmeester was en dus een betrekking be
kleedde. welke onvereenlgbaar was met het
raadslidmaatschap, zoodat de raad terecht tot
zün nlet-toelatlng besloten had.
Hier treffen wü dus een uitspraak aan, welke
lünrecht stond tegenover het standpunt, Inge
nomen door Minister Thorbeeke, die uitdrukke-
lük verklaard had, dat men niet voor de „ver
boden” betrekking behoefde te bedanken, al
vorens men als raadslid zitting nam.
Typisch was het verweer van den nlet-toe-
gelaten brandmeester in zün beroep de
Tenslotte bet Kon. Besl. van 14 November
1931, waarbü de Kroon besliste, dat degene, die
zün aanstelling als opperbrandmeester ontleent
aan de, tn de algemeene politieverordening op
genomen bepaling op de persoonlüke diensten,
van het oogenblik af, dat hü, wegens het be
reiken van den daarbü vastgestelden leeftüd,
van die verplichting is ontslagen, In die functie
verder valt onder de bepaling van art. 25 sub f
der Gemeentewet, en dus beschouwd moet wor
den als ambtenaar, zoodat hü niet als raadslid
had te verleenen als opperbrandmeester der ge
meente, hü niet te beschouwen was als ambte
naar.
Ook met dit standpunt kon de Kroon zich
niet vereenlgen en wenschte er rekening mede
te houden, dat de opperbrandmeester den
leeftüd van 55 jaren had overschreden en dus,
Ingevolge art. 5 der algemeene politieverorde
ning, van züne verplichting tot het vervullen
van de, in die verordening omschreven dien
sten, was ontslagen. Hü moest derhalve, van
dien datum af, beschouwd worden, vrüwillig
Zün betrekking van opperbrandmeester te heb
ben vervuld. Daar hü aan het gemeentebestuur
ondergeschikt was, moest hü worden aange
merkt als ambtenaar, zoodat hü geen deel van
den raad van Made mocht zün.
Wü hebben hierboven gezien, hoe in 1888 Ge
deputeerden van Zuid-Holland onderscheid
maakten tusschen een opperbrandmeester en
een brandspuitmeester. De Kroon besliste ech
ter in 1923, dat zelfs een opperbrandmeester
niet geweerd behoeft te worden als raadslid,
wanneer züne verplichtingen voortvloeien uit
een plaatselüke verordening op de persoonlüke
diensten, als hierboven werd omschreven. At
was van temeer belang, omdat In het toen be
handelde geval, zoowel de raad als Gedeputeer
den tot nlet-toelatlng van den opperbrand
meester hadden besloten. --
Het ging om een raadszetel van Veenendaal. of de benoemde, ondanks zün leeftüd, diensten
welke zou worden toegewezen aan den opper-
brandmeester J. Geit. De raad besloot hem een
voudig niet toe te laten, op grond dat hü was
ambtenaar Ingevolge art. 23f der Gemeente
wet. De niet-toegelatene en de burgemeester
van Veenendaal gingen in beroep bü Gedepu
teerden van Utrecht. Dit college stelde zich op
het standpunt, dat, niettegenstaande de plaat
selüke verordening op de persoonlüke diensten
voorschreef, dat Ingezetenen tot den dienst bü
de brandweer verplicht konden worden gesteld,
de opperbrandmeester een ambtenaar was, on
dergeschikt aan het gemeentebestuur, zoodat
hü geen raadslid mocht zün.
De Kroon verwierp deze redeneerlng en be
sliste, dat de Inwoners die ter nakoming van
hunne, uit de bovenbedoelde verordening voort
vloeiende verplichtingen, hunne diensten heb
ben te verleenen, niet zün te beschouwen als
ambtenaar, waarom de opperbrandmeester Geit
ten onrechte niet was toegelaten.
Hier werd dus een zeer belangrijke beslissing
genomen, welke voor het geheele land en voor
alle rangen bü de brandweer als maatstaf kon
gelden.
I
der brandweer, tot de gemeente in dezelfde ver
houding stond als al de overige geaffecteerden;
en evenmin als deze laatsten Ambtenaar der
gemeente was. Het Kon. Besl. luidde dan ook,
dat de gemeenteraad dien brandspuitmeester
ten onrechte niet als raadslid had toegelaten en
dat Gedeputeerden van Zuid-Holland terecht
züne toelating hadden bevolen.
Osendarp
won het
nummer 100
meter hard-
loopen bij de
internatio
nale athle-
tiekwedstrij-
den Neder
land-Zwe
den.
Aanvoerder Kooit ven N. A.C, welk elftal het A.R.O.L-
beker tournooi in de hoofdstad won, neemt de trophee in
ontvangst
FOTOREPORTAGE
D
de
Ene
wi
m
W
ST’