De Noorden
wind
H
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
Plaats dan een „Omroeper”
gezinnen
voor 80.
lezersjï
i
h
DONDERDAG 19 SEPT
avond in
tn
Nieuwjaar In Abwsdynië.
Addis Abeba
Bakje
Van Teddybeer die kiespij»
had!
Een aardig en vroolijk poppengroepje, voorstellende een woudfeest bij
de kaboutermannetjes
De Drentsche deelneemsters en deelnemers aan den Volkszang-
het Kwhaus te Scheveningen, bij aankomst in de
A-
(Sla. fT*
FOTOREPORTAGE
H
aan
ge-
en smeet zUn byi naar den Usberg
ge-
Dtt 1!
Hll|ILIIIIIill|IH" i >i
dl;
Sen sprookje uit het land van de Indianen
verteld door PIKT BROOS
Blaas maar Noordenwind, blaas op,
Of je met je macht wilt prijken,
Maar je zult toch nooit bereiken.
Dat je Slnslbls bevriest.
Slnslbls vreest voor geen leed,
Honger, kou. of slangenbeet.
strookje knipt en dat
|e binnenzijde van het
De
korte
op, d
ken 1
slib b
vormt
nleus
kenni
der 1
trok
bok.
pogt
wees
heer
hebt
door d
den v
Het
bene
dalen
bovene
kamer
mer is
op wer
Het
lucht,!:
(welke
laten 1
bodem
ken tnt
b»nd o
dat he
boven
verder
te Warschau voor den Gordon-Beaaati
wedstrgd
In d<
van 5
met he
•chen,
detn er
«eUend
Hike
ven hl
•totte
ven 10
veer 20
Men
ten, m
U, wa
•cheid
en wo
den p
lervoor heb je noodlg vier vierkante
vouwblaadjes van dun papier en
liefst verschillend gekleurd. Je vouwt
zoo’n blaadje in vieren en legt het dan weer
open (Fig. A). Nu knip je onderaan in 't
midden langs de vouw tot aan de dwarse
vouw. De bovenhelft van het vierkant wordt
een driehoek door er de hoeken af te knip
pen (Fig. B). Nu plak je de beide vier
kantjes op elkaar en krijgt dan figuur C.
Zoo doe je met alle vier blaadjes en hebt
dan 4 x flg. C. Nu leg je die'4 figuren in
elkaar en plakt telkens de bodems op
elkander. Ook de. zijkanten vastplakken.
Als je nu nog eert
als hengsel aan 4'
bekje plakt, is het werk klaar en kun je
met je bakje pronken. T
van zijn eerste reis op 27 September n naar Madeira
op is, ga ik nieuw halen. Ik heb 'n stevige
bijl."
„Dan zal ik je bijl verbrijzelen,” huilde
de Noordenwind.
„Ga je gang; ik heb tien bijlen gemaakt.
Kijk hier zijn ze. Tracht ze stuk te ma
ken, dan zal je gauw genoeg je adem kwijt
zijn.”
De Noordenwind schoof onrustig op zijn
mat heen en weer. Hij voelde zich echt
onbehaaglijk bij dat warme vuur. Het
liefst was hij er maar vandoor gegaan,
maar hij wilde Slnslbls vernietigen.
„Heb je ook tien kleedingstukken
maakt?” vroeff hij.
„Natuurlijk!” antwoordde Sinsibis, „kijk
maar!” En hij opende een kast en nam er
het eene coetuum na het andere uit.
„Waarom loop je dan in zoo’n dun jasje
rond, als je toch tien dikke gevoerde in je
kast hebt hangen?" vroeg de wind.
„Omdat ik het niet koud heb,” antwoord
de Slnslbls, „ik heb het zelfs warm!” En
bij deze woorden trok hU ook het dunne
jasje uit.
Toen knarste de Noordenwind met zijn
tanden.
„Alle vossen en beren en visschen in zee
zal ik, verdrijven en je zult honger moeten
lijden en omkomen.”
„Mij best," zei Slnslbls „dan wandel ik
naar het Zuiden naar een ander dal.”
Toen stond de Noordenwind op en werd
grooter en grooter; altijd hooger groeide
hij. Hij reikte reeds tot aan den top van
de wigwam. HU hief zUn armen in de lucht,
maakte een gat in de spits van de hut en
schreeuwde toen in de windtaal iets naar
boven. Terstond begon het te kraken en te
donderen. Het bruiste en suisde en Kabi-
bonokka gilde:
„KUk daar komt hU aan. Ik heb hem
met mijn adem hierheen gelokt; eindehjk
is hU er om mU te helpen; de ijsberg zal
je vernietigen. Daar komt hU aangezwom
men en zal je wigwam verbrUzelen.”
Het was een verschrikkeUjk lawaai en *t
werd zoo ontzettend koud, dat het vuur er
van uitging. De Noordenwind had het dak
van de wigwam weggenomen en was er
boven uit gegroeid; reusachtig groot was
hU.
„Kom hier!” riep Sinsibis, „kom er bij
staan om te zien hoe de ijsberg me be
graven zal.” En bU greep de Noordenwind
en gaf hem een slag dat hU uit de hut
vloog. Toen sprong h]j naar buiten en
smeet zijn Mjl naar den Usberg, dat deze
iq duizend stukken uit elkander barstte.
Toen brulde Kablbonokka ontzettend.
,Jk heb het verloren; ik kan je niet ver-
JU moet onder een goed
ik wil niets meer
Blaas maar, Noordenwind, blaas op.
Of je met je macht wilt prijken.
Maar je zult toch nooit bereiken,
Dat je Slnslbls bevriest.
Sinsibis vreest voor geen leed,
Honger, wind of koudebeet.”
nietlgen;
stern te geboren zUn;
met je te maken hebben!”
En daarmee liep hU weg en kwam nooit
meer terug. Slnslbls lachte en zong:
De deur ging open en Kablbonokka trad
binnen. Het werd Uzlg koud in de hut. De
wind wilde de deur weer sluiten.
„Niet noodlg,” zei Sinsibis, „als JU een
maal binnen bent helpt het toch niet of de
deur gesloten wordt. Kom bij het vuur
zitten.”
De Noordenwind ging zitten.
„Wat wil je van mij?" vroeg Sinsibis.
De Noordenwind zweeg.
„Ha, ha,” riep Sinsibis, „zUn de woorden
in je mond bevroren? Of heb Je nooit pra
ten geleerd? Kom, drink een glas brande
wijn.”
HU nam een beker brandewUn en de
Noordenwind dronk. Toen nam de jonge
man nog een halven arm hout uit den hoek
en wierp dat op het vuur.
„Waar heb je dat zoo gauw vandaan ge
haald?” vroeg de Noordenwind, „ik dacht
dat dat je laatste boomstam was!"
„O jee nee,” zei Sinsibis, „ik heb nog
veel meer. Ik heb meer dan JU wel weet.
Je moet je toch op den winter voorberei
den!”
Het werd een machtig vuur. De Noor
denwind blies en snoof en moest gauw
genoeg een knoop van zUn jasje los ma
ken van de warmte.
„Hoe lang bUjf je zoo aan den gang met
dat hout? Is het onderhand nog niet op?”
vroeg hU.
„Nee,” antwoordde Sinsibis, „en als het
verder geen kleeding meer. En zUn boom
stammen zUn bUna opgebrand. Als asch
liggen ze voor de hut. Vandaag of morgen
is het gedaan met hem.”
En de sneeuw warrelde om de wigwam.
Maar Sinsibis trad naar bulten en zong.
„Wat ga je doen?” vroeg de sneeuw.
,Jk ga uit,” antwoordde Sinsibis.
„Uitgaan?” vroeg de sneeuw verbaasd,
„waarom?”
„Vlsch vangen," zei de jongen.
„Je jasje is te dun,” riep de sneeuw, ,jk
zal je bUten!"
Sinsibis lachte.
„Ik ben niet bang voor je,” zei hU. „en
bUten kun je niet. Je kunt alleen maar
knijpen.”
En hU glnw-werkelUk in zUn dunne jas
je onder her Us en ving zUn visschen. De
Noordenwind besloot nu zelf te komen. ,Jk
moet hem een bezoek brengen,” dacht hU
„en zoo in zUn wigwam zien te komen.”
Eerst bleef hU buiten voor de deur staan
en keek door het venster naar binnen.
Toen zag hU dat de laatste boomstam aan
het branden was. BUna was deze heele-
maal tot asch vergaan, maar Sinsibis zat
ervoor en zong. Toen hU den Uskouden fei
len wind voelde, wist hU dat Kablbonokka
buiten stond.
,Jk moet van vreugde zingen,” riep hU
uit, „ik geloof dat er iemand buiten staat.’
Een echte leuke teddybeer
Had, heusch, ‘t ia werkelijk waar,
Eens erge kiespijn op een dag.
Hij vond het vreeselijk naar!
Z’n moeder sprak„Daarvoor moet ft
Vlug btf den tandarts wezen,
Die trekt Je kies en dan ben Jij
Weer heelemaal genezen!”
Maar Teddy huilde: »'k Doe het zM.
Ik durf het niet te wagen.
Het doet zoo’n pijn, die tandarts zal
Me vast verschrikkelijk plagen!"
Toen zei z’n moeder: „Teddylief,
Je moet her zelf maar weten.”
En Teddy sliep niet en hij kon
Van pijn haast niet meer eten!
Dat hield hij echter niet lang uit,
Het werd te veel voor ’t beertje;
Hij hield zooveel van eten nou!
En nu.hij at geen keertje!
Hij holde naar den tandarts die
Die kies trok, heel bedreven;
Of ’t pijn deed? Neen hoor werkelijk m*
Hij voelde 't zelfs niet even!
En toen hij thuis kwam heeft hij hewd
Voor zes vast wel gegeten;
En moeder beer zei: „Zie je wel.
Ik heb het wel geweten!”
En na een boterham of tien.
Die Ted zat op te peuzelen,
Zei hij: „Lief moesje, 'k zal voorns»
Als 'k pijn heb niet meer treuzelenr
an de oevers van het Eriemeer stond
de wigwam van den jongen man
Sinsibis. Kablbonokka, de Noorden
wind, haatte den jongen.
,Jk zal hem vernietigen,” dacht hU, „zUn
wigwam zal Ik de lucht in blazen. Bevrie
zen moet hU.”
Sinsibis sleepte echter vier groote boom
stammen in zUn wigwam. Ieder van die
boomstammen was zoo groot, dat hij een
maand lang branden kon. Sinsibis was erg
sterk! Als hU zUn hand dichtkneep, zonk
een buffel dood op den grond.
Op zekeren dag sloop de Noordenwind
door een reet naar binnen en blies ’t vuur
uit toen Sinsibis niet thuis was. Het werd
ijzig koud in de tent. „Ha, nu zal de jon
gen wel bevriezen,” lachte de Noorden
wind, maar Sinsibis bevroor niet. Want
toen hU in de wigwam kwam, nam hij
twee rotsblokken, sloeg ze tegen elkander,
dat de vonken er uit spatten en stak het
vuur opnieuw aan. Toen de houtblokken
goed brandden, wierp hU de steenen naar
buiten, precies op twee Usberen, die twee
honderd meter van de wigwam verwUderd
liepen. Eerst viel de eene dood neer en
toen de andere.
„Ik moet hem vernietigen,” huilde de
Noordenwind en hU blies zoo fel uit het
Noorden, dat alles in Us veranderde. Sin
sibis had honger. HU nam zUn bUl en hak
te het Us van het meer open en haalde de
visschen naar boven die er onder zwom
men. HU dook onder het Us en ving de
visschen met bloote hand; onderweg naar
huis zong hU en lachte om den Noorden
wind die zoo vergeefsche moeite deed.
Kablbonokka ergerde zich ontzettend.
HU verzamelde al zUn krachten en riep de
meest booze stormwinden te hulp. Het be
gon te sneeuwen, alsof alle sneeuw op de
aarde wilde vallen.
„Nu is het gedaan met hem, nu is het
gedaan met hem,” jubelde de Noorden
wind. ZUn heele wigwam heb ik onder la
ten sneeuwen en ik heb gezien dat hU maar
dén dun vel in rijn tent heeft. HU heeft
.Koudebeet is beter dan slangenbeet;
nooit zing ik dat meer,” mompelde hU en
bouwde rijn wigwam opnieuw.
is d
i
Sp
de
de
werl
Hij
van
Meeningverschil tesschen twee w
harige viervoeters op de landboew-
veetentoonstelling
Alkmaar der Hollandsche
ven Landbouw te Alkmaar
- -