H
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
'f i
ff
gezinnen
Plaats dan een „Omroeper”
voor 80.
De drie sterrekinderen
Poesenverjaardag
4
Over Boonen en
Vogels
I
LL
DONDERDAG 14 NOVEMBER 1935
I
i
i
i
1
f
I
waarvan
•an
De V.P.O.
v/k*
het
we
drie
ettig feest/"
Bij de Wiener Sdngerknabe In
de uitvoering
De beer A. F. Kamp to met ingang
ven 15 November benoemd tot burge
meester van Texel
Al pretend waren ae weer naar hula ge
gaan. Mijnbeer Van Voorden stond hen al
op te wachten. „We gaan vanmiddag naar
bet strand. Henk moet «Un kijker meene-
hoog. Tooe en Mientje kwamen dichter bU
en nu zagen ze, dat aan de kleinere wortels
knolletjes zaten (Mg. 1).
Henk had één plant in zijn geheel uit
getrokken.
„Kijk eens” en hij hield de wortels om-
,J)at zijn de stlkstofknoUetjee,” ging Henk
voort. „De planten kunnen in ’t algemeen
niet zonder stikstof leven. Nu bevat onze
gewone akkergrond gewoonlijk stikstof ge
noeg, want die krijgt kunstmest. Maar als
de grond arm is aan stikstof. zooals zand
grond bijvoorbeeld, dan kunnen de meeste
landbouwplanten slecht groeien. Er leven
echter in den grond bacteriën, die uit de
lucht stikstof opnemen. Die bacteriën be
vinden zich ook in den zandgrond. Groeit
nu op dien grond een plant, die tot de fa
milie van de vlinderbloemige planten be
hoort, dan krulpen de stikstof verzamelen
de bacteriën in de fijne worteltjes en doen
daar knolletjes ontstaan. Vlinderbloemige
planten, dat zijn....** „Groote boonen, lu
pinen, erwten, lathyrus, wikken, klavers”
viel Mientje direct in. „Juist en waarom?”
„Omdat de bloem een beetje op een vlinder
lijkt. De bloem van vlinderbloemige planten
„Kom, gaan jullie nu eens groote boonen
plukken.”
Dat was tegen geen doove ooren gezegd.
Henk, gevolgd door zijn zusjes Mien en
Tooe, ging met een mand naar den tuin en
spoedig hadden ze een massa boonen ge
plukt. Nu, dat mocht ook wel, want sedert
Van Voorden zich voor goed
Terschelling had gevestigd,
leek het wel of ze nog meer aten dan vroe
ger. En de tuin, die nog al vrij veel groente
opleverde, moest het dan ontgelden.
bestaat uit: de vlag, de kiel en de zwaar
den (Hg. 1). In kiel bevinden zich de
tien meeldraden en de stamper. Om honing
te bereiken, moet een insekt zich op de kiel
neerzetten, waarbij de meeldraden naar
buiten wippen óf het stuifmeel ligt kant en
klaar in de kiel en wordt over het insekt
uitgestrooid. Bjj het bezoek aan een volgen
de bloem neemt de kleverige stempel het
stuifmeel van den rug van het diertje op."
Mie Zwartevel verjaart vandaag;
Nu geeft te een partijtje.
De gatten komen aangestapt.
Heel netjes op een rijtje.
Poes Snorrebaard, die loopt voorop,
Die heeft het mooist cadeautje;
Ze draagt een vette dikke worst
Al in haar eene pootje.
Staatsdienst Is getreden, een afscheidslunch aan
„Die Mientje is goed op de hoogte,” kwam
nu Tooe tusachenbelden, „maar ik weet
welke plant speciaal gekweekt wordt om
de stikstofknoUetjea. Dat ia de lupine. De
lupineplanten (Fig. S) worden later onder
geploegd en zoo wordt de onvruchtbare
zandgrond in vruchtbaar akkerland ver
anderd. Do lupine wordt ook in tuinen in
verschillende kleuren gekweekt.”
kind. Ziezoo, ik ben klaar, hebben-jullie
ook je vleugeltjes aan? Een, twee, drie,
op!”
„O, Karin, kijk eens! Daar staat een
man op het dak, met een grooten bal op
z’n nek.”
„Ja, dat is Atlas, die de Aarde draagt.”
„Hé, ik ben blij, dat ik niets meer van die
akelige aarde zie, 't is hier veel fijner tus-
schen de wolken. We hebben wat je
noemt een vaart, we zijn al bijna bij den
„Kleinen Beer". En daar zie ik vaders huis
al! We zijn er.”
„Nu heel rustig, zusjes, dan laten we ons
door het dakraam zakken en loopen heel
zacht den zolder over."
„O, wat is het donker en ik voel leder
oogenblik een natten lap in m'n gezicht”
„Ik weet wat het is. Moeder heeft van
daag onze jurken gewaaschen voor het aan
staande feest.”
„Hé, hé, ik ben blij, dat *k weer in bed
lig."
„Stil toch, Mara, gaap niet zoo hard.”
„Zeg, Karin, weet je wat ik toch wel erg
jammer vind? dat ik die aardklndertjes
niet gezien heb.”
„Trek je daar maar niets van aan, Nanja,
die zal Je ook nog wel eens zien. Den
eersten den besten keer als het volle maan
is, zullen wij weer een vliegtocht onderne
men, dus tot zoolang geduld. En nu,
goeden nacht zusjes.”
„Goeden nacht, Karin."
Daarachter loopt poet Liesebet,
Die draagt een fraai boeketje,
Want bloemen hooren bjj een feest
Vindt ‘t slimme Lietebetjel
de familie
's zomers op
Ziezoo, nu zijn ter allemaal;
Blij stappen ze naar binnen;
Wat poot geschud en likjes en
Het feestje kan beginnen.
„Ga zitten", zegt Mie Zwartevel,
„Wie lust een lekker hapje?"
,Jk.. ik., ik.ik..." klinkt het in koor.
Ze lusten wel. dat snap je!
Kerst wordt er melk gepresenteerd
Kn daarna kaas, in plakken.
En ieder zorgt er om het hardst
Om 't grootste stuk te pakken/
Poes Snorrebaard verslikt zich haast
Die wilde stil wat snoepen
Dat was me watik stik, o help/"
Zat ze maar steeds te roepen I
Maar Mietje Zwartevel weet raad.
Die liet poes Snorrebaardje
Wat drinken. Kn het hielp, hé, hé,
Het takte met een vaartje/
Het werd een echt genoeglijk feest.
Ze maakten nog een dansje,
Kn toen kwam er nog zoete room.
Was dat een buitenkansje?/
Aan alle dingen komt een eind.
Ook aan ’t verjaarpartijtje
Toen alles op was, toen, X is waar
Vertrokken V op een rijtje/
„Het was een heerlijk prettig feest!"
Zei netjes Snorrebaardje-
„Nog wel bedankt voor alles Mie
Kn.... tot een volgend jaartje/" N. F. W.
Dan volgen Grietje Witneus nog
Kn 't witte poesje Geertje;
Die nam haar kleine zusje mee.
Dat mocht wol voor een koertje.
aan.... en de rest wachten Jullie maar af.”
Klokslag twaalf uur wekte Karin haar
zusjes Mara en Nanja. En weinig tellen
later vlogen ze over den „Melkweg.”
Jongens, wat was alles goed gegaan, nie
mand had er iets van gemerkt. Ze waren
dan ook heel voorzichtig geweest.
„O, Karin, wat gaan we hard, kijk eens.
we zijn al haast bij de maan!”
„Kind, schreeuw toch niet zoo. Straks
maak je het mannetje nog wakker en dan
heb je kans, dat-le het aan vader ver
telt.”
„Eigenlijk is het ook wel heel ondeugend
wat we doen.”
„Geloof JU dan, dat vader nooit eens iets
ondeugends heeft gedaan toen hU een klei
ne jongen was?”
Terwijl ze hard door vlogen,
plotseling een groote verlichte vogel
vlak in hun nabUheid. Ze schrokken er alle
drie van, Nanja gaf zelfs even een gilletje,
’t Kwam dan ook zoo plotseling en onver
wacht!
„Wat is dat voor een raar beest, Karin?"
„Och, domme Mara, dat is geen beest,
da s een vliegtuig.”
„O, ik weet 't al, dat is de tram van de
Aardmenschen.”
„Nee, het is géén tram, het is een vlieg
tuig en daar zitten Aardmenschen in en
meer weet ik qiet.”
„Nou, in de tram zitten toch óók men-
schen?” mopperde Mara even.
„Kijk, zie je dat puntje daar beneden Je?
Dat is de Westertoren. O, wat gaat *t
zalig! Ik voel den wind door m’n haren
gaan.”
„Zeg, Nanja, wat ga JU langzaam.”
,4a, ik word moe en je hebt mij de week-
sche vleugels gegeven en die gaan niet zoo
hswd.”
„Stil maar zusje, nog een oogenblik en
dan gaan wij uitrusten op het balcon van
het Paleis op den Dam.”
„Hè ja, ik hen benieuwd hoe zoo'n aardsch
paleis er uitziet.”
„Stil zusjes, we zijn er al, klap je vleugels
maar dicht.”
„Waarom fluister Je zoo, Karin?"
„Omdat we hier eigenlUk niet mogen
ztjn."
,4U bent nog een echt dom kind, Nanja.
Hier wonen toch een heel ander soort
menschen
„Wat bibber je, Mara.”
,4*. ik heb 't koud en bovendien heb ik
vreesehjken slaap, Karin.”
„Dat wil dus zeggen, dat Jullie *t liefst
zoo gauw mogelijk naar huis terug gaan.
Ik vind 't goed hoor. 'k Ben wel eens
meer op de aarde geweest en ik wil Je wel
zeggen, 't kan me nog altijd niet bekoren
hier. Nee hoor, ’k ben een echt hemel-
steeg er
op.
•eb je wel eens van drie sterrekinder-
tjes gehoord, die boven op den
„Grooten Beer” wonen? Die „Groo
te Beer” is geen échte Beer, maar een ster
renbeeld. dat aoo genoemd wordt.
De ouders van het drietal leefden daar
heel gelukkig met hun dochtertjes. Geen
wonder, het waren dan ook heel lieve meis
jes. En op den „Grooten Beer”? Je kunt
je niet voorstellen hoe heerlijk het daar is.
Op een avond werden de drie zusjes door
moeder* naar bed gebracht. O, ze vonden
bet niets onplezierig, om naar bed te gaan.
Het was altijd heel gezellig Stel je voor, ze
sliepen met haar drieën in één groot bed en
dat het er niet altijd zoo heel rustig toe
ging, kun Je wei begrijpen. Dan waren ze
eens aan het kopje duikelen, dan weer
bombardeerden ae elkaar met kussens en
bet slot was steeds,, dat vader er bij te
pa.' moest komen. De rest snap je wel en
dan vielen ze even later alle drie doodver
moeid in slaap.
Maar op dien avond was het anders.
Karin, het oudste zusje, had een plan be
dacht; en toen ze in bed lagen, vertelde zij
bet aan haar zusjes Mara en Nanja.
„Nee maar Karin! Is dat werklijk waar?”
„Natuurlijk, anders zou ik 't toch niet
zeggen. In de ouwe lappenmand van moe
der zaten ae. Ik heb ze gevonden, toen ik
stopwol zocht voor m’n sportkousen. Drie
paar gasen vleugeltjes. Ze hoorden nog van
grootmoeder Milks”
„Maar Karin, waarom had grootmoeder
Milka dan drie paar vleugeltjes?”
„Dat aal ik je vertellen. Eén paar gebruik
te ae op Zondag, één paar op feestdagen
en het andere paar, als ae door de week
eens ging vliegen.”
„Gunst wat een deftigheid om er
paar vleugeltjes op na te houden."
„Ja, da s waar Mara, doch ze komen ons
nu beet te pas. Nu moeten jullie eens goed
luisteren, ik dacht t aoo te doen. Jullie
gaan slapen en ik blijf wakker, tot om
twaalf uur de groote klok slaat; dan roep
ik Jullie, wjj trekken grootmoeders vleugels
men, wie weet wat voor moois we te zien
krijgen!"
Het was 's middags wel erg warm, maar
op de fiets was het strand spoedig bereikt.
In weerwil van het prachtige weer, was bet
niet druk. „Zoo veel te beter voor de vogels."
meende Henk. En jawel hoor, Henk had al
op de duinen staan kUken en behalve een
paar groote meeuwen: zilver- en man tel -
meeuwen, had hU een menigte grijze vogels
ontdekt, met lange snavels. Voor Henk was
het natuurlUk een kleinigheid om uit te
maken welke vogels dat waren. „Grutto’s,"
riep hU uit, „gewone grutto’s! En daar ginds
zie ik een paar scholeksters (Mg. 4). Dat
zUn toch zulke grappige vogels. ZU hebben
roode pooten, roode snavels en roode oogen.
Als je denkt, dat voor dien vogel niet min
der dan negen volksnamen bekend zUn,
namelijk slUkaakster, oestervisscher, see-
kievlt, kliet, Ueuw, bonte plet, strandkievit,
staanliep, see-ekster. X Zijn eigenlijk zomer
vogels en doortrekkers. Het voedsel van de
scholeksters zijn kleine weekdieren, visch-
jes, krabbetjes, wormen enz., echter nooit
levende oesters. Zijn snavel schijnt niet
sterk genoeg te zUn om de schelpen van
deze weekdieren open te maken. BU ons
broedende exemplaren verlaten ons land
voor een deel in October. Dear er echter
steeds scholeksters ons land doortrekken en
er ook een aanzienlUk deel hier overwin
teren, kan men de scholekster in alle Jaar
getijden in ons land aan de kust waar
nemen."
Veel nieuws was er verder niet op het
strand waar te nemen. Er lagen veel scha
len van de hart
vormige zeeklit
(Mg. B) De dun
ne, witte kalk-
schUfers waren
het bewijs, dat
deze kalkschaal-
tjes erg dun wa
ren. Enkele zee.
sterren waren tusschen deze resten te vin
den. Het zand sag swart van de kleine
stukjes hout.
Het was heerlijk weer en het heele gesel
schap had er spUt van. dat ze voor het eten
weer naar huis moesten Maar gelukkig zag
de lucht er naar uit, dat het nog wel een
paar dagen mooi zou blijven.
FOTOREPORTAGE
In de voorpostenlinie der Italiaanscha troepen aan de Danakil-grens
in Abessynlë. Na de verovering van een hooggelegen punt In
het gebergte, Is dit onmiddellijk ter verdediging ingericht