JEUGDIGE LEZERTJES
H
1^
Zoekt gij betrouwbaar
HmiiiiiiiNHitiiiuMiHiiiiHiiiiiiiiiHiiiiniumniiiimiiiiiiimiiiiiin
West-T erschelling
enk was deze zomer op Terschelling
eens een grote tocht gaan maken. HU
begon zUn tocht langs het fietspad,
dat West-Terschelling met het grote bad
paviljoen verbindt, t Was nog vroeg op den
morgen, dus Henk reed op zUn gemak. Hè,
hU hoopte nu eens iets blzonders te zullen
zien. En die hoop werd niet teleurgesteld. Op
een paar meter van hem af schoot eens
klaps een konUntje over de weg (Fig. 1) en
even later nog twee. Nu, konUnen rijn zeld-
saam geworden op het eiland én Henk be
schouwde deze ontmoeting dus als een
‘ra
Personeel?
Plaats dan een „Omroeper”
voor 80.000 gezinnen
H.M.TROMP'
KON.NED.MARINE
F* -•
VOOR ONZE lllllllllll»
■llll
WITTE BONEN
MET SPEK
-1
'1
Een detail
van
de Stroomlijn-finale uit de nieuwe Bouwmeester-
revue „Lachende Comedianten'
Oliebollendag ie Rotterdam voor het crisis-comité. De bestellingen
worden prompt uitgevoerd
Op een der hellingen van de Ned. Scheepsbouw Mij. te Amster
dam is de kiel gelegd voor den flottieljeleider „Tromp".'— Het
te
n (Slot).
willen
dien tijd verveelde prins Achmed
nooit meer en regeerde naar ieders
over zijn onderdanen. En wan-
He
door
etc.,
echt
waai
ande
koop
staat
Zurt<
thi
ov<
h«
I
WO
een
ten
De
«prat
cause
Va
dan
verde
hebbe
He
Offic
nag*
duw
rech
veel
vrou
ker,
de e
waai
valse
1932
maa
had
echu
oord
«traf
op. 1
geva
Me
waan
«ter
litter
bfl'h
goéde
in de
Hat
tonde
met 1
het k
sterkt
d. He
indert
„Neer
deed
vertro
werk
loonde
«ittlnt
ken
Een
bank
getuig
W k<
gast 1
mogel
hebbei
alles
wilde
Een i
nog a.
«ün g
selfs 1
Vlak
de ecl
tegeno
de gei
in ges
De c
•trafvr
Onde
de Ams
de gezi
Nadai
heeft v<
gemeest
mevrou'
kort vo
men. D,
te he
En
vraagt
^De bi
gunstig voorteken. De rest van de weg viel
echter tegen; hij zag niets blzonders meer.
Hij besloot voor hU verder naar de Oost
punt van het eiland ging, een praatje te
gaan maken met den opzichter van het
Staatsbosbeheer, die juist in de duinen aan
het werk was. Henk kende hem wel. Toen
Henk zijn ontmoeting met de konUnen be
sprak, begon de opzichter te vertellen.
al heel klein was, die vlugge rovers, die
zich bovendien vlug vermenigvuldigen, uit
te roeien op het eiland. Met een weemoedig
gevoel ten opzichte van al de gedode vo
gels reed hU verder, maar spoedig deden
de heldere zon en de blauwe lucht de wolk
van zUn voorhoofd verdwijnen. Het werd
intussen tUd naar huis te gaan, wilde bij
het gunstige getu voor het fietsen langs
het strand niet missen. Thuisgekomen ging
hU de hermeUjnen halen. ZU sagen er beet
wat minder fleurig uit dan de vlugge dier
tjes, die soms over de weg heen schieten
(Flg. 5). Henk nam de schedeltjes later als
aandenken mee en gaf er een aan Mlentje
voor haar leraar in de natuurlijke historie.
„Vroeger kwamen hier veel konUnen en
ook veel ratten voor. De konUnen deden
schade aan de duinen en de ratten aan het
graan. Het Staatsbosbeheer meende in
1931, dat het tijd werd eens met al die
knaagdieren af te rekenen. Tevoren had
den ze al egels (Flg. 2) ingevoerd, maar
dat scheen tegen de ratten niet genoeg te
helpen. Toen zUn ze begonnen hermeUjnen
In te voeren en wezels. Dat hielp beter; op
het oogenbllk zUn er bUna geen ratten meer
op het eiland te vinden. En konUnen zie je
alleen bU uitzondering. Maar het spreekt
vanzelf, dat toen de ratten op waren, de
hermelUnen naar ander voedel gingen zoe
ken en dat vonden ze vooral In de kippen
hokken van de boeren. *t Oevolg was: al
lerlei klachten. En daar bleef het niet Mj
De zangvogeltjes en zelfs de meeuwen wa
ren niet veilig voor de vraatzucht van die
roofdieren, menig zangertje verdween voor
goed. En waar de zangvogeltjes verdwU-
nen, daar vieren de rupsen en schadeUjke
kevers en andere dieren feest. EindeUjk be
sloot het Staatsbosbeheer een einde aan de
hermeUjnenplaag te maken. Een premie
werd uitgeloofd aan degenen, die hermelU
nen inleverden. De honden, vroeger afge
richt op het rattenvangen, werden nu. ge
bruikt om hermeUjnen te vangen en met
succes. Ik heb ten minste al heel wat
staartjes ingeleverd,” zoo besloot de opzich
ter zUn verhaal. En toen Henk hem wat
verbaasd aankeek, zei bJJ: JOjk dat gaat
zoo. De mensen brengen mU de doode her
meUjnen, ik geef hun de premie, de staart
wordt afgehakt en door mij opgezonden
De Jongen keek op; de overste week ver
baasd achteruit en stamelde:
,Js u dan niet werkelijk prins Achmed?”
De Jongen lachte.
„Ja zeker,” zei hU, „beste overste Houw
degen, ik ben prins Achmed in levenden
lüve, maar niemand wil dat geloven. Daar
om ben ik maar hier gebleven en heb ge
leerd, wat het wil zeggen te moeten wer
ken voor zUn brood. En dat beviel me ten
slotte zo goed, dat ik helemaal niet meer
weg wilde. Maar nu ik u zie, zou ik toch
graag wel weer willen regeren."
De overste salueerde en antwoordde:
„Tot uw dienst, konlnkUjke hoogheid.”
De schoenmaker was op zUn knieën ge
vallen en hief zUn handen gevouwen in de
lucht. Want hU vreesde, dat de prins
wraak zou nemen voor het pak slaag, dat
hU hem had toegediend. Maar prins Ach
med zei:
„Meester, wees maar niet bang, je bent
De O
gesc
den ver
Amerika
«en, da
Mt nan
vrouw v
Officie
te eten, want de jongste keukenjongen had
er nu te veel zout in gedaan. Hans Knik
kebeen was erg boos.
De overste moest terstond komen en
naar de Pieter Paalt)esstraat rijden. Daar
woonde in een schoenmakerskelder een
oude vrouw, die, zoals ze hem verteld had
den, voortreffeUjk witte bonen met spek
kon bereiden. De overste moest haar in
zUn rijtuig meebrengen naar het paleis.
Toen de vrouw van den schoenmaker
hoorde, dat zij mee naar het paleis van
den prins moest om witte bonen met spek
te koken, sloeg ze haar handen boven het
hoofd ineen en riep:
„Wat hi eer, wat "n eer, heremenUJd,
wacht even, dan haal ik mUn wollen om
slagdoek.”
In die tussentUd keek de overste een
beetje in de werkplaats rond en zag er een
jongen zitten op een schoenmakersknik,
die Uverlg op de schoenzolen hamerde. HU
ging naar hem toe en zei:
„JU lijkt me een ijverige kerel. Je ouders
hebben zeker heel veel plezier van je."
De schoenmaker, die opgestaan 'was,
maakte een diepe buiging.
,Jn het begin wilde hU niet,” zei hU
.heer overste, toen had hU allerlei rare
fratsen in zUn hoofd en beweerde zelfs dat
hU prins Achmed was, maar die streken
heeft hU afgeleerd en ik moet zeggen dat
ik nooit een betere hulp heb gehad. HU
maakt zelfs al laarzen voor de kurasslers!”
naar de directie. Daar krijg ik het geld voor
de premie weer terug."
„En de rest?” vroeg Henk. HU wist wel,
dat de velletjes van de Hollandse hermelU
nen geen geld opbrengen.
„De rest? Wel die gaat de grond in.”
Dat vond Henk toch jammer. HU vond,
dat je toch ten minste wel de schedeltjes
(Flg. 3) kon bewaren.
„Wel,” was het antwoord, „als u er nog
wat mee kunt doen, kom ze dan gerust
maar bU mU halen: ik heb er drie thuis.”
BUJ. dat hU deze toezegging had gekre
gen, fietste Henk verder. Het was nu eb,
zoodat hU een heel eind langs het strand
kon fietsen. HU wilde nog even naar de
verlaten meeuwennesten gaan kijken aan
de Oostkant, op de „Boschplaat" zoals de
zandbank met omgeving daar heeV Spoe-
dig had hU rijn doel bereikt, danlMU de
gunstige wind. BU de meeuwennesten lagen
verscheidene meeuwenballen, dat zUn de
onverteerbare resten van mossels, en. krib
ben, die de meeuwen uit hun krop verwij
deren, evenals de roofvogels en uilen d»
onverteerbare beentjes. NatuurUjk versa-
melde Henk hier een fltnke voorraad van.
Maar er lagen helaas ook veel dode meeu
wen, die slachtoffers waren van de herme-
Hjnen. De sporen van her me lijn pootjes
(Flg. 4) lieten geen twUfel over. En toen
Henk die uitgestrekte duinen bekeek met
hun vele holen en spleten, toffn begreep hU
wel, dat bet misschien mogeUjk zou zUn de
hermelijnen te beperken, maar dat de kans
H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses
Juliana haar intrek zullen nemen ge
durende de wintervacantie welke de
vorstelijke personen binnenkort aldaar
hopen door te brengen
Angstig kwam toen een jongen uit de
hoop te voorschUn. Bevend zei hU:
„tv ben Hans Knikkebeen, die MJ mUn
baas ben weggeloopen, maar ik wil weer
graag terug”.
„Nee, hoogheid, u houdt mU toch niet
voor het lapje”, zei Kreukneus, „ik herken
u wel”. HU maakte een diepe buiging.
„Wil ik u den weg wUzen?”
Hans Knikkebeen was al heel blU, dat hU
niet bU zUn kraag gegrepen werd en ging
gewillig mee. In het slot kreeg hij een nieu
we zUden broek en de pas opgepoetste
rUksappel en scepter. Nu moest hU regee-
ren. HU zei, dat hU eerst wel graag wat
wilde eten, want hU had vreeseUjke hon
ger. Vreugdestralend kwam de opperhof-
ceremonlemeester melden dat het gelukt
was, varkensvleesch te braden, en soep met
ballen en komkommersla klaar te maken.
Hans Knikkebeen dacht echter: „Als ze
me echt voor den prins houden, dan wil ik
ook koninklUk eten hebben”, en hU ver
langde goudfazant met slagroom en aard
beien. Iedere dag kreeg hU nu koninklUk
eten, tot hem op zekere dag noch de zil-
verforellen, noch de goudfazant, noch de
aardbeien met slagroom meer smaakten.
„Hebben ze hier dan nooit iets anders?”
zei hU boos tot den opperhofceremonie-
meester, Jk beveel, dat men voor mU witte
bonen met spek klaarmaakt”.
De ceremoniemeester bracht het bevel
over.
Maar de opperhofkok zei:
„Zoo’n erbarmelUk eten is nog nooit in
de hofkeuken klaargemaakt, dat moet de
Jongste keukenjongen maar doen, daar voel
ik me zelf te goed voor”.
De jongste keukenjongen moest dus de
bonen met spek bereiden. Maar hU liet ze
veel te lang op het vuur staan. Ze werden
op een gouden bord geschept en de opper-
hofceremoniemeester droeg dit eigenhan
dig naar Hans Knikkebeen. BUJ begon deze
aan den maaltijd, maar zoodra had hU de
eerste lepel met boonen in zijn mond ge
stoken of hU riep:
„Brrrr! Ze zUn zoo hard als kiezelstee
nen. Die kan ik niet eten!”
Bleek van schrik holde de opperceremo-
nlemeester naar de keuken en commandeer
de: „Vlug nog een keer, neem nu Turk-
sche bonen, die worden misschien zach
ter.”
Maar ook de Turkacbe bonen waren niet
oen de prins niet meer in het slot
terugkeerde, ontstond er een gewel
dige paniek onder de hofhouding, en
de opperceremoniemeester trok van ver-
twUfeling de haren uit zUn hoofd. HU
haalde den Inspecteur van politie en den
overste van het leger en samen overlegden
ae, wat er gedaan moest worden.
„Ik stuur terstond al mijn soldaten uit,
om den prins te zoeken, zei de overste, en
met rinkelende sporen en opgeheven borst
liep hU het paleis uit om zUn onderge
schikten mee te deelen, dat de prins zoek
was en zU hem moesten zoeken.
„Nog niet zoo dom”, dacht de Inspecteur
en deèd hetzelfde.
En niet lang daarna marcheerden hee-
le compagnieën soldaten de stadspoort uit
en doorkruisten alle velden en bosschen, om
den verlorene te zoeken, van wien echter
nergens een spoor werd ontdekt.
Een der agenten, die onder leiding van
den inspecteur, hun speurtocht begonnen
waren, had aan een ouden boer gevraagd
of hU niemand voorbU had zien komen. De
oude boer dacht lang na, krabde achter zün
ooren en zei tenslotte: „Ja-ja-ja, d'r zUn
hier wel een paar menschen langs gekomen.
Eerst een boerenknecht, toen een vagebond,
darnroa de postbode en tenslotte nog een
kleine jongen met gewone kleeren aan.”
„Hoera”, riep agent Kreukneus, „dat is
hU”. „Al ziet hU er niet als een prins uit,
dat komt omdat hU natuurlijk bestolen
is. Welke kant is hU uitgegaan?”
De oude boer wees hem de richting. Daar
was een groote wei met hooihoopen en
Kreukneus sloop nu van de eene naar de
andere en stak zUn sabel in het hooi. Toen
hU Mj de laatste gekomen was en er eens
..extra diep in prikte, kwam een stemgeluid:
„Au, au y- wie steekt me?"
„Kom er uit, koninklijke hoogheid, u is
ontdekt. Nu krijg ik zeker wel een lintje”.
Er bewoog niets meer in de hoop en
Kreukneus riep:
„Het «pUt me wel, hoogheid, maar dan zal
ik u er uit moeten halen”.
een beste kerel en je vrouw is al even goed.
Voortaan moeten jullie in mijn slot kranen
wonen en benoem ik jou tot mUn hof-
schoenmaker. Maar van nu af aan maak
ik zelf mUn eigen schoenen.”
Ze stegen daarna met z’n vieren in de
hofkoets en in galop ging het terug naar
het koninklUk paleis. Daar zat Hans Knik
kebeen nog altijd te wachten op de witte
bonen. Plotseling ging de deur open, de
echte prins Achmed, de overste an de
schoenmaker met zUn vrouw traden de
zaal binnen.
Hans Knikkebeen rolde van schrik haast
van zUn zetel.
„Heer in de hemel, hoe zal dat aflopen,"
vroeg hU zich af. Direct daarop had de
schoenmaker hem al bU zUn oor gegrepen
en riep:
„JU, galgenaas, JU zou over ons
regeren!”
Maar prins Achmed wenkte dat hU Hans
Knikkebeen los moest laten.
„Het is heel goed,” zei hU, „dat eens
iemand meegemaakt heeft, hoe het een
prins vergaat. Nu kan hU aan iedereen
vertellen, dat ook een prins het niet altijd
zo goed heeft, als men wel denkt.
Een behoorlUk maal witte bonen kan hU
niet eens krijgen.”
Na
zich
genoegen
neer hU trek had in een hartig brokje, kreeg
hU het, daar xorgde de schoenmakersvrouw
wel voor.
Hans Knikkebeen, die zooveel op prins
Achmed leek, is een beroemd schoenmaker
geworden.
Eind goed, al goed.
IN AANBQUW VOOR UE