I>1
Wat Kikker Karei en Tuimeltje beleefden
Een groote kloostervrouw©
JCctmAaaï aan den dag
'h
c
IJ
I LIEFDE I
EN EER I
'■'MW
MAANDAG 10 FEBRUARI 1936
Vriendenraad
„De doop van den Kamerling”, Salomon, van Ruysdael
Nederland-Oostenrijk
„Lentelied” voltooid
Een Rembrandt-prijs
Illustratie van Jozef Cantri
Jozef Cantré
Mgr. Dr. Ariëns
I
(Wordt vervolgd)
Het SU Osbert college gaf een vrijen dag en
I
I
GEBOORTIG UIT
ASSENDELFT
DOOR M. E. FRANCIS
Enkele cijfert over het
handeltverkeer
MJ verlies van een hand,
een voet of een oog
-W 1
ATT A 90 op dit Nad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen p *7^0 bW levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 bü Mn ongeval met p OEJfl
/X KLlMi l\ r, O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OvJe” verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen vFV/a doodelijken afloop fciOVFe"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
1
<3
t
L
I
zei
t
ervaring mtf
3
ik
geen
I
F
l
Intusschen ijlden Tuimeltje en kikker Karei naar het tentje
terug en zaten daar lekker te smullen. De koek was veel eer
der op dan ze verwacht hadden, maar ze hadden er toch plei
ster in, die anderen zoo fijn beet te hebben genomen. Met een
voldaan gezicht zaten ze over het geval te praten, toen de kop
pen van de twee bedrogen kikkers uit den grond opdoken.
NXi, wat kikker Karei en Tuimeltje het op een loopen zetten!
4
t
t
I
l
laatste leerde hij op een min of meer
manier. Er werd geen uniform
A.
Naar wy vernemen zal in deze .maand, ver
moedelijk op Zondag M Febr. aa„ te 1 Her
maken,” klonk het deftig en afgemeten uit den
mond van Selters. „Als een man tegenover een
dame melding maakt van z'n vrouw, dacht je
dan, dat ae verder nog iets deed? Of aan hem
dacht? Ze gaat zichzelf toch niet kteineeren?”
niet
kt X
Och, och wat waren die twee kikkers geschrokken. Ze dach
ten dat er een aardbeving kwam en werden bleek van schrik.
Daar snap ik niks van, zeiden ze tegen elkaar en de oudste
met het geruite jasje aan was dadelijk in de weer om te
achterhalen, wat dat geheimzinnige verdwijnen te beteekenen
had. Laten we in den grond kruipen, zei hU tegen zijn vriend
en zoo goed en zoo kwaad als het ging, wrongen zij door de
opening en klauterden zoo naar beneden.
’4
mogelijk, Knulvers, en dat: ik mag niet van
mil vrouw, is bespottelijk. Eerst komt dan de
en
dan komt z'n dame uit de Ardennen te weten
dat 't niet waar is, en wat dan?”
„Neen, dat kan niet,” mompelde Meurs.
.De eenvoudigste weg,” zei Reens, ,Js de
plaat poetsen. Een paar weken verdwijnen, dan
is *t dood gebloed.”
„Wat?” riep Knulvers driftig. „Wegloopen
voor een vrouw? Je Hjkt wel gek, Reens. Voor
een man van eer is er maar één mogelijkheid:
naar haar toe gaan en ’t haar uitleggen."
Absoluut niet,” verweerde zich Reens. .Dan
krijgt h(j een massa ladt. Je komt toch wel voor
zaken naar Rotterdam of zooiets. Wat is er
eenvoudiger?”
„Ik begrijp niet, waar Jullie Je zoo druk over
De twee bedrogen kikkers ging^Vn met een lang gezicht naar
huis en vertelden aan den kok, wat er gebeurd was. Dese
knikte met zijn hoofd en zei: Laat alles maar aan mH over.
Dienzelfden dag kwamen kikker Karei en Tuimeltje tegen
over de twee bedrogen kikkers aan tafel te zitten. Deze keken
heel leeljjk, maar Tuimeltje en Karei deden of ze niets be
merkten Toen de huishoudster de anderen bediende, sloeg ze
Tuimeltje en Karei over en zei: „Voor straf kr.gen jullie niets
te eten en moeten jullie het tapijt kloppen, dat buiten hangt."
Commissies der R.K. Drankbestrijding, onder
leiding van den zeereerw. pater Bruna OJM,
directeur van Sobriétas, een vergadering ge
houden worden waarbij als spreker aal optreden
Z. Exc. jhr. mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck.
Deze bijzondere bijeenkomst staat in verband
met de actie tot zaligverklaring van Mgr. dr.
Alphons Ariëns.
Een der grootste Hambfjrgache kooplieden
heeft een fonds gesticht, waaruit jaarlijks een
Rembrandt-prijs zal worden ter beschikking
gesteld. Hiervoor komen in aanmerking per-
sonen, die op buitengewone wQze de Neder-
dultsche cultuur hebben gediend, hetzij op het
gebied der letteren, der muziek, der beelden
de kunsten of der wijsbegeerte. Als jury zullen
de gezamenlijke betrekkelijke faculteiten der
Hamburger Unlversltelt optreden. De prijs kan
alle Nederduitschers;
„Weet je nog. Horny, dat we samen gevochten
hebben en dat ik zei, dat ik je er nog wel eens
onder zou krijgen?”
Horny knikte. „Je hebt het met Paachen nog
eens geprobeerd."
,Daat ik het nog eens probeeren!” riep Roger
en sprong op. „Ik ben dit semester heel wat
grooter geworden, ik ben bijna zoo groot als
jij en heel wat zwaaide;, denk ik. Laten we
het nog eens probeeren, dan zijn we quitte."
„Och,” zei Horny onwillig, „het is zoo wam.
Wat geeft het, als ik je nog eens een bloed
neus sla. Dan ia de pret voor vandaag be
dorven.”
„Heelemaal niet,” zei Roger. UUs ik ja onder
krijg, zUn we quitte."
.Jawel, maar ik zou de p(jn hebben.” peinsde
Horney. „Laat het maar tot na de vacantle."
ten wij Mère Theodora recht laten wedervaren.
Beren wU haar als een heilige, laten w|j in
hare schijnbare hardheid het toppunt van
hare machtige liefde tot den Heer trachten te
onderkennen.
Meer, wij moeten verder gaan en wagen Moe
der Theodora in haar vastheid te benaderen. La
ten ook wij. in navolging van haar, al onze daden
stellen onder de tucht van onze liefde tot God.
En mocht dan ook onze vastheid, onvermijdelijk,
lets 'Van hardheid vertoonen, weest er dan van
overtuigd, dat, gelijk Moeder Theodora, niette
genstaande haar oogenschijnlijke stroefheid, ons
onwillekeurig meetrok naar den Heer, zoo ook
wij, tot Gods meerdere Eer, op ónze beurt de
vlam onzer liefde zullen doen overslaan op hen,
die ons zijn toevertrouwd, en ze maken tot een
voorwerp van Gods welbehagen.
Zij Moeder Theodora daarbij ons voorbeeld,
onze steun!
De nieuwe Nederlandsche film „Lentelied",
waarin Ank van der Moer, Jan Teulings, Lau
Ezennan, Julia Cuypers, Jules Verstraete, Dick
Swidde, Joke Busch, Nell Knoop en Cor Hermus
de hoofdrollen vervullen, is dezer dagen onder
regie van Simon Koster in „Films tad” „te Den
Haag voltooid. De Centrale Commissie voor de
Filmkeuring heeft deze Amstelfllm-productle
voor alle leeftijden goedgekeurd.
De première kan binnen ehkele weken tege
moet worden gezien.
schouwburg, en t einde is schoon.’
.Ja, dat is misschien wel het beste." egkende
Jan Meurs.
„Malligheid!” riep Selters verachtelijk. „Wat
haal je in je hoofd, Knulvers? Je kunt niet
naar een dame gaan en zeggen: Mevrouw, ik
vond uw geselschap heel aangenaam, toen ik
me verveelde, maar nu Ik weer midden in m’n
kennissen zit, heb ik er geen bedoelingen mee
gehad. Moolen raad geef jij. Weet je wat je
doen moet, Jan? Je schrijft haar een briefje,
dat je vanavond met je vrouw naar de opera
moet. Dan ben je zoo van haar af.”
.Ja, da’s een goed idee, al heb
vrouw,” zei Jan.
.Jullie ergeren me,” mengde Reens zich nu
De in- en uitvoerhandel van Oostenrijk heeft
zich in het afgeloopen jaar vrij gunstig ont
wikkeld en wekt den Indruk dat de blnnen-
landsche toestand, zoowel economisch als staat
kundig, bezig is zich te consolldeeren. Het
agentschap van den „Aussenhandelsdlenst” van
de Oostenrijksche Kamers van Koophandel
deelde ons daaromtrent de volgende cijfers mee:
Invoer naar Oostenrijk in 1934: 320,000.000;
in 1935: 335.000.000.
Uit voer uit Oostenrijk in 1934: 240.000.000;
in 1936: 245.000.000.
De Nederlandsche uitvoer naar Oostenrijk
deelt in deze opwaarteche beweging. De vol
gende cijfers, eveneens door genoemd agent
schap verstrekt, laten zien dat onze uitvoer
naar dat land in 1935 12 millloen gulden groo
ter was dan in 1934. Dit is van bijzondere be-
teekenis, omdat, naar men weet, onze export
z&f 1935 in het algemeen terugliep. Tengevolgj
van gunstiger deviezenbepalingen van de Oes-
terrelchtóche Nationalbank is thans een nor
maal betalingsverkeer mogelijk.
Nederlandsche uitvoer naar Oostenrijk 1934: 111 Besprek. •Jou plannetje is natuurlijk on-
f 4.800.000; 1935: 8.000.000.
Oostenrijksche uitvoer naar Nederland 1934: --
4800.000; 1935: 4.100.000. bee,e 8tad U weten dat Jan getrouwd ia
Uit deze cijfers blijkt tevens, dat de Oosten
rijksche export naar Nederland niet is gestegen,
doch integendeel geringer is geworden.
Door het Oostenrijksche agentschap wordt
dit geweten aan de contingenteeringsmaat-
regelen hier te lande. De handelsbelang tus-
sehen beide landen, die voor twee jaren nog
in evenwicht was, is thans bijna voor 50 pet.
actief te onzen gunste geworden. Echter is
het niet onmogelijk dat ook hierin weer ver
andering komt, want in December 1935 was de
invoer uit Oostenrijk weer hooger dan in de
overeenkomstige maand van 1934, nl. 390.000
gulden tegen 360.000 gulden in de overeen
komstige maand van 1934.
loopt op het dek en zeilt en doet allerlei havens
aan, het is reuze."
Roger keek hem aan.
„Je vader moet dan wel erg rijk zijn," zei
hij plechtig.
..Dat is hij ook.” gaf Horny toe.
..En wat ga JU doen als Je groot bent?"
„O, alles wat ik nu doe, zeilen en jagen en
visscben. Moeder zou me wel graag in het
Parlement hebben.”
Roger wilde nu niet weer zijn onkunde bloot
geven.
„Wel, ik ben nu baron," kondigde hij aan.
et zit zoo," begon Jan Meurs, toen hU
z’n drie vrienden een wenk had gegeven,
om hun clubfauteuils wat dichter bij den
zijnen te trekken. ,Jk vond haar een erg aar
dige vrouw en ik was alleen in de Ardennen,
en ae leek me zoo eenzaam, al dien tijd dat
h&AT WR -
.Maar mant* riep Belters, „Je wilt toch niet
aeggen.
„Val me toch niet in de rede," mopperde Jan
Meurs. „Waar was ik ook weer?”
„Bij haar man.” oei Reens.
JO, ja. Nu, ae leek me aoo eenzaam; ik vond
dat ik haar een beetje bezig moest houden. Ze
was een aardige vrouw, heel aardig, en we wer
den gauw goede vrienden. Maar ae schijnt me
verkeerd begrepen te hebben, snap Je, en....”
„Wacht even," viel Knulvers hem in de rede.
„En haar man dan?"
,Dle is toch dood! Mevrouw van Berkel is
al twee jaar weduwe.”
tvMalle geschiedenis," meenet» Reens.
„Wacht even, t begint pas.” vervolgde Jan.
„Vanmorgen kreeg ik een briefje, dat ze in de
stad was en dat ik in den loop van de week op
visite mocht komen. Uit den toon van dat
briefje zou Je zeggen dat we verloofd waren.
En nu moeten jullie me er uit helpen.”
„Heb je beloofd haar te sullen trouwen?”
vroeg de altijd practlsche Selters.
„Wel neen, kerel! We gingen gewoon vriend
schappelijk met elkaar om.”
„Zoo,” peinsde Selters. „Brieven?”
De aangesprokene kreeg een kleurtje.
„Niet om over te spreken; alleen een klein
briefje, dat ik haar gestuurd heb met een paar
bloemen, op een dag dat ze ongesteld was; een
klein kattebelletje, waarmee ik haar wat wou
opvroolijken. Maar dat doet er allemaal niets
toe. Ze zou t me nooit lastig maken. Ik wilde
van jullie graag eens hooren wat de beste uit
weg is. zonder een akeligen nasmaak achter te
laten, om zoo te aeggen.”
,jEr is maar één mogelijkheid,” zei Knulvers
gedecideerd; ,4e koe bij de horens vatten.* Ga
naar haar toe en zeg haar ronduit, op een zacht
zinnige manier natuurlijk, dat 't je alleen om
de gezelligheid te doen was en dat Je verder
geen bedoelingen had. Zeg. dat Je haar graag
mag als vriend, en zoo.... enfin, zeg de waar
heid. Dan ga Je met haar eten en naar derf „we zijn gistermorgen getrouwd, zie je!"
Bij gelegenheid van het 400-jarig bestaan
van de Orde der Religieuzen Ursullnen is een
gedenkboek verschenen, waarin ox Mgr. van
Velsen 8J. een waardeerend artikel wijdt aan
de nagedachtenis van een Assendelftsche
Zuster, Mère Theodora, in de wereld Agatha
Elisabeth Kaaijk. Geboren in 1878 trad zH in
het mlssie-novicaat te Venray, waar zij 25 Nov
1897 haar eeuwige geloften deed. 4 Sept. 1901
kwam zü te Batavia aan. Zij werkte daar als
ook te Buitenzorg en te Bandoeng, waar zij
19 Juni 1929 het loon mocht gaan ontvangen
voor haar voorbeeldig leven.
Uit den omgang met deze groote klooster
vrouwe geeft Mgr. v. Velsen een paar herinne
ringen welke velen In Assendelft en omstreken
die Mère Theodora gekend hebben, met be
langstelling en stichting zullen vernemen.
Mgr. van Velsen schrijft:
„Het was de eerste maal, dat ik met haar
sprak. Ze was eenvoudig, zooals ze daar, met
de handen draaiend in de mouwen van haar
kloosterkleed, voor mi) zat. Jal eenvoudig, ik
bedoel: natuurlijk, gewoon. En toch.... Neen
niet gewoon! Dat hoofd: even vrijmoedig, vra
gend, onderzoekend, omhoog gericht; die hel
dere oogen: blijde, even uitdagend, even tar
tend u aanstarend; die leuke, open lach, die
als een zonnegloed lag over dat kalme, maar
opgewekte gelaat; die sprankelende geest, die
vastheid van lijn in al haar doen en laten....
Ja! wel eenvoudig, maar.... Neen! Toch niet
gewoon! Iets anders dan gewoon. Door al dat
uiterlijke van eenvoud, van ongeveinsde op
rechtheid, en van een niet te miskennen harte
lijkheid voelde ik onwillekeurig de uitstraling
van een machtige flel. Een wonderbaar kunstig
beeld uit het hardste, uirhet kostbaarste gra
niet!
Onder deze betooverlng verliet Ik de klooster
vrouwe.
Teruggekeerd tot de eenzaamheid, keerde ook
haar beeld, dat mij zoo sterk had geboeid on
gewild In mijn geest terug, en ik vroeg mij af,
of de ontvangen indruk wel aan de werkelijk
heid beantwoordde. Wat zou de ervaring mij
leeren?? Ik maande mij tot ’voorzichtigheid.
Immers, moge ook de eerste Indruk gemeen
lijk de beste zijn, de ondervinding verhoogt
of tempert de bijkomstigheden soms op ont
stellende wijze. Wat toch wist ik ten slotte na
difWuchtlg bezoek van de macht dier ziel, al
had zij mU die macht niet onduidelijk laten
gevoelen? Ik besloot tot opschorting van mijn
oordeel, totdat de ondervinding mij de nood
zakelijke bouwstoffen zou geleverd hebben. Ik
kon mij toch zeer goed in mijn opvattingen
Vergissen. Was het niet mogelijk, dat dat mach
tige in haar een wel verborgen trots tot onder
laag had, dat de hoovaardij rondwaarde onder
dën schijn van zielskracht, onder de bekoor
lijkheden van zelfkennis en zelfbeheerschlng.
In Mn woord: wacht de feiten af!
De feiten lieten zich metterdaad niet wach
ten, en ze waren niet in strijd met mijn eer
sten Indruk.
Z|j verzocht mij vaak om een onderhoud. ZIJ
vroeg mij dan gewoonlijk raad in ontworpen
plannen, waaraan zij, te oordeelen naar de
kracht der overtuiging, waarmede zij ze voor
stelde, gemeenlijk veel tfewicht hechtte. Ik
luisterde dan aaadachtig toe, onderbrak haar
niet. Onwillekeurig dacbt-tk telkenmale aan de
goede gelegenheid, die zich thans 'vóordeed, om
haar nederigheid eens ter dege te toetsen.
Had ze dan uitgesproken, dan wachtte ze
vragend op mijn antwoord, dat ik, als ware ik
bang haar te stooten, eenigszins weifelend tot
uiting bracht.
Ondertusschen bespiedde ik op haar gelaat
den indruk, dien mijn woorden op haar ge
moed schenen te maken. Ik opperde moeilijk
heden tegen de juistheid harer Inzichten, ei.
veinsde dikwerf in haar overschatting van
eigeh wilskracht te bespeuren. Ze luisterde dan
aandachtig toe, verhief van tijd tot tijd even
verwonderd haar oogen, en dan: het hoofd
boog zich, haar blik staarde, ze keerde in zich
zelve zonder de geringste beweging van wrevel,
zonder de minste ontroering. En als ik had
uitgesproken, zelde ze kalm en bescheiden:
„Inderdaad! U heeft gelijk, dat allep was mij
ontgaan. Wat raadt u mij aan?" We overleg
den dan verder samen, verbeterden eikaars in
zichten, maakten het plan uitvoerbaar. En
laat staan, dat er ooit van hoogmoed of trots
sprake was. immer mocht ik bewonderen haar
gepaste bescheidenheid, haar vrijmoedige ne
derigheid bij het naar voren brengen van bare
inzichten, en de ongekunstelde bereidwilligheid
om die voor betere prijs te geven.
En toch het ontging mij niet, ik voelde, dat
in haar een macht werkte, die straf en stug
aandeed, die alle deugd schéén te overheer-
schen en haar een hardheid gaf, als het gra
niet aan de soepele, ragfijne kant er in uitge
beeld.
Wat was die macht? Geen trots! Geen zelf
overschatting! Dit was m|j overduidelijk! Wat
was het din? Wie zou het mij verklaren? Mij
dacht, dat alleen een diepere blik in haar
zleleleven m|j dit zou kunnen zeggen.
Er 18 echter niets, wat de openbaarheid zoo
zeer vreest als de geheime roerselen van de
ziel; zelfs gewild laten ze zich zoo bezwaarlijk
in woorden vertolken.
Onze gedachten, onze Innerlijke waarnemin
gen daaromtrent zijn gewoonlijk zoo vaag en
onzeker.
Mijn veelvuldige omgang met haar gaf mij
echter ongezocht het gewenschte licht. Ze
maar over het algemeen deed Horny het werk.
Toen h|j tot twaalf gekomen was, was de
kleine Beek te duizelig om op te staan. Homy
boog zich over hem en tot Roger’s verbazing
hielp hij hem opstaan.
,Je bent een flinke vent,” zei h|j. ,Jk ben
er niet zoo erg trotsch op, dat ik Je geslagen
heb. Ik ben veel ouder. Kom. geef me een
hand."
Roger veegde het bloed van zijn neus en
keek met één blauw oog. h^t andere was al
dicht, naar zijn tegenpartij.
„Ik zal Je wel een hand geven,” zei h|j.
.Maar ik zal Je nog wel eens krijgen.”
„Laat Je mijn hoed nu met rust?” vroeg de
ander.
Roger bedacht zich even, zijn oordeel over zijn
vijand onderging een heele verandering.
„Waarom zet je hem op?” vroeg hij.
Homy aarzelde op zijn beurt. „Nou, mijn
moeder vindt het leuk."
„O,” zei Roger. „Dat is wat anders. Het
spijt me, ik zal er niet meer over praten.”
„Ik weet nu, dat Je kunt tellen,” zei Homy
glimlachend.
HJj hielp Roger zijn jas en vest aantrekken
en gaf hem den goeden raad een koude liniaal
op zijn oog te leggen. ZIJ liepen naar de speel
plaats terug, met den arm om elkanders hals.
.Maar ik zal Je toch nog wel eens krijgen,”
zei Roger, toen zij scheidden. I
zijn stevigen arm en voelde met veel air zijn
biceps. Hij zag verontwaardigd, dat Homy niet
eens de moeite deed, zijn Jasje uit te trekken.
Hij keek hem zwijgend aan en ging door.
„Mag ik Je dan niets vragen?"
„Nou, ben Jè klaar?" brulde Roger.
„Volkomen," zei Homy rustig en kromde
zijn arm ter verdediging, onderwijl een deuntje
fluitend.
„Ik zal Je laten, zien, dat ik kan tellen!"
riep de kleine baron woest. „Een, twee, drie,
vier" en zijn vuisten vlogen rond.
Maar Homy ontdook ze telkens en zei toen:
„vijf” terwijl hij met een stevigen stomp den
kleinen man achterover deed tuimelen.
Een oogenbllk zag de kleine Beek sterretjes,
maar hij sprong op en begon met nieuwen
moed.
„Zes dan," zei hij en gaf een goeien mep.
omdat de ander niet gedacht had, dat hjj zoo
gauw weer klaar zou zijn.
Nu greep hij Horny aan om met hem te
worstelen volgens het recept van Tom, maar
dit lukte niet. Langzaam voelde hij zich achter
over drukken, tot hij op den grond lag.
„Dat is zeven.” kondigde Homy aan, zij het
ook een beetje bulten adem, terwijl hij boven
op hem zat. „WU je mijn dop nu met rust
laten?”
„Nee," zei Roger. .Dan moet je het terug
nemen over het tellen.”
„Nou. ik leer je toch al tellen,” sei Homy.
„We zijn al aan zeven."
Roger krabbelde op en begon weer opnieuw.
Zoo nu en dan kon hij wel een slag plaatsen.
*^<S u-n ww*»
„Ik ben sterk.” ging Roger voort, terwijl hij
hem woest aankeek. „Tot het eten za] ik je
nog tijd geven om terug te trekken, wat je zei
over tellen.”
,Xr is niets terug te trekken,” zei Homy.
Jk vroeg je, of je kon tellen, meer niet. Kün
je tellen?”
„Ik zal Je laten zien, of ik het kan, na de
studie,” gromde Rbger en rende weg vol wraak
plannen.
Hij was de eerste, later op den middag, achter
de houtmijt. HJj was al heftig bezig zijn mouwen
op te stroopen, toen Homy aan kwam slen
teren.
,Kük eens hlsr. Sir Roger." begon hij. „Dit
te apekool. Ik vroeg Je alleen maar wat."
jrek je bet terug?’ yroeg Roger en boog
werkte gestaag aan de verbetering harer ge
breken, fouten en onvolmaaktheden: het ge
wone, dagelijksche huiswerk der heiligen. En.
sooals alle heiligen, was se over haren voor
uitgang maar weinig te spreken. Het ging haar
naar den sin: dat moet „beter worden.”
En dat „beter worden" zelde ze op een toon,
waaruit weer de wonderlijke hardheid van die
innerlijke macht te voorschijn trad.
En tt, haar niet kennend, en gewoon den
mensch in den strijd met eigen zwakheid te
troosten, te bemoedigen, tot geduld met zich
zelf te manen, te wijzen op het feit, dat het
gebouw van gewone hechte volmaaktheid wordt
opgetrokken uit met moeite vergaarde en ge-
duldlg bewerkte steenen, als uit even zoovele
daden met Gods genade onder gestage zelfbe-
heerschins onverdroten gesteld, ik bezigde de
woorden, die in zulke oogehblikken als vansfelf
op de lippen komen: „Komaan, Zuster, geduld
met Je eigen!” Had ik haar gekend, had ik
geweten, dat zij die deugd zelfs in rijke mate
bezat zoo had ik die uitdrukking zeer zekék
vermeden. Vandaar dan ook, dat mijn beroep
°P haar geduld langs haar henen gleed, en
zooals haar antwoord mij duidelijk deed ge
voelen, had zü er een poging in gezien niet
om haar ijver te prikkelen, maar, zü het ten
onrechte, om haar liefdevuur te temperen, wat
ze niet van mij had verwacht.
Bedaard, maar overweldigend, als oplaaiend
uit het binnenst van een minnend hart, klonk
haar antwoord: „Neen, pastoor, nooit lauw in
de liefde tot God!" Diep beschaamd zweeg ik.
Ik had misgetast! Maar o! Gelukkige schuld!
Op dat oogenbllk was een licht voor mij op
gegaan. Ik had begrepen, dat die onverkiaar-
bare hardheid haar grond vond in een onver-
zettelijke liefde tot God, dat die schijnbare
hardheid een uiting was van een wonderbare
vastheid van willen en beminnen. Ik stond voor
een ziel, die haar volmaaktheid wilde louter uit
liefde tot God, om Hem te behagen. Liefde was
de grondslag van al haar laten en doen! Een
liefde, die geen lafheid, geen zwakheid aan
vaardde, die fout noemde, wat fout was, die
van geen verontschuldiging wilde hooren.
Het was voor God.
Groote ziel! Mijn klein verstandje had de
grootheid Uwer liefde niet vermogen te om
vatten, en in uwe volmaaktheid, helaas! een
niet te miskennen gebrek meenen te ontdek
ken, dat hare schoonheid jammerlijk ontsierde.
Ach, hoevelen met mij noemden haar een
heilige, maar verweten haar: hardheid, omdat
zij, evenals ik, nooit volkomen bevroedden, dat -
die krachtuiting wortelde in hare machtige
liefde, in haar bewonderenswaardige vastheid
van wil, om zich zelf en anderen te brengen
en meer en meer op te voeren tot de liefde
van God. Laat een ieder, die, zooals ik, haar
wellicht van die hardheid verdacht heeft, eens
in het licht van die vastheid van liefde haren
omgang met zich en anderen beschouwen, zich
herinneren haar kloekheid, haar oprechtheid,
haar redelijkheid, naast toegevendheid, geduld
en standvastige bezorgdheid bij wankelen en
kleinmoedigheid. Neen! Dat was geen hard
heid, geen ongevoeligheid, geen nlet-begrljpen-
van-den-evenznensch, geen vorderen-van-wat-
boven-iemands-krachten-lag, geen onbarm
hartigheid, geen onverstandig drijven, nog
maals neen! het warea de vruchten van haar
liefde tot God! Die lléfde tót God, die, deson
danks, een leder boeide in haar gezonde da
gen die bewondering vroeg in de dagen van af
takeling, van ziekte en lijden.
Een levende hemelsche blcetn zoo forsch, zoo
tintelend van bovenaardschen geur en kleur, dat
w|j stumperds, die haar herkomst niet vet -
mochten te raden, daarin meenden te ontdek
ken iets van graniet, dat, hoe kunstig gebeeld
houwd en de natuur in schoonheid schier over
treffend, zijn „vastheid" door ons helaas!
kwalijk „hardheid” genoemd niet vermocht
te verbergen. Zouden we ons inderdaad niet i worden toegekend aan
moeten herzien, en onze vergissing erkennen? ook Noord- en Zuid-Nederlanders kunnen voor
Laten wij onze fout trachten te herstellen. La- dezen prijs eventueel in aanmerking komen.
7
Dit l_L
eigenaardige
gedragen op St. Osbert en er ontstond een
Brief tegen een van de jongens, die lederen
Zondag in een Eton-jasje en met een hoogen
hoed verscheen. Roger vooral kon dat niet uit-
•Uan. Hjj noemde dat „kunsten” en plaagde
den eigenaar van den hoed vreeselljk. Hij
schold hem uit en sarde hem op allerlei manie-
zonder precies handtastelijk te worden.
Maar de Jongen, twee Jaar ouder dan Roger, was
•en keurige vent en scheen niet op wraak te
zinnen. Zoo nu en dan onderhield hij Roger
over zijn gedrag en dit schudde het geweten
♦*n den kleinen Beek wakker, die daardoor nog
®«r geïrriteerd werd.
De bom barstte op een goeden dag. toen Roger
de kamer van den prefect uitkwam, zijn handen
h°C gloeiend van de slagen met de leeren plak,
den ander in de gang ontmoette.
-Hoeveel dagen duurt het nog vóór het Zon-
ta. dandy?” riep hij. „Waar is je achoor-
Reen?”
^■tun Je nog niet teUen?" vroeg de ander
■•castlsch.
al de Jongens waren naar de bosschen langs
de rivier, waar een groote picnic werd ge
houden om dit feit waardig te vieren.
Roger en Homy, nu de dikste vrienden, had
den heerlijk samen gevlscht, al hadden zij
ook niet veel gevangen. Zjj hadden een enorme
hoeveelheid levensmiddelen naar binnen ge
slagen en zaten nu, moe van het turen naar
de dobbers, die de vlugge stekelbaarsjes tóch
wisten te ontwijken, naast elkaar in het gras
en hielden vertrouwelUke gesprekken.
„Wat ga Jij in de vacantle doen?” vroeg
Homy.
„Ik ga werken.” zei Roger.
„Werken?” riep de ander uit.
,Ja," knikte Roger. „Er is altijd een hoop te
doen op een boerderij- Ik doe het graag. Ik ga
hooien en help de bleten wieden. Maar het
liefste,” ging hij geanimeerd verder. Joon ik
aan den kop van het paard, als de knecht aan
het ploegen is. Ik word een groote boer, als ik
oud genoeg ben."
„Hoe kun je boer en baron tegelijk zijn?”
vroeg Homy.
.Mijn grootvader was het ook,” weersprak
Roger hem. „En wat ga Jij doen?”
,Jk ga achter de patrijzen,” zet Horny. .Mijn
vader aal mij leeren Jagen en mijn moeder
heeft mij een nieuwen pony beloofd voor mijn
verjaardag. Of misschien gaan we met ons jacht
uit."
„Wat is dat?”
4Ieb JM nooit van een Jacht gehoord? Het
is een boot, eigenlijk en klein schip, met een
kajuit. En je slaapt In echte kooien en Je
.Ze weet natuurlijk heel goed, dat t
getrouwd is,” zei Reena weer. Maar, Ik
aan Jan over. Wat vind je?”
„Ja,” zei Meun, die maar steeds verbaasd
had zitten luisteren; ,4k weet echt niet, wat ik
er van denken moet.”
Doe wat ik Je gezegd heb," riep Knidven,
met een minachtenden blik naar de andere
twee, „dan blijf je in elk geval vrij van bedrog
en lafheid.”
„En als hij terugkomt, staat hij er precies
zóó voor,” verklaarde Reens.
„Weet je wat?” zei Jan. nadat hij even na
gedacht had; ,Jk kom over drie dagen hier in
t restaurant dl- 1
neeren. Jn dien
tusschentijd zal
ik over Jullie
ideeën goed na
denken en trach
ten te beslissen.
”A1* I* nlet -
komt, weten we dat je den verstandlgsten weg
hebt gekozen en op reis bent gegaan.” zei
Reens bü 't afscheid.
Drib dagen daarna zaten de drie mannen
voor t raam van het restaurant op Jan te
wachten. Na een heeten woordenstrijd over het
geval van hun vriend, waren ze in een koel
stilzwijgen vervallen.
„’t Is twintig minuten over tijd,” zei Reens,
op z’n horloge kijkend. „HU is naar Rotterdam.”
De anderen schenen niet te luisteren en ke
ken het raam uit.
.Mooi zoo," riep Knulver» eensklaps, jlaar
komt hjj aan. HU zal mijn raad opgevolgd' heb
ben en t haar hebben uitgelegd.
„Dacht je?" smaalde Selters. „HU loopt te
lachen. HU heeft haar geschreven.”
Jan Meurs kwam haastig binnen. „*t Is In
orde," groette hU vroolUk en viel hijgend op
een stoel. Uk moet direct weer weg maar ik
wou 't Jullie nog even komen verteliên.”
,Dn?” vroeg Reens koel. ZUn raad had hU
blUkbaar niet opgevolgd.
.Nou” «n Jan grinnikte srhaapachtlg
Nu was de straf, waarvan Rogers handen
nog gloeiden toegediend om zUn herhaald falen
in deze edele wetenschap. De spot vlUmde. HU
stapte met gebalde vuisten op zUn tegenstander
toe, toen de deur van de prefectenkamer open
ging.
„Vooruit, Jongens, naar de speelplaats.”
Roger stak zUn handen diep in zijn zakken en
marcheerde naast zUn vijand af.
„Ik heb af gesproken te voetballen.” zei hU
„Maar na de studie, achter de houtmUt kunnen
we het uitmaken.”
„Wil je vechten, Beek?” vroeg de ander
heimelUk verbaasd. ,Jk ben een hoofd grooter
en twee Jaar ouder."
,Dat kan wel zUn, Horny, maar ik zal je
onder krijgen.”
„O, goed,” zei Homy minachtend.
e Vlaamsche houtsnUder en beeldhouwer
t Jozef Cantré, die na den oorlog in ons
land verbleef en cenlge Jaren geleden
weer naar Vlaanderen terugkeerde, is een der
interessantste moderne kunstenaars van België.
Vooral met zUn zeer sterk expressionistisch
houtsnijwerk staat hü in de eerste rU der heden,
daagschen, het wordt althans in zUn specifieke
techniek niet overtreffen.
BU .De Sikkel" te Antwerpen en bU NUgh en
Van Ditmar te Rotterdam zal een boek over
Jozef Cantré verschUnen, geschreven door Isi-
aoor van Bcugem, en met een inleiding van
Jan Engelman. Het werk bevat een chronolo
gisch beredeneerd Overzicht van zUn ontwikke
ling en werk, een uitvoerige bibliographic en
een volledigen catalogus van Cantré’s gegra
veerd, geteekend, geschilderd en gebeeldhouwd
werk. Het boek zal een tachtigtal afbeeldingen
bevatten. Het wordt in slechts 200 genummer
de exemplaren gedrukt, onder leiding van Jozef
Cantré zelf.
De inteekenlng is bU „De Bikkel” en NUgh en
Van Ditmar opengestcld.