H Het mannetje, dat de zocht maan LCD Zoekt gij betrouwbaar Personeel? voor 80. Plaats dan een „Omroeper” gezinnen *>'4 een Ik droomde rendT vennli Kbe i tengev flik ge OM TE KLEUREN Stormschool nabij Waalsdorp een oefening bijgewoond van de regimenten Grenadiers en Jagers en hei vierde regiment Infanterie uit Leiden. De Koningin met de officieren op het oefenterrein DONDERDAG 12 MAART 1SM F< I heeft Woensd. w CEDA zei het ventje dan on- HU zijn ■ei se a x.« FOTOREPORTAGE 1*0 wet Hier te de leuke teekening die we jullie de vorige week te maken gaven. Heb je haar ook zoo gekregen? In Rede «cgu voor! ter «yst tadi leve geen zijn daarom en je zult Je heele leven geen ge brek meer hebben." Zoo leefde Martinus dus tevreden en rustig in afwachting van het groote geluk, dat hem ten deel zou vallen, als de pu» opgedroogd en de maan zijn eigendom zon zUn. Het Betaste hondje zette soms Z’n mandolien op zU, In danste op de maat MM *t lied, Z’n pootje» in s*m stf/ De eene speelde klarinet, De ander speelde fluit, De derde speelde mandolien, Het was een mooi geluid. da wi lis da lie lüi op cri In was het wijsje uitgespeeld, Dan nam de grootste hond Z’n petje af en ging er mee Vlug btf de hoorden rond. Ik droomde eens op zekeren nacht: Ik was in dierenland; Drie leuke hondjes speelden saam In waren muzikant. ind Nat toei wet te I vlei de 1 «Ir et vai ter ver sta kal ter sta ho< tro gel Ge cha ten Vo de li ter «en. De boog één spon D en als getr met dpi, voor den gaai luat gew< oer Inz •Sells I nlng S. digd belan Mndei komst bet b Overh bedru de vo tninist taak Inza Weder digd, i een ta Ik keek er in m*n droomen naar. Zóó kon ik het niet.... nee.... m bV een liedje dat ik ken. Zong ik op een» hard mee. e a Gaat “te P «nauia texr et •ewone technol atazta. Vlug, voordeelig, maar niet veilig. Op de Haarlemmersluis te Amsterdam werd Woensdag een groote vrachtauto door een motorwagen der gemeentetram gekraakt van het klooster der Minderbroeders hun oude kloosterkerk Monnikenwerk. In het-hartje van Maastricht wordt door broeders Franciscanen gewerkt aan de restauratie van Het voorloopig Nederlandsch elftal Woensdag te Rotterdam oen wedstrijd gespeeld tegen de Engelsche club Nottingham Forest, welke door de gasten met 1 —O werd gewonnen „Sta daar maar niet van te kijken,” zei deze echter, „die maan daar aan den he mel te het spiegelbeeld maar. De echte zil veren ligt hier in den put.” Martinus stak hierop zijn armen in het water, doch kwam met leege handen terug. De boer had zijn antwoord al weer klaar: „Je moet geduld hebben, de maan ligt op den bodem en je zult moeten wachten tot de put is opgedroogd.” „Wanneer zal hij opgedroogd zijn?” „Als men bet water opgedronken heeft.” „Nu, dan wacht ik hier,” zei Martinus en hij zette zich op den rand van den put, vastbesloten om die plaats niet te ver laten voor hij de maan in handen had. Zoo vond hem ’s morgens de boerin, aan wie de put hoorde en natuurUjk vertelde de bedelaar haar de heele geschiedenis van *t geldstukje en de zilveren maan. De goede vrouw had medelijden met het idiote ventje en zei vriendelijk: „Nu, dat is best, blijf daar maar zitten. Je kunt dan wachter zijn ed oppassen dat geen paarden of koeien uit den put komen drinken, wamt het water hierin te alleen voor de menschen. Als loon zal ik je te eten geven en hier in het hooi kun je een slaapplaats krijgen.” JKn als de menschen al het water heb ben opgedronken, mag ik dan de maan hebben?” vroeg Tlnus nogal secuur. Een oogenblik dacht de boerin na, want zij wist, dat het een welbron was en vond het toch wel zielig, om het arme kereltje zoo voor den gek te houden, maar zij kon het ook niet van zich verkrijgen om hem de waarheid te zeggen en alle hoop te ont nemen. „Zeker mag je haar hebben,” Maar toen het drietal mij daar zag Was t «tt met alle pret; Hat ging er vliegensvlug van door, In ik.... lag tn m’n bed' Ir-We. Jhr. mr. G. v. d. Does, die wordt als opvolger van mr. dors b diens functie van lands-advocaat glasheldere water en Martinus sloeg van vreugde. Eindelijk! „En Tlnus, vertel nog eens van je zilver stukje I” „Verdwenen,” noozeL „Maar waarom ga je bet dan niet zoeken, Tlnus?" „*t Is al soo*n tijd geleden!” „Wat geeft dat,” zeiden de ruwe men schen, „in dien tijd kan het gegroeid zijn net als de vruchten aan de boomen, be grijp Je?” „Ja, sou dat waar zijn?** „Maar natuurlijk, het kan wel zoo groot geworden zijn als de maan!” „Als de maan?” Wel verduiveld, dat Is me zoowat!” „Ja, de maan te een groot geldstuk, zei "n lange slungel, wist Je dat niet? Daarmee kun je alles koopen, wat je wilt de hee le wereld kun je koopen!” Daarop draalde Martinus zich om of hy zeggen wilde: „MIJ zul Je er niet tusschen nemen,” maar des avonds, toen de volle maan aan den hemel stond, keek hij haar er toch eens extra op aan. „Het moest toch eens waar zijn”, dacht hij en bet zou van avond niet eens moeilijk wezen om de maan te pakken te krijgen als ik in dien boom klim ben ik er zoo bij. HIJ spande al zijn krachten in, om in den boom te kllm- ïnen, maar toen hij halverwege was, ging het „krak-krak”, de'tak brak af en Marti nus kwam in bet gras terecht. Gelukkig had hU geen arm of been gebroken. Maar toch bleef hij een poos versuft zitten van den schrik. Toen hij weer opstond, was de maan een reisje gaan maken en stond nu Juist boven den top van een heuvel. „Dat te heel beleefd van haar”, dacht Tlnus, „nu kan Ik baar nog makkelijker grijpen. Hjj behoefde dan ook niet te klauteren of gymnastische toeren te doen; hij kon op z’n dooie gemak den heuvel bestijgen. Maar bet was toch gek, toen hij op den top was, stond de maan hem weer boven *n anderen heuvel uit te lachen. Teleurgesteld zette Martinus zich neer, want hij was te moe, om nog meer te loopen. HIJ sou maar eerst eens uitrusten, en met zijn hoofd op een steen viel hij in slaap. Doch ’n paar uur later, toen hjj wakker werd, «as het groote bet andere en bet was net of de maan steeds verder weg ging. Op *t laatst was bij moe en afgemat, doch haastig strompelde hij voort, met opgebeven hoofd en *n zoe kende, onrustige uitdrukking In zijn oogen. „Waar ga je toch been?** vroeg men hém. „De maan halen,” antwoordde bet arme ventje. „Maar weet je wel, wat de maan te?” vroeg een brave onderwijzer. „Ja, de maan te een heel groot Hinkend geldstuk, warvoor je alles op de heele we reld kunt koopen,” antwoordde Tlnus prompt. Zelfs de antwoord ij heette Martinus en was een arme bedelaar, die te dom was geweest om te leeten of te werken en dus met bedelen aan den kost ipoeet komen. De meeste menschen hadden medelijden met hem en gaven hem een cent of een dubbeltje. Maar eens kreeg hij van een rijke dame een kwartje. Zooiets was hem nog nooit over komen. Lang bekeek hij bet blinkende geldstukje en besloot bet in den zak van zijn vest te bewaren, zooals men *n zilve ren medaille bewaart. Dóch de oude ver sleten kleeren van Martinus waren vol gaten en door een van die gaten ontsnapte bet zilverstukje. Dit groote onheil kon het arme ventje nooit vergeten en hij vertelde het dan ook aan leder, die het hooren wil de. Kinderen en menschen, die 'n beetje dom waren, lachten hem uit en vroegen: onderwijzer had daar op. Daarom schudde hij hoofd en ging lachend verder. Tevreden vervolgde ook Tlnus zijn weg, in het gelukkige besef, dat hij zelfs den man der wetenschap te slim af was. Einde lijk, eindelijk, na vele ihaanden zoeken en loopen, zei een boer: ,Jk weet een plaats, waar je de maan zoo maar kunt pakken, zonder er moeite voor te doen.” Daar had Martinus ooren naar en hij volgde den boer dien avond naar de aan gedulde plaats. Het was een put in de om geving van een boerderij. Het donkere doch weerspiegelde de maan de handen in elkaar behoefde slechts op zijn knieën te gaan liggen en hand in het water te steken. Maar vóór zich te bukken, keek hij op naar den boer om hem te danken voor zijn hulp, doch daar zag hij nu de maan aan den hemel staan I Wat *n bedrieger was die boert zilverstuk van den hemel verdwenen. „Ook al de beenen genomen,” zei de arme bedelaar bij zich zelf en aan iedereen dien hij tegenkwam, vroeg hij den volgenden morgen: „Weet je ook, waar de maan gebleven is?" De een zei: „Die is in zee gevallen." De ander: „Die te opgegeten door een vogel." Maar een medelijdend vrouwtje sprak: „Maak Je maar niet, bezorgd, boor, de maan is nu weg, maar vanavond komt zij terug.” ▼ol Ijver trok hij er dien avond weer op uit. HIJ zou nu den moed niet zoo gauw opgeven, maar zoeken en zoeken, al moest hij er het halve land voor doorkruisen. HU liep dan ook van bet eene gehucht naar b... ets ft tn dien boom klim bes ik er zoo bü

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 12