I
w
Hl
7
H
Bloembollenvelden
van
L
Zoekt gij -betrouwbaar
Personeel?
VAN HET WINTERKONINKJE
EN VAN DEN UIL
de omgeving
Parijs.
QIC
iüh
Plaats dan een „Omroeper”
gezinnen
El»
Popje’s straf!
Naar het bosch
Die oude dokter
wijsniet
I
voor 80.
-?
MB
I
r
L
i
f
m
ii
"1
A
t
O'
F'
fb
w
DONDERDAG 30 APRIL 1930
■B t
ra
'■-feï'-'W
radlo-ter«grainrma van bij
a* ■<-
k
V
;s
t
•3
>r
Kt
PIET BROOS.
hoeveel gram
f
1
*5»
Dan gaan we naar het groote bosch
Om jagertje te spelen.
Daar hebben we de grootste pret,
Nooit zullen we ons vervelen.
Verstoppertje is ook heel leuk
En spoorzoeken nog beter,
Maar dat is wel wat moeilijk voor
Mijn kleine broertje Peter.
k
d
a
a
o
vc
X
M
4
et komt in de beate families voor. Er
was ruzie onder de vogels uitgebroken.
De leeuwerik had beweerd dat hij het
Maar daar was Jan
Na 't eten gaan we eerst in 't bad
Om lekker op te jrisschenl
Hoe of we dat wel vinden, nou!
Dat kun je toch wel gissen.
I
wei
ten
me
v<x
te
ma
del
kei
krs
hel
me
ge'
1<
d
n
d
a
A
d
o
M
tl
a
ii
m
«1
01
d
d
n
FOTOREPORTAGE
Als we ’s zomers wandelen gaan,
Dan zingen we een liedje,
We loopen netjes in de maat,
Hans en Jan, en Kees en Pietje.
■i
In het Stadion te Amsterdam werd
Woensdagavond een hulde gebracht
aan H. IC H. Prinses Juliana, waar
bij o.m. een fakkeloptocht plaats
vond. H. K. H. Prinses Juliana te
midden der autoriteiten op de tribune
Die is wat blij dat ze ons weer ziet,
Ze laat ons vlug wat eten.
We hadden al weer honger, zeg!
Nooit hebben we zóó gegeten.
als hij op zijn schimmel over de landwegen
reed
1
Ui
ten
ein
«te
aai
eer
eln
uit
ter
•et
gai
I
ont
de
kei
gei
nel
1
va
hoi
dri
noi
mo
me
5
lel<
Ida
ter
O, jou kleine deugniet,
Wat heb jij nu gedaan.
Je snoepte uit den suikerpot,
Die open heeft gestaan!
i
Zoo gaat het door tot ‘t donker wordt,
Dan moeten we naar huis toe.
We gaan dan netjes, twee aan twee.
Al zingende naar moe.
koninkje dit bemerkt of het trok er tusschen
uit, zonder achterlating van groeten.
Den volgenden ochtend kwamen al de
vogels al vroeg naar hun gevangene kijken.
Onderweg hadden ze druk overlegd, welke
straf ze hem het beste konden opleggen. En
daar vonden ze den uil, ronkend meneertje
alsof het de eerste keer in zijn leven was
dat hij sliep. Ze werden groen en geel van
kwaadheid, er zijnnog enkele vogels die
die kleur nooit meer kwijt geraakt zijn
en gaven den uil een pak rammel, dat hij
zich haast niet meer bergen kon. En nog
altijd zijn ze op hem gebeten en achtervol
gen hem, zoodat hij tegenwoordig nog al
leen maar ’s nachts uitvliegt. Aan het
winterkoninkje dacht niemand meer. En dat
was maar goed ook. Hoe had zoo’n kleine
kerel zich moeten verdedigen? Maar den
titel van Koning draagt hij nog steeds.
We rollen slaperig in bed
En droomen van de boomen,
De vogels en het groene mos,
Waar w’ eens weer zullen komen.
fUE EERDMANS
hoogste kon vliegen,
van Gent tegen opgekomen. Ook een kraan
vogel meende het meeste recht te hebben
op den titel van hoogsten vlieger en ’n wilde
eend en de ooievaar stonden er al evenzeer
op. Tenslotte kwam de arend en zei dat
niemand anders aanspraken kon doen gelden
op het hoogterecord dan hij. Aan het ge
schetter en geschreeuw kwam maar geen
einde, tot tenslotte de meeuw met het voor
stel kwam om eenvoudig een wedstrijd te
houden met een onpartijdige jury. Wie het
hoogste kcm vliegen zou tot koning van de
vogels uitgeroepen worden.
Na het startschot stegen alle omhoog en
al gauw bleek dat de arend de beste kans
maakte, al werd hij dan ook danig bedreigd
dqor den kraanvogel en den leeuwerik. Hij
steeg tot in de wolken en riep naar beneden
dat hij nu op zijn hoogtepunt was en of er
nog iemand was die hooger kon komen.
Maar niemand riep terug. Tenminste
al voelde hij zich zeker van de overwinning,
hij had toch bulten den waard gerekend,
ditmaal was dat het winterkoninkje. Want
tijdens het opstijgen, was het tusschen de
vleugels van den arend gekropen. En toen
deze nu riep dat hij niet verder kon, kwam
het winterkoninkje te voorschijn en steeg
vlug nog een paar honderd meter. Toen was
dorven maag, niets anders. Neem wonder
olie!”
.Maar neen, dokter, dat is het niet, ik
heb een pan op mijn hoofd gekregen
kijkt U eens, wat een buil!”
„O, gekneusd dus! Waarom zeg Je me
dat dan niet eerder? Water en azijn! Wie
is die idioot, die je wonderolie voorgeschre
ven heeft?"
Slechts een enkelen keer heeft dokter
Wijsniet zich vergist, maar dat was de
schuld van zijn beroemden collega, dien hij
in consult had geroepen.
De graaf van Lutjebroek tot Bokkepoot
leed aan hooge koortsen. Op verzoek van
den zieke kwam dokter Wijsniet met pro
fessor Weetal uit de stad om den graaf te
onderzoeken.
Zij kleedden zich beiden voornaam in *t
zwart, zetten geleerde gezichten en tra
den plechtig de ziekenkamer binnen. Laten
wij den pols eens voelen, zeiden zij belden
tegelijk en ze staken hun rechterhand on
der de deken, terwijl ze met de linker
hun horloge vasthielden.
Hij is al dood, de arme graaf, dacht de
hooggeleerde professor bij zichzelf zijn
pols klopte niet meer, maar opeens kwam
hij tot de ontdekking, dat het zijn horloge
was, dat niet meer liep.
„Goed, goed, de pols is regelmatig.”
„Neen, de pols Is zwak,” zei dokter Wijs
niet.
„Regelmatig.”
„Zwak.”
„U vergist zich allebei,” kwam toen de
graaf, terwijl hij het dek wegsloeg, ..geen
van U beiden heeft mijn pols aangeraakt.”
En daar zagen de geleerden, dat zij,‘alle
bei elkanders pols vasthielden.
Van dien dag werd dokter Wijsniet niet
meer bij den graaf geroepen. Ja, dat was
gekomen, doordat ze met z*n tweeën bij het
ziekbed gestaan hadden.
Hij zou in ’t vervolg zijn zieken wel al
leen opknappen. Zoo werd bij eens bij het
ziekbed van een jongen geroepen, die he
vige buikpijn had.
„Hier,”' zei hij tegen de moeder, „geef
hem vanavond 10 gram van deze poeder in/
maar denk er aan, niet meer dan 10 gram.”
„Jawel, dokter, maar hoe moet ik dat
afwegen?"
„Heb Je dan geen weegschaal in huis?”
„Een weegschaal wel, maar geen gewich
ten.”
„Dat is niets, vrouwtje, dan leg je op
de eene schaal de poeder en op de andere
een gulden. Dat is hetzelfde, begrijp Je!”
Het moedertje knikte en dokter Wijsniet
sprong op zijn paard en reed naar een an
deren patiënt.
Maar 's avonds laat, terwijl de dokter zich
al uitkleedde om naar bed te gaan, werd
er hard gebeld en toen hij zijn hoofd uit
dat ik toevallig geen gulden in huls had,
heb ik maar 2 kwartjes en 50 centen op de
schaal gelegd....
.Maar dat is onmogelijk,
heb je hem dan gegeven?”
„Tien, zooals gezegd hebt. Maar om-
Éïn ziWzssm JubfcuM. Het oehtpaar
Sillevi» Koekkoek te Vijfhuizen vierde
Woensdag zijn 67-jarigen bruiloft De
bruigom is 90, de bruid 88 jaar oud
1^
Te Alverna Wijc^enTiaif Woens3ag’de plèclitige eerste steenlegging
plaats van het nieuwe derde orde huis der Paters Franciscanen. De
HoogEerw. Pater Honoratus Caminada, verrichtte de plechtigheid
natuurlijk Leiden in last.De vogels moesten
wel toegeven dat het kleine vogeltje gewon
nen had en de eene partij schikte er zich
ook in. Maar de anderen schaamden zich er
voor om zoo’n pietepeut tot koning te heb
ben en wilden hem in geen geval koning
noemen. Toch heeft hij dien naam sedert
altijd gedragen.
Zoodra de kleine vogel dan pok beneden
kwam, schoten er zeker wel een twintig op
hem af om hem een flinke kastijding te ge
ven voor zijn bedriegerij, maar het vogeltje
was ze allemaal te vlug af en schoot één,
twee, drie in een spleet van een boom. Die
was zoo smal dat ze niet bij hem konden
komen. Je kon er je vinger nog niet inleg-
gen.
Wat moest er nu gebeuren. Er werd gauw
een spoedvergadering belegd en na lang
redeneeren en debatteeren werd er besloten
dat de uil de wacht zou houden tot den
volgenden ochtend.
„Want”, zoo redeneerden ze, „de bedrieger
moet toch op een goeden keer vanwege den
honger naar bulten komen!”
De uil nam er genoegen mee en terwijl de
vogels vertrokken, drukten ze hem nog eens
speciaal op het hart, dat hij den boosdoener
niet moest laten ontsnappen.
„Ik zal wel oppassen”, zei de uil, „ben ik
soms niet tot voorbeeld van wijsheid uit
verkoren?"
De uil zat dus op zijn post en wachtte
en wachtte en loerde ondertusschen naai
de spleet. Van tijd tot tijd stak het winter
koninkje zijn kopje buiten om te zien of
zijn vijand nog waakte, maar zoodra hij
dezen ontdekte, kroop hij weer vlug terug.
„Bang.... bang.... bang...." sloeg de
torenklok twaalf keer en de uil waakte. En
bet werd half een, het werd een uur en het
werd half twee. En de uil die al negen keer
zijn heele leven overdacht had, kreeg slaap.
Hij ging op één poot zitten, nog eens op den
anderen, verdraaide zich eens, rekte zich
uit. Alles tevergeefs. Langzaam zakte zijn
kop tusschen de veeren en spoedig snurkte
hij als een Turk. Zoodra had het winter-
Een Hollsndsch landschep in da omgeving van Parijs. De tulpen
velden in de omgeving van Parijs, staan momenteel in vollen bloei.
De bloemenpluksters aan den arbeid
hk. 4
Gezagvoerder Batik en
ongelukte Tsjechische vil
ziekenhuis te Zwolle
diegtuig vertoeven nog steeds in het Sophia-
en hebben over gebrek aan belangstelling niet
te klagen
het raam stak, stond daar het arme moe
dertje te hullen.
.Mijn zoontje sterft! Mijn zoontje sterft»
dat Is de schuld van die poeder, dokter!
-a-a. lira. heasraal ffTfllll
De Davis-Cup-wedstrijden te Barcelona. Een‘overzicht tijdens de
partij Von Cramm en Lund (veorgrond) en Blanch en Maler (Spanje)
'k Ging even maar de kamer uit
En jij, jij stoute pop,
Je nam een schepje suiker en
At het in één hap op!
Hoe of ik het zoo zien kon, hé!
Neen, kijk mdar niet zoo bang,
De suiker zit nog op je neus
En op je eene wang!
Zeg weet je wel, dat snoepen is
Heel leeHik en heel stout?
Gebeurt het weer, dan g’loof ik niet
Dat ik van jou nog houd!
Ja, huilen, dat geeft nu niet meer,
Of heb je soms berouw?
Zul je nooit meer ondeugend zijn? r
•^Vertel het me dan gauw!
L
Kom, nu je tranen ajgedroogd,
‘k Wasch vlug de suiker af,
Met ijskoud water, akelig hé?
Maar dit M voor je straf!
men, want als zij dat kunnen is het een
teeken, dat ze niet erg ziek of alweer gauw
beter zijn en dat doet m*n naam eer aan.”
Dus in geval dat het werkelijk niet anders
kon. steeg hij te paard en reed naar het
opgegeven adres. Dan tikte hij tegen het
venster of floot eens en als dan de patiënt
door het raam keek, zei hij:
„Laat me je tong zien!”
De zieke stak zijn tong uit, de dokter
ging op z’n teenen staan, gaf een glunder
knipoogje boven z’n bril en schreef voor:
„Wonderolie!”
Hij was zelfs zóó knap, dat hij meende
te weten, wat de menschen scheelden, zon
der dat hij ze gezien had.
Op een keer bijvoorbeeld zat hij voor de
deur van zijn apotheek de krant te lezen,
toen er een vrouwtje naar hem toe kwam
en klaagde: „Dokter, Ik heb toch zoo’n
hoofdpfjn!”
En zonder van zijn krant op. te kijken,
zei hij: „Och, Jullie vrouwen! Dat eet maar
koekjes en zoete ballen en drinkt mam
koffie en nog eens koffie en komt dan bij
mjj klagen over hoofdpijn. Je hebt een be-
-j—ie oude dokter Wijsniet, dat was me
1 een type, zooals er geen tweede be->
stond in Lutjebroek, waar hij een
vijftig Jaar geleden geneesheer was. Zijn
glundere oogjes lachten achter zijn groe
ten bril en ook z’n neus, die ’n vuurroode
punt had, omdat die eens door een bij ge
stoken was, zooals de dokter zeide, lachte
mee. Hij had altijd een groote, groene pa-
rapluie bij zich. Zelfs als hij op z’n schim
mel over de landwegen reed om de veraf
wonende patiënten te bezoekën.
Overigens deed hij dat alleen in ernstige
gevallen, want meestal zei hij:
„Laat de zieken maar naar mij toeko-