Tuitneltje en Kruimeltje in het Kabouterland G. K. Chesterton overleden can den daq F 250.- F 750.- ALLE ABONNÉ’S ZIJN GROOTE WIJSHEID De onbekende Verloofde WOENSDAG 17 JUNI 1936 De filmindustrie 1 TT II DOOR LEMAIRE I De gast van juffrouw Amelia I GESCHIEDEN UITERUJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL I O. K. Chesterton Grootere mogelijkheden (wordt vervolgd.) onbekende De eulv’re godsdienst Is: de weezen In hun ellende by te staan. deze 2^1 zich was ge ien her- aan huis II Ja maar Torremeneer, begon Kruimeltje, zal dat nog voor den nacht lijn. Dat kan ik niet zeggen antwoordde de tor en dit antwoo’d vonden ze zoo verschrikkelijk, dat Tuimelt je een laatste poging waagde en den torremeneer smeekte er direct voor te zorgen. Om maar van het gezanik af te zijn beloofde de tor eindelijk zelf er op uit te gaan. bij verlies van een hand, een voet of een oog nalist tot hun volle ontwikkeling kwamen in dezen letterkundige, die minstens één boek per jaar, maar meestal drie of vier boeken per jaar deed verschijnen «van 1900 tot 1935, zoodat zijn volledige geschriften, ongeteld de ontelbare artikelen, welke niet gebundeld werden, ruim zestig boekdeelen vullen. Zijn Utteralr-historlsche studies over Browning, Dickens, Shaw, Stevenson, Chau- cher, de Victoriaansche periode, zijn reis verhalen over New York, Jerusalem, Rome, zijn heiligenlevens van St. Franciscus van Assisi en St. Thomas van Aquine, zijn too- neelspelen Magie en The Judgement of Dr. Johnson berusten, In hun groote verschei denheid, op een kennis en een Inzicht, die een leven van gespannen studie veronder stellen, al was dit dan een leven waarin de gezelligheid niet versmaad werd. Als sociaal strijder voor de reorganisatie van het pri- vaat-bezlt heeft de „distributlonallst” Ches terton zich even onvermoeibaar geweerd. Zijn journalistieke arbeid, voor een klein gedeelte gebundeld in een twintigtal geestige boekjes, en tenslotte zijn origlneele, leve/idig begeesterende poëzie voltooien het beeld eener arbeidzaamheid, die in haar geheel, joviaal, doch onverzettelijk, gericht was op de waarheid als bron van het goede .voor iedereen. Chesterton’s invloed op tallooze moderne menschen is onberekenbaar, omdat hij bij menigeen, die nooit een boek schreef, uit werkte in het practische of in het godsdien stige leven. Dat verscheidene katholieke Ne- derlandsche schrijvers hem dank weten voor zijn voorbeeld als apologeet en stylist, is be kend. Willem Nieuwenhuis wijdde aan Ches terton een mooie studie, ook Gerard Brom las hem niet zonder vrucht, Jos Panhuysen is een der beste Chesterton-kenners, en de schrijver van „Hedendaagsche Ketterijen” bekende, en herhaalt gaarne deze bekente nis, dat hij sterk door Chesterton geïnspi reerd werd. De laatste waarschuwing van Chesterton, die vele euvelen des tijds bestreden heeft, was een scherpzinnig, maar ook scherp ver zet tegen het nieuwe heldendom en de af godische Ariërverdwazing in het Oosten. HIJ wantrouwde alle vereenvoudiging van ideeën als kenmerk van het gevaarlijk ma niakale. Zijn beroemde paradoxen culminee- ren wel in deze, dat er niets gecompllceer- ders bestaat dan een eenvoudige waarheid, zooals er ook niets eenvoudiger is dan de Ge woon lijk worden zulke geesten in zeker opzicht miskend. Ze schijnen niet zoo diep, niet zoo traglsch-verscheurd, niet zoo genegen tot verrukking en niet zoo vatbaar voor smart als men van groote schrijvers verwacht. Ze houden de normen van den gematigden burgerman hoog en springen niet ver uit den band van de maatschap pelijke samenleving. Met verbazing vindt men Chesterton’s naam b.v. tusschen fle namen van Charles Péguy, Léon Bloy, André Olde, Dostoyefski, Solowjeff, Ber- diajeff vermeld als hoofdstuk-titel in het merkwaardige en zéér lezenswaardige boek van Karl Pfleger, dat defi titel draagt: „Geister, die um Christus ringen”. Op eerste gezicht hoort hij in zulk getourmenteerd gezelschap niet thuis, de man, die de Father Brown-stories schreef, en die een onbeperkte belangstelling aan den dag legde voor het herbergwezen, den sterken drank, het gezond verstand en de- romans van' Charles Dickens. Hoe zou men den grappigen „Verdediger” van allerhande allédaagschheden, zooals penny-dreadfuls en pleizlerigen nonsens vereenzelvigen met de tragische worstelaars, die alles op het spel hebben gezet omwille der genade of der eerlijkheid? Was hij niet te oppervlakkig, te altljd-maar-leuk, te gauw met zijn ant woord klaar om een passend figuur te maken tusschen deze galerij van diep ge fronste voorhoofden? Zijn fantastische, vertellingen over den Napoleon van Notting will, over de Vliegende Herberg, over de Club van Zonderlinge Zakenlui, over den Man, die te veel wist, over de Onschuldige Schurken, over den Man, die Donderdag was, over het Eeuwige Twistgesprek, over den Dichter en de Gekken, over den Weder- x- keer van Don Quichote, maar vooral over den alles in een handomdraai oplossenden, oolijken father Brown vertoonen nergens die bittere, schroeiende bewustheden van het moderne leven. Men leest ze met een schaterlach. Ze vormen te zamen één ge weldigen, eplschen Lof der Zotheid, één on- aflaatbare verheerlijking van den doodge- wonen, ietwat goedaardigen, sterk confor- mistischen „maatschappelljken mensch", die als het ware bang is, buiten het spoor der allerdaagsche voorschriften té geraken, maar die juist door een klein tikje op krankzinnigheid gelijkende gemoedelijkheid gedreven worjlt tot de ontdekking van het goede in het leven, voor Chesterton de hoogste ontdekking op aarde en de eenige, maar dan ook onmiddellijke voorbereiding pp de zooveel grooter ontdekkingen, welke ons in het hiernamaals te wachten staan, en welke hij thans, zoo plotseling, deed.... bij levenslange geheels ongeschiktheid verlies van belde armen, belde beenei Dat Chesterton echter niet zonder inner- lijken strijd het katholicisme omhelsd heeft, wordt duidelijk, als men bedenkt, hoeveel jaren er liggen tusschen zijn-typisch katho lieke apologie in het schoone boek „Ortho doxy” van 1907 en zijn bekeering in 1924. Het zijn Jaren va^i een rustelooze, een waar lijk Erasmiaansche werkdadigheid, waarin de' dichter, de verteller, de criticus, de jour- et onverwachte sterven van den En- gelschen humorlstischen schrijver G. K. Chesterton dwingt ons plotseling tot de vraag, wat deze man voor ons beteekend heeft, ’n dan kan ujen zich bijna niet realiseeren, dat hij dood is, dat er geen nieuwe boeken meer van hem zullen ver schijnen, dat zijn vast week-artlkel In de Illustrated London News en zijn doorgaans felle bijdrage aan zijn eigen weekblad, G. K.’s Weekly, nlettneer de actualiteit van een door de barbaa^schheid van het sim plisme bedreigiJg/Wereld zullen belichten met de wijsheid van een altijd sprankelen den, maar ook altijd hartelljken humor. Hjj sterft in het jaar, waarin Erasmus her dacht wordt en in een tijdsgewricht, dat met de zestiende eeuw groote overeenkomst vertoont. Is het wonder, wanneer men onwillekeurig dezen scherpzinnigen humo rist van Europeesche, ja mondiale ver maardheid vergelijkt bij den verdediger der Dwaasheid, die tevens bij uitstek de Antl- barbarus, de bestrijder van het barbarisme Was? In beide geesten werd de geestigheid beheerscht door het vermogen, dat Ches terton de meest koninklijke eigenschap noemde van den mensch, nX het gezond verstand. Een schrandere nuchterheid wa pende beiden tegen de uitzinnigheden hunner tijdgenooten. Zij Heten zich niet door valsch gefundeerde geestdrift van de wijs brengen, maar hadden zelf een onver moeibare geestdrift beschikbaar voor de zaken, waarvan zij het heil der wereld verwachtten en die in den grond zéér een voudige, algemeen menschelljke zaken zijn. complicaties des levens. Voor hem was de paradox zoo min een oppervlakkig spel als voor Erasmus het goede Latijn. Hij beminde dezen vorm, omdat hij er verfijning van geest in kon verbinden aan diepgaand doordringlngsvermogen. Hij die „geen sofisme méér te duchten achtte dan het sofisme der vereenvoudiging" be greep, dat in al het blijvende, in al het waardevolle, in al het eeuwige, de beide kanten van elke zaak tot hun recht moe ten komen, en als hij de wereld bezag, kwam dan ook altijd de andere zijde, tot haar volle rec^t. En gelukkig, misschien was er uitkomst. Na een half uur wulven had een torretje met een zwart Jasje aan hen ontdekt. Zoo vlug het beestje kom was ie by de kaboutertjes^) deze vertelden hem wat er gebeurt was. Nou kunnen we ifct meer naar het paleis terug, huilden de kaboutertjes. Help ons toch lief torretje. Ik moest eigenlijk nog naar den notaris, sprak het torretje, makr ik beloof Jullie dat ik wel iemand zal opzoe ken, die Jullie komt verlossen. Ze praatte echter niet veel met haar gast vrouw. Het souper verliep dan ook zoo goed als stilzwijgend. Na het eten begon de vrouw zich meer voor alles uit de omgeving te interesseeren en spoe dig toonde Amelia haar al de kostbaarheden der kleine villa. Toen de twee vrouwen zich eindelijk ter ruste begaven, peinsde zy er over, hoe zij de kennismaking met haar gast kon voortzetten. In haar hoopte zij misschien een vriendin te vinden, want zy behoorde tot dié vrouwen, die zich in haar eenzaamheid ellen dig gevoelen, zy hunkerde "naar liefde en vriendschap, maar zy zou er zich voor scha men, dit ooit aan iemand te bekennen. Zoo lag Amelia dan in bed er over na te denken lag of die .mevrouw” Baldrio ook wer- keiyk iets in haar kaarten zou gezien hebben, misschien zelfs wel wanneer ze dood zou gaan. Maar neen, daaraan wilde ze niet denken; dat was belacheiyk. Ze trachtte te slapen, maar die sombëre gedachten wilde maar niet van haar wyke^. Elndeiyk viel ae in een lichte sluime ring. toen ze eensklaps klaar wakker schrok. ssssststmssmsMssssMannsnssgMntsHssBséssm hebben willen vasthechten Je vluchtige beel tenis zonder vorm, zonder kleurt Zoodra ik aan myn droom iets weaeniyks wilde geven, werd het een foltering voor myn hart!.... Michel.'' smeekte ik, „vraag hem zyn por tret, een klein kiekje maar, ik moet weten, hoe hy er uit ziet.” .Maar. Denise, dat gaat niet! Wacht ten minste, tot hU om het jouwe vraagt.” Maar hy vroeg niets, hoewel ik het mooiste van myn portretten gereed had liggen om het hem by de eerste aanvraag te zenden. Ik moest dus voortgaan met naar beeltenissen en vormen te zoeken, die vervluchtigden zoodra ik ze gevormd had. Toen, tot de werkeiykheld terugkeerend keek ik om my heen om na te gaan welke heer onder zooveel elegante jongelieden wel op myn onbekenden verloofde kon lyken. Op een middag, toen wy in het Casino thee dronken, terwUi het orkest een bekenden schlager speelde, babbelde Francolse opgewekt met Maurice Darolles De anderen zaten te luisteren toen Michel, die naast my zat, opeens my tegen myn elleboog stootte. „Wat is er?’’ vroeg ik. „Ruik eens, Denise!” Ik draaide het hoofd om en ademde een wolkje geurigen rook in. Royal Origan! Ik kan dien geur niet ruiken zonder aan Robert te den ken en Michel heeft daar plelzler in. „Exquis!” zei ik lachend. Maar de geur werd zwakker naar gelang de rooker, een slanke heer, zich verwyderde. Die de familie Martlgnac. Ter zyde van het huis een soort schuur, die kon dienen voor keuken. Het geheel was niet mooi, toch vond ik de kamer van Francoise, waar ook voor my een bed was geplaatst, wel aardig met die licht blauwe muren en heldere gordynen. Toen wy er aankwamen. Was er niemand. .Mevrouw Feral schynt vandaag niet naar Fleurville gekomen te zyn,” zei Francoise. „Als Georges van avond niet op het bal is, is het plelzler voor Marianne geheel bedorven,” vervolgdte Michel. „Waarom?" vroeg ik verwonderd, „Waarom? Ben je dan de eenige, die niet heeft'’bemerkt, dat Marianne tot over de ooren op Georges verliefd is?” Ik zat stom verbaasd. „Onzin!” riep ik uit. Hoe was het mogeiyk, dat Marianne, zoo ele gant, zoo modern, met zulk een stoet van be wonderaars, op dien goeden dikzak van een Georges verliefd kon worden. „Ik moet toch eens op hen letten,” dacht ik, want ik kon die aar digheid maar niet verwerken. t n de Kroniek voor Kunst en Kuituur schrijft Frans Dupont enkele gedachten neer over de Nederlandsche filmindustrie, waaraan het volgende is ontleend: „Wat beteekent nü in Holland de Nederland sche filmindustrie? Ziet men het gevaar niet, dat de tegenwoordige filmindustrie denzelfden weg gaat, welken de voorgaande Nederlandsche fllmbedryvers reeds gegaan zyn? Waarin de monstreert zich de vitaliteit van deze „kunst- industrie" eigeniyk? In het verfilmen van afgezaagde onderwer pen, met een on-Hollandsch oog gezien en uitmuntend door volslagen stylloosheid? Er ligt hier voor my een lyst van Neder landsche industrieproducten, welke alle slecht zyn. Ja, er is gradatie in slechtheid, maar dat is tenslotte niet van belang! Wy gaan na. Aan behooriyke film, laat ons zeggen, aan „goede film,” staan er op myn lyst slechts twee, nl.: „Dood Water” en „Lentelied”. (.Jonge Harten” Pareh enz. zyn nog niet voor het pu bliek vertoond). Deze films werden door Hollanders gemaakt en zyn dus feiteiyk geen producten van wat wy onze „Nederlandsche” filmindustrie noe men, en welke tot dusver slechts „Schund" ge leverd heeft. By het overzien van de situatie laat zich de volgende kroniek opteekenen: 1. groei van de Nederlandsche avant-garde; 2. wanhopige pogingen om een Nederland sche industrie op touw te zetten (Rutten met Terra Nova, Electrokino etc); 3. Hitler -decimeert den Ufa-staf; 4. De Ufa-emlgranten krijgen van de heeren Biedermann, Barnstyn en Co. gelegenheid geld te verdienen; 5. de pogingen om een Nederlandsche indus trie te scheppen met werkeiyk Nederlandsche krachten, slaagt toch (Rubber, Lentelied, Dood ademhalend op. Water, Jonge Harten en Pareh) 6. de Nederlandsche avant-garde werkt door en schynt. zich op zekere hoogte te willen aan passen aan de Nederlandsche industrie de echte dan. Dit behoeft voor de Nederlandsche avant- garde als zoodanig nog geen aanleiding te zyn om water in den wyn te doen, wy hebben be hoefte aan goed amusement. Laat de filmin dustrie daarvoor zorgen, daar is ze voor Inge- rioht en laat de avant-garde minder films maken en misschien kortere dan de indus trie maar tast haar proeven nemen en voort werken in het klein. Zoo komt beider werk zaamheid aan de filmkunst ten goede! Ik geloof dat ik niet alleen sta, als ik beweer dat de nieuwe Nederlandsche Industrie en de Nederlandsche avant-garde een zeer, maar dan ook zéér vruchtbaar werk kunnen leveren, dat het tot eenzelfde bekendheid buiten de grenzen brengen kan alsdat onzer zeventiende eeuwsche schilders. Immers; de Hollanders hebben qua aanleg zeer veel voor!” Nu begon er een op en neer geroep van belang. Kom allemaal op het grooto balcon, beval Tulmeltje. Je moet Je maar langs de afvoerbuis naar beneden laten giyden en hy gaf zelf het voorbeeld en was in een wip op het balcon. Nu volgden ook de anderen. Ze konden niets doen dan kalm afwachten en hoe zwaar het hun ook viel, er bleef hun niets anders over. Met ernstige gezichten stonden ze uit te kyken of ze niet op de een of andere manier verlost konden worden. „Omdat myn haar niet blyft zitten, zooals ik wil.” „Laat my Je helpen.” „Nooit van z’n leven!”...Franqoise is aller liefst, maar haar smaak en de myne verschillen nogal. Elndeiyk kreeg ik myn kapsel zoo als ik het wilde, om myn gelaat te omiysten, dat my door God geschonken was en waarmede ik ook heel tevreden ben. Ik lachte myn beeld in den spiegel toe en toevallig zag myn nicht dit. „A$n wlen wil Je vanavond behagen?" vroeg >y, en er was een beetje onrust in haar stem. .Aan iedereen, mejuffrouw myn liefste nicht.Maar nu, daar wy hier geen kamenier hebben, .moet Je my even helpen om myn Japon vast te maken.” Een juweeltje, die japon, blauwe crêpe de Chine met zyden franje gegarneerd, lichtros» rozen in de ceintuur.... een juweeltje! Michel stond ons buiten wanhopig toe te roepen. Tante Madeleine kwam zelf binnen om te zien, wat wy toch uitvoerden. Franfotee sputterde tegen de kleine drukknoopjes en ik neuriede een bostonwya „Nog niet gereed, Denise?" .Dadeiyk.... Zie zoo, dat is gedaan. Och, geef my even myn avondmantel aan.” Dat tot Michel, die- ook binnen was gekomen. was ze bly, dat ze met geen woord haar iden- was „mevrouw" Stond diep „dat ik het als gast te dat ik toch Ik niet graag op <m blad ztjn Ingevolge do verzekerlngsvoorwaarden tegen p I ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen o wrs ZuÓiGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN tot werken door |o' 7.5(1 - beenen of belde oogen doodelljken afloop Ik besteedde dien dag buitengewone zorg aan myn tollet, Franqoise was al gereed, om te stelen in het ivoorkleurig zyden japonnetje, toen ik voor den zooveelsten keer myn coiffure overma&kte. „Wat is er toch van avond, dat je zoo ver langt er mooi uit te zien?” vroeg zy ongerust. „Liefste Franqotee, ik -verlang er altyd naar mooi te zyn." „Natuuriyk, maar niet in die mate.” „Niet in die mate?” herhaalde Ik boos. M Het antwoord liet niet zich op wachten: de toon van den brief werd steeds inniger. Hy schreef: „Ik leef in een heeriyken droom, de toekomst verblindt my.” De andere brieven handelden over het Ryn- land en met een behendigen overgang over de vreugden der teederheid. Dat werd niet brutaal weg aan my gezegd, dat waren maar zinspelingen, vergeiyklngen vol van tusschen- regeis, die hy my verzocht had te lezen, „op dien dag, toen de rozen zoo heeriyk geurden en de korenbloemen zoo blauw waren.” O ja, ik las tusschen de regels, ik las vooral als Michel zyn brief mee had genomen en ik alleen bleef met mUn droomen, de blauwe lucht en het gemurmel der golfjes. Ik was geluk kig.... en toch leed ik. Wat een droevig lot - was het myne! Ik beminde, daar kon ik niet meer aan twijfelen, nog meer, ik voelde my verloofd met dien man, dien ik nooit gezien had! O, myn onbekende verloofde, ontastbare schaduw! Hoe martelde my die onzekerheid, mot welken hartstocht zou ik in myn geest silhouet, die vlugge gang brachten my voor den geest het visioen van den onbekende, die my op den dag, dat ik de portefeuille vond, rakelings voorby was gegaan. Plotseling kwam het in my op: Hy iykt op Robert! Wat kon het my nu nog schelen, dat het orkest den eenen schlager na den anderen speelde, Ik had slechte e<en wensch: dien onbe kende, die Royal Origan sigaretten rookte, terug te zien. Hy had plaats genomen aan een tafeltje nog al van ons verwijderd, ik kon slechte zyn rug zien, zyn donkerbruinen haardos, de witte hjn van zyn boord. Als gehypnotiseerd kon ik er myn oogen niet van afwenden. ,_zy te alweer verstrooid," zei Franpotee naast my. Ik begreep, dat er my al voor den tweeden keer iets gevraagd was. „Weet Je ook of mevrouw Peral vandaag in Fleurville is?’ „Hoe zou ik dat weten?" antwoordde ik humeurig. „Mevrouw Peral neemt my niet in vertrouwen." Dat was volkomen waar. Als wy elkander op het strand ontmoetten, als wy naast elkaar onder de groote parasol zaten te borduren, verwaardigde zich mevr. Peral notitie te nemen van myn bestaan, haar koel heid Jegens my was een beetje verminderd^ maar aan Francotee schonk zy haar liefste glimlachjes, haar ,.8chatje,~ -Ue.Tel.ln«-,1,_m“r Georges vertoefde nu op Castelfleurl, hy werkte hard aan zyn thesis voor zyn promotie, zooals zyn moeder zei en daardoor zagen wy hem niet dikwyis op het strand, zy vertelde ons, dat hy eiken morgen zyn bad kwam nemen, en zich dan in zyn kamer opsloot. Later zou hy zich een kleine vacantle gunnen en zooals wy genieten van de vermakeiykheden van het strand en het Casino. Marianne zou willen weten of Georges van avond op het bal komt,” legde Francolse my uit. „Och Ja, het te toch Zaterdag," antwoordde ik heel onnooael. Ik begon opnieuw naar dat donkere hoofd en dien witten boord te staren. Michel grinnikte, Marianne was zenuwachtig en Franqoise ver toonde de levendigheid, die haar zoo goed stond Een beweging van den jongeman, dien ik gadesloeg, vertoonde mM een knap profiel, maar dat was slechte een oogenbllk en ik moest my er mee tevreden stellen, dat ik er waarschyn- iyk op het bal meer van te zien zou krygen. WU zouden ons in ons landhuis kleeden, dan In het Palace dineeren en na het bal in de Albatros overnachten. O, wat was IJc biy myn toilet te gaan maken, het reëele leéen had plotseling weer belang stelling in my gewekt, ik had den indruk, dat ik eindeWk den voet ging zetten op den weg naar het geluk. De Albatros in een slecht onderhouden tuintje gelegen te meer dan een landhuisje. Het te een marnies naar ocuavie vierkant gebouw met pannen gedekt en bevat gevoeide daarover niet de m^J^üourie. ^U^vloer.^/Xn^t twee kamers gebruikt door onze medehuurders Op de eerste verdieping drie slaapkamers voor Worstelen om de waarheid, tegen de ver- leugenlng, tegen het onrecht, tegen het vastgeroeste en het offlcleel-gewordene, tegen het barbaarsche, het reclame-zuch- tlge, het schreeuwlge, het valsche en het gemeene In de wereld stelt men zich zoo héél anders voor in den man, die de toe spraak van den Oroot-Iriquisiteur dichtte en den man, die met een gezelligen glim lach het Bijgeloof der Echtscheiding ont maskerde. De neiging, hem een handigen sofist te noemen, is bij menigeen onder zyn lezers opgekomen, omdat ze niet voel den, hoeveel moeiiyker het is, de waarheid te zoeken, ook wanneer ze voor de hand Hgt, dan haar te gaan xeroveren, Indien zy onbereikbaar schynt. Chesterton had gedecideerd het land aan een bepaald soort wereldhervormers, en hy kwam daar rond voor uit, speciaal wanneer deze wereldhervormers, die hy „heretics" noemde, zich de weelde van het puritanisme veroorloofden, een sombere weelde welis waar, maar een weelde, waaraan juist de meest tragische menschen vaak zoo ver- schrlkkeïyk gehecht zyn, dat zy er al de goedheid Gods voor over hebben en deze zelfs met een soort geperverteerde groot moedigheid miskennen. Chesterton doorzag hen en hun stelsel. Hy vond hen niet min der zelfzuchtig dan degenen, die recht streeks de voldoening van het goede der aarde zochten. Hy vond hen alleen minder verstandig. En omdat het onder alle om standigheden, ook in de zwaarst tragische omstandigheden, goed is, verstandig te zyn en te biyven, gaf Chesterton zyn voorkeur aan de laatste categorie. „Chesterton 1st eln wirklicher homo reli- giosus” deze grondstelling van Karl Pfleger Zal een bepaald soort „religieuze temperamenten", speciaal van onzen tyd, niet of noode aanvaarden, want voor hen is religie iets, dat met humor onmogeiyk en met goeden smaak nauweiyks te vereeni- gen valt. Het Is iets drukkends, meenen zy, en iets verschrikkeiyk sombers, het is een permanent bewustzyn van een vloek, die op al het aardsche, en vooral op den mensch zwaar drukt. Religie, voor Chesterton, had tot allereerste voorwaarde de goedheid van het geschapene, en de verlossing uit het kwade. Al wat goed is in den mensch, is aan de ware religie naby, eene gedachte, die Vondel verdedigde in een gedicht, tot alle christenen gericht, boven alle ver schil van kerkgenootschap uit, toen hy een aalmoes voor het Walenweeshuis’bedelde: I Baldrio op den drempel der kamer staan. ■Mevrouw!” riep Amelia verschrikt. „Wat te er? Wat scheelt u? bent u ziek?” .Dede donder I ik ben bang voor on weer,” zei de vrouw, die een mantel om rich heen geslagen had. „Ik kwam hier otn u ge zelschap te houden. Ik ben zoo bang alleen." ,Dus,” dacht Amelia, ,jk ben niet de eenige, die niet alleen kan zyn." Ze ging rechtop in bed zitten en staarde door ’t halfdonker neer de vrouw. Daarop vroeg ze: Waarom hebt u zich niet ontkleed, alvorens u ter ruste te begeven?” ,Ach, ik ben zoo zenuwachig over iets dat ik vanavond in uw kaarten gelezen heb. Op de fancy-fair - heb ik er verder niet meer aan ge dacht; ik ben gewend aan nare dingen.... maar nu, nu ik in uw huis ben’’..., hier zweeg de vrouw. 1 „U.... u zag toch niet....” Amelia kon niet verder spreken. Haar gezicht was doodsbleek; haar lippen kurkdroog. „U zag toch niet,” zei ze met inspanning, „dat.... dat ik gauw dood zou gaan?” Op dit oogenbllk verlichtte een felle blik semstraal de slaapkamer, direct gevolgd door een ratelenden donderslag. „Kom binnen!" riep Amelia, „biyf toch niet tusschen de deur en het venster staan!" „Houd u kalm,” zei mevrouw Baldrio met haar zware stem. „Ik moet het u nü vertellen. U bent van nacht in doodsgevaar. Biyt stil in bed UggM». Verroer u niet. Het te uw eenige kans! Biyf...” Een ontzettende angst maakte zich van Amelia meester. Ze verloor het bewustzyn. Toen ze weer by gekomen was, bevond zy zich alleen. Ze gevoelde zich als verlamd van schrik. Haar gast durfde zy niet te roepen. Weer verlichtte een felle bliksemstraal het vertrek. Amelia verborg haar hoofd onder de dekens. Zoo bleef ze liggen, gekweld door al lerlei schrikbeelden, tot het daglicht in de ka mer begon te schynen. In de verte kraaide een haan, blafte een hond. Zachtjes begon ze te snikken, terwyl de vogels in haar tuin hun hoogste lied zongen. Eindeiyk kon ae weer geregeld denken. Dat was waar ook. ze moest voor het ontbyt van haar gast zorgen. Vlug sprong ze uit bed en kleedde rich snel aan. Juist was se hiermee klaar, toen de bel overging. Het was de melk boer, die lederen morgen een liter melk kwam brengen. De man maakte nog een praatje over het noodweer in den afgeloopen nacht en Amelia verhaalde hem van den angst dien zy doorstaan had, en hoe ze gelukkig door de tijdige waarschuwing van haar gast, van een wissen dood gered was. ,Jk weet zeker,” zei ze met overtuiging, „dat, als ik vannocht ook maar één voetstap buiten m’n kamer had gezet, ik door den bliksem zou zyn getroffen.” .Kom, Juffrouw," lachte de man, „laat je toch niets wijs maken. Die waarzegsters zyn gewooniyk te dom om iets te weten. En gelooft u nu werkelijk dat ze weten wanneer een mensch dood gaat? Ja, dat zal de bliksem aan haar vertellenNeen, juffrouw, allemaal smoesjes, hoor!” Verontwaardigd over z’n spot, wierp Amelia de voordeur voor den neus van den melkboer dicht. Nauweiyks had ze echter een stap in d*r huiskamer gezet, of ze wist, dat de waarzeg ster, alhans in één opricht, alles behalve dom geweest was. Het mooiste zilverwerk was van het buffet verdwenen, evenals enkele kostbare voorwer pen die in de naby heid stonden. Ze rende naar boven en opende de deur der logeerkamer. Op de tafel lag een briefje, waarop in nauweiyks leesbaar schrift geschreven stond: „Uwé gaat nog lang niet dood, as uwé maar niets zegt over die paar snuisterijen, die ik as soevenir meegenomen heb! Juffrouw Baldrio.” Amelia Derksen zweeg over de zaak, nu niet uit angst voor den dood, maar uit angst, dat iedereen in ’t dorp haar zou uitlachen! Van waarzegsters wilde ze echter niets meer weten! a melia Derksen keek uit het raam en ZA mompelde dat er veel kans op onweer -*■ was. Toch deed ze haar hoed en man tel aan, want hoe bang ze ook was voor on weer, ze had nog meer angst voor de een- i zaamheid. Van Jiaar kleine, maar keurige villa, die aan ’t eind van ’t dorp gelegen was, wandelde ze naar de school, waar een fancy- fair gehouden werd. Ze was er’ zeker van dal ze daar welkom was, want ze had beloofd, de waarzegster, die voor deze feesteiykheid spe ciaal uit de hoofdstad gekomen was, een paar dagen te huisvesten. Hierdoor spaarde het co mité hotel- en andere kosten. .Amelia was een ongehuwde dame van 45 Jaar en de dochter van den vorigen burge meester van het dorp, die reeds tydens zyn leven de kleine villa voor z’n dochter had ge kocht. Hy had het huis gezellig en kostbaar Ingericht, vol antieke meubels, prachtig por- cclein en zilverwerk, daar t zyn wensch was, dat ’t z’n eenlgste dochter aan niets zou ont breken. Daarom behoorde Amelia tot dé no tabelen van het dorp en zoodra ze dan ook het schoollokaal bthnentrad. werd ze direct door verschillende comité-leden omringd. „O, juffrouw Derksen, de waarzegster is er al!” riep er een. „Ze schynt een aardige vrouw te zyn. We zyn dan ook bly, dat u haar te logeeren wilt hebben.” „Werkeiyk, heel lief van u,” zei de kleine, beweegiyke voorzitter. „U moet u zelf eens de toekomst laten voor spellen, Juffrouw Amelia,” zoo liet zich de doktersvrouw hooren, die steeds bang weest, dat z y de waarzegster had m(x bergen. Zoo ging Amelia dus naar de kleine spreek kamer op de eerste verdieping, waar de waar zegster zitting hield. Alleen een schemerlamp verlichtte flauw het vertrek en er heerschte daardoor een geheimzinnige sfeer om de vrouw, die in een grooten fauteuil lag wegge doken. Toen de donkere oogen der vrouw haar vorschend aanzagen, werd Amelia zenuwachtig. „Voorspelt u me vooral niets ellendigs: ik wil volstrekt niet hooren, wanneer ik dood ga of iets dergelyks,” zei zezacht, toen ze op een stoel tegenover de vrouw had plaats genomen. De vrouw gaf hierop geen antwoord, nam de, kaarten op en legde deze, nadat Amelia er zeven had uitgetrokken, uitgespreid op het tafeltje, dat tusschen hen in stond. „Ik zie," sprak ze, „een lang vervlogen lief desgeschiedenis. u bent erg gevoelig en hebt een ontvankeiyk gemoed. U verbergt echter alles achter een soort gereserveerdheid, waar door de meeste menschen u trotsch vinden.” Terwyl de burgemeestersdochter toeluisterde, r*-•’ƒ - titelt verraden had. Eindeïykj w J Baldrio uit-voorspeld. Amelia ’’„Laat ik u even zeggen,” zei ze, genoegen zal hebben u vanavond ontvangen, en dan zult u zien, niet zoo heel bang ben, al hoor 1_ 1 onaangename dingen. Ik heb geen dienstmeisje en woon héél alleen buiten het dorp, terwijl myn huis vol kostbaar goed is. ü’zit dus, dat het zoo erg niet met m’n angst gesteld is.” „Het is heel vriendelyk van u, my gastvrij heid te verleenen,” en de vreemdelinge glim lachte byna onmerkbaar. „Het zal me by u zeker beter bevallen dan in het dorpshotel. „Tot straks dan!” zei Amelia, toen ze het vertrek verliet. Kort daarna ging ze naar huis. Een donkere lucht hing boven het dorp en elk blad in haar tuin hing doodstil, toen ze d'r huisdeur opende. Snel ging ze voor zich zelf en haar gast zorgen. De tafel,zag er dan ook smaakvol en gezellig uit, met het kostbaar zilveren thee- seivies en de fyne porceleinen kopjes en bord jes, toen mevrouw Baldrio omstreeks 's nachts twaalf uur thuis kwam. yke^. Eindelyk viel ae in een lichte slulme- Wat was dat? Haar hart bons de in haar keel, maar vóór ze verder iets kon zeggen, zag zy de lange gestalte van mevrouw »0

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 10