Tuitneltje en Kruimeltje in het Kabouterland
G. K. Chesterton overleden
can den daq
F 250.-
F 750.-
ALLE ABONNÉ’S
ZIJN GROOTE WIJSHEID
De onbekende Verloofde
WOENSDAG 17 JUNI 1936
De filmindustrie
1
TT
II DOOR LEMAIRE
I
De gast van
juffrouw Amelia I
GESCHIEDEN UITERUJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
I
O. K. Chesterton
Grootere mogelijkheden
(wordt vervolgd.)
onbekende
De eulv’re godsdienst Is: de weezen
In hun ellende by te staan.
deze
2^1
zich
was ge
ien her-
aan
huis
II
Ja maar Torremeneer, begon Kruimeltje, zal dat nog voor
den nacht lijn. Dat kan ik niet zeggen antwoordde de tor en
dit antwoo’d vonden ze zoo verschrikkelijk, dat Tuimelt je een
laatste poging waagde en den torremeneer smeekte er direct
voor te zorgen. Om maar van het gezanik af te zijn beloofde
de tor eindelijk zelf er op uit te gaan.
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
nalist tot hun volle ontwikkeling kwamen
in dezen letterkundige, die minstens één
boek per jaar, maar meestal drie of vier
boeken per jaar deed verschijnen «van 1900
tot 1935, zoodat zijn volledige geschriften,
ongeteld de ontelbare artikelen, welke niet
gebundeld werden, ruim zestig boekdeelen
vullen. Zijn Utteralr-historlsche studies over
Browning, Dickens, Shaw, Stevenson, Chau-
cher, de Victoriaansche periode, zijn reis
verhalen over New York, Jerusalem, Rome,
zijn heiligenlevens van St. Franciscus van
Assisi en St. Thomas van Aquine, zijn too-
neelspelen Magie en The Judgement of Dr.
Johnson berusten, In hun groote verschei
denheid, op een kennis en een Inzicht, die
een leven van gespannen studie veronder
stellen, al was dit dan een leven waarin de
gezelligheid niet versmaad werd. Als sociaal
strijder voor de reorganisatie van het pri-
vaat-bezlt heeft de „distributlonallst” Ches
terton zich even onvermoeibaar geweerd.
Zijn journalistieke arbeid, voor een klein
gedeelte gebundeld in een twintigtal geestige
boekjes, en tenslotte zijn origlneele, leve/idig
begeesterende poëzie voltooien het beeld
eener arbeidzaamheid, die in haar geheel,
joviaal, doch onverzettelijk, gericht was op
de waarheid als bron van het goede .voor
iedereen.
Chesterton’s invloed op tallooze moderne
menschen is onberekenbaar, omdat hij bij
menigeen, die nooit een boek schreef, uit
werkte in het practische of in het godsdien
stige leven. Dat verscheidene katholieke Ne-
derlandsche schrijvers hem dank weten voor
zijn voorbeeld als apologeet en stylist, is be
kend. Willem Nieuwenhuis wijdde aan Ches
terton een mooie studie, ook Gerard Brom
las hem niet zonder vrucht, Jos Panhuysen
is een der beste Chesterton-kenners, en de
schrijver van „Hedendaagsche Ketterijen”
bekende, en herhaalt gaarne deze bekente
nis, dat hij sterk door Chesterton geïnspi
reerd werd.
De laatste waarschuwing van Chesterton,
die vele euvelen des tijds bestreden heeft,
was een scherpzinnig, maar ook scherp ver
zet tegen het nieuwe heldendom en de af
godische Ariërverdwazing in het Oosten.
HIJ wantrouwde alle vereenvoudiging van
ideeën als kenmerk van het gevaarlijk ma
niakale. Zijn beroemde paradoxen culminee-
ren wel in deze, dat er niets gecompllceer-
ders bestaat dan een eenvoudige waarheid,
zooals er ook niets eenvoudiger is dan de
Ge woon lijk worden zulke geesten in zeker
opzicht miskend. Ze schijnen niet zoo diep,
niet zoo traglsch-verscheurd, niet zoo
genegen tot verrukking en niet zoo vatbaar
voor smart als men van groote schrijvers
verwacht. Ze houden de normen van den
gematigden burgerman hoog en springen
niet ver uit den band van de maatschap
pelijke samenleving. Met verbazing vindt
men Chesterton’s naam b.v. tusschen fle
namen van Charles Péguy, Léon Bloy,
André Olde, Dostoyefski, Solowjeff, Ber-
diajeff vermeld als hoofdstuk-titel in het
merkwaardige en zéér lezenswaardige boek
van Karl Pfleger, dat defi titel draagt:
„Geister, die um Christus ringen”. Op eerste
gezicht hoort hij in zulk getourmenteerd
gezelschap niet thuis, de man, die de
Father Brown-stories schreef, en die een
onbeperkte belangstelling aan den dag
legde voor het herbergwezen, den sterken
drank, het gezond verstand en de- romans
van' Charles Dickens. Hoe zou men den
grappigen „Verdediger” van allerhande
allédaagschheden, zooals penny-dreadfuls
en pleizlerigen nonsens vereenzelvigen met
de tragische worstelaars, die alles op het
spel hebben gezet omwille der genade of der
eerlijkheid? Was hij niet te oppervlakkig,
te altljd-maar-leuk, te gauw met zijn ant
woord klaar om een passend figuur te
maken tusschen deze galerij van diep ge
fronste voorhoofden? Zijn fantastische,
vertellingen over den Napoleon van Notting
will, over de Vliegende Herberg, over de
Club van Zonderlinge Zakenlui, over den
Man, die te veel wist, over de Onschuldige
Schurken, over den Man, die Donderdag
was, over het Eeuwige Twistgesprek, over
den Dichter en de Gekken, over den Weder-
x- keer van Don Quichote, maar vooral over
den alles in een handomdraai oplossenden,
oolijken father Brown vertoonen nergens
die bittere, schroeiende bewustheden van
het moderne leven. Men leest ze met een
schaterlach. Ze vormen te zamen één ge
weldigen, eplschen Lof der Zotheid, één on-
aflaatbare verheerlijking van den doodge-
wonen, ietwat goedaardigen, sterk confor-
mistischen „maatschappelljken mensch",
die als het ware bang is, buiten het spoor
der allerdaagsche voorschriften té geraken,
maar die juist door een klein tikje op
krankzinnigheid gelijkende gemoedelijkheid
gedreven worjlt tot de ontdekking van het
goede in het leven, voor Chesterton de
hoogste ontdekking op aarde en de eenige,
maar dan ook onmiddellijke voorbereiding
pp de zooveel grooter ontdekkingen, welke
ons in het hiernamaals te wachten staan,
en welke hij thans, zoo plotseling, deed....
bij levenslange geheels ongeschiktheid
verlies van belde armen, belde beenei
Dat Chesterton echter niet zonder inner-
lijken strijd het katholicisme omhelsd heeft,
wordt duidelijk, als men bedenkt, hoeveel
jaren er liggen tusschen zijn-typisch katho
lieke apologie in het schoone boek „Ortho
doxy” van 1907 en zijn bekeering in 1924.
Het zijn Jaren va^i een rustelooze, een waar
lijk Erasmiaansche werkdadigheid, waarin
de' dichter, de verteller, de criticus, de jour-
et onverwachte sterven van den En-
gelschen humorlstischen schrijver G.
K. Chesterton dwingt ons plotseling tot
de vraag, wat deze man voor ons beteekend
heeft, ’n dan kan ujen zich bijna niet
realiseeren, dat hij dood is, dat er geen
nieuwe boeken meer van hem zullen ver
schijnen, dat zijn vast week-artlkel In de
Illustrated London News en zijn doorgaans
felle bijdrage aan zijn eigen weekblad,
G. K.’s Weekly, nlettneer de actualiteit van
een door de barbaa^schheid van het sim
plisme bedreigiJg/Wereld zullen belichten
met de wijsheid van een altijd sprankelen
den, maar ook altijd hartelljken humor.
Hjj sterft in het jaar, waarin Erasmus her
dacht wordt en in een tijdsgewricht, dat met
de zestiende eeuw groote overeenkomst
vertoont. Is het wonder, wanneer men
onwillekeurig dezen scherpzinnigen humo
rist van Europeesche, ja mondiale ver
maardheid vergelijkt bij den verdediger der
Dwaasheid, die tevens bij uitstek de Antl-
barbarus, de bestrijder van het barbarisme
Was? In beide geesten werd de geestigheid
beheerscht door het vermogen, dat Ches
terton de meest koninklijke eigenschap
noemde van den mensch, nX het gezond
verstand. Een schrandere nuchterheid wa
pende beiden tegen de uitzinnigheden
hunner tijdgenooten. Zij Heten zich niet
door valsch gefundeerde geestdrift van de
wijs brengen, maar hadden zelf een onver
moeibare geestdrift beschikbaar voor de
zaken, waarvan zij het heil der wereld
verwachtten en die in den grond zéér een
voudige, algemeen menschelljke zaken zijn.
complicaties des levens. Voor hem was de
paradox zoo min een oppervlakkig spel als
voor Erasmus het goede Latijn.
Hij beminde dezen vorm, omdat hij er
verfijning van geest in kon verbinden aan
diepgaand doordringlngsvermogen. Hij
die „geen sofisme méér te duchten achtte
dan het sofisme der vereenvoudiging" be
greep, dat in al het blijvende, in al het
waardevolle, in al het eeuwige, de beide
kanten van elke zaak tot hun recht moe
ten komen, en als hij de wereld bezag, kwam
dan ook altijd de andere zijde, tot haar
volle rec^t.
En gelukkig, misschien was er uitkomst. Na een half uur
wulven had een torretje met een zwart Jasje aan hen ontdekt.
Zoo vlug het beestje kom was ie by de kaboutertjes^) deze
vertelden hem wat er gebeurt was. Nou kunnen we ifct meer
naar het paleis terug, huilden de kaboutertjes. Help ons toch
lief torretje. Ik moest eigenlijk nog naar den notaris, sprak
het torretje, makr ik beloof Jullie dat ik wel iemand zal opzoe
ken, die Jullie komt verlossen.
Ze praatte echter niet veel met haar gast
vrouw. Het souper verliep dan ook zoo goed
als stilzwijgend.
Na het eten begon de vrouw zich meer voor
alles uit de omgeving te interesseeren en spoe
dig toonde Amelia haar al de kostbaarheden
der kleine villa. Toen de twee vrouwen zich
eindelijk ter ruste begaven, peinsde zy er over,
hoe zij de kennismaking met haar gast kon
voortzetten. In haar hoopte zij misschien een
vriendin te vinden, want zy behoorde tot dié
vrouwen, die zich in haar eenzaamheid ellen
dig gevoelen, zy hunkerde "naar liefde en
vriendschap, maar zy zou er zich voor scha
men, dit ooit aan iemand te bekennen.
Zoo lag Amelia dan in bed er over na te
denken lag of die .mevrouw” Baldrio ook wer-
keiyk iets in haar kaarten zou gezien hebben,
misschien zelfs wel wanneer ze dood zou gaan.
Maar neen, daaraan wilde ze niet denken; dat
was belacheiyk. Ze trachtte te slapen, maar die
sombëre gedachten wilde maar niet van haar
wyke^. Elndeiyk viel ae in een lichte sluime
ring. toen ze eensklaps klaar wakker schrok.
ssssststmssmsMssssMannsnssgMntsHssBséssm
hebben willen vasthechten Je vluchtige beel
tenis zonder vorm, zonder kleurt
Zoodra ik aan myn droom iets weaeniyks
wilde geven, werd het een foltering voor myn
hart!....
Michel.'' smeekte ik, „vraag hem zyn por
tret, een klein kiekje maar, ik moet weten, hoe
hy er uit ziet.”
.Maar. Denise, dat gaat niet! Wacht ten
minste, tot hU om het jouwe vraagt.”
Maar hy vroeg niets, hoewel ik het mooiste
van myn portretten gereed had liggen om het
hem by de eerste aanvraag te zenden. Ik
moest dus voortgaan met naar beeltenissen en
vormen te zoeken, die vervluchtigden zoodra ik
ze gevormd had.
Toen, tot de werkeiykheld terugkeerend keek
ik om my heen om na te gaan welke heer
onder zooveel elegante jongelieden wel op myn
onbekenden verloofde kon lyken.
Op een middag, toen wy in het Casino thee
dronken, terwUi het orkest een bekenden
schlager speelde, babbelde Francolse opgewekt
met Maurice Darolles De anderen zaten te
luisteren toen Michel, die naast my zat, opeens
my tegen myn elleboog stootte.
„Wat is er?’’ vroeg ik.
„Ruik eens, Denise!”
Ik draaide het hoofd om en ademde een
wolkje geurigen rook in. Royal Origan! Ik kan
dien geur niet ruiken zonder aan Robert te den
ken en Michel heeft daar plelzler in.
„Exquis!” zei ik lachend.
Maar de geur werd zwakker naar gelang de
rooker, een slanke heer, zich verwyderde. Die
de familie Martlgnac. Ter zyde van het huis
een soort schuur, die kon dienen voor keuken.
Het geheel was niet mooi, toch vond ik de
kamer van Francoise, waar ook voor my een
bed was geplaatst, wel aardig met die licht
blauwe muren en heldere gordynen.
Toen wy er aankwamen. Was er niemand.
.Mevrouw Feral schynt vandaag niet naar
Fleurville gekomen te zyn,” zei Francoise.
„Als Georges van avond niet op het bal is,
is het plelzler voor Marianne geheel bedorven,”
vervolgdte Michel.
„Waarom?" vroeg ik verwonderd,
„Waarom? Ben je dan de eenige, die niet
heeft'’bemerkt, dat Marianne tot over de ooren
op Georges verliefd is?”
Ik zat stom verbaasd. „Onzin!” riep ik uit.
Hoe was het mogeiyk, dat Marianne, zoo ele
gant, zoo modern, met zulk een stoet van be
wonderaars, op dien goeden dikzak van een
Georges verliefd kon worden. „Ik moet toch eens
op hen letten,” dacht ik, want ik kon die aar
digheid maar niet verwerken.
t n de Kroniek voor Kunst en Kuituur schrijft
Frans Dupont enkele gedachten neer over
de Nederlandsche filmindustrie, waaraan het
volgende is ontleend:
„Wat beteekent nü in Holland de Nederland
sche filmindustrie? Ziet men het gevaar niet,
dat de tegenwoordige filmindustrie denzelfden
weg gaat, welken de voorgaande Nederlandsche
fllmbedryvers reeds gegaan zyn? Waarin de
monstreert zich de vitaliteit van deze „kunst-
industrie" eigeniyk?
In het verfilmen van afgezaagde onderwer
pen, met een on-Hollandsch oog gezien en
uitmuntend door volslagen stylloosheid?
Er ligt hier voor my een lyst van Neder
landsche industrieproducten, welke alle slecht
zyn. Ja, er is gradatie in slechtheid, maar dat
is tenslotte niet van belang!
Wy gaan na.
Aan behooriyke film, laat ons zeggen, aan
„goede film,” staan er op myn lyst slechts twee,
nl.: „Dood Water” en „Lentelied”. (.Jonge
Harten” Pareh enz. zyn nog niet voor het pu
bliek vertoond).
Deze films werden door Hollanders gemaakt
en zyn dus feiteiyk geen producten van wat
wy onze „Nederlandsche” filmindustrie noe
men, en welke tot dusver slechts „Schund" ge
leverd heeft.
By het overzien van de situatie laat zich de
volgende kroniek opteekenen:
1. groei van de Nederlandsche avant-garde;
2. wanhopige pogingen om een Nederland
sche industrie op touw te zetten (Rutten met
Terra Nova, Electrokino etc);
3. Hitler -decimeert den Ufa-staf;
4. De Ufa-emlgranten krijgen van de heeren
Biedermann, Barnstyn en Co. gelegenheid geld
te verdienen;
5. de pogingen om een Nederlandsche indus
trie te scheppen met werkeiyk Nederlandsche
krachten, slaagt toch (Rubber, Lentelied, Dood ademhalend op.
Water, Jonge Harten en Pareh)
6. de Nederlandsche avant-garde werkt door
en schynt. zich op zekere hoogte te willen aan
passen aan de Nederlandsche industrie de
echte dan.
Dit behoeft voor de Nederlandsche avant-
garde als zoodanig nog geen aanleiding te zyn
om water in den wyn te doen, wy hebben be
hoefte aan goed amusement. Laat de filmin
dustrie daarvoor zorgen, daar is ze voor Inge-
rioht en laat de avant-garde minder films
maken en misschien kortere dan de indus
trie maar tast haar proeven nemen en voort
werken in het klein. Zoo komt beider werk
zaamheid aan de filmkunst ten goede!
Ik geloof dat ik niet alleen sta, als ik beweer
dat de nieuwe Nederlandsche Industrie en de
Nederlandsche avant-garde een zeer, maar dan
ook zéér vruchtbaar werk kunnen leveren, dat
het tot eenzelfde bekendheid buiten de grenzen
brengen kan alsdat onzer zeventiende eeuwsche
schilders.
Immers; de Hollanders hebben qua aanleg
zeer veel voor!”
Nu begon er een op en neer geroep van belang. Kom
allemaal op het grooto balcon, beval Tulmeltje. Je moet Je
maar langs de afvoerbuis naar beneden laten giyden en hy
gaf zelf het voorbeeld en was in een wip op het balcon. Nu
volgden ook de anderen. Ze konden niets doen dan kalm
afwachten en hoe zwaar het hun ook viel, er bleef hun niets
anders over. Met ernstige gezichten stonden ze uit te kyken
of ze niet op de een of andere manier verlost konden worden.
„Omdat myn haar niet blyft zitten, zooals ik
wil.”
„Laat my Je helpen.”
„Nooit van z’n leven!”...Franqoise is aller
liefst, maar haar smaak en de myne verschillen
nogal.
Elndeiyk kreeg ik myn kapsel zoo als ik het
wilde, om myn gelaat te omiysten, dat my
door God geschonken was en waarmede ik ook
heel tevreden ben. Ik lachte myn beeld in den
spiegel toe en toevallig zag myn nicht dit.
„A$n wlen wil Je vanavond behagen?" vroeg
>y, en er was een beetje onrust in haar stem.
.Aan iedereen, mejuffrouw myn liefste
nicht.Maar nu, daar wy hier geen kamenier
hebben, .moet Je my even helpen om myn
Japon vast te maken.”
Een juweeltje, die japon, blauwe crêpe de
Chine met zyden franje gegarneerd, lichtros»
rozen in de ceintuur.... een juweeltje!
Michel stond ons buiten wanhopig toe te
roepen. Tante Madeleine kwam zelf binnen
om te zien, wat wy toch uitvoerden. Franfotee
sputterde tegen de kleine drukknoopjes en ik
neuriede een bostonwya
„Nog niet gereed, Denise?"
.Dadeiyk.... Zie zoo, dat is gedaan. Och,
geef my even myn avondmantel aan.” Dat tot
Michel, die- ook binnen was gekomen.
was ze bly, dat ze met geen woord haar iden-
was „mevrouw"
Stond diep
„dat ik het
als gast te
dat ik toch
Ik niet graag
op <m blad ztjn Ingevolge do verzekerlngsvoorwaarden tegen p
I ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen o wrs
ZuÓiGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN
tot werken door |o' 7.5(1 -
beenen of belde oogen doodelljken afloop
Ik besteedde dien dag buitengewone zorg aan
myn tollet, Franqoise was al gereed, om te
stelen in het ivoorkleurig zyden japonnetje,
toen ik voor den zooveelsten keer myn coiffure
overma&kte.
„Wat is er toch van avond, dat je zoo ver
langt er mooi uit te zien?” vroeg zy ongerust.
„Liefste Franqotee, ik -verlang er altyd naar
mooi te zyn."
„Natuuriyk, maar niet in die mate.”
„Niet in die mate?” herhaalde Ik boos.
M
Het antwoord liet niet zich op wachten: de
toon van den brief werd steeds inniger. Hy
schreef: „Ik leef in een heeriyken droom, de
toekomst verblindt my.”
De andere brieven handelden over het Ryn-
land en met een behendigen overgang over de
vreugden der teederheid. Dat werd niet
brutaal weg aan my gezegd, dat waren maar
zinspelingen, vergeiyklngen vol van tusschen-
regeis, die hy my verzocht had te lezen, „op
dien dag, toen de rozen zoo heeriyk geurden
en de korenbloemen zoo blauw waren.”
O ja, ik las tusschen de regels, ik las vooral
als Michel zyn brief mee had genomen en ik
alleen bleef met mUn droomen, de blauwe lucht
en het gemurmel der golfjes. Ik was geluk
kig.... en toch leed ik. Wat een droevig lot
- was het myne! Ik beminde, daar kon ik niet
meer aan twijfelen, nog meer, ik voelde my
verloofd met dien man, dien ik nooit gezien
had!
O, myn onbekende verloofde, ontastbare
schaduw! Hoe martelde my die onzekerheid,
mot welken hartstocht zou ik in myn geest
silhouet, die vlugge gang brachten my voor
den geest het visioen van den onbekende, die
my op den dag, dat ik de portefeuille vond,
rakelings voorby was gegaan. Plotseling kwam
het in my op: Hy iykt op Robert!
Wat kon het my nu nog schelen, dat het
orkest den eenen schlager na den anderen
speelde, Ik had slechte e<en wensch: dien onbe
kende, die Royal Origan sigaretten rookte, terug
te zien.
Hy had plaats genomen aan een tafeltje nog
al van ons verwijderd, ik kon slechte zyn rug
zien, zyn donkerbruinen haardos, de witte hjn
van zyn boord. Als gehypnotiseerd kon ik er
myn oogen niet van afwenden.
,_zy te alweer verstrooid," zei Franpotee
naast my.
Ik begreep, dat er my al voor den tweeden
keer iets gevraagd was.
„Weet Je ook of mevrouw Peral vandaag in
Fleurville is?’
„Hoe zou ik dat weten?" antwoordde ik
humeurig. „Mevrouw Peral neemt my niet in
vertrouwen." Dat was volkomen waar.
Als wy elkander op het strand ontmoetten,
als wy naast elkaar onder de groote parasol
zaten te borduren, verwaardigde zich mevr. Peral
notitie te nemen van myn bestaan, haar koel
heid Jegens my was een beetje verminderd^
maar aan Francotee schonk zy haar liefste
glimlachjes, haar ,.8chatje,~ -Ue.Tel.ln«-,1,_m“r
Georges vertoefde nu op Castelfleurl, hy
werkte hard aan zyn thesis voor zyn promotie,
zooals zyn moeder zei en daardoor zagen wy
hem niet dikwyis op het strand, zy vertelde
ons, dat hy eiken morgen zyn bad kwam nemen,
en zich dan in zyn kamer opsloot. Later zou
hy zich een kleine vacantle gunnen en zooals
wy genieten van de vermakeiykheden van het
strand en het Casino.
Marianne zou willen weten of Georges van
avond op het bal komt,” legde Francolse my
uit.
„Och Ja, het te toch Zaterdag," antwoordde
ik heel onnooael.
Ik begon opnieuw naar dat donkere hoofd
en dien witten boord te staren. Michel grinnikte,
Marianne was zenuwachtig en Franqoise ver
toonde de levendigheid, die haar zoo goed stond
Een beweging van den jongeman, dien ik
gadesloeg, vertoonde mM een knap profiel, maar
dat was slechte een oogenbllk en ik moest my
er mee tevreden stellen, dat ik er waarschyn-
iyk op het bal meer van te zien zou krygen.
WU zouden ons in ons landhuis kleeden, dan
In het Palace dineeren en na het bal in de
Albatros overnachten.
O, wat was IJc biy myn toilet te gaan maken,
het reëele leéen had plotseling weer belang
stelling in my gewekt, ik had den indruk,
dat ik eindeWk den voet ging zetten op den
weg naar het geluk.
De Albatros in een slecht onderhouden tuintje
gelegen te meer dan een landhuisje. Het te een
marnies naar ocuavie vierkant gebouw met pannen gedekt en bevat
gevoeide daarover niet de m^J^üourie. ^U^vloer.^/Xn^t
twee kamers gebruikt door onze medehuurders
Op de eerste verdieping drie slaapkamers voor
Worstelen om de waarheid, tegen de ver-
leugenlng, tegen het onrecht, tegen het
vastgeroeste en het offlcleel-gewordene,
tegen het barbaarsche, het reclame-zuch-
tlge, het schreeuwlge, het valsche en het
gemeene In de wereld stelt men zich zoo
héél anders voor in den man, die de toe
spraak van den Oroot-Iriquisiteur dichtte
en den man, die met een gezelligen glim
lach het Bijgeloof der Echtscheiding ont
maskerde. De neiging, hem een handigen
sofist te noemen, is bij menigeen onder
zyn lezers opgekomen, omdat ze niet voel
den, hoeveel moeiiyker het is, de waarheid
te zoeken, ook wanneer ze voor de hand
Hgt, dan haar te gaan xeroveren, Indien
zy onbereikbaar schynt.
Chesterton had gedecideerd het land aan
een bepaald soort wereldhervormers, en hy
kwam daar rond voor uit, speciaal wanneer
deze wereldhervormers, die hy „heretics"
noemde, zich de weelde van het puritanisme
veroorloofden, een sombere weelde welis
waar, maar een weelde, waaraan juist de
meest tragische menschen vaak zoo ver-
schrlkkeïyk gehecht zyn, dat zy er al de
goedheid Gods voor over hebben en deze
zelfs met een soort geperverteerde groot
moedigheid miskennen. Chesterton doorzag
hen en hun stelsel. Hy vond hen niet min
der zelfzuchtig dan degenen, die recht
streeks de voldoening van het goede der
aarde zochten. Hy vond hen alleen minder
verstandig. En omdat het onder alle om
standigheden, ook in de zwaarst tragische
omstandigheden, goed is, verstandig te zyn
en te biyven, gaf Chesterton zyn voorkeur
aan de laatste categorie.
„Chesterton 1st eln wirklicher homo reli-
giosus” deze grondstelling van Karl
Pfleger Zal een bepaald soort „religieuze
temperamenten", speciaal van onzen tyd,
niet of noode aanvaarden, want voor hen is
religie iets, dat met humor onmogeiyk en
met goeden smaak nauweiyks te vereeni-
gen valt. Het Is iets drukkends, meenen zy,
en iets verschrikkeiyk sombers, het is een
permanent bewustzyn van een vloek, die
op al het aardsche, en vooral op den mensch
zwaar drukt. Religie, voor Chesterton, had
tot allereerste voorwaarde de goedheid van
het geschapene, en de verlossing uit het
kwade. Al wat goed is in den mensch, is
aan de ware religie naby, eene gedachte,
die Vondel verdedigde in een gedicht, tot
alle christenen gericht, boven alle ver
schil van kerkgenootschap uit, toen hy een
aalmoes voor het Walenweeshuis’bedelde:
I
Baldrio op den drempel der kamer staan.
■Mevrouw!” riep Amelia verschrikt. „Wat te
er? Wat scheelt u? bent u ziek?”
.Dede donder I ik ben bang voor on
weer,” zei de vrouw, die een mantel om rich
heen geslagen had. „Ik kwam hier otn u ge
zelschap te houden. Ik ben zoo bang alleen."
,Dus,” dacht Amelia, ,jk ben niet de eenige,
die niet alleen kan zyn." Ze ging rechtop in
bed zitten en staarde door ’t halfdonker neer
de vrouw. Daarop vroeg ze:
Waarom hebt u zich niet ontkleed, alvorens
u ter ruste te begeven?”
,Ach, ik ben zoo zenuwachig over iets dat
ik vanavond in uw kaarten gelezen heb. Op de
fancy-fair - heb ik er verder niet meer aan ge
dacht; ik ben gewend aan nare dingen....
maar nu, nu ik in uw huis ben’’..., hier
zweeg de vrouw. 1
„U.... u zag toch niet....” Amelia kon niet
verder spreken. Haar gezicht was doodsbleek;
haar lippen kurkdroog.
„U zag toch niet,” zei ze met inspanning,
„dat.... dat ik gauw dood zou gaan?”
Op dit oogenbllk verlichtte een felle blik
semstraal de slaapkamer, direct gevolgd door
een ratelenden donderslag.
„Kom binnen!" riep Amelia, „biyf toch niet
tusschen de deur en het venster staan!"
„Houd u kalm,” zei mevrouw Baldrio met
haar zware stem. „Ik moet het u nü vertellen.
U bent van nacht in doodsgevaar. Biyt stil in
bed UggM». Verroer u niet. Het te uw eenige
kans! Biyf...”
Een ontzettende angst maakte zich van
Amelia meester. Ze verloor het bewustzyn.
Toen ze weer by gekomen was, bevond zy zich
alleen. Ze gevoelde zich als verlamd van
schrik. Haar gast durfde zy niet te roepen.
Weer verlichtte een felle bliksemstraal het
vertrek. Amelia verborg haar hoofd onder de
dekens. Zoo bleef ze liggen, gekweld door al
lerlei schrikbeelden, tot het daglicht in de ka
mer begon te schynen. In de verte kraaide een
haan, blafte een hond. Zachtjes begon ze te
snikken, terwyl de vogels in haar tuin hun
hoogste lied zongen.
Eindeiyk kon ae weer geregeld denken. Dat
was waar ook. ze moest voor het ontbyt van
haar gast zorgen. Vlug sprong ze uit bed en
kleedde rich snel aan. Juist was se hiermee
klaar, toen de bel overging. Het was de melk
boer, die lederen morgen een liter melk kwam
brengen. De man maakte nog een praatje over
het noodweer in den afgeloopen nacht en
Amelia verhaalde hem van den angst dien zy
doorstaan had, en hoe ze gelukkig door de
tijdige waarschuwing van haar gast, van een
wissen dood gered was.
,Jk weet zeker,” zei ze met overtuiging, „dat,
als ik vannocht ook maar één voetstap buiten
m’n kamer had gezet, ik door den bliksem zou
zyn getroffen.”
.Kom, Juffrouw," lachte de man, „laat je
toch niets wijs maken. Die waarzegsters zyn
gewooniyk te dom om iets te weten. En gelooft
u nu werkelijk dat ze weten wanneer een
mensch dood gaat? Ja, dat zal de bliksem aan
haar vertellenNeen, juffrouw, allemaal
smoesjes, hoor!”
Verontwaardigd over z’n spot, wierp Amelia
de voordeur voor den neus van den melkboer
dicht.
Nauweiyks had ze echter een stap in d*r
huiskamer gezet, of ze wist, dat de waarzeg
ster, alhans in één opricht, alles behalve dom
geweest was.
Het mooiste zilverwerk was van het buffet
verdwenen, evenals enkele kostbare voorwer
pen die in de naby heid stonden. Ze rende naar
boven en opende de deur der logeerkamer. Op
de tafel lag een briefje, waarop in nauweiyks
leesbaar schrift geschreven stond:
„Uwé gaat nog lang niet dood, as uwé maar
niets zegt over die paar snuisterijen, die ik as
soevenir meegenomen heb! Juffrouw Baldrio.”
Amelia Derksen zweeg over de zaak, nu niet
uit angst voor den dood, maar uit angst, dat
iedereen in ’t dorp haar zou uitlachen!
Van waarzegsters wilde ze echter niets meer
weten!
a melia Derksen keek uit het raam en
ZA mompelde dat er veel kans op onweer
-*■ was. Toch deed ze haar hoed en man
tel aan, want hoe bang ze ook was voor on
weer, ze had nog meer angst voor de een-
i zaamheid. Van Jiaar kleine, maar keurige
villa, die aan ’t eind van ’t dorp gelegen was,
wandelde ze naar de school, waar een fancy-
fair gehouden werd. Ze was er’ zeker van dal
ze daar welkom was, want ze had beloofd, de
waarzegster, die voor deze feesteiykheid spe
ciaal uit de hoofdstad gekomen was, een paar
dagen te huisvesten. Hierdoor spaarde het co
mité hotel- en andere kosten.
.Amelia was een ongehuwde dame van 45
Jaar en de dochter van den vorigen burge
meester van het dorp, die reeds tydens zyn
leven de kleine villa voor z’n dochter had ge
kocht. Hy had het huis gezellig en kostbaar
Ingericht, vol antieke meubels, prachtig por-
cclein en zilverwerk, daar t zyn wensch was,
dat ’t z’n eenlgste dochter aan niets zou ont
breken. Daarom behoorde Amelia tot dé no
tabelen van het dorp en zoodra ze dan ook
het schoollokaal bthnentrad. werd ze direct
door verschillende comité-leden omringd.
„O, juffrouw Derksen, de waarzegster is er
al!” riep er een. „Ze schynt een aardige vrouw
te zyn. We zyn dan ook bly, dat u haar te
logeeren wilt hebben.”
„Werkeiyk, heel lief van u,” zei de kleine,
beweegiyke voorzitter.
„U moet u zelf eens de toekomst laten voor
spellen, Juffrouw Amelia,” zoo liet zich de
doktersvrouw hooren, die steeds bang
weest, dat z y de waarzegster had m(x
bergen.
Zoo ging Amelia dus naar de kleine spreek
kamer op de eerste verdieping, waar de waar
zegster zitting hield. Alleen een schemerlamp
verlichtte flauw het vertrek en er heerschte
daardoor een geheimzinnige sfeer om de
vrouw, die in een grooten fauteuil lag wegge
doken. Toen de donkere oogen der vrouw haar
vorschend aanzagen, werd Amelia zenuwachtig.
„Voorspelt u me vooral niets ellendigs: ik
wil volstrekt niet hooren, wanneer ik dood ga
of iets dergelyks,” zei zezacht, toen ze op een
stoel tegenover de vrouw had plaats genomen.
De vrouw gaf hierop geen antwoord, nam
de, kaarten op en legde deze, nadat Amelia er
zeven had uitgetrokken, uitgespreid op het
tafeltje, dat tusschen hen in stond.
„Ik zie," sprak ze, „een lang vervlogen lief
desgeschiedenis. u bent erg gevoelig en hebt
een ontvankeiyk gemoed. U verbergt echter
alles achter een soort gereserveerdheid, waar
door de meeste menschen u trotsch vinden.”
Terwyl de burgemeestersdochter toeluisterde,
r*-•’ƒ -
titelt verraden had. Eindeïykj w J
Baldrio uit-voorspeld. Amelia
’’„Laat ik u even zeggen,” zei ze,
genoegen zal hebben u vanavond
ontvangen, en dan zult u zien,
niet zoo heel bang ben, al hoor 1_
1 onaangename dingen. Ik heb geen dienstmeisje
en woon héél alleen buiten het dorp, terwijl
myn huis vol kostbaar goed is. ü’zit dus, dat
het zoo erg niet met m’n angst gesteld is.”
„Het is heel vriendelyk van u, my gastvrij
heid te verleenen,” en de vreemdelinge glim
lachte byna onmerkbaar. „Het zal me by u
zeker beter bevallen dan in het dorpshotel.
„Tot straks dan!” zei Amelia, toen ze het
vertrek verliet. Kort daarna ging ze naar huis.
Een donkere lucht hing boven het dorp en elk
blad in haar tuin hing doodstil, toen ze d'r
huisdeur opende.
Snel ging ze voor zich zelf en haar gast
zorgen. De tafel,zag er dan ook smaakvol en
gezellig uit, met het kostbaar zilveren thee-
seivies en de fyne porceleinen kopjes en bord
jes, toen mevrouw Baldrio omstreeks 's nachts
twaalf uur thuis kwam.
yke^. Eindelyk viel ae in een lichte slulme-
Wat was dat?
Haar hart bons
de in haar keel,
maar vóór ze
verder iets kon
zeggen, zag zy
de lange gestalte
van mevrouw
»0