DE ^.EUS, DDE 'S ZOMERS RUST
BOSSCHEN IN VLAMMEN
WAT ZEILT SNELLER?
H
H
s
van het lage land
KLEINE WEETJES
44.000 ONWEDERS OP
EEN DAG
Gevaren van den
Zomer
Met deii Kerktoren is de Oud-Hollandsche
watermolen de sier
WW
Een groot jacht of een klein?
De uit 1644 dateerende molen
te Boskoop
AU mm echt typisch Hóllandsch beeld steekt de donkere silhouet van den molen
af legen de prachtige zomerlucht
De visscher in het riet, in de nabijheid van een oer-Hollandschen molen, een
tafereeltje, zooals men er thans vele ontmoet f
aan natuurschoon door
brand yernield
Modeine afweer-organisatie
4
i
■Kg/;
va-
groene weiden.
de
Deze bruikbare windwatermolen van Leeg-
m
be
zal het
Ken fraai plekje, waar de molen
prachtig tot zijn recht komt
df
n<
It
dl
ni
fe
Daar moeten op de wereld niet minder den
0.000 verschillende soorten van vhegen styn.
het jaar door onachtzame menschea
leest zorgelooze wijze met vuur wordt
ch
m
te
dt
nj
zin
hel
hel
bil
vai
on
in
pit
hier
zijn,
gebrek
ach-
1326
com-
aan onze vlakke
Frankrijk heeft 20.320.884 vrouwelijke bewo
nen tegen 18.444.565 mannelijke.
Ten behoeve der voeding van passagiers en
scheepsbemanning neemt het stoomschip „Eu
ropa” op zjjn reis van Bremen naar New York,
vlce-versa o. a. mee: 40.000 K.G. vleesch (waar
onder vlsch), 50.000 K.G. groente. 20.000 K.G.
fruit, 16 500 K.G. meel en meelproduccten.
foch het feit, dat deae molens
tar den wind konden gekeerd
den meest heerschenden wind
hen voor bet waterwerk, dat
praktisch onbruikbaar.
jyk lagen de door bedijking aan de
moet opvoeren, dan waarvoor hij oorspronkelijk
berekend is.
Tenslotte konden de allengs onder den zee-
by I spiegel gedaalde terreinen hun water slechts bij
--I zeer lage ‘zeestanden loozen, zoodat by lang-
I durlgen hoogen zeestand en veel regen, groote
pol- I deelen van het polderland ’s winters onder wa-
1 ter kwamen te staan en slechts voor gras-
•w -jr ysarom wij dan toch aandacht vragen
VV voor den Hollandschen windwatermolen?
Er was Mn tijd hij ligt nog niet ver
achter ons dat ons land met molens gevuld
was. Zij stemden op de bolwerken der steden,
In en om de polders, langs de vaarten en de
rivieren, In de dorpen en gehuchten. Zij hielden
de lage landen droog en vruchtbaar; zij maal
den het graan, zij sloegen de olie en pelden de
rijst, zij zaagden het hout. De luchten waren
vervuld van het vroolijk geraas hunner lustig
draaiende wieken en als het feest was, wapper
den de kleurige vlaggen en wimpels aan de
tusschen hun roeden strakgespannen lijnen.
Wie zjjn huis verbet en rondstapte in stad of
dorp, of op de wandeling toog naar buiten, wie
reed op den landweg of rondvoer op vaart of
plas. zag her en der de stoere vriendelijke
molens, de wachters, wakers en werkers van,
over en voor het Nederlandsche Volk.
Het is echter, zoo gaat Henri Polak verder
In het eerste jaarboekje van „De Hollandsche
Molen", niet meer aldus.
Honderdtallen molens van allerlei aard zijn
verdwenen en met hen een deel van de bijzon
derste en elgendommelijkste schoonheid des
lands. Leelyke stoomgemalen, betonnen pillen-
doozen met een electro-motor er in, suffe fa-
brieksgebouwtjes en offer'Jseiyke wlndmotoren,
hebben hun plaatsen ingenomen en staan alom
als monumenten van kortzichtigheid en heb
zucht, als de sombere belichaming van het lage
peil van utilitarisme, tot hetwelk een volk ge
zonken Is, dat eens onbewuste schoonheid schiep,
ook als het dingen van dagelijksch nut en ge
bruik maakte. Maar nog is niet alles verdwe
nen. Ons land bezit nog vele honderdtallen mo
lens die, als van oudsher, hun taak getrouwelijk
vervullen en tevens, waar zü staan, in het
landschap of In het stadsbeeld, het schoonheids-
acoent bij uitnemendheid zijn. Nog zijn de oor
den vele en velerlei, waar het oog met welge-
bouw en volbezelld even snel moeten zijn; dat
echter is niet het gevaL
Bij het grooter worden van het schip, neemt
zjjn waterverplaatslng en daarmee zijn vermo
gen om zeil te dragen toe in de derde macht,
het betreft hier immers het gevgl van inhoud,
terwijl het met het water in aanraking komen
de oppervlakte van den scheepsromp en dus
en de geheele weer-
Deze waarnemingen wijzen uit dat de warm-1 Al» treffend voorbeeld, boe grondig de vtaun-
ste streken ’t méést door onweersbuien geteis- ««n «*n bosch- of heidebrand haar ver-
terd worden, terwijl de Poolstreken er t minst niellngsarbdd verrichten, kan het volgende
van te lijden hebben.
Boven Abessinlë, Java en het Kameroenge-
bled woeden in 't bijzonder de onweders, die
soms langen tijd kunnen aanhouden. Maar *t
is ook *n vaststaand feit, dat ’t In het gure
Ijsland zeer raak kan onweeren.
*t Aantal onweersdagen iy de verschillende
landen wordt in één jaar, volgens de bereke
ningen der geleerden, als volgt bepaald. (Een
„dag” beteekent In deze opgave uur"):
Italië gemiddeld 38, Oostenrijk 24; Hongarije
22; België 21; Nederland en Zweden 13.
In Engeland en Noorwegen zijn de onweers
dagen *t minst in aantal; ze komen daar per
laar hoogstens 7 maal voor.
nielingsarbeld verrichten,
dienen.
Bij zulk een brand, welke Jaren en jaren ge-
Het moderne verkeer heeft zijn moderne ge
makken, en de mensch Is maar al te graag
geneigd, van die gemakken onder alle omstan
digheden gebruik te willen maken.
Automobilisten, maar vooral motorrijders, die
uit zjjn gegaan, om volop van bosch en heide-
echoon te genieten, manifesteeren vaak een
ergerlijke gemakzucht naast een even ergerlijk
egoïsme, door met hun voertuigen, zoo ver dit
maar eenigszins gaat, in het landschap door
te dr‘-
Zy
Paltrok of houtzaagmolen, zooals er langs de Zaan ook heden ten dage nog enkele
in bedrijf zijn
ot wanneer er rouw heerscht vanwege een
sterfgeval in het huis van een ingeland, dan
krijgen de wieken in belde gevallen een anderen
stand, naar dezq ^uitspraken der aloude volks
wijsheid: dat vreugde in de toekomst ziet en
nog meer blijheid verwacht, terwijl rouw zich
bezig houdt met wat reeds is voorbijgegaan.
In de bruidsdagen van een huwende (n) inge
land vangt de molenaar den molen af even
voordat de komende wiek het molenlichaam zal
passeeren en op den bruiloftsdag zelf steekt
hij de vlag op de bovenste wiek.
Voor den rouwstand echter wordt de molen
gestopt, juist nadat de onderste wiek, nu de
gaande, het hart van den molen is gepasseerd.
de
in
vraag,
een juist
blijven. Wel
een
et leder, verkregen door *n dier, dat in
’n dal gegraasd heeft, is van mindere
kwaliteit dan dat van ’n dier, dat zjjn
voedsel op hoog gelegen gronden heeft gevon
den; het laatste krijgt meer van de leven
gevende zonnestralen.
water was een belangrijke schrede voorwaarts
in de waterstaatkundige geschiedenis van ons
land, daar het nu tevens mogelijk werd om
met goed gevolg te beginnen aan het droog
leggen van de groote meren en binnenzeeën,
welker bodem soms 4—5 Meter onder den zee
spiegel lag.
Vit dezen tijd dateeren dan ook de eerste
droogmakerijen, waarvan als de voornaamste
genoemd mogen worden de Beemster, de Pur-
mer, de Wijde Wormer, de Heer Hugowaard, de
Schermeer en de Watergraafsmeer. Veelal werden
deze groote werken door Amsterdamsche koop
lieden gefinancleerd, die deze landwinningen als
een goede belegging beschouwden, van de toen
rijkelijk uit de overzeesche bezittingen binnen
vloeiende gelden.
Leegwater bepaalde zich evenwel niet enkel
tot kleine droogmakerijen, maar aangespoord
door het succes dat hij hiermee had geboekt,
ontwierp hij een plan voor de droogmaking van
de Leldsche en Haarlemmer meren, welk plan
hij in zijn, meerdere malen herdrukt Jïaar-
lemmer-Meer-Boeck” aan de geïnteresseer- l
den voorlegde. Het Plan was te grootsch, men
durfde dit geweldige werk niet aan en tot in de
tweede helft van de 19e eeuw hebben er hooge
golven geloopen op het groote Haarlemmermeer.
Wjj willen dit artikel sluiten met eenige be
merkingen over de taal der molenwieken, zoo
als de poldermolenaars hen die doen spreken. De
wieken immers toonen hun gebarentaal aan
eeniedér die slechts zien wil; aan de ingelan
den van''den polder, zoowel als aan de inge
wijden uit de stad.
De gewone ruststand van den molen bestaat
hierin, dat de wieken een St. Andreas-kruis, een
groote X, vormen voor den molenromp. Soms
wordt ook de wiek recht voor de borst gezet, I
wat ook veelal het geval is als de molen slechts I
tijdelijk stil staat. Op schooi staan noemt men
het en wanneer 'n korenmolen zoo staat, als er
voldoende wind is, vraagt hij om werk. Wanneer
is in„den po'dcr een bruiioft b.v. Nog ieder jaarworden groote schatten
rjf omer, zon. zeilen, zijn drie begrippen, die
zoo innig met elkaar samenhangen dit.
eenieder onmiddeliyk den bond annyopit.
die hen samenbindt; de tintelende heerlijkheid
van een moolen dag. die de stad tot een broei
kas verhit, maar bosch, hei en polderland, en
eerste watermolens
gebruik genomen
waarop bij i
antwoord
gaf in
charter be-
-w-jr t mneer men zich deze vraag zoo zonder
Vy meer voorgelegd ziet, dan zal menigeen
en lang niet alleen de leek, die de witte
zeilen slechts in de verte riet, geneigd zjjn om
aan de kleine, in t^ulging en bouw geheel op
snelheid berekende scheepjes de voorkeur te
geven. Zonder dat hij er verder op doordenkt,
zullen de beelden, die zjjn geheugen bewaart t daar het bij dit laatste geen inhoud,
en die zijn phantasie nu weer oproept, hem slechts oppervlal^e betreft.
In er zoo aan gewoon, zich door moto
rische kracht te laten voeren naar de plaats
hunner bestemming, dat ze liever dan him wa
gen op den weg te parkeeren en loopend de
belde op te gaan, hun voertuigen blootstellen
aan allerlei terrein-moeilükheden.
En niet alleen berokkenen deze noodelooae
terreinriUen schade aan hun motoren; zij doen
meer: zij bedreigen, en dit op zeer ernstige
wijze, de natuur!
het wrijvingsoppervlak en de geheele weer- hier doelen wij nog niet op de hetde-
stand jriechts jn de tweede macht toenemen plantjes, welke door de zware wielen uit den
j -maar grond worden losgescheurd, noch op het storen
van broednesten, zoodat de schuwe heldevo-
Het vermogen dus om bij een geringe ver-1 gels steeds opnieuw worden opgejaagd en ver
meerdering yan_de_ wrijving in het water veel schrikt; hier denken wij enkel aan het groote,
in dreiging al het verdere overheerschende ge
vaar: „de vonk in het kruitvat!"
Het is niet overdreven, na weken van warm
zomerweer, waarbij de zonnestralen onafge
broken den grond hebben geschroeid, de bos-
seben en de heidevlakten te vergelijken met
bij een één groot kruitvat, dat bij het kleinste vonkje
I tiaar alle kanten kan losvlammen. Daarom zijn
leden op de Leusderheide heeft gewoed, is mb
oud schaapherder, file by het bestrijden nu
het vernieling brengend vuur behulpzaam wm
geweest, bij het donker worden verdwaald! Km
menschenleven lang haast, hoedde hy in de*
streek zyn schapen en leerde zoo elke eigenaar,
dlgheld van het terrein, zoodat hy er ten laat
ste letterlijk op den tast en het gevoel z{]n
weg door kon vinden!
Dien avond kon zyn oriënteeringsvermogen
hem echter niet helpen en wel om de simpele
reden, dat er niets meer was om zich, op te
kunnen oriënteeren; slechts een plat gebnuM
land, waarin hy verloren liep, omdat het in
vallend donker hem belette, zich wat hy
anders nooit behoefde te doen op den hori
zont In te stellen.
De schatten aan levend bout, die elk jaar
opnieuw nog bet vuur ten offer vallen, ijja
ontstellend groot.
Zoo is in het jaar 1929 meer bosch verbrand
dan alle parken van geheef Nederland tezamen
bevatten; aan heide is een oppervlakte ver
loren gegaan, grooter dan de oppervlakte aaa
grond van geheel den Haag!
Met deze, werkeiyk overdonderende feitee
voor oogen, stemt het tot groote verontwaar
diging, te moeten constateeren, dat in dezen
tüd van
op de m
omgesprongen in omgeving, die, droog en gebla
kerd door de zonnehitte, voor iedere vonk wel
een voedingsbodem by uitnemendheid moet sjja
Wanneer men zich zelf niet voldoende ver
trouwt met het eindje cigaret of sigaar niet
waar, met welk een achteloos gebaar werpt men
dit steeds weg laat men er zich dan aaa
wennen, het rooken in bosch en op heide ach
terwege te laten. Beter zich een tydje het ge
not van rooken ontzegd, dan zich straks dt
oorzaak te weten van een groote ramp!
Het aantal kampeerders neemt ieder jaar k
de zomermaanden nog sterk toe.
Was het betrekken van een bivak in de open
lucht, een vyftlen jaar geleden nog een onder-
neming, welke hoofdzakeiyk een privilege voer
de padvinders was, tegenwoordig betrekt een I
ieder een tent.
Onder de leuze „terug naar de natuur", ms-
telt men zich langs de randen der bosschen, <f I
richt men zyn kampement in op een beschut I
gedeelte van de heide.
Wanneer men echter zoo gaarne den natuur-
mensch wil navolgen; wanneer men zich I
kleedt naar het model der Amerikaanse!» I
trappers en squatters, en men er zich gaan» I
op toelegt, hun handigheid en vindingrykhtM
bjj het kampeeren te evenaren, laat men das
daarbij hun groote voorzichtigheid niet verge
ten! Las^ men er steeds aan denken, dat
omgeving, waarin men zich bevindt, geen co.
verantwoordeiyke slordigheid met vuur verdra
gen zal.
Discipline is in deze dagen een populair
woord aan het worden; ook bet bosch en dl
heidevelden eischen discipline van al degenen,
die zich daar komen ophouden.
In de boechryke streken van Oost en Noord
oost Utrecht heeft men, om een begin no
brand tydig te kunnen constateeren. hier
daar yzeren uitkyktorens aangebracht.
Vanaf het platform van deze torens kan dl
omgeving door de brandwachts zeer ver wenka
overzien, en zoodra zich een verdachte rook-
vorming voordoet, wwdt dit hier geconstateerd.
Degenen die op deze uitkykposten de wacht
houden, aunnen nu ook over een telefoon be
schikken, om alarm te maken, zoodat de af
weer- en bestrydingspogingen zoo vlug mofw
iyk aangewend kunnen worden.
Daar de brandwacht van te voren, door mid
del van een handig en zeer doelmatig systeem
de plaats, waar hy de verdachte verschynsaha
signaleerde, vry nauwkeurig heeft kunnen vast
stellen, Is hy in staat meteen door de tele
foon te zeggen, welke richting men moet gaas
om de dreigende ramp af te wenden.
De feiten hebben aangetoond, dat deze Wijss
van contrftle uitstekend voldoet.
Voorkomen is echter beter dan genezen
iedereen kan er aan mede helpen, het aantal
bosch- en heidebranden tot een minimum W
beperken, door steeds de grootste voorrichür
held te betrachten.
meer zeil te kunnen voeren, geeft aan grootere
schepen de eigenschap sneller te kunnen Zeilen.
De proef is te nemen, hoewel zeer ruim,
daar de ontwerpen van belde scheepjes nogal
verschillen, met de kleine B. M. en de ver-
groote B. M.
Heeft de kleine Bergummermeer T
lengte van 4.75 M. en een breedte van 1.50 M.
12 M2, zelloppervlak, de vergroote B. M. isl de motoren in deze omgeving zoo gevaariyk!
6 M. lang en 2 M. breed en voert 18 M3, zeil. I Een vuile, of niet zuiver meer functionriBe-
De kleine B. M. is een middenzwaardjacht, rende knalpot, kan de seizoen -nachtmerrie:
de vergroote B. M. een kleljacht. „Vx»chbrand" te midden van het landschap
doen losbreken met alle funeste gevolgen daar
van.
Geen troosteloozer aanblik dan een land
streek, waarover de snel raid zich grypende
vlammen hebben gewoed. Men moet zooiets
gezien hebben, om er zich een idee van te
kunnen vormen. Stel U voor: één zwarte en
stinkende massa, waarboven een dichte en
verstikkende walm hangt; één trieste, zwart
Iken dag moeten er, volgens dlep-bestudeer- verkoolde vlakte, waarin niets meer kleur en
H de waarnemingen in de verschynselen der leven heeft; niets meer overeind staat, dan
lucht, over de gansche aarde ongeveer wat Verkoolde stronken.
44.000 onweders voorkomen.
Deze waarnemingen wyzen uit, dat de warm-
tot dit antwoord brengen. Heeft hy immers
eens een sieriyke regenboog speelsch om een
zwaarbeladen volbezeilde tjalk zien zwieren,
dan slaf^^djn oordeel over ten gunste van den
kleinen ■Eelzeiier. Mogelijk zyn ook de plompe
volle vormen van het vrachtschip een factor,
die by een vergeiyking met de harmonisch
vloeiende lynen van het vlugge jacht, het ant
woord in het nadeel van het zware groote
schip zal doen uitvallen.
Anderen zullen de vraag zeer vaag vinden en
er zich uitredden met de meening, dat een leeg
groot zeilschip ook wel ópschiet, maar dat
een tot het gangboord diep liggend schip het
Wat snelheid betreft zeker möet verliezen.
Natuurlijk, zal de zeiler zeggen, wint 'n tjalk
het van een roeiboot; natuuriyk schiet een
tjotter harder op dan een kano, maar wat
wordt er nu precies gevraagd?
Maakt men immers de verschillen zeer groot
dan is het juiste antwoord gemakkeiyk genoeg,
maar geldt dit ook wanneer de verschillen ge
ringer zijn? Zal ’t kleine Bergummermeer-
tje het tegen de vergroote Bergummermeer-
klasse moeten afleggen wat snelheid betreft?
Welk van twee jachten, die slechts in grootte
verschillen, maar in bouw en tuig en capaci
teit van de bemanning gelijk zyn,
snelst zeilen?
Zoo gesteld is de vraag een proef van de
kennis der zeilwetten en van belang voor hen,
die zich met hun klein rank scheepje vrijbuiter
en konlng wanen van Hollands binnenwater.
Eigenaardig is het, dat zelfs vele schippers
van onze jucht-vloot hier niet onmiddeliyk
een scherp antwoord op zullen geven en nog
minder de eenvoudige reden er van kennen,
maar geboeid door de mooie lijnen van hun
eigen scheepje en verrukt over zyn prestaties,
aan zUn vlugge beweegiykheid ook de grootere
snelheid zullen verbinden.
De verwondering, de verbazing is d^i ook
meestentyd wel zeer groot, wanneer in den
loop van een moolen zellzondag een grooter
jacht een zelfden koers gaat sturen en lang
zaam maar geleidelijk zyn kleineren voorloo-
per Inhaalt en voorbyzeilt.
Mogelijk dat de schipper deze grootere snel
heid voor zich zelf poogt te verklaren door de
grootere vaardigheid van den man aan den
helmstok, die het andere jacht commandeert,
ómdat hy wel weet dat er een spreekwoord is,
dat spottend zegt dat het altijd ligt aan de
schaatsen en nooit aan den ryder! Toch heeft
hy ongeiyk, en al ligt het dan wel aan het
schip, hy moet toch niet meenen, dat een
gladde pas geschilderde huid, mooi nieuw tuig
en wat verder de snelheid kan beïnvloeden,
hier den doorslag zal geven. De reden immers
ligt in de grootte, van het schip zelf en hy zal
er nooit iets aan kunnen veranderen,.
De verklaring dan is de volgende. Hoe meer
zeil ‘n schip voert, hoe meer wind het vangt en
hoe grooter de kracht is, die het voort zal stu
wen. Een grooter schip heeft grooter zeilopper-
vlak en dus meer kracht, maar een grooter
schip ontmoet ook meer weerstand in het
water. Ging nu het toenemen van den weer
stand geiyk op met het vermogen om zeil te
dragen, dan zouden alle schepen van gelijken
zee, plas en poel tot één groot parady8 verheft
Lynrecht hiertegenover staat een andere
binatie van drie woorden, die
velden alle
ontnemen en
langen naar
intimiteit van
gezelligheid
doen ver-
de knusse
een warm
huls: winter, wind en wa
ter.
Dan is Holland weer 1
oude waterlanddan
vangen de vele polder-
kuilen, waaruit ons
derland bestaat tusschen
den duinreep in het Wes
ten en de glooiing in het
Oosten, als ontzagiyke
regenmeters de stortvloe
den in hun bekkens op en
voeden er de aderen mee
van hun polderlichaam.
Dan noteert de peil
schaal in de molentocht
by centimeters tegelijk
den was, totdat tenslotte
ook de roode streep in X
donkere water vgrdwynt
en het hoog tyd wordt
voor den molenaar zyn
molen te malen, t
Dan is er wer» voor on
ze oude watermolens, voor
onze trouwe windreuzen,
om zich in te spannen en
met machtig armgebaar
Holland tegen zyn eeuwi
gen vyand. den water-wolf, te beschermen.
Maar aanners?
Afgezien van de weinige nare, natte zomers,
die den oogst verregenen en den mensch zyn
humeur verzuren, heeft dé watermolen het in
de zomermaanden tameiyk rustig. De paar zo-
mersche buien beteekenen niet veel. Het uit
gedroogde land slorpt elk druppeltje met gul
zigheid op en de zon, die na de bui het land
aftast, zuigt veel van het pas gevallen water
weer de wolken in; zand en zon strijden dan
cm het hardst. Maar ook een fiksche regen week
geeft den molen weinig werk; de gewassen te
velde hebben altjjd dorst, zoodat veel water
verwerkt vorclt. Brengt de regen het niet, dan
moet de molenaar zoo goed mogeiyk te nulp
komen, door de wachtdeur te openen en het
boezemwater binnen te laten.
Nu kan de molenmaker rustig het oude
raderwerk komen nazien, of er nog kammen of
pennen zyn te vernieuwen, voordat de molen
in den herfst weer dag en nacht aan het werk
moet;* nu kan de rietdekker rustig, zonder ge
vaar van zwaaiende wieken, zyn ladder tegen
den rietromp zetten en de dunne plekken in
de dikke huid verzorgen.
*s Zomers rust de reus.
Bij deze primitieve, hoewel oorspronkeiyk
effectieve waterloozing zou het mogelyk zyn
dat de eerste watermolens vaste molens waren
en men rustig wachtte op den juisten wind. Het
was nu eenmaal niet anders.
Toen echter de snel toenemende bevolking
hooger eischen ging stellen aan het gebruik van
den bodem, begon men om te zien naar afdoende
middelen om rich van dit waterbezwaar te ont
doen en de geheele zestiende eeuw kenmerkte
zich dan ook door pogingen om dit met wind
kracht tot stand te brengen. Pas in 1582 werd
door een Vlaming, jan Lieveszn. van Moerbeke,
te Alkmaar de eerste molen gebouwd met een
beweegbare kap en toen eenige jaren later Jan
Adriaansz. Leegh-Water, Ingenieur ende Moolen
Maker van de Ryp in Noord-Holland, er zyn
krachten aan beproefde, werd de oplossing ge
vonden, die Holland uit het water zou ophalen
en eeuw na eeuw er tegen beveiligen. Het mag
als een bewys van zyn groot vernuft gelden,
dat de orm. welken hy omstreeks 1600 aan dit
wateropvoerwerktuig gaf, tot on den huldigen
dag vrijwel ongewyzigd is gebleven. Eigenaar
dig is het dat de economische noodzaak, in
tenser bodemcultuur, die den molen deed uit
vinden, na drie eeuwen zich weer zou doen
gelden, doch nu om den zelfden molen te ver-
iykt, ziet onmiddeliyk van hoe'groote beteekenlsl nietigen. De door Leegh-Watep hoe kaTak-
de molen is, hoe hy de r schoonheid van het teristiek is die naam! uitgedachte molen be-
lage, vlakke land accentueert en verheft. Daar hoefde echter slechts verbeterd te worden <*n
zUn in ons waterland tal van plekjes, die hun! ook nu aan de nieuwe straffere eischen met
ongewone bekoring ontleenen aan een typisch! succes tegemoet te komen,
Hollandsche combinatie van een vliet, een brug-1 Deze bruikbare windwatermolen van Leeg-
getje, eenige huisjes en schuurtjes, een vlonder- I
tje. een raar hekjes, wat laag houtgewas en|
een molen. Neem den molen weg en driekwart
van de schoonheid vtfn het piekje is henen.
et is de plaats, die de molen in het Hol
landsche landschap inneemt, die ons er
toe brengt, om midden in den rusttyd
dezer waterwachters, de aandacht voor hen te
vragen van de velen, die nu, in den zomer, door
Holland trekken. Dat zy hier en daar eens een
oogenblik halt houden en hun blik laten rus
ten op de spitsen der torens en de tinnen der
kerken, die 't geheel veelal zoodanig beheer-
schen, dat men de opeenstapeling van leelyke
huizen .ilet meer bemerkt en 't vormlooze van de
massa niet meer gewaar wordt door den hoog
opryzenden bouw in het midden. Men late zyn
blik verder dwalen van dorp tot dorp over het
wyde polderland en men bemerkte hoe de water
molens soms heel eenzaam, soms in de
nabyheid van boerenbehuizingen en laag ge
boomte de effen Wn breken en een rustpunt
vormen voor het oog in die groote groene uit
gestrektheid.
Jammer is het. dat juist in de dagen, dat
het bloeiend polderland bewoond wordt door
het vee en bewerkt door de rappe handen van
hooiers en maaiers, er zoo weinig wieken
draaien. De watermolens langs de dijken staan
stil te rusten en slechts een enkele hooge koren
molen wiekt nog van ochtend tot avond. Het
zyn er maar weinige, maar van ver uit de pol
ders zyn zy reeds zichtbaar, zoo o.m. de mo
lens van Alkmaar, Leiden, Delft en die by Rot
terdam en Amsterdam en voor den naderko-
menden reiziger verzwaaien de draaiende wieken
de tartende leeiykheid van de hulzengordels
onzer steden.
"T y anneer
W lande
is een
aan gegevens
ter we ge moet
reeds graaf Willen III in
treffende de dijken en watertochten in West-
friesland aan „die van Oterleeck” by Alkmaar,
.sonder koop dat molentje, dat zy koopen wil
den, also als 't hen die Rentmeester wysen sal.”
en schonk in 1384 Hertog Albrecht aan de stad
Brielle het land, waarop zyn molen loosde en
stond hy toe daar een verlaat en een spui te
maken, maar of dit windwatermolens waren,
laat zich slechts met meerdere of mindere waar-
schyniykheid vermoeden.
Ofschoon reeds voor de 14e eeuw de wind-
korenmolen in de Nederlanden in gebruik was
en er weinig vernuft voor noodig was om te be
grijpen dat paarden heel gemakkeiyk ook in
watermolens door wieken konden worden ver-
vangen, maakte
toen nog niet r
worden, maar ot
werden gebouw^
niet wachteméni
Oorspronkel
zee ontwoekerde gronden nog zoo hoog, dat zy
vallen rusten kan op het forsche, sieriyke by lagen stand van het zeewater heel gemakke-
molengebouw, dat zoo levendig naar buiten I Wk hun overtollig water konden loozen. Dit
toont, hoe daarbinnen gearbeid wordt. Nog zyn stelselmatig droog houden van den grond
zy talryk de hoog boven de hulzenmassa uit- had echter op den langen duur tengevolge, dat
stekende stadsmolens, de topkruiers, de stan- I de bodem in volume afnam, een euvel waarmee
derdmolens, de spinnekoppen, de paltrokken. I sommige polderbesturen ook heden ten dage
de wipmolens, van steen en van hout, ofwel byna I te kampen hebben, wanneer door dit inklinken
geheel met riet bekleed, in het lase waterland, I van den bodem het polderniveau lager komt te
langs de vaarten en tochten, te midden der liggen, zoodat de oude molen het water hooger
korenvelden op zand
en kleigronden, op de
overgebleven bastions van
voormalige vestingen, I
de stadjes en in de dor
pen.
Nog zyn er vele
ders, wier overtollig wa
ter door de ouda molens cultuur bruikbaar waren,
verwyderd wordt. Nog
brengt de wind zagen en
molensteenen in bewe
ging. Er is geen rykdom
meer, geen overvloed van
molens, maar toch nog
wel een aanzienlyk bezit.
Wat zou ons land zyn.
indien ook dit verdween
Hoe onbeduidend zou de
silhouet van vele dorpen
worden, indien de molen,
die §r teekening gn kleur
aan geeft, verwyderd
werdHoe gewoon, hoe
maanzieniyk zouden tal-
ryke plekken worden, als
de molen, die daar
schoonheid; en distinctie
drengt, vteg zou wezen
Sommigen mogen, en niet
geheel ten onrechte, de
schoonheid Van het pol
derland met zyn vlakke
zyn vee en zyn slooten en
zyn wilgen, overhulfd door de altyd wis
selende luchten bezingen maar wie een polder
met, en eenen zonder molens met elkaar verge-1
•w TU bet weer zomer gaat worden, en
menschen lederen moolen dag aoover
het in hun vermogen ligt benutten,
door uit te zwermen over het land, om van
de natuur te genieten, wordt het boech- en
heidelandschap weer voortdurend bedreigd door
het brandgevaar, dat rich op alle mogeiyke
wyzen kan manifesteeren. Een vonk uit een
voorby snellende locomotief, neergevallen tus-
aeben, door de zon warm gestoofd, droog heide
kruid, kan een ware catastrophe veroorzaken,
terwyi een achteloos weggeworpen eindje siga
ret, in luttele uren tyds, eenige prachtige per-
ceelen naaldhout kan doen veranderen in één
laaiende en verschrikking brengende vuurzee.
1
li
t
11
d
k
d
2
tl
O
V
8
r
t
z
d
d
n
n
M(
sw
wa