De onverstoorbare Erasmus
^Cctwïdaal
Tuimeltje' en Kruimeltje in het Kabouterland
aan den dag
Aantal verkeers
slachtoffers
ONZEN OMROEPER
boort U niet door de radio. Toch heeft de radio
zyn onverflauwde belangstelling, u wensebt *n
radiotoestel te verhandelen? Span onsen <^n-
roeper er voort Dagelijks bereikt hy 80.000 ve-
zlnnenHy sal U dus seker van dienst kun» en
«Un.
ZIJN STANDBEELD TE
ROTTERDAM
De onbekende Verloofde
ZATERDAG 11 JULI 1936
Dr. C. J. oan Lierde O.E.S:A:
Concurrenten
p
f
TT
Vondel contra de
predikanten
II DOOR LEMAIRE
Maatregelen tot bescherming der
weggebruikers in Engeland
ie
>ot
ebrand
uid«
300 Gomaristen, die niet meer ten
Avondmaal zouden gaan,
zoolang die „afgod”
niet weg was
ZVDvz! wIbIL O (’“Bevallen verzekerd vooj een der volgende uitkeerlngen WW» verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen sJnJe’" doodeljjken afloop MUUi"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VÈRUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VlÉR EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
on.
=-=
i Drog.
om
an.
at.
ook
im
iet
an
's Bosch
werd hy
1931
te
wagen Is anders alleen maar voor
ng
e-
*n.
id
ter-
t
cf*U voorbijreed, heb Ik u nog beklaagd ook!
We moeten er naar toe, was het eerste wat de kabouters
dachten, maar hoe kwamen ae over die breede rivier, die nu zoo
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
(’hij niets durfde
41
I
Iets onherstelbaars, die ft
‘Hing,” zei hy met
(Wordt vervolgd)
0
F
O
L
f
ia.
Wh*
r C.
■ter,
op
het
meden over mijzelf,
ik hem alleen had
fes uit te denken.
zagen my kan met een oneindig» teederheid.
„Ik vroeg my af, wat er van je geworden
was,” sei zachtjes de stem van Georges Wral.
Ik antwoordde niet. De vrooiykheld van die
dansende paren, die ronddraaiden by de
muziek der Violen, wekte myn medeiyden op.
Ineens kwam er voor de aooveelste maal een lichte streep
over de velden en in dat licht sagen de kaboutertjes iets vrat
hun hart deed stilstaan. Ze hadden duidelijk gezien dat aan den
overkant van de rivier een torrenfamilie om hulp stond te
schreeuwen. Een zware boom was op het torrenhulsje neergeval
len en nog. juist bytyds had de familie zich kunnen redden.
iel
jenez
teagd
rmse
d,
>ver-
bet
TÜW
I u
rdta
«d.
MO
MS
m-
le».
n-
ilt
o»
renten. Moesten, terwille van hun opdracht
gevers, elkaar een vlieg zien af te vangen!
De andere kaboutertjes waren druk bezig met het byeen-
binden van jonge rozenknopjes en ze luisterden met vrooiyke
gezichten naar de jonge bloempjes, die hen zoo luidruchtig be
dankten. Zoo hielpen ze overal, en ontvingen daarvoor alleen
hun beloonlng tan de bloemen zelf, want de menschen wisten
nlst, dat de kaboutertjes hun tuinen zoo goed tegen de zware
stormen beschermden.
Dus leeft Erasmus nog in schijn.
De vader van t hervormt Latijn.
Even onwillekeurig peinst men echter ook
by het zien van dezen Erasmus over de liefde
en vriendschap, die hy genoot by de Rubens
in Bazel.
Op 17 Juni 1516 Immers schreef Johan Fro-
ben. drukker te Bazel, aan Erasmus, „wy ver
langen hier allemaal naar Uw komst en zul
len U allerliefst ontvangen. De groeten van myn
schoonvader Lachner en zyn vrouw en ook van
myn vrouw Gertrudls en ons heele gezelschap.
Houd U goed, liefste peetoom." Een der kin
deren van Froben Immers was zyn petekind
en door hem Erasmlus genoemd, een verbeter
de spelling van zyn eigen naam.
Het I» ten mooi beeld, de koperen Erasmus
te Rotterdam, maar men vraagt zich af hoe
hy daar toch verdwaald kon raken.... in een
plantsoentje, met een paar banken in de buurt,
waarop werkeloozen en werkloozen, de eersten
luchtig, de laatsten zorglijk, de politiek be
spreken. Men zou verwachten dezen lesenden
doctor In een grooten hof tegen te komen, wan
delend van bibliotheek naar studeerkamer,
maar niet daar in een plantsoentje I
Hoe dan ook, hy staat er en zal er wel biy-
ven staan; hy staat er immers *1 eeuwen,
Mogeiyk dat dit standbeeld wel het oudste
Is In onze Nederlanden, maar het oudste beeld
van Erasmus is het toch niet.
Toen in 1549 de latere Koning Filips II een
rondreis maakte door Zeeland, Holland en
Utrecht, werden vanzelfsprekend overal groote
festiviteiten aangericht en kunstige nieuwig
heden, technische wonderen, naar de gewoonte
dier dagen bedacht, om de Inkomst van den
vorst zoo glorieus mogelijk te maken.
Zoo hadden de Rotterdammers een kunstig
gesneden bouten beeld van Erasmus voor diens
geboortehuis in de Kerkstraat opgesteld. Hy
stond daar rechtop met een pen in de eene
en een Latynsch lofdicht in de andere hand.
Toen prins Filips met gevolg daar voorbij
kwam, bood de hand van het beeld hem het
gedicht aan.
In 1557 reeds werd dit houten beeld vervan
gen door een van harder maaksel, van arduin
steen, dat al spoedig zyn duurzaamheid sou
moeten bewyzen. In 1572 Immers drong Bos-
sji de stad binnen, niet zooals hy met de be-
stuurderen overeengekomen was in kleine groe
pen, waarvan er telkens maar een binnen de
wallen mocht zyn, om door de stad te trekken,
maar met zyn geheele legermacht, die er op
zyn Spaansch beter nog or «*n 17de-eeuwsch
huishield. Drie honderd burgers schoten er het
leven by in. Er was echter een monnik btj de
troepen, die het byzonder op Erasmus, dien
ketter en libertyn, voorzien had en de man
schappen tegen het beeld ophitste. De steenen
Erasmus was een onwankelbaar doelwit voor
hun snaphanen, zoodat zy de stukken er af
schoten. Tenslotte haalden zy het beeld omver
en wierpen bet In bet water.
Wel werd bet beeld na' deze furie weer op
zyn voetstuk op de Markt gezet, maar eenieder
begreep, dat er een nieuw beeld moest komen,
zoodat tenslotte de Rotterdamsche regeerlng
besloot een nieuw en nu metalen beeld te doen
vervaardigen, en hiertoe Peter Schryver, 6crl-
venus, te Lelden, opdracht gaf, om met en
kele portretten vair Erasmus den Amsterdam-
wegryden in
dorpspleintjl
ie maakte zyn gymnasiale stu-
OymnAum Augustinlanum te
te prikken, kan hjj ook een
wstjekon krijgen, dat hy
do sterren ziet. (Oyidide)
7<ek.’
Qen-
heel
>ech.
tra-
>eck,
loeit.
onze
e
?ant
laan
eer
den
neer
niet
oen;
tier,
een
te
die-
eert
le-
>er-
alt
ard
„De redeiycksten soecken
Syn schaduw in syn boecken;
Waerop de harteknaeghster Haetennyd
Belacheiyck baer stompe tanden slyt.”
In zyn gedicht "op het metalen pronckbeelt,
te Rotterdam opgerecht ter eere van den
grooten Erasmus”, gaat Vondel weer tegen die
dominees tekeer:
„En zoo de nyt zich steurt aan ’s Helts
verdiende prael:
wy gieten licht van gout, dien Rotterdam-
schen Heiligs.”
Toen echter in 1872 het volk woelig was, na
den Prins tot stadhouder te hebben uitgeroe
pen en de De Witten te hebben vermoord,
vreesde de Rotterdamsche magistraat, dat nu
ook Erasinus niet veilig was. vyf jaar lang is
bet beeld opgeborgen geweest In de stads
werkplaatsen, omdat, naar men zei, de brug
waarop het stond, bouwvallig was. Duama kreeg
het echter een nieuw voetstuk, waarop aan de
acbterzyde, zoo men heden nog lezen kan. de
geschiedenis van het beeld vermeld staat met
de namen der vier burgemeesteren en twee
fabrykmeesteren. Lange opschriften werden
erop aangebracht, w.o. dat van Joachim
Oudaen, waarvan elk rechtgeaard Rotterdam
mer althans den eersten regel van buiten kent.
„Hier rees de groote zon en ging te Bazel
onder:
De Ryksstad eer’ en vier" dien Heilig’ in
zyn graf”, etc.
De Bazelsche regeerlng had toen echter ver
nomen, dat de strengkerkeiyken het beeld lie
ver niet meer oprichtten en deed deswege een
bod om het op Erasmus* graf te kunnen plaat-
HOOFDSTUK XKX
Dokter Renaud was voor een acht dagen
gelogeerd op Castelfleuri, by de familie Feral.
Michel, die erg op hem gesteld was. ging die
dagen meestal naar hem toe en ik was er
elgeniyk biy om, ik was bang voor zjjn vra-
genden blik, dien Ik soo dikwijls oo my ge
vestigd voelde. Ik vreesde, dat hy de vgrwamng
sou raden, waarin ik sedert twee weken leefde,
dat ik me sou laten gaan en te veel’ zeggen
en vooral, dat ik hem de onvoltooide kladjes
zou toonen van den brief, dien ik te laf was
om aan Robert te schrijven.
“Al die kladjes begonnen met denzelfden sin:
„O. myn dierbare onbekende, zult u my kun.
nen vergeven?.... Uw kleine fee zal u aoo’n
verdriet aan doen..,." Dan, volgens myn
hpmeur ging het verder op tragischen, poètl-
schen of klagenden toon, maar niets kon my
bevredigen en met een woedende pen schrapte
Ik de woorden uit die soo slecht myn ver
bastering en myn spijt weergaven.
Om my af te lelden had ito gelukkig Fran-
coise. Die lieveling! zy kon niet zwygen over
haar geluk, waarvan zy de onmlddelllfte reden
niet snapte.
„Buitendien was hy niet vooruitziend, erger,
hy was laf....**
„Juffrouwl”
„Onder ons gezegd, zou hy niet tot zichzelf
hebben kunnen zeggen: zy is ryker dan ik, dat
is zoo, maar ik bezit een fortuin In myn her
sens, myn kunde is een kapitaal, dat als ft
het wil rijke renten zal dragen in eer en
metgezel bleef onder die beleediglng
zwijgen, zonder dat iets In zyn houding de
verwarring verried, die In zijn stem te beluis
teren was, toen hy zei: „Juffrouw Denise, u
Niet wetend wat te doen tusschen die twee
tirannen, zei ik aan Francoise, dat'ft niets by-
zonders te vertellen had en stelde my dan
ter beschikking van Michel en zyn vrienden.
De middag werd zeer vrooiyk, allen amu
seerden zich kostelijk. Ik moet ook zeggen, dat
Ik alle krachten inspande om de openlucht
spelen te doen slagen. Terwyi ik een oogen-
bllk uitrustte en een glas limonade dronk,
kwam dokter Renaud by my en verklaarde, dat
hy zich nóg altyd interesseerde voor de 'aaak-
Beaufeu en dat hy graag zou weten, hoe het
er mee stond.
„U zou zeker verrukt zyn te vernemen, dat
de zaak geen voortgang beeft, om een prach
tige gelegenheid te hebben my daarmee te
plagen. Welnu, beste dokter, ft zal u die vol
doening niet geven: Myn Robert 4s-een bewon-
derenswaardige mant”
Die zyns gelyke op deze wereld
sen. De onderhandellngen raakten echter op
de lange baan en tenslotte was de meerder
heid met twee,stemmen tegen den verkoop.
De laatste lotgevallen van den koperen Eras
mus zyn deae. By de woelingen der Oranje
partij In 1747 werd het beeld met allerlei Jeu-
non omgieten, wat gelukkig niet doorging.
„Toen de Latynsche spotvogel van den ge
storven Erasmus zei: .JEras mus. qui omnia
rodere solltus nunc roderls a vermlbus; Oy
waart een muls, die aan alles placht te kna
gen, maar nu door de wormen woedt opge
knaagd”. dacht hy niet aan onzen bronzen
Erasmus, want deze tart eeuwen.
schen beeldhouwer Hendrik de Keyser voor te
lichten, terwyi ook de bekende schilder Miere-
veld met adviesen behulpzaam was.
De Gomaristen te Rotterdam vervloekten dien
nieuwen beeldendienst, en daar zy toch nog
wat anders met den magistraat te vereffenen
hadden, kwamen zy nu in beweging, zy had
den nJ. een toelage van stadsweg» aan arme
predikanten en een predikantsweduwe verzocht,
maar niets gekregen, daar de staat van bet
Land dat niet Wden kon.
Jacob de Leeuw (Leeuwlus, Ltvius. Levlus)
ging 22 Mei 1831 op den kansel te keer als een
brlescbende leeuw, want wel kon.de staat
van het Landt lyden, dat men statuën en me
tselen beelden oprecht, die veel dulsenden kos
ten, en nog wel van sulke luyden, die sulex niet
hebben verdient, jae, die llbertynen en vrij
geesten syn geweest en gespot hebben met alle
religiën. Ick segge, dat Godt om sulke saecken
het Land piaegen sal."
Voor het zoover was, sou de Vroedschap hem
plaegenl
vyf vroede vaderen en een burgemeester to
gen naar den Kerkeraad, waar het hard tegen
hard ging, terwyi Ds. de Leeuw een en anoer
maal voor de Vroedschap geroepen werd. In-
tusschen hadden echter 300 Gomaristen zich
schrlfteiyk verbonden om niet meer ten avond
maal te gaan, zoolang die „afgod" niet weg
was.
Toen desondanks Erasmus toch te Rotterdam
aankwam, gingen de 300 naar de Provinciale
Synode te Gorcum. maar de getoogde heeren
daar tapten uit een ander vaatje en meenden,
dat het bier slechts politiek betrof, zoodat mer.
de eenlgheyt der kerke niet behoorde te breec-
ken. De Leeuw werd echter toch geschorst, toen
de vroedschap aanhang kreeg door een paar
geschriften tegen den strydlustlgen dominee,
en het metalen beeld bleef, daar men hier
tegen geen redeiyke klachten kon aanheffen,
als men eerst al het steenen had getolereeid.
Vondel, die Erasmus hoog vereerde, volgde
dezen strijd met aandacht en popelde van ple
zier over de nederlaag der predikanten. Tot
den .hooghgeleerde Schrijver” wendde hy zich
met een „even statige als sieriyk rhythmlsche
ode.” (Prof. Mblkenboer In Studla Cathollea V).
Duldeiyker nog dan op de prenten vindt men
zyn beeld in zyn geschriften:
„Natuur lyk!
niet heeft."
.„Dat heb ik niet gezegd,” antwoordde ik,
terwyi ik hem ontsnapte.
De thee werd bulten op het groote grasveld
gedronken. Daarna werd besloten te dansen.
Francois» scheen my te volgen, waarheen Ik
ook ging en daarom bracht ft haar heel be
hendig naar een rozenstruik, waarvan de pur
perrood» bloemen als enorme robynen schit
terden.
„Ruft toch eens, Francoolse," riep ik uit,
„dat Is ije geur van den zomer, van de liefde,
van het geluk.Mdteen plukteUk twee rosen
en hield die tegen haar japon. „Kijk toch eens,
hoe prachtig se by je Japon kleuren....-
Het oude rijtuigje hadden ze gauw ingehaald.
Twee paarden loopen nu eenmaal harder dan
één, vooral wanneer dat-eene paard zyn ge
mak er van mag nemen. En dat mócht het
paard van den langen magere. Zelfs toen de
ambulancewagen het voorbijreed, werd het
heelemaal niet tot spoed aangezet. Het sprak
vanzelf, dat die arme man In de zwachtels
voorging. Had ongetwyfeld haast.
Zoodat de korte dikke het eerst op de fabriek
was en daar de noodlge offertes deed. En toen
hy daarmee klaar was, naderde pas het rij
tuigje met één paard.
..Doet u maar geen moeite meer,” raadde
vriendelyk de korte dikke, toen hy zijn langen
mageren collega ontmoette. „Alles is al voor
elkaar.”
„Voor elkaar!" stamelde de ander, terwyihy
Ietwat verwonderd keek. .Jtoe komt u hier?''
„Ziet u daar dien ambulancewagen staan?
Dat was myn equipage!"
-Maar.was jy dan die ingezwacjUalda
mummie?’ -
„Precies! Ja, Ik geloof dat ft de zwachtels
nog In myn zak heb. Begrijpt u wel, ik was
bang dat u my zoudt herkennen!"
Toen perste de lange magere zijn lippen op
elkaar.
„Weet u wat ft nog het ergste vind?” zeide
hy met Iets sissende in zyn stem: „Toen u
-j-'v e „veiligheidsdeskundigen" en het depar-
I I tement van verkeer In Engeland hadden
verzekerd dat de maatregelen, In den
loop der laatste twee jaren genomen, een ver-
mindering van het aantal „verkeersslachtoffers”
tengevolge zouden hebben.
Uit de pas bekend gemaakte cyfers betreffende
de eerste zes maanden van dit jaar biykt dat
"t aantal slachtoffers niet af-, maar toeneemt.
En aangezien algemeen erkend wordt dat het
meerendeel der veiligheidsmaatregelen, welke
onder mr. Hore—Bellsha's bewind Ingevoerd
zyn, zeer doelmatig is, kan men slechts tot de
conclusie komen dat zonder dezen de slachting
op de wegen nog veel ontstellender afmetingen
aangenomen zou hebben.
Er werden In het eerste halfjaar van 1938 in
Groot Brittannlé 101.004 personen gewond
tengevolge van verkeersongevallen. Dit is byna
3000 (of 2.94 pet.) meer dan In de overeenkom
stige periode van *t vorige jaar.
Het aantal personen, dat by ongelukken ’t
leven verloor, Is evenwel met ruim honderd ver
minderd van 2.968 tot 2.882. Procentsgewys is
dus ’t aantal dooden sterker verminderd (nl
met 3.57 pet.) dan 't aantal gewonden toege
nomen Is, maar dit beteekent met t oog op ’t
groote verschil tusschen de totalen, weinig.
Merkwaardig evenwel 1b dat een overeenkom
stig verschynsel zich in de laatste week van
Juni voorgedaan heeft. Er werden toen niet
minder dan 5.699 personen gewond, hetgeen 398
meer was dan in de voorafgaande week. Dit to
taal is slechts twee malen overtroffen geworden
sinds In 1934 statistieken geregeld bygehouden
en gepubliceerd zyn. Het aantal gedooden be
droeg 126, en was acht lager dan In de-vooraf
gaande week.
Statistici verwonderen zich over deze tendens,
t Werd steeds als normaal beschouwd dat
dooden en gewonden In een periode van drie of
zes maanden of belden talryker of beiden min
der talrijk werden. Uit een analyse der cyfers
evenwel biykt dat het aantal gedoode voetgan
gers zeer aanzleniyk verminderd Is. Zoo werden
er de vorige week slechts 38 voetgangers gedood
tegen 88 andere personen (automobilisten,
wlelryders enz.). Het vorige Jaar nog maakten
voetgangers ruim 50 pCt, van de doodenlljst uit.
De in den zomer van 1934 door den minister
Ingevoerde „crossings" (met witte strepen aan
gegeven „oversteekplaatsen"), waaraan het pu
bliek zeer moeiiyk heeft kunnen wennen, schy-
nen du» ten slotte haar goede uitwerking niet te
missen. Aangezien onder voetgangers, die slacht
offers werden van verkeersongevallen, het aan
tal gedooden procentsgewjjs grooter was dan
onder andere categoriëen van „weggebruikers”,
is ’t mogeiyk dat de grootere veiligheid, die zy
thans echynen te genieten, een vermindering
van 't totaal aantal dooden ten gevolge heeft,
maar niet van het aantal gewonden, dat voor t
overgroote deel bestaat uit automobilisten en
wielrijders. Uit cyfers betreffende het Paasch-
verkeer, welke aan t Parlement voorgelegd wer
den, bleek dat alleen *t aantal rywiel-ongeval-
len toenam t geen wellicht hiermede verband
houdt dat in de laatste paar jaren het rywiel
in Engeland een populariteit verworven heeft
geiyk het hier vroeger nooit genoten heeft.
In het Londensche politle-dlstrlct en In de
City van Londen biyft de toestand ongeveer
statlonnair. In de laatste week van Juni werden
In het politie-district 18 personen gedood en
1357 gewond, tegen 18 en 1371 In de overeen
komstige week van *t vorige jaar. Deze cyfers
zyn niet by de totalen voor Groot Brittannlé
Inbegrepen.
Opgemerkt wordt dat het aantal op de wegen
gedoode personen gedurende *t eerste half jaar
aanmerkeiyk meer dan de helft bedraagt van
't aantal Brltsche soldaten dat In den Zuid-
Afrikaanschen oorlog *t leven liet.
Aï D A NïÉ °P dlt bud ziJn ^gevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen blj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^fl bü een ongeval met J7
Fl T***”^--*■-,C 5,
maar
wie
vlugst te."
„Een erg
gelyke wed- 1
strijd!" zuchtte
de korte dikke. .Maar enfin, er is niets aan
te doen. Het is een plicht."
Toen drukten ze elkaar zwijgend de hand.
en verhuisde no. 2.
Onderwyi spoedde de trein zich 1q raaende
vaart voort. Naderde vlug en zeker het dorpje
Ryzendam. Toen stonden beide reizigers op.
kregen hun koffer met monsters uit het net.
Peinzend stonden ae naast elkaar. Toen bleek
het dat reiziger no. 1 kort en dik was, relzigei
no. 2 lang en mager, ongeveer een hoofd boven
den ander uitstekend.
,Jk heb een voorstel,’’ «el de lange magere.
4k ga naar den coupé hiernaast, dan hebben
we elk een portier voor ons alleen, staan de
kansen geltlk en
komt het er al
leen
aan
f Erasmus, de zwerver door Europa, die
I 1 de Merkelijke en politieke gebeurtenissen
van zyn tyd met Intense aandacht be
studeerde, besprak en beschreef, of deze rus-
'telooze bedenker en bediller, die toen voor eigen
reputatie wel degeiyk met de toekomst reke
ning hield door de uitgave van vele zyner
brieven aan prinsen van kerk en staat, zich
ooit bewust is geweest, dat ook hem de roem
of.... bet noodlot van een standbeeld zou
beschoren zyn. wy weten het niet.
Men zou echter vermoeden, dat op het eind
van zulk een overweging zyn spotzucht het van
zyn ydelheid zou hebben gewonnen: de ruste-
looze relziser jaar In jaar uit on hetzelfde voet
stuk; de man, die voor elk zuchtje tocht doods
benauwd was In weer en wind, eeuw na eeuw!
En toch staat onze koperen Erasmus al meer
dan driehonderd jaar, van 1822 af, in hetzelfde
boek te lezen, dat beroemde boek, waarvan hy
telkens een blad omslaat, zoo gauw hy de klok
maar hoort slaan. En, weet U, als hy het laat
ste blad omslaat, vergaat de wereld)
Maar net Is een waardige, een vriendeiyke
B-asmus, die daar op de Groote Markt te Rot
terdam, gehuld in een wyde, lange toga, met
de doctonbaret op het hoofd, met alle aan
dacht een moeliyke kwestie naslaat in een oud
boek.
Hy staat er zoo ernstig, zoo echt, dat men
onwillekeurig denkt aan dat rijmpje van Von
del:
bij verlies van een hand,
een' voet of een oog
heeft geiyk, maar wees niet zoo streng voor
hem, hy was zoo ongelukkig! De liefde, de
engst, het verdriet hadden hem al zyn krach
ten ontnomen. Hy vreesde den strijd in het
koninklijk paleis; den tegenstand van den
konlqg en die van de koningin leken hem zoo
moeiiyk te overwlrthen en vooral was hy bang,
het gelukkig leven der prinses te storen, hy
meende, dat zwygen beter was dan beken
nen....-
„Maar, zyn vergissing 1
„Was hy zoo lafhartig,
zeggen.”
„Toen weigerde de prinses, eren moedig als
beminnend, niet om de eerste schrede te doen.
De hofdame kwam aan den minister zeggen:
,X>e koningin der bloemen is het symbool van
de liefde. Wanneer u twee roode roeen zult
zien aan de taille van de prinses, moet u be
grijpen, dat dit wil zeggen: „Ik bemin u! Want
haar lippen, even bedeesd als de uwe, beven
te zeer om die drie woordjes uit te spreken.
Zal de minister op die zoete bekentenis niets
antwoorden?”
,j>e minister, vervuld van dankbaarheid voor
de hofdame, zweert baar een eehwige vriend
schap."
„En de hofdame ging heen, terwyi zy een
mooie révérence maakte.... Mynheer Servolx,
vindt u niet, dat het oogenbllk slecht gekozen
ts om elkander sprookjes te vertellen? Daar
ginds worden gezelschapspelen georganiseerd,
myn neef Mlchel wenkt mtj, om toch gauw te
komen.**
„Het was aoo’n moola
vurigheid.
Ik liep hard weg,
Mlchel bromde op my,
gelaten, om allerlei sg
teneinde onze gasten te vermaken en Fran«olse
wilde my meetronen naar het kasteel.
Aan het Bybelinslituut te Rome slaagde
„summa cum laude” voor het doctoraal-exa-
men By bel wetenschap pater dr. C. J. van Lierde
OEB-A.
Dr. van Lierde
dién aan bet C.
Eindhoven en trad in 1935 in de Orde der
Augustynen In
priester gewijd. Na zl/n priesterwydlng stu
deerde hy aan het Collegium Angellcum te
Rome, waar hy den titel Doctor 8. Theologlae
behaalde op het proefschrift: „Doctrlna Stl
Augustin! circa dona Spiritus Sanctl ex textu
Isalae XI 23,’’ (verschenen Rltaverlag, Wurz
burg). In talryke theologische tydschriften
werd deze studie besproken en geroemd.
Vervolgens zette hy zjjn studies voort aar.
het Bybelinstituut te Rome, waar hy dezer
dagen summa cum laude zyn doctoraal examen
aflegde.
Intusschen bekleedde de jonge doctor ook in
de Orde verschillende functies: o.a. was hy in
het generaal klooster Santa Monica te Rome
Professor Cantus en Magister Chori, Professor
8. Llturgiae en Socius Maglstrt.
By zyn ultgebrelde kennis van Theologie
en Schriftuurwetenschap behaalde hjj voor
eenlge Jaren aan de Kerkmuziekschool te
Utrecht het diploma kerkorganist, en gaf o.a.
op het Maria-Congres te Nymegen in 1932 blijk
van zyn uitstekenden aanleg als dirigent, toen
hy de massale Gregorlaansche zanguitvoering
leidde. Bovendien was hy In verschillende
kloosters vooral onder zyn jongere confra
ters opgetreden als vormer en hervormer
van kerkzang' en koorgebed.
Den Jongen doctor, die behalve een zeldzaam
breede wetenschap ook bezit een grooten een
voud, harteiykheid en blijde opgeruimdheid,
brengen wy hier uit het vaderland van harte
een oprechten gelukwensch.
hard golfde van den wind? zy hielden hun lantaamtjes om
hoog en riepen den torretjes toe, dat se gauw zouden komen
helpen en direct -gingen se er op uit om *n scheepje te vinden.
ik mijn schreden.... hy was vlak by haar....
Welke blikken wisselden zy?.... ik draalde
hun den rug toe, ik wilde dat geluk niet teen,
maar ik hoorde eun bevende stem, die eers»
niet te herkennen was: .Liefste Fianpoiae....
o myft-schat!”
Toen gevoelde ft opeens een hevig verlangen
naar een dergeUjk geluk! Wat zou ft niet geven,
opdat de stem, zoo dlkwyis in myn droomen
gehoord, my „myn schat” sou noemen, maar het
is onmogeiyk. Ik sou te gelukkig zyn, ft ben
zulk een geluk niet waard!
Neen, Ik wil niet dansen; neef Barry-Montler.
die my komt ultnoodlgen, moet aanstonds maar
terugkomen. Ik wil liever op bet gras biyven
zitten onder deze seringenboom, alleen, een
zaam als een verlatene.... Wie bekommert zich
nog om my?
De muzikanten spelen een onestep, door
Mlchel uitgevonden: de muziek, het gelach en
gebabbel der Jongelieden vereenigt zich tot een
vrooiyk lawaai. Ik herken de verschillende
paren, neef Barry-Montier met Lily. Mlchel met
Paulette, Marianne met Maurice.... niemand
kykt naar my om.
De sensatie v»n
te voren al ondervonden heb, krijgt my op
nieuw te pakken. Zal myn gelaat met de ge
sloten oogen niet myn ellende verraden?
Komaan, ik moet die Impressie sten te verjagen
my verliezen In de vrooiyke groepen.
In de beweging, die Ik deed om myn ver-
doovlng van my af tï schudden, hief ft het
hoofd ,oix twee grijze oogen. die dierbare
oogen, waarvan ik soo dikwijls gedroomd had.
het wil rijke renten zal
schatten? Ik zal haar een benljdenswaardlge
positie verschaffen. Voor haar zal ik een ver
overaar worden, ik sal haar een troon geven
Weiyk aan dien van haar vad^r.... neen, daar
aan heeft hjj niet gedacht of by was te laf
om dat te willen.’
Myn
p zyn gemak had hy een coupé ultge-
I 1 zocht in den voor vertrek gereedstaan-
den trein, waarna hy zich behaaglijk
neervlyde by het raam.
Hy was handelsreizlger voor een papier- en
cartonnagefabciek, zat dageiyks in den trein,
reed dagelyks het land door en was nu bezig
syn krantje te leaen. Was byzonder vroeg dien
dag, seker wel 10 minuten vóór den tyd en hy
hoopte, als naar gewooniyk, dat hy den coupé
voor zich alleen eou houden. Wat echter niet
spo mocht zyn. «een! Juist op het allerlaatste
oogenbllk kwam nog een heer by hem binnen
vallen, die beleefd groette en dan tegenover
hem plaats nam.
De trein stoomde het station uit.
En belde heeren hielden zich schuil achter
een krant. Plozen haar uit, tot er niets meer
te pluizen viel. Wat na een goed half uur reeds
het geval bleek te syn. Toen legden belden
hun krant neer, staarden elkaar eens aan.
„Heeriyk weertje,” selde knikkend reiziger
no. 1, de man van de cartonnagefabrlek.
„Verrukkeiykl” stemde reiziger no. 2 toe.
.Maar ach, in den trein heb je er zoo weinig
aan. Wat my betreft, kon het ook wel slag
regenen. Ziet u. ft zit dagelyks in den trein.
Ik ben handelsrelzlger.”
„Handelsrelziger?” herhaalde peinzend rei
ziger no. 1. „Dat ben ik ook.” Waarna het
gesprek heel geanimeerd werd. Jk se waren
collega's. Hadden het over den treinenloop,
hadden het over de dienstregeling. Over de
verwarming der coupé's in den winter, over den
bouw der wagens. Over sneltreinen en boemel
dito's. Toen..'., begon het gesprek zelfs een
Iqtlome wending te nemen.
„Waarin reist u elgeniyk?” vroeg vriendelyk
reiziger no. 2.
„Ik? Voor een papier- en cartonnagefabrlek."
Waarop, aarzelend, reiziger no. 2 medeelde:
„Dat doe ik ook!"
Het gesprek werd nu zeer vertrouweiyk. Ja,
ze reisden selfs in dezelfde branche. Hadden
het nu over de voordeelen, welke papier bood
boven hout. Hadden het over de verpakking
van eieren en van gloeilampjes.
,JCn..._ waar gaat de reis elgeniyk heen?"
vroeg weer reiziger no. 1.
•Jtyzendam!” verzekerde de ander.
.Jtyzendam? Maar.... daar moet ft
heen. U wilt toch niet zeggen dat de zuivel
fabriek gaat bezoeken?"
Reiziger no. 2 knikte heel positief.
„Ja, daar moet ik Inderdaad syn. U ook?”
„Jawel, ik ook!"
Toen keken ze elkaar wel Ietwat vreemd aan.
Ze waren niet alleen collega’s, zelfs concur-
zy had een zeer lichteblauwe pongée aan en
die roode rozen brachten daar een levendige
tint aan.
„Beweeg je niet, laat my die rozen daar aan
je taille bevestigen!”
„Och, Denise, laat mU tvst. ft ban te
treurig om bloemen te dragen.”
„Deze staan je zoo goed! Wil Je dan niet
mooi zyn?”
„Noen....**
„Wees dan leeiyk voor myn part, maar set
niet aoo’n begrafenisgezicht. Denk aan de
gasten!”
„Waarover heb Je toch zoo lang met hem
gesproken?”
„Over Fleurvllle, over de vermakeiykheden
aldaar, dan over een boek, dat wy beiden had
den gelezen.”
Dat Interesseerde Francoise niet. „Is dat
alles?” sel se teleurgesteld en toch verlicht,
„Je hebt hem toch niet gezegd, dat ft hem
bemin
„Dat had je my toch verboden; ft heb zelfs
je naam niet genoemd!*’
„Och ja, ik heb toch ook mijn waardigheid
op te houden. Hy moet de perste syn. die
spreekt."
wy waren op het grasveld aangekomen, waar
mynheer Servolx, bevend van vreugde ons sag
naderen. Ik gaf hem een teeken om ons te
volgen naar een hekje, waar de Ineenge
strengelde takken van een bloeiende struik een
soort van prieel hadden gevormd. Ik had aan
Francoise voorgesteld daar te wachten tot de be
gonnen wals ten einde sou zyn. Nu vertraagde
Rij zend Am
Puffend, hygend, rijdt de locomotief het sta
tionnetje binnen. En nog vóór dat de trein
geheel stil staat, vliegen twee coupé’s open,
vlak naast elkaar, springen twee reizigers op
het perron, een lange magere en een korte
dikke. Rennen om het hardst naar den uit
gang, waarbybegri)pelykde korte
dikke achter biyft. Ni syn langen collega pas
seert hy het loket, ziet den ander dan haastig
het eenlge rijtuigje, dat op het
stond te wachten.
Diep zuchtte hy, wischte met zyn zakdoek
aan zyn voorhoofd. De afstand was te groot
om te loopen. Bovendien kon hy met zyn korte
beentjes het toch ook niet opnemen tegen dat
paard. Het was misschien wel een uur rijden.
En dan loopen....
Dus moest hy wat anders verzinnen. Slen
terde het dorp binnen, ontmoedigd, ontdaan.
En zag daar, toevallig, een ambulancewagen
staan, met twee paarden er voor, tameiyk pri
mitief.
.Mé koetsier,” vroeg hy, „waar wacht je op?"
„Nergens op. De rit is Juist afgeloopen.”
„Kun je my dan misschien ook meenemen?
Ik moet by de zuivelfabriek zijn. Wat zal dat
kosten?”
zieken!”
„Nou. jy zit er toch ook op? Voor een riks
doe je het zeker wel.”
„Stapt u maar In. mijnheer!”
^Ia ja. maar wacht eens even. Ik heb soo’n
hoofdpyn. Heb je ook een paar zwachtels voor
me?”
„Zwachtels? Wat wilde u daar mee doen?”
„Om myn hoofd bindenkrijg je nog een
riks.”
„O zeker mynheer, zeker, zeker, precies, zoo
als u verkiest. Dr zal even de verbandkist voor
u openmaken.”
Drie zwachtels kwamen te voorsehyn.
,JEn nu moet je myn heele hoofd omzwach
telen, zoo, dat alleen nog mijn oogen en neus
te zien zynkryg Je nóg een riks.”
„Heel graag, mynheer, heel graag.”
Vreeselyk Ingepakt, onherkenbaar, nam hy
elndeiyk plaats In den ziekenwagen. Ging ge
zellig in een hoekje zitten.
,£n nu zoo vlug je kunt naar de zuivelfa
briek. Onderweg zul Je een rijtuigje voorby-
komen met een oud sjokkend pftard ervoor. M
Dat moet Je voorby zien te komen. Begrepent»
Dan krijg je nog een riks.”
„Geheel tot uw orders, mynheer!”
icr
3$^