Tuimeltjë en Kruimeltje in het Kabouterkind l iKctu&Aaal aan den dag w 7 aak nachts komt het verleden, V staat daar, en staart ml) met donkere Biedrode, het jongste Duitsche dorp Zigeunerinnetje I 1 1 “jiniiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiffl VRIJDAG 17 JULI 1936 De jeugdvriend I H2J c l "■B Zomergenoegens Geld, dat later rijkelijk wordt terugbetaald ONTSTAAN UIT EEN MOERAS 1 tjl dia e«n nationaal-socialistisch ideaal vormen M DOOR ANNY VON PANHUIS IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH ---1 4- T OP f gaan, maar wil 4 BLUE BAND IN ’B N«*OWI|' I HOOFDrilUK. I (Wordt vervolgd.) 4 andermaal Et voorover 3 s Maar de habouterbaas wist niet dat Tuimeltje en Kruimeltje met de andere drie kabouters alweer vrooiyk naar liet kasteel hulppelden. Neen hl) vreesde het ergste en Uet iedereen het rouwkleed aantrekken, Uet een krans van levende bloemen maken en wachtte rwUgend de terugkomst van de wachters af. MH^HN B(J beken, bij rivieren! Wat of dit voor eèh Zomer is? Hoe dat wel af zal loopen? Ik vrees, de Zomer komt niet meer, De Zomer is ver dronken! Nu is de Zomer in het land. Nu trekken wij naar buiten En stijgt het regenwater soms Nog hooger dan je kuiten. Nu schieten tandems over straat, maken reuzentochten Verhalen later hoe we wel Met wind en stormweer vochten. Nu is "t de tijd voor ‘t lichte goed, Den trots der zomergasten Maar ‘t lichte goed blijft, goed bewaard. miitiimii ..IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU WF De Erasmuspenning van de Vereenigtng voor Penningkunst, geboetseerd door den beeldhouwer B. Ingenhouse te 's Gravenhageen uitgevoerd door de „Koninklijke Begeer" te Voorschoten HERMAN KRAMER öiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiinifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii We moeUn een grapje uithalen, zei Tuimeltje ineens en daar waren de anderen ook wel voor te vinden. Onderweg namen se groote doocen mee en daar werden Tuimeltje en Krul, meltje ingezet en meegedragen. Prik er wat gaatjes in. Ik heb niks geen lucht, riep een donkere stem uit de doos en daar hadden de kabouters nog niet eens aan gedacht. Met veel moeite waten de gaten er in en lachend gingen de drie, ka boutertjes met de doosen verder. Riedrode, het Jongste Duitsche dorp, be staat, in overeenstemming met de nationaal- soclalistische opvatting van het boerenwezen. aUeen uit erfhoeven. De erfhoeve welke geen nationaal-socialistische uitvinding is. doch een overblijfsel uit vóór-Chrlstelyke tijden dat zich In sommige deelen van Duitschland en ook ten onzent in Friesland, Drente en OverUsel tot en willen naar huis gaan. zijn beenen. ■JtU, dat was het. NU weet Je het!" aegt te na zou komen en riep; „Oa weg, loop naar Lindeman!" Dan heft de vader den arm op, maar niet tegen de vrouw, tegen den zoon. Die staat daar en kijkt zijn vader aan. Waarschijnlijk had die toegeslagen maar opeens staat Wil ly daar, naast Ludwig^ook bevend en zegt: „Dat moet u niet doen!” en pakt Bes sel’s arm en trekt hem naar beneden. De man zegt niets, hij kijkt ons drieën alleen maar aan. de vrouw schijnt hl) vergeten te hebben. „Ik zou ml)n zoon niet mogen slaan, als Ik dat wilde?” gromt hy nog. Maar dit grommen is als een aftrekkend onweer. Willy aegt: ..Ludwig is onze vriend, wanneer hy een man is. zooals u nu, dan zal hl) niet doen wat u van plan bent!” „Hoe ben Ik «dan?” vraagt de man en daarop zegt WiUy heel langzaam: „Dronken!" Er valt een stilte. Bessel laat op den stoel vallen, zijn hoofd Dan ligt het op de tafel. Ik denknu moeten wij biyven nog. In de stilte, die nog altijd heerscht, llooren wy Iets en weten eerst niet wat het is. Dan echter weten we het: de man daar weent.... Willy trekt me aan de jas. „Het is werkelijk tt)d, dat we gaan.” Ik houd de hand voor mijn mond, om het niet uit te schreien. Toen ik achter Willy de deur uitging, zag Ik nog hoe Ludwig naast zijn vader stond, hem over het prachtige haar streelde en hem Iets toefluisterdeWIJ zégen ook nog dat de bleeke vrouw wat dichter by trad, glimlachte en wij hoorden haar zeggen: „Kom, nu moet Je eens gauw eten, vader!” U dacht Immers, dat u nog bost »66r die andere euto hot kruispunt kon pesseeronl Meer langs den weg nfoet u dat niet „den ken", u moet *t zeker wetenl We moeten maar probeeren ergens een bruggetje te vinden, zei Kruimeltje en Tuimeltje, die daar nog niet aan gedacht had, vond dat een reuze idee. We vertrekken, zeiden ze tegen de tcrrenfamllie en gingen langs den slootkant verder. En nog geen half uur daarna kwamen ze warempel de drie ka boutertjes in rouwmantels tegen. „Wê leven nog hoera....” gilde Tuimeltje, we gaan direct mee on huppelend renden ze naar huis. In koffers en in kasten. Nu is ’t de tijd van zomercrime, Om toch niet te verbranden De menschen wrijven eerder nu Van kou nog in hun handen. Je hebt, stnds je een badpak kocht, Naar hitte zitten haken Nu is je badpak noodig om Een wandeling te maken. Nu is het zomer en toch tijd Voor bosch- en strasdplvieren, Maar ’t water, V water stroomt maar door den huldigen dag wist te handhaven, wordt tn het Derde Rijk beschouwd als het ideaal der landbouwende en veetelende bevolking. De erfhoeve de naam zegt bet reeds wordt geërfd. ZIJ put over van den vader op den oudsten zoon of op de oudste dochter, mits er geen zoons aanwezig zijn. De broers en zusters van den oudsten zoon kunnen niet op de erfhoeve „introuwen”. Zy zijn gedwongen een ander bedrijf te stichten, ook wanneer de vader of de oudste zoon niet in staat is om hen daarbij financieel te steunen. De erfhoeve moet zoo groot zyn dat zij in staat Is een welvarend boerengezin te onder houden. Gemiddeld het cijfer schommelt naar gelang van de vruchtbaarheid der streek waar een erfhoeve gevestigd is beschikt zl) over twintig tot dertig morgen land. De erf hoeve mag echter ook weer niet te groot zijn. Het nationaal-sociallsme te in beginsel tegen het grootgrondbezit en wanneer niet bepaalde belangen van algemeenen aard zich daartegen verzetten, dan wordt de grootgrondbezitter en met veertig of vijftig morgen land kan men dien titel reeds opgedrongen krijgen ver plicht om z}jn bezit te verkavelen. De boer is niet heelemaal vrij om met zijn erfhoeve te doen wat htf wlL Verwaarlooelng van zijn bezit heeft al heel spoedig ten ge volge dat hjj van zyn grond verdreven wordt. De erfhoeve valt dan ten deel aan zijn naaste familielid. Heeft hy geen familie, dan beslist de staat wie zijn opvolger wordt. Door middel van boerenleiders en allerlei bij zondere gerechtelüke instanties kan den boer ook verboden worden om op zijn grond iets te verbouwen dat schadelijk voor zijn akkers of voor het algemeen belang wordt geacht. De boer hoeft in deze niet slaafs te gehoorzamen aan den plaatselyken „Bauemführer breede wegen staan er voor hem open om in beroep te gaan. Het tweeledig doel dat de groote voorvechter van de erfhoeve. de Rtfksboerenlelder en mi nister van Landbouw Walther Darré. nastreeft, te uit een en ander duidelijk te herkennen. Hij wil, ten eerste, trachten een welvarenden boerenstand te scheppen die niet gemakkeltfk, zooals tn het diepst der crisis van enkele jaren geleden, tot den rand van den oeconomlschen ondergang kan worden gebracht. Hij heeft zich, ten tweede, een nauwkeurig contröle-apparaat verschaft dat hem in staat stelt om als het ware „op bestelling” uit den Duits^hen bodem te halen wat het Duitsche volk het eerst en het meest van noode heeft. De instelling van de erfhoeve heeft natuur lijk deze groote schaduwzijde dat een boer al leen maar zijn oudsten zoon onder dak kan brengen en zUn overige kinderen, hoogstens met een paar honderd mark op zak, de straat op moet sturen. Om hierin te voorzien worden er door den staat overal erfhoeven gebouwd. Duitschland heeft het voordeel dat het In de verste verte niet in staat is om zijn bevolking voldoende te voeden, en het kan dus zijn landbouwpro ductie rustig opvoeren. Het geld dat men thans uitgeeft, wordt later rükeiyk terugbetaald door den verminderden Invoer. Nu vertelt Ludwig hoe hjj eens op den avond van den loondag met moeder vader uit het café gehaald heeft, vader waa toen nog niet zoo ver weg geweest, dat hij het kwa lijk nam en ging mee. Moeder en zoon namen hem In hun midden, de eene rechts, de andere links. Het was zomeravond en nog niet don ker. Maar bl) de Ganzenmarkt ontmoetten zij den onderwijzer en den rector. Ludwig had zich om willen keeren of het gezicht tegen schou- wiBen maar 2.'. - I oogen aan. Ik kan dan niets zeggen, er het verleden voor me zegt ook niets; lang zaam lost het zich in de duisternis op. Laatst dwong een zeker iets ml) bij het in slapen de oogen op te slaan en daar is de speelkameraad van vroeger, bijna vijftig jaar la dat geleden. Ludwig Bessel staat voor me en staart me aan. Als kinderen hebben we el kander goed gekend; wat er verder van hem geworden is, weet ik niet. Ik denk dat hy een flinke kerel geworden is, want als kind was hjj al zoo sterk en zoo dapper. Maar nu staat hjj daar voor me, bleek, armoedig, met versleten costuum, en staart.... Ludwig Bessel. Zijn vader was sigarenmaker op de fabriek buiten de stad aan den Oostkant. dan ziet hij me recht in de oogen. „Als je om zoo n vullen streek weenen moet, dan ben je een zwakkeling”. Maar dan trekt hjj my bij den arm omhoog en zegt: „Kom. we gaan nog een beetje wandelen.” Als wij buiten komen, schijnt de avondzon en moolt het landschep. Op een avond zit ik met Willy Amman bij Ludwig op de kamer en wy spelen Lotto. Juf frouw Bessel is by de kachel bezig en kookt soep. Het ruikt goed. Als „de graaf" thuis komt, zal hy zeker tevreden zyn, denk ik Midden in het spel kykt Ludwig op, z’n neus vleugels trUlen; hy zegt: „Vader komt!” ZUn blik is als gebannen op de kamerdeur gericht Hy komt zwaar de treden op.daar staat Bessel in den deurpost. Ludwig fluistert my toe dat zyn vader maar een beetje dronken was, het zou goed gaan. De vrouw is vriendelyk, nqpmt haar man by den arm, hy valt eenigs- zms zwaar op den stoel. „Willen we gaan eten?” vraagt de vrouw. „Wie spreekt er van eten?” gromt de man. JLudwig, kom hier!” „Wat moet ik doen?” vraagt Ludwig, maar tegeiykertyd staat hy reeds voor zyn vader..,. ,,’t Is goed,” zegt de vader. „Wie zyn die twee daar in den hoek?” „Myn vrienden. Wy hebben gespeeld.” D? vrouw heeft borden op tafel gezet en soep opgeschept. „Eet, vader,” zegt ze. Terwyi de man den’ lepel pakt, stoot zyn elleboog tegen het bord, en daar dit flink vol is, gaat er wat over den rand. Dat maakt hem woedend en hy roept: „Wie heeft Je gezegd soep te koken?” en hy schuift het bord weg. Misschien was alles nog goed afgeloopen, maar Ludwig begon opeens te beven. Vader stond op, met geen booze bedoe lingen, maar Ludwig dacht dat hy zyn moeder Ludwig. „Dat was vreeseiyk,” zeg ik en kyk In de schemering Ludwig aan. Zyn oogen staren recht voor rich uit, zy hebben een afwezige uitdrukking, ik zeg:7 „Als je voer noodig hebt voor je konynen, kan ik wat geven, als ik het moeder zeg." Maar hy wenkt met de hand. lezen hebben, waarin «n kasteel Dittborn sprake was.” .Dittborn, Dittborn," peinsde zyn vrouw op denzelfden droomerigen toon, .maar natuuriyk. nu herinner ik ’t me ook.” Ze schonk baar man een nieuw kopje koffie in en ging op een ouderwetschen rieten stoel naast hem zitten. Jtr stond Immers een paar maanden geleden in onze „Weekrevue” een geïllustreerd artikel over oude Duitsche kasteelen, waar bet heet te spoken. Een serie van alle mogeiyke grieze- dlgheden, te beginnen met de witte vrouw van dè Hohensollem. Kasteel Dittborn werd ook ge noemd, maar wét daar nu precies aan de band was, ben ik werkeiyk vergeten.” De dirigent knikte. „Dét was 1. Marie, Je hebt geiyk. Ik weet nu, waarom die naam me bekend voorkwam. Zeg 'na, kun Je dat bewuste nummer niet eens opsoeken? Nu ik weet, dat kasteel Dittborn het toekomstige tehuis van Josefa gaat wor den, zou ik die passage nog wel eens zan dachtig willen overlezen.” Na een vlug klopje wipte Josefa zelf binnen, aangekleed om uit te gaan. .Morgen, mynheer Kruschina. lekker geste- pen? En hebt u van uw vrouw het groote nieuws al gehoordJat Ik heb intusrv.hen viytig het spoorboekje bestudeerd, en ontdekt, dat ik morgenochtend al om zes uur weg ral moeten, dan ben ik ’s middags om drie uur aan het station Grelfstal, waar ik sou worden af gehaald.” Da oude heeg vertelde atfn jogde, wat hU komst gedacht en voor u gezorgd, daar sou ik op kunnen zweren. Maar 't is allemaal te gauw gegaan.” Het meisje bleef secondenlang peinzend voor zich uitstaren, toen streek ze langzaam met de hand over haar donker haar. „We zullen nu maar niet meer over treurige dingen pra ten, mevrouw Kruschina, want ik heb nu immers alle reden om biy en dankbaar te zyn. Ik ben voorlooplg bezorgd. Morgen vroeg wilde ik al vertrekken, ik zal eerst het spoorboekje eens gaan bestudeeren en dan meteen naar Dittborn telegrafeeren." a Haastig verliet Josefa de keuken. De oude dame nam het blad met het ontbyt op en bracht het naar de huiskamer, waar haar man gemoedeiyk op de sofa zat en op haar wachtte. „Juffrouw Burger heeft de betrekking ge kregen, man, en de barones wil zelfs, dat ze onmlddeliyk overkomt,” begon se dadeiyk, zoodra ze In de kamer was. De oude heer met den dunnen grysen lok op het voorhoofd, waarop hy buitengewoon fier was, tikte met het beenen lepeltje zyn ei stuk. ,^oo, zoo, is ze geslaagd, het arme ding. Als se nu verder* ook maar een beetje geluk heeft Dat is haar waarachtig gegund.” Hy nam een slok van zyn heete koffie. „Ze heeft al pech genoeg gehad in haar jonge leven, het „Zigeunerinnetje” want dien naam zal ze hier wel nooit meer kwyt raken. Eerst sterft haar moeder, die immers werkeiyk *n zigeunerin geweest moet zyn, die de schilder Burger efgeps uit KmtM heeft meegebrachv. moeders derdoek leggen... „de graaf” bleef staan, «waaide den styven vil ten hoed en riep: „Goeden Wy staan met drieën in den lente-avond, avond, heeren!” Hy stond niet al te vast zoo juist met zyn vrouw bepraat had. Josefa’s donkere oogen begonnen te glinsteren. „Maar dit’ zou moppig zyn, als 1 op Dittborn echt spookte! Ik heb al die griezel verhalen altyd machtig interessant gevonden I Ik zou me niets kosteiykers kunnen denken, dan dat ik *s avonds laat in de kasteelgan- gen opeens de een of andere oude burchtvrouw op 'r sleep trapte, of tegen *n voorvader in een knarsend harnas aanbotste!” De oude mevrouw Kruschina hief afwerend de hand op. Ze had een stapeltje oude num mers van haar lijfblad uit een kastje genomen en bladerde er yverig in. Weldra had ze de pagina gevonden, die ze zocht en hield die Josefa Burger voor. Het meisje keek vluchtig over de regels en las toen hardop. „Ook om kasteel Dittborn in de mark Bran denburg hangt het geheimzinnig waas van een oude sage. Daar kondigt nameiyk, naar de volksmond wil, een s[>ookschlmmel van gewel dige afmetingen den bewoners bijzondere gebeurtenissen aan.” 'Verrukt zwaaide Josefa met het blad. ,jSr spookt een schimmel on Dittborn, een schimmel I HK dat is gelukkig weer eens wat anders dan die eeuwige voor vaderen met rammelende ketenen of met hun eigen hoofd onder hun arm. Mevrouw Kruschina keek bedenkeiyk. „Ik voor my sou een spookpaard nog tien keer grlesellger vinden dan een menscheiyke geest- verschynlngl” Het is de taak van den Arbeidsdienst om de bebouwde oppervlakte van het Duitsche Rijk met een achtste te vermeerderen. Overal waar een stuk moeras wordt drooggelegd, een deel der wadden wordt ingedykt, een vruchtbare helling wordt vry gemaakt van kreupelbosch, verryzen nieuwe erfhoeven die de zonen en dochters van boeren uit alle deelen van Duitschland opnemen. Overbodig te zeggen dat de staat niet een ongeteld aantal boerengezinnen gratis aan een boerdery, een paar koelen, varkens, geiten, kipper), eenden, een boomgaard en twintig tot dertig morgen welland en akkers helpen kan. De boer, wien een erfhoeve te beurt valt, moet de zuivere kosten daarvan plus een matige rente terug betalen. Deze betaling is niet overal het zelfde. In het nieuwe Duitsche dorp Riedrode zyn de voorwaarden al byzon- der gunstig, daar van de bewoners der daar gevestigde zes-en-tirintig erfhoeven geen pfen nig vooruit wordt geëlscht. Het eerste Jaar hoeven slf ook nog niets te betalen. Het tweede Jaar eischt de staat 210 mark; het derde jaar 420 mark; het vierdejaar 680 mark. Met ingang van het vyfde jaar be dragen de vaste lasten van den boer 890 mark welke voortduren, tot de twlntig-dulzend mar< welke zyn erfhoeve kost, plus de rente betaald syn. ok het nationaal-sociallsme heeft thans, evenals het fascisme, een moeras droog gelegd, en met groote feesteiykheden werd een splinternieuw dorp ingewyd. Riedrode is kleiner, beduidend kleiner zelfs dan Saban- dia, Llttorla, Aprilia en hoe verder die nieuwe dorpen tusschen Rome en Napels beeten. Maar daar staat tegenover dat de door het fascisme drooggelegde Pontynsche moerassen 60.000 HA. groot zyn, terwyi van het Rled-moeras een oppervlaktp van 75.400 H.A. voor landbouw en veeteelt geschikt werd gemkakt. Hef Ried-moeras ligt niet ver van Frankfurt am Main, in Hessen Nassau, tusschen Worms en BUrstadt. Het ontstond doordat de Rjjnran bedding veranderde. Reeds voor zes eeuwen heeft men zich met de drooglegging ervan be zig gehouden, doch de Ryn bleek door allerlei onderaardse he waterwegen nog steeds in ver binding te staan met zyn vroegere bedding en tegen dergelyke moellykheden waren de toen malige technische hulpmiddelen niet opge wassen. Eerst na de „Machtübemahme” kon men met de hulp van den pas opgerichten Ar beidsdienst het kolossale karwei, dat zonder een instelling als den Arbeidsdienst alleen el wegens de ontsagiyke kosten onmogeiyk want veel te duur sou zyn geweest, aan pakken. In drie jaren ttfds werden duizenden hectaren woud gekapt, tientallen afwaterings kanalen gegraven, wegen aangelegd en boerde rijen gebouwd. Josefa Burger leunde uit het open raam van de benedenverdieping en- keek vol ver wachting uit naar den postbode, die juist aan den overkant van de smalle, klelnsteedsche •trast uit een portiek kwam. Hy liet haar al van verre een brief zien, dien Joeefa, nadat de man hem door het raam had aangereikt, haastig openscheurde. Haar hart bonsde hef tig en in haar geest was maar één gedachte: „Och lieve hemel, als ze me in Dittborn nou toch maar willen hebben!” Ze las jachtig het schrijven door, en haar •mal. bruin gezichtje kleurde dieprood van blijdschap en verrassing. -Mevrouw Kruschina!” galmde ze, en vloog naar de keuken, waar de vrouw van den dirt- ««nt Kruschina juist bezig was het ontbyt voor haar man klaar te maken. .Mevrouw Kruschina, lieve mevrouw Kruschina, elndeiyk ben ik dan geslaagd met ten nieuwe baan! Maar 't was ook hoog tijd. hebben gespeeld Willy Amman, Ludwig Bessel en Ik. Plotseling aegt Ludwig zachtjes hy is een beetje heeach: „Daar komt myn vader!” en gaat wat terug, om in de schaduw van den uitbouw van het huis, waar Willy, die. geen vader heeft, woont, te biyven staan. Wy houden ons ook terug, want wy weten al waarom Ludwig niet gezien wil worden. Daar komt de vader. Hy heeft een bynaarn .Het is immers niet daarom," zegt hy. Maar en wordt „de graaf” genoemd, omdat hy een groote knappe man is met langen vollen baard. Terwijl hy zoe door de straat onder het jonge loof der linden nadfcrt, zwiert hy geweldig. Hy is dronken, zyn ademhaling gaat zwaar en stootend.... niemand zegt iets. wy weten het: „de graaf” is dikwyls dronken. Willy’s broer komt uit het huis en zegt: „Het eten is direct klaar, je moet binnenko men.” Verderop roept myn zuster my. Maar het is nu toch onmogeiyk Ludwig alleen te la ten staan, nu men niet weet wat hy doen zal. wy zwygen, maar nu zegt Ludwig: „Ga maar, ik loop nog een paar straten om.” ^Ta, en dan?” „Dan?? Dat weet ik niet. Als het goed gaat, legt hy zich thuis te ruste en slaapt. Het kan echter ook gebeuren dat hy herrie maakt en als moeder dan niet heel stil is, slaat hy alles kort en klein." Hy zegt dat zoo rustig, als vertelde hy iets heel gewoons, wy ademen beklemd. „Wil je by ons slapen?” zegt Willy, „wy kunnen op de sofa plaats maken.” Ludwig schudt het hoofd. „Ga naar binnen. Je broer roept alweer.” Dan gaat Willy en laat ons alleen. „Ga jy nu ook,” zegt Ludwig tegen my. Ik raak hem met de hand aan, ik zou graag iets zeggen, vind echter niet de Juiste woorden en kyk hem aan. Nu glimlacht hy en zegt: ,,’t Is goed, ik weet het.... je wordt alweer geroepen. Moeder heeft aardappelsoep gekookt: Ik ga ook eten. .Maar ga toch,” zegt hy, als ik aarzel. „Ga nu!” En ik ga, langzaam, terwyi ik telkens om- kljk. zyn gestalte verdwynt in de duisternis. Ik geloof dat hy niet meer door de straten heeft geloopen, maar geluisterd heeft tegenover het huis waar hy woont, of het stil bleef, nadat de vader binnengegaan is. Den volgenden dag zyn wy op straat aan het knikkeren. Willy en ik. Daar komt Ludwig aan, biyft staan en kykt. „Speel mee,” zeggen wy byna tegeiykertyd. Maar hy schudt het hoofd en zegt: „Ik ga wat anders doen.” „Wat dan?” Hy glimlacht gedwongen. Wat dan? .Knollen gappen in de schuur van Osthof. voor myn konynen.” wy kyken hem zeer ongeloovig aan. Maar dan zegt Ludwig al tegen my: „Ga je mee? Jou kan ik daarby gebruiken.” Willy fluistert my toe: „Cfa mee, *t is Im mers onzin wat hy zegt; hy zal je wat willen vertellen.” Bliksemsnel gaat het door myn hoofd: al is myn vader ook arm, ik ben een handwer- kerszoon, In het voer voor de geiten wordt eeriyk op gehuurd land gehaald; welnu, als hy gappen wil.... maar dan zegt Willy: „Ga toch mee, ga toch!” En ik ga mee. In de schuur is het schemerig. Ludwig zegt: „Ik wist dat de knechts buiten zyn met de paarden”, en hy laat zich op een hoop stroo vallen. ,Je was dus niet van plan te gappen?" vroeg Ik. Hy lachte en zei: „Ben jy altyd zoo dom? Oa zitten, hlerl” Een poosje zeggen we geen van beiden iets, tot Ludwig begint: Of ik my al wel eens ge schaamd heb? Dat is een gekke vraag. Welk kind heeft zich nog nooit geschaamd? Maar over zulke dingen kan men toch niet spreken. Dan sterft ook nog haar vader, die by z’n leven geld in overvloed verdiende, maar niets dan ’n paar begonnen schilderijen naliet. Dan neemt mevrouw von Durkhardt het meisje als gezelschap by zich in huls en krijgt *n paar jaar later plotseling *n hartverlamming, zonder liet arme schaap een kleinigheid na te laten. En nu moet ze onder vreemden! Ik heb *t altyd lief van Je gevonden, Marie, dat JU haar zoo spontaan aanbood, by ons te komen tot ze iets gevonden had - nu Is t ook niet zo'n erge overgang voor haar." Mevrouw Kruschina glimlachte ren beetje verlegen. „Och, dat heeft toch niets te beteckenen ik heb *t Zigeunerinnetje toch altyd al zoo graag mogen lyden al in de dagen, toen se r.og *n verwend poppetje thuis was en met 'r vioolkast hier kwam om by jou les te nemen. Je moet wel van haar houden, of je wilt of niet,” voegde ze er ontroerd by, jss is zoo oprecht en zoo goedhartig en daarby zoo beeldmooi.” De oude heer knikte met vollen mond en herhaalde, zy het ook ietwat onduldeiyk: „Beeldmooi.” Na een poosje vroeg hy: ,M°e heet die bezitting, waar ie nu naar toe gaat?” .Dittborn, net als de familie, die het Be woont, en het ligt in Duitschland, in de mark Brandenburg." was het antwoord. .Dittborn. Dittborn,” prevelde de oude heer langzaam voor zich heen, peinzend de letter grepen rekkend. ,Dle naam is me laatst al opgevallen, toen se er de eerste maal over qvak; ik moe» eena ooit iets gehoord of ga- S? ik mocht toch niet langer misbruik maken van uw goedheid!” Het Jonge meisje haalde den brief uit de enveloppe en las hem voor, terwyi de moeder- lyke grijze dame aandachtig luisterde. „Onder alle sollicitaties, die op onze adver tentie om een gezelschapsdame voor myn moeder inkwamen, maakte uw schrijven en het bygevoegde portret op myn moeder zoowel als op my den aangenaamsten Indruk en wy ver zoeken u, de betrekking zoo spoedig mogeiyk te willen aanvaarden. Gaarne zien wy uw telegrafisch bericht tegemoet, met welken trein wy u mochten verwachten, zoodat.u kunt wor den afgehaald. Met de meeste hoogachting, Malte, Freiherr von Dittborn.” Josefa streek in gedachten over het gelige, geschepte papier. „Och mevrouw Kruschina, wat ben ik toch biy, eindelijk ren onderdak gevonden te heb ben!” De oudere vrouw knikte bedachtzaam. „Laten we hbpen, dat *t onderdak goed is, en duurzaam.” Het Jonge meisje glimlachte. „Ik ben vol goeden moed.” zei ze; toen, ernstlgeg; .Maar of ik 't nog ooit in m’n leven zóó zal treffen als by mevrouw von Durkhardt, by wie Ik drie jaar lang een echt thuis had, zooglat ft byna niet voelde, dat ft een arme wees was dat betwijfel Ik toch.” Mevrouw Kruschina knikte bevestigend. ^Ja, ze was dan ook de goedheid self. En als se niet zoo plotseling gestorven was, dan had se ook vast en zeker wal aan uw toe- 142

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 9