Tuimeltjë en Kruimeltje in het Kabouterkind
l
iKctu&Aaal aan den dag
w 7 aak nachts komt het verleden,
V staat daar, en staart ml) met donkere
Biedrode, het jongste Duitsche dorp
Zigeunerinnetje
I
1
1
“jiniiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiffl
VRIJDAG 17 JULI 1936
De jeugdvriend
I
H2J
c
l
"■B
Zomergenoegens
Geld, dat later rijkelijk
wordt terugbetaald
ONTSTAAN UIT EEN
MOERAS
1
tjl
dia e«n nationaal-socialistisch
ideaal vormen
M
DOOR ANNY VON PANHUIS
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
---1
4-
T
OP
f
gaan, maar wil
4
BLUE BAND IN
’B
N«*OWI|'
I
HOOFDrilUK. I
(Wordt vervolgd.)
4
andermaal
Et voorover
3
s
Maar de habouterbaas wist niet dat Tuimeltje en Kruimeltje
met de andere drie kabouters alweer vrooiyk naar liet kasteel
hulppelden. Neen hl) vreesde het ergste en Uet iedereen het
rouwkleed aantrekken, Uet een krans van levende bloemen
maken en wachtte rwUgend de terugkomst van de wachters af.
MH^HN
B(J beken, bij rivieren!
Wat of dit voor eèh Zomer is?
Hoe dat wel af zal loopen?
Ik vrees, de Zomer komt niet meer,
De Zomer is ver dronken!
Nu is de Zomer in het land.
Nu trekken wij naar buiten
En stijgt het regenwater soms
Nog hooger dan je kuiten.
Nu schieten tandems over straat,
maken reuzentochten
Verhalen later hoe we wel
Met wind en stormweer vochten.
Nu is "t de tijd voor ‘t lichte goed,
Den trots der zomergasten
Maar ‘t lichte goed blijft, goed
bewaard.
miitiimii ..IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU
WF
De Erasmuspenning van de Vereenigtng voor Penningkunst, geboetseerd door den
beeldhouwer B. Ingenhouse te 's Gravenhageen uitgevoerd door de „Koninklijke Begeer"
te Voorschoten
HERMAN KRAMER
öiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiinifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
We moeUn een grapje uithalen, zei Tuimeltje ineens en daar
waren de anderen ook wel voor te vinden. Onderweg namen
se groote doocen mee en daar werden Tuimeltje en Krul,
meltje ingezet en meegedragen. Prik er wat gaatjes in. Ik heb
niks geen lucht, riep een donkere stem uit de doos en daar
hadden de kabouters nog niet eens aan gedacht. Met veel
moeite waten de gaten er in en lachend gingen de drie, ka
boutertjes met de doosen verder.
Riedrode, het Jongste Duitsche dorp, be
staat, in overeenstemming met de nationaal-
soclalistische opvatting van het boerenwezen.
aUeen uit erfhoeven. De erfhoeve welke geen
nationaal-socialistische uitvinding is. doch een
overblijfsel uit vóór-Chrlstelyke tijden dat zich
In sommige deelen van Duitschland en ook ten
onzent in Friesland, Drente en OverUsel tot
en willen naar huis gaan. zijn beenen.
■JtU, dat was het. NU weet Je het!" aegt
te na zou komen en riep; „Oa weg, loop naar
Lindeman!" Dan heft de vader den arm op, maar
niet tegen de vrouw, tegen den zoon. Die staat
daar en kijkt zijn vader aan. Waarschijnlijk
had die toegeslagen maar opeens staat Wil
ly daar, naast Ludwig^ook bevend en
zegt: „Dat moet u niet doen!” en pakt Bes
sel’s arm en trekt hem naar beneden. De man
zegt niets, hij kijkt ons drieën alleen maar aan.
de vrouw schijnt hl) vergeten te hebben.
„Ik zou ml)n zoon niet mogen slaan, als Ik
dat wilde?” gromt hy nog. Maar dit grommen
is als een aftrekkend onweer. Willy aegt:
..Ludwig is onze vriend, wanneer hy een man
is. zooals u nu, dan zal hl) niet doen wat u
van plan bent!”
„Hoe ben Ik «dan?” vraagt de man en daarop
zegt WiUy heel langzaam: „Dronken!"
Er valt een stilte. Bessel laat
op den stoel vallen, zijn hoofd
Dan ligt het op de tafel.
Ik denknu moeten wij
biyven nog.
In de stilte, die nog altijd heerscht, llooren
wy Iets en weten eerst niet wat het is. Dan
echter weten we het: de man daar weent....
Willy trekt me aan de jas. „Het is werkelijk
tt)d, dat we gaan.”
Ik houd de hand voor mijn mond, om het
niet uit te schreien.
Toen ik achter Willy de deur uitging, zag
Ik nog hoe Ludwig naast zijn vader stond, hem
over het prachtige haar streelde en hem Iets
toefluisterdeWIJ zégen ook nog dat de
bleeke vrouw wat dichter by trad, glimlachte
en wij hoorden haar zeggen: „Kom, nu moet Je
eens gauw eten, vader!”
U dacht Immers, dat u nog bost
»66r die andere euto hot kruispunt
kon pesseeronl Meer langs
den weg nfoet u dat niet „den
ken", u moet *t zeker wetenl
We moeten maar probeeren ergens een bruggetje te vinden,
zei Kruimeltje en Tuimeltje, die daar nog niet aan gedacht
had, vond dat een reuze idee. We vertrekken, zeiden ze tegen
de tcrrenfamllie en gingen langs den slootkant verder. En
nog geen half uur daarna kwamen ze warempel de drie ka
boutertjes in rouwmantels tegen. „Wê leven nog hoera....”
gilde Tuimeltje, we gaan direct mee on huppelend renden ze
naar huis.
In koffers en in kasten.
Nu is ’t de tijd van zomercrime,
Om toch niet te verbranden
De menschen wrijven eerder nu
Van kou nog in hun handen.
Je hebt, stnds je een badpak kocht,
Naar hitte zitten haken
Nu is je badpak noodig om
Een wandeling te maken.
Nu is het zomer en toch tijd
Voor bosch- en strasdplvieren,
Maar ’t water, V water stroomt
maar door
den huldigen dag wist te handhaven, wordt tn
het Derde Rijk beschouwd als het ideaal der
landbouwende en veetelende bevolking.
De erfhoeve de naam zegt bet reeds
wordt geërfd. ZIJ put over van den vader op
den oudsten zoon of op de oudste dochter, mits
er geen zoons aanwezig zijn. De broers en
zusters van den oudsten zoon kunnen niet op
de erfhoeve „introuwen”. Zy zijn gedwongen
een ander bedrijf te stichten, ook wanneer de
vader of de oudste zoon niet in staat is om
hen daarbij financieel te steunen.
De erfhoeve moet zoo groot zyn dat zij in
staat Is een welvarend boerengezin te onder
houden. Gemiddeld het cijfer schommelt
naar gelang van de vruchtbaarheid der streek
waar een erfhoeve gevestigd is beschikt zl)
over twintig tot dertig morgen land. De erf
hoeve mag echter ook weer niet te groot zijn.
Het nationaal-sociallsme te in beginsel tegen
het grootgrondbezit en wanneer niet bepaalde
belangen van algemeenen aard zich daartegen
verzetten, dan wordt de grootgrondbezitter
en met veertig of vijftig morgen land kan men
dien titel reeds opgedrongen krijgen ver
plicht om z}jn bezit te verkavelen.
De boer is niet heelemaal vrij om met zijn
erfhoeve te doen wat htf wlL Verwaarlooelng
van zijn bezit heeft al heel spoedig ten ge
volge dat hjj van zyn grond verdreven wordt.
De erfhoeve valt dan ten deel aan zijn naaste
familielid. Heeft hy geen familie, dan beslist
de staat wie zijn opvolger wordt.
Door middel van boerenleiders en allerlei bij
zondere gerechtelüke instanties kan den boer
ook verboden worden om op zijn grond iets te
verbouwen dat schadelijk voor zijn akkers of
voor het algemeen belang wordt geacht. De
boer hoeft in deze niet slaafs te gehoorzamen
aan den plaatselyken „Bauemführer breede
wegen staan er voor hem open om in beroep
te gaan.
Het tweeledig doel dat de groote voorvechter
van de erfhoeve. de Rtfksboerenlelder en mi
nister van Landbouw Walther Darré. nastreeft,
te uit een en ander duidelijk te herkennen. Hij
wil, ten eerste, trachten een welvarenden
boerenstand te scheppen die niet gemakkeltfk,
zooals tn het diepst der crisis van enkele jaren
geleden, tot den rand van den oeconomlschen
ondergang kan worden gebracht. Hij heeft zich,
ten tweede, een nauwkeurig contröle-apparaat
verschaft dat hem in staat stelt om als het
ware „op bestelling” uit den Duits^hen bodem
te halen wat het Duitsche volk het eerst en
het meest van noode heeft.
De instelling van de erfhoeve heeft natuur
lijk deze groote schaduwzijde dat een boer al
leen maar zijn oudsten zoon onder dak kan
brengen en zUn overige kinderen, hoogstens
met een paar honderd mark op zak, de straat
op moet sturen.
Om hierin te voorzien worden er door den
staat overal erfhoeven gebouwd. Duitschland
heeft het voordeel dat het In de verste verte
niet in staat is om zijn bevolking voldoende
te voeden, en het kan dus zijn landbouwpro
ductie rustig opvoeren. Het geld dat men thans
uitgeeft, wordt later rükeiyk terugbetaald door
den verminderden Invoer.
Nu vertelt Ludwig hoe hjj eens op den
avond van den loondag met moeder vader
uit het café gehaald heeft, vader waa toen
nog niet zoo ver weg geweest, dat hij het kwa
lijk nam en ging mee. Moeder en zoon namen
hem In hun midden, de eene rechts, de andere
links. Het was zomeravond en nog niet don
ker. Maar bl) de Ganzenmarkt ontmoetten zij
den onderwijzer en den rector. Ludwig had
zich om willen keeren of het gezicht tegen
schou-
wiBen
maar
2.'.
-
I
oogen aan. Ik kan dan niets zeggen, er
het verleden voor me zegt ook niets; lang
zaam lost het zich in de duisternis op.
Laatst dwong een zeker iets ml) bij het in
slapen de oogen op te slaan en daar is de
speelkameraad van vroeger, bijna vijftig jaar
la dat geleden. Ludwig Bessel staat voor me
en staart me aan. Als kinderen hebben we el
kander goed gekend; wat er verder van hem
geworden is, weet ik niet. Ik denk dat hy een
flinke kerel geworden is, want als kind was hjj
al zoo sterk en zoo dapper. Maar nu staat hjj
daar voor me, bleek, armoedig, met versleten
costuum, en staart.... Ludwig Bessel. Zijn
vader was sigarenmaker op de fabriek buiten
de stad aan den Oostkant.
dan ziet hij me recht in de oogen.
„Als je om zoo n vullen streek weenen moet,
dan ben je een zwakkeling”. Maar dan trekt
hjj my bij den arm omhoog en zegt: „Kom.
we gaan nog een beetje wandelen.”
Als wij buiten komen, schijnt de avondzon
en moolt het landschep.
Op een avond zit ik met Willy Amman bij
Ludwig op de kamer en wy spelen Lotto. Juf
frouw Bessel is by de kachel bezig en kookt
soep. Het ruikt goed. Als „de graaf" thuis
komt, zal hy zeker tevreden zyn, denk ik
Midden in het spel kykt Ludwig op, z’n neus
vleugels trUlen; hy zegt: „Vader komt!” ZUn
blik is als gebannen op de kamerdeur gericht
Hy komt zwaar de treden op.daar staat
Bessel in den deurpost. Ludwig fluistert my toe
dat zyn vader maar een beetje dronken was,
het zou goed gaan. De vrouw is vriendelyk,
nqpmt haar man by den arm, hy valt eenigs-
zms zwaar op den stoel.
„Willen we gaan eten?” vraagt de vrouw.
„Wie spreekt er van eten?” gromt de man.
JLudwig, kom hier!”
„Wat moet ik doen?” vraagt Ludwig, maar
tegeiykertyd staat hy reeds voor zyn vader..,.
,,’t Is goed,” zegt de vader. „Wie zyn die
twee daar in den hoek?”
„Myn vrienden. Wy hebben gespeeld.”
D? vrouw heeft borden op tafel gezet en soep
opgeschept. „Eet, vader,” zegt ze. Terwyi de
man den’ lepel pakt, stoot zyn elleboog tegen
het bord, en daar dit flink vol is, gaat er wat
over den rand. Dat maakt hem woedend en hy
roept: „Wie heeft Je gezegd soep te koken?”
en hy schuift het bord weg. Misschien was alles
nog goed afgeloopen, maar Ludwig begon opeens
te beven. Vader stond op, met geen booze bedoe
lingen, maar Ludwig dacht dat hy zyn moeder
Ludwig.
„Dat was vreeseiyk,” zeg ik en kyk In de
schemering Ludwig aan. Zyn oogen staren
recht voor rich uit, zy hebben een afwezige
uitdrukking, ik zeg:7 „Als je voer noodig hebt
voor je konynen, kan ik wat geven, als ik het
moeder zeg." Maar hy wenkt met de hand.
lezen hebben, waarin «n kasteel Dittborn
sprake was.”
.Dittborn, Dittborn," peinsde zyn vrouw op
denzelfden droomerigen toon, .maar natuuriyk.
nu herinner ik ’t me ook.” Ze schonk baar
man een nieuw kopje koffie in en ging op een
ouderwetschen rieten stoel naast hem zitten.
Jtr stond Immers een paar maanden geleden
in onze „Weekrevue” een geïllustreerd artikel
over oude Duitsche kasteelen, waar bet heet
te spoken. Een serie van alle mogeiyke grieze-
dlgheden, te beginnen met de witte vrouw van
dè Hohensollem. Kasteel Dittborn werd ook ge
noemd, maar wét daar nu precies aan de band
was, ben ik werkeiyk vergeten.”
De dirigent knikte.
„Dét was 1. Marie, Je hebt geiyk. Ik weet
nu, waarom die naam me bekend voorkwam.
Zeg 'na, kun Je dat bewuste nummer niet eens
opsoeken? Nu ik weet, dat kasteel Dittborn
het toekomstige tehuis van Josefa gaat wor
den, zou ik die passage nog wel eens zan
dachtig willen overlezen.”
Na een vlug klopje wipte Josefa zelf binnen,
aangekleed om uit te gaan.
.Morgen, mynheer Kruschina. lekker geste-
pen? En hebt u van uw vrouw het groote
nieuws al gehoordJat Ik heb intusrv.hen
viytig het spoorboekje bestudeerd, en ontdekt,
dat ik morgenochtend al om zes uur weg ral
moeten, dan ben ik ’s middags om drie uur
aan het station Grelfstal, waar ik sou worden
af gehaald.”
Da oude heeg vertelde atfn jogde, wat hU
komst gedacht en voor u gezorgd, daar sou ik
op kunnen zweren. Maar 't is allemaal te gauw
gegaan.”
Het meisje bleef secondenlang peinzend voor
zich uitstaren, toen streek ze langzaam met de
hand over haar donker haar. „We zullen
nu maar niet meer over treurige dingen pra
ten, mevrouw Kruschina, want ik heb nu
immers alle reden om biy en dankbaar te zyn.
Ik ben voorlooplg bezorgd. Morgen vroeg wilde ik
al vertrekken, ik zal eerst het spoorboekje eens
gaan bestudeeren en dan meteen naar
Dittborn telegrafeeren." a
Haastig verliet Josefa de keuken. De oude
dame nam het blad met het ontbyt op en
bracht het naar de huiskamer, waar haar man
gemoedeiyk op de sofa zat en op haar wachtte.
„Juffrouw Burger heeft de betrekking ge
kregen, man, en de barones wil zelfs, dat ze
onmlddeliyk overkomt,” begon se dadeiyk,
zoodra ze In de kamer was.
De oude heer met den dunnen grysen lok
op het voorhoofd, waarop hy buitengewoon
fier was, tikte met het beenen lepeltje zyn ei
stuk.
,^oo, zoo, is ze geslaagd, het arme ding.
Als se nu verder* ook maar een beetje geluk
heeft Dat is haar waarachtig gegund.”
Hy nam een slok van zyn heete koffie. „Ze
heeft al pech genoeg gehad in haar jonge
leven, het „Zigeunerinnetje” want dien naam
zal ze hier wel nooit meer kwyt raken. Eerst
sterft haar moeder, die immers werkeiyk *n
zigeunerin geweest moet zyn, die de schilder
Burger efgeps uit KmtM heeft meegebrachv.
moeders
derdoek
leggen...
„de graaf” bleef
staan, «waaide
den styven vil
ten hoed en
riep: „Goeden
Wy staan met drieën in den lente-avond, avond, heeren!” Hy stond niet al te vast
zoo juist met zyn vrouw bepraat had. Josefa’s
donkere oogen begonnen te glinsteren.
„Maar dit’ zou moppig zyn, als 1 op
Dittborn echt spookte! Ik heb al die griezel
verhalen altyd machtig interessant gevonden I
Ik zou me niets kosteiykers kunnen denken,
dan dat ik *s avonds laat in de kasteelgan-
gen opeens de een of andere oude burchtvrouw
op 'r sleep trapte, of tegen *n voorvader in
een knarsend harnas aanbotste!”
De oude mevrouw Kruschina hief afwerend
de hand op. Ze had een stapeltje oude num
mers van haar lijfblad uit een kastje genomen
en bladerde er yverig in. Weldra had ze de
pagina gevonden, die ze zocht en hield die
Josefa Burger voor. Het meisje keek vluchtig
over de regels en las toen hardop.
„Ook om kasteel Dittborn in de mark Bran
denburg hangt het geheimzinnig waas van een
oude sage. Daar kondigt nameiyk, naar de
volksmond wil, een s[>ookschlmmel van gewel
dige afmetingen den bewoners bijzondere
gebeurtenissen aan.” 'Verrukt zwaaide Josefa
met het blad. ,jSr spookt een schimmel on
Dittborn, een schimmel I HK dat is gelukkig
weer eens wat anders dan die eeuwige voor
vaderen met rammelende ketenen of met hun
eigen hoofd onder hun arm.
Mevrouw Kruschina keek bedenkeiyk. „Ik
voor my sou een spookpaard nog tien keer
grlesellger vinden dan een menscheiyke geest-
verschynlngl”
Het is de taak van den Arbeidsdienst om de
bebouwde oppervlakte van het Duitsche Rijk
met een achtste te vermeerderen. Overal waar
een stuk moeras wordt drooggelegd, een deel
der wadden wordt ingedykt, een vruchtbare
helling wordt vry gemaakt van kreupelbosch,
verryzen nieuwe erfhoeven die de zonen en
dochters van boeren uit alle deelen van
Duitschland opnemen.
Overbodig te zeggen dat de staat niet een
ongeteld aantal boerengezinnen gratis aan
een boerdery, een paar koelen, varkens,
geiten, kipper), eenden, een boomgaard en
twintig tot dertig morgen welland en akkers
helpen kan. De boer, wien een erfhoeve te beurt
valt, moet de zuivere kosten daarvan plus een
matige rente terug betalen. Deze betaling is
niet overal het zelfde. In het nieuwe Duitsche
dorp Riedrode zyn de voorwaarden al byzon-
der gunstig, daar van de bewoners der daar
gevestigde zes-en-tirintig erfhoeven geen pfen
nig vooruit wordt geëlscht.
Het eerste Jaar hoeven slf ook nog niets te
betalen. Het tweede Jaar eischt de staat 210
mark; het derde jaar 420 mark; het vierdejaar
680 mark. Met ingang van het vyfde jaar be
dragen de vaste lasten van den boer 890 mark
welke voortduren, tot de twlntig-dulzend mar<
welke zyn erfhoeve kost, plus de rente betaald
syn.
ok het nationaal-sociallsme heeft thans,
evenals het fascisme, een moeras droog
gelegd, en met groote feesteiykheden
werd een splinternieuw dorp ingewyd. Riedrode
is kleiner, beduidend kleiner zelfs dan Saban-
dia, Llttorla, Aprilia en hoe verder die nieuwe
dorpen tusschen Rome en Napels beeten. Maar
daar staat tegenover dat de door het fascisme
drooggelegde Pontynsche moerassen 60.000 HA.
groot zyn, terwyi van het Rled-moeras een
oppervlaktp van 75.400 H.A. voor landbouw en
veeteelt geschikt werd gemkakt.
Hef Ried-moeras ligt niet ver van Frankfurt
am Main, in Hessen Nassau, tusschen Worms
en BUrstadt. Het ontstond doordat de Rjjnran
bedding veranderde. Reeds voor zes eeuwen
heeft men zich met de drooglegging ervan be
zig gehouden, doch de Ryn bleek door allerlei
onderaardse he waterwegen nog steeds in ver
binding te staan met zyn vroegere bedding en
tegen dergelyke moellykheden waren de toen
malige technische hulpmiddelen niet opge
wassen. Eerst na de „Machtübemahme” kon
men met de hulp van den pas opgerichten Ar
beidsdienst het kolossale karwei, dat zonder
een instelling als den Arbeidsdienst alleen el
wegens de ontsagiyke kosten onmogeiyk
want veel te duur sou zyn geweest, aan
pakken. In drie jaren ttfds werden duizenden
hectaren woud gekapt, tientallen afwaterings
kanalen gegraven, wegen aangelegd en boerde
rijen gebouwd.
Josefa Burger leunde uit het open raam
van de benedenverdieping en- keek vol ver
wachting uit naar den postbode, die juist aan
den overkant van de smalle, klelnsteedsche
•trast uit een portiek kwam. Hy liet haar al
van verre een brief zien, dien Joeefa, nadat
de man hem door het raam had aangereikt,
haastig openscheurde. Haar hart bonsde hef
tig en in haar geest was maar één gedachte:
„Och lieve hemel, als ze me in Dittborn nou
toch maar willen hebben!”
Ze las jachtig het schrijven door, en haar
•mal. bruin gezichtje kleurde dieprood van
blijdschap en verrassing.
-Mevrouw Kruschina!” galmde ze, en vloog
naar de keuken, waar de vrouw van den dirt-
««nt Kruschina juist bezig was het ontbyt
voor haar man klaar te maken.
.Mevrouw Kruschina, lieve mevrouw
Kruschina, elndeiyk ben ik dan geslaagd met
ten nieuwe baan! Maar 't was ook hoog tijd.
hebben gespeeld
Willy Amman, Ludwig Bessel en Ik. Plotseling
aegt Ludwig zachtjes hy is een beetje
heeach: „Daar komt myn vader!” en gaat wat
terug, om in de schaduw van den uitbouw van
het huis, waar Willy, die. geen vader heeft,
woont, te biyven staan.
Wy houden ons ook terug, want wy weten
al waarom Ludwig niet gezien wil worden.
Daar komt de vader. Hy heeft een bynaarn .Het is immers niet daarom," zegt hy. Maar
en wordt „de graaf” genoemd, omdat hy een
groote knappe man is met langen vollen baard.
Terwijl hy zoe door de straat onder het jonge
loof der linden nadfcrt, zwiert hy geweldig. Hy
is dronken, zyn ademhaling gaat zwaar en
stootend.... niemand zegt iets.
wy weten het: „de graaf” is dikwyls dronken.
Willy’s broer komt uit het huis en zegt:
„Het eten is direct klaar, je moet binnenko
men.” Verderop roept myn zuster my. Maar
het is nu toch onmogeiyk Ludwig alleen te la
ten staan, nu men niet weet wat hy doen zal.
wy zwygen, maar nu zegt Ludwig: „Ga maar,
ik loop nog een paar straten om.”
^Ta, en dan?”
„Dan?? Dat weet ik niet. Als het goed gaat,
legt hy zich thuis te ruste en slaapt. Het kan
echter ook gebeuren dat hy herrie maakt en
als moeder dan niet heel stil is, slaat hy alles
kort en klein."
Hy zegt dat zoo rustig, als vertelde hy iets
heel gewoons, wy ademen beklemd. „Wil je
by ons slapen?” zegt Willy, „wy kunnen op de
sofa plaats maken.”
Ludwig schudt het hoofd. „Ga naar binnen.
Je broer roept alweer.”
Dan gaat Willy en laat ons alleen.
„Ga jy nu ook,” zegt Ludwig tegen my.
Ik raak hem met de hand aan, ik zou graag
iets zeggen, vind echter niet de Juiste woorden
en kyk hem aan.
Nu glimlacht hy en zegt: ,,’t Is goed, ik
weet het.... je wordt alweer geroepen. Moeder
heeft aardappelsoep gekookt: Ik ga ook eten.
.Maar ga toch,” zegt hy, als ik aarzel. „Ga
nu!”
En ik ga, langzaam, terwyi ik telkens om-
kljk. zyn gestalte verdwynt in de duisternis.
Ik geloof dat hy niet meer door de straten heeft
geloopen, maar geluisterd heeft tegenover het
huis waar hy woont, of het stil bleef, nadat
de vader binnengegaan is.
Den volgenden dag zyn wy op straat aan
het knikkeren. Willy en ik. Daar komt Ludwig
aan, biyft staan en kykt.
„Speel mee,” zeggen wy byna tegeiykertyd.
Maar hy schudt het hoofd en zegt: „Ik ga wat
anders doen.”
„Wat dan?”
Hy glimlacht gedwongen. Wat dan?
.Knollen gappen in de schuur van Osthof.
voor myn konynen.”
wy kyken hem zeer ongeloovig aan. Maar
dan zegt Ludwig al tegen my: „Ga je mee?
Jou kan ik daarby gebruiken.”
Willy fluistert my toe: „Cfa mee, *t is Im
mers onzin wat hy zegt; hy zal je wat willen
vertellen.”
Bliksemsnel gaat het door myn hoofd: al
is myn vader ook arm, ik ben een handwer-
kerszoon, In het voer voor de geiten wordt
eeriyk op gehuurd land gehaald; welnu, als
hy gappen wil.... maar dan zegt Willy: „Ga
toch mee, ga toch!” En ik ga mee.
In de schuur is het schemerig.
Ludwig zegt: „Ik wist dat de knechts buiten
zyn met de paarden”, en hy laat zich op een
hoop stroo vallen.
,Je was dus niet van plan te gappen?"
vroeg Ik.
Hy lachte en zei: „Ben jy altyd zoo dom?
Oa zitten, hlerl”
Een poosje zeggen we geen van beiden iets,
tot Ludwig begint: Of ik my al wel eens ge
schaamd heb? Dat is een gekke vraag. Welk
kind heeft zich nog nooit geschaamd? Maar
over zulke dingen kan men toch niet spreken.
Dan sterft ook nog haar vader, die by z’n
leven geld in overvloed verdiende, maar niets
dan ’n paar begonnen schilderijen naliet. Dan
neemt mevrouw von Durkhardt het meisje als
gezelschap by zich in huls en krijgt *n paar
jaar later plotseling *n hartverlamming, zonder
liet arme schaap een kleinigheid na te laten.
En nu moet ze onder vreemden! Ik heb *t
altyd lief van Je gevonden, Marie, dat JU
haar zoo spontaan aanbood, by ons te komen
tot ze iets gevonden had - nu Is t ook niet
zo'n erge overgang voor haar."
Mevrouw Kruschina glimlachte ren beetje
verlegen.
„Och, dat heeft toch niets te beteckenen
ik heb *t Zigeunerinnetje toch altyd al zoo
graag mogen lyden al in de dagen, toen se
r.og *n verwend poppetje thuis was en met
'r vioolkast hier kwam om by jou les te nemen.
Je moet wel van haar houden, of je wilt of
niet,” voegde ze er ontroerd by, jss is zoo
oprecht en zoo goedhartig en daarby zoo
beeldmooi.”
De oude heer knikte met vollen mond en
herhaalde, zy het ook ietwat onduldeiyk:
„Beeldmooi.” Na een poosje vroeg hy: ,M°e
heet die bezitting, waar ie nu naar toe gaat?”
.Dittborn, net als de familie, die het Be
woont, en het ligt in Duitschland, in de mark
Brandenburg." was het antwoord.
.Dittborn. Dittborn,” prevelde de oude heer
langzaam voor zich heen, peinzend de letter
grepen rekkend. ,Dle naam is me laatst al
opgevallen, toen se er de eerste maal over
qvak; ik moe» eena ooit iets gehoord of ga-
S?
ik mocht toch niet langer misbruik maken van
uw goedheid!”
Het Jonge meisje haalde den brief uit de
enveloppe en las hem voor, terwyi de moeder-
lyke grijze dame aandachtig luisterde.
„Onder alle sollicitaties, die op onze adver
tentie om een gezelschapsdame voor myn
moeder inkwamen, maakte uw schrijven en het
bygevoegde portret op myn moeder zoowel als
op my den aangenaamsten Indruk en wy ver
zoeken u, de betrekking zoo spoedig mogeiyk
te willen aanvaarden. Gaarne zien wy uw
telegrafisch bericht tegemoet, met welken trein
wy u mochten verwachten, zoodat.u kunt wor
den afgehaald. Met de meeste hoogachting,
Malte, Freiherr von Dittborn.”
Josefa streek in gedachten over het gelige,
geschepte papier.
„Och mevrouw Kruschina, wat ben ik toch
biy, eindelijk ren onderdak gevonden te heb
ben!”
De oudere vrouw knikte bedachtzaam.
„Laten we hbpen, dat *t onderdak goed is, en
duurzaam.”
Het Jonge meisje glimlachte. „Ik ben vol
goeden moed.” zei ze; toen, ernstlgeg; .Maar
of ik 't nog ooit in m’n leven zóó zal treffen
als by mevrouw von Durkhardt, by wie Ik drie
jaar lang een echt thuis had, zooglat ft byna
niet voelde, dat ft een arme wees was dat
betwijfel Ik toch.”
Mevrouw Kruschina knikte bevestigend.
^Ja, ze was dan ook de goedheid self. En
als se niet zoo plotseling gestorven was, dan
had se ook vast en zeker wal aan uw toe-
142