8 i S Zoekt gij betrouwbaar ELFENKONINGIN DE MANTEL DER BOOMZWAMMEN ALS SLUJP- MOORDENAARS voor 80. Plaats dan een „Omroeper” gezinnen SNIPPERS DONDERDAG 29 OCTOBER 1939 RENÉ DOOR DE VP.D. T.m P( OB': :<i De Arabieren eten nooit visch. en sperde *Ru.|>s«.n4oo4<r 0f> Ja, Nuari, het rpiit me voor U De langste rivier is de Nijl. Daarop vol gen de Amazone, .de Congo en de Mississipi, die jullie natuurlijk allemaal weet te vin den. i”, plaagde o flauw. In p het hout, De Groote- o ven H K. H. De rechterarm is bij 51 pet. der menschen krachtiger dan de llpkerarm; 33 pet. heeft meer sterkte in den linkerarm en in de overige gevallen zijn ze allebei even sterk. Of even zWakl dan nu. Het blonde krulli niet door hecht wj doch<#tff itreft, welke hingen”, irie gou- ild I Drie Jat mo ■n torren dame. schat spin. Aan een wilgentakje hing de goudblonde kers laten zien.” De anderen waren het daar mee eens. Bram vond, dat hjj nu aan de beurt was om Iets blzonders op te merken. Hij keek alle boomen eens langs en jawel hoor, daar zag hij ook iets ongewoons. Op den stam en de takken van *n beuk zaten witte hoed jes, die prachtig tegen de schors afstaken. Bram wees ze aan Henk en natuurlijk wist die dadelijk te zeggen, dat het porcelein- zwammen waren. (Fig. 2). *-«■•» boo»r>-«.*.h Prêf. <T. B. J.O. Sehdeke M den Haag, die voorgesteld b voor de benoeming tot buitengewoon hoogleeraar in de - Koloniale Volkenkunde aan do Amster- Prins Bernhard (x) bracht Woensdag een bezoek aan de Rotterdamsche haven en aan verschillende groote In- dustriebedrijven In de Maasstad twaalf maanden en in iedere maand groeit er, wat er groeien moetl En alle diered houden zich aan vaste gewoonten. Zoo legt in Mei iedere vogel een ei en dat was vooi dien tijd niet het geval. En de spinnen weven ook geen web meer in Januari. Dat was vroeger in den tijd toen Ramlnda, de elfen-koningln, heerschte over bosschen, weiden, zee en duiden, en alles anders was was in den tijd, dat de goud- n nog niet gestolen en nog :-Pik op *n gouden band ge in. Lang, lang is het geleden, weet nü de heele geschiedenis hsé’' alles zoo gekomen Is. De maan en de sterren die het gezien hebben, vertellen nooit iets daaromtrent, want gij, zij ken nen veel geheimen, nog meer dan de zon. den Haag, waarin het huwelijk Prins Bernhard zal worden in* gezegend Jhr. dr. Ch. H. de Stuers, wetenschap pelijk assistent bij het Rijksmuseum te Amsterdam, b benoemd tot conser vator aan dit museum „Dat ziet er voor den boom niet te best uit”, merkte hij op. ..Hoe zoo?” vroeg Kees. „Wel, 4e porcelelnzwam en zijn neef de honlngzwam zijn een paar echte sluipmoor denaars. Het zou mij niets verwonderen, als we dien neef ook zoo dadelijk zagen. Maar daarvoor moet, je aan den voet van de boo men kijken, niet naar den stam.** Het was Henk zelf, die den tweeden boos doener ontdekte. (Fig. 3). jbskerk te Juliana en lok en Nari probeerde dag in dag uit even- zoo schoone draden te spinnen, doch haar weefsel bleef grauw en zij werd vervuld met nijd. „Ik moet slagen,” zei de spin, „als ik maar lang genoeg naar het voorbeeld kijk, dan moet het gaan!” Ineens zag Nuari Statla de hofdame vol aandacht naar de lok staren en even hield zij op met weven. ,4a Nuari, het spijt mij voor U, doch deze krul behoort aan Ramlnda de elfenkonin gin. Het is mijn plicht het gestolene terug te brengen!” Vol eerbied kuste Statla het goudblond haar en nam het van het wil gentakje. „Ja Nuari, Ja Nuari. Wie geeft U het recht mij bij m'n naam te noemen?” Woe dend keek de spin 't kleine hofdametje asm. „En wat die gouden drade] ttr-tyngentaicje ;e wezentje, j er .voor beta /k vraag me af /kikker met goud het zoo!” zooeven nog aan d; vervolgde het nijd/i den torren heb JU gouden torren! zoo'n ordinaire* doen en'toch Js Nuari werd steeds kwader, nu ze haar kaken wijd open. Kalm, héél kalm stond de dappere Sta? tia voor de spin en ze week geen elfen pasje achteruit, fielder klonk haar stem als ’n zilveren klokje toen ze zelde: „Janu ari zal deze krul genoemd worden. A|s straf voor u echter, zal men over spinnijdig spreken, ter herinnering aan ontevre dene!” En weg vloog Statia, nagestaard door Nuari, die blééf roepen om de drie gouden torren en zonder voorbeeld nu zelf gouden draden moest trachten te spinnen. Hoe gelukkig was de lieve elfenkoningin toen zij Januari opborg in een zilveren doos. Vol ontroering drukte zij Statla *n kus op het voorhoofd en verhief haar in „de orde van den dauwdruppel." Negen-en-twintig dagen ongeveer sedert de terugvinding van de eerste krul gelukte het de fee Bruarl, de tweede lok op te sporen en wel in het blad van een roode kool. De kool glansde vol hoogmoed over zooveel eer. Tsjir, ’n oude krekel, die overal in de wereld zoo eens rondgesprongen had, vertelde aan fee Bruarl, dat de dief vol angst over de gevolgen zijner misdaad, de wereld was uitgesprongen. De kleine fee schudde treurig haar hoofd. „Hoe dom van Spring, hoe dom,” zelde Bruarl zaéht. De krekel knikte stil voor zich uit en boven op het roode koolblad begon hij nu ’n lied over de goedheid der elfenkoniny gin. Het was zóó schoon dat Bruarl traneii in de oogen kreeg en *n paar witjes op hielden met stoeien. Toén t lied uit was dankte Bruarl en vloog heen, Ramlnda te gemoet. Plechtig werd ook deze tweede krul in de zilveren doos gelegd. En een-en- dertig dagen later.... vond men weder een lok! Maart, de kabouter bracht haar zélf aan de koningin. En zoo kwam telkens, na verloop van dertig of een-en-dertjg dagen de tijding: „Wederom een der krullen Van onze geliefde Ramlnda teruggevonden!” Het elfenvolkje werd hoe langer hoe vroo- lljker. De kabouters April, Mei, Juni, Juli en Augustus, de feeën September, October, No vember en December, leder bracht een der goudblonde lokken terug, al kostte het vaak onnoemelijk veel geduld en opoffering. Doch men had Ramlnda lief en gaarne had tpder z’n leven gewaagd voor haar, indien het noodig geweest was. Pik-Plk, *n eerbiedwaardige kabouter van negen honderd en negentig jaar oud, hecht te handig alle krullen die met uitzondering van Januari naar de vinders enpindsters genoemd waren, aan *n gouden band. Augustus, de dapperste der kabouters, werd benoemt^ tot „ridder van den maneschijn”. Het meest ontroerendste oogenblik was wel toen Ramlnda de goudblonde lokken om haar hoofdje legde. Alles juichte en jubelde. Iedere Jok had moeite en strijd ge kost en nu waren zij vereenigd door *n gouden band, nu diende zij wederom als mantel! i In ’n lichtblauw gewaad maakte de ge lukkige Ramlnda ’n reis door het luchtruim, gevolgd door hare hofdames, elf honderd en eU in getal. Als *n mantel van goud vielen de krul len om de tengere gestalte der koningin. Vriendelijk knikte Ramlnda naar de sterren, de hofdames der maan. Januari, Februari, Maart, April, Mei, Juni, Juli, Augustus, September, October, Novem ber en December, verbonden door .lief en leed vormden een wonderbaren tooi voor *t lieve elfen-koninginnetje! Sindsdien is het Jaar netjes verdeeld in t-x ram, Kees en Henk waren weer eens FS tezamen op pad. Dat gebeurde vroe- ger vaker dan tegenwoordig en daarom was het een dubbel feest. Hénk, de student in de plantkunde, wist altijd iets nieuws te vertellen over hetgeen ze onder weg zagen en vonden. Voor ditmaal was het doel van den tocht een paddenstoelenwan deling. Niet, dat er veel'kans was iets bl zonders te vinden. Henk had vast eens rondgeneusd; de meeste paddenstoelen waren door het slechte weer bedorven. Slécht ten minste uit een oogpunt van paddenstoelen. Voor de menschen was het juist prachtig geweest met veel zon. Maar voor de zwammen was het veel te koud, er waren er heel wat bevroren. Maar in het bosch zou allicht nog*'wel iets te vinden zijn. Inderdaad viel de oogst in zooverre mee, dat Kees plotseling uitriep: „Kijk eens, wat een grappig oranje knotsje steekt daar bo ven het mos uit.” (Fig. 1). „Voorzichtig” was het antwoord van Henk „Jongens dat is wat fijns. Dat is een rup- aendooder. We moeten hem zoo volledig mogelijk uitgraven met rups en al.” Kees haalde zijn zakmes te voorschijn en zonder veel moeite haalde hij de geheele schimmel met de doode rups vastgehecht aan de schimmeldraden te voorschijn. Henk deed hem in een klein doosje, dat hij altijd in zijn zak had. „Weet je wat we doen moes ten? We moesten hem naar dien mijnheer in het museum brengen, die ons al zoo vaak van allerlei heeft laten zien. Die zal er blij mee zijn, dan kan hij hem aan alle besoe- -w-x aminda, koningin van het elfenrijk, 1^ snikte wanhopig en alle hofdames waren niet in staat haar te troosten. Werkelijk, het was ook meer dan erg. Ra- mlnda’s heerlijk blond haar hetwelk In twaalf sierlijke krullen als *n mantel van goud haar omgaf, had men af gesneden! En wéér vertelde de koningin hoe alles zien had toegedragen. Het was na een lichte sluimering niet ver van den grooten vijver, daar waar de water lelies bloeien, dat zij ontwaakte met de vrééseltjke zekerheid beroofd te zijn van het mooie goudgele haar, van de prachtige lange krullen! Ramlnda boog zich over *n waterplas. Helaas, het water gaf geen troost, integendeel, de harde waarheid weerspiegelde het, on verbiddellijk! De ko ningin wist.... elfenhaar groeide nooit aan wanneer het ééns was afgeknipt. O, die arme Ramlnda! De hofdames schud den meewarig haar hoofd. Was er grooter ramp denkbaar dan een elfenkoningin met kort haar? Pierewiet de kabouterkoning spoorde ieder aan het gestolene te zoeken en de bekla- genswaardlge koningin bij te staan in dezen moeilijken tijd. Wie zal de vreugde schetsen in het el fenland toen, na 31 dagen, de eerste, krul gevonden werd door Statia, de oudste hof- De gelukkige Statia vond dezen bij „Nuari”, *n leelijke ontevreden Belgische en Luxemburgsche leiders van het toeristenwezen, die de reismogelijkheden naar Nederland onderzoeken, waren Woensdag te den Haag de gast van den A.N.W.B. V.l.n.r.P. Duchaine (België), Edo Bergsma (voorz. van den A.N.W.B J. R. Snouck Henkemans (namens het Haagsche gemeentebestuur) en Andre Wolff (Luxemburg) Aan den voet van een beuk stond een heele partij van die honingbruine padden stoelen, de hoeden met kleine donkere schubben bedekt. Om den gladden steelzat een witte ring. „Laten we een partij van die padden stoelen meenemen”, stelde Henk voor, „want ze zijn eetbaar.” Bram stak een stukje in zijn mond. „Bah, nogm jij dat maar eet* baar, ze zijn zoo bitter als gal.” ,Jk heb ook niet gezegd, dat je ze zoo rauw kon eten,” verdedigde Henk zich. „Als ze goed afgekookt zijn, dan verdwijnt die bittere smaak wel. Maar ik geef*toe, dat ze nu juist niet tot de lekkerste soorten be- hooren, die leelijke sluipmoordenaars.” „Nu gebruik je dat woord weer en je hebt ons nog niet eens verteld, waarom het juist sluipmoordenaars zijn. Dat ze aan den boom niet veel goeds doen, kan iedereen wel zien.” „Wel, ze verrichten net als sluipmoorde naars hun werk in het donker. Kijk, als ik een beetje van de schors wegsntf, komen er zwarte draden te voorschijn. Dag£ zul len we een paar van meepem a bond, als het donker is, dgn. - „Dan zul je spoken zi< „Hè neen, wees niet donker geven die draden ze door heen gevlochten zijh, licht.” „Dat wist ik niet", gaf Kees toe „en ik hoop het te zien.” I „Nu”, vervolgde Henk, „dleldraden groeien door den grond en als ze getonde ooomen vinden, probeeren ze er in te dringen en dat lukt hun gewoonlijk maar al te goed. Die zwarte draden kunnen heel goed den winte door komen en ook droge zomers. In den 1 erfst vormen zij paddenstoelen. Zoo groeien die draden jaren lang door. Boven dien strooien de paddenstoelen sporen uit en op die 'wijze ontstaan ook steeds nieuwe paddenstoelen. Heb ik nu niet het recht van sluipmoordenaars te spreken?” Dit waren de anderen wel met hem eens, alleen merkte Kees op, dat de rupsendoo- der dan feitelijk ook een sluipmoordenaar was. Zeer tevreden over hetgeen ze gehoord hadden, keerden de drie huis waarts. Woensdag maakte minister jhr. Ir. Van Lidth de Jeude een proefvlucht mee met _de nieuwe Douglas DC 3, de .Ibis 'Verschillende autoriteiten, onder wie de heer Plesman, namen eveneens ƒ1 aan den tocht deel FOTOREPORTAGE 1 ‘.'X' Een detail der versiering-ontwerpen voor de kroningsfeesten te Londen, die deze week in Westminster door een desbetreffende jury werden gekeurd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 4