toch....!
t Is een triestig tij
en
WIJ LEEREN SCHAKEN
.1
:Vi
3
i
i Bl
b^ioéJb1
^B^B^C®-
ERTELLINCIEN van
StfOTAK
■H
,;Nee.... ik wil niet"
1
BI B^BI
I M O Ol
BM
I
Praatje voor den
spiegel
7 Jaar gaat wéér ten
einde
4
4
I
Amok, amok, amok!
CRUZE PERSIANERKRAAG
BRABANTSCHE BRIEVEN
-i
ZN
el
I
1
re—re
Tf8—eg
Een poging tot doorbraak, die
1
4
Ons haar
r"
-
OPLOSSING
W. STEDOTZ
7
6
hem
5
4
3
Voor dezen nieuwen mantel nemen wij
pa
reert met
■e
h
IS. g2g3? WH had hier ran den vorigen
Pc6-d4 Dreigt
KLING EN HORWITZ
8
7
6
voor- te be-
2
I
b
d
t
h
8
Kf5—Kf8—g8;
i
0
Amico»
suventig mud btf malkaar.
deus
toe.
t i».
DCUL
4
ejr maken, welke
deze uiting aan-
wollen bouclé-stof, lóijnrood of de nieu
we roestbruine kleur. Kraag met revers
van ongeschoren bever en een lederen
ceintuur maken het eenvoudige model
chiquel
■i'i
Pbl—C3
4. Ddl—c3
Pg8—M
w—be
Rc8—M
e7—e6
U8
jn
Dan gaan we over X knepperend, schurend
grint van den uitgang, naar den arbeid dis
wacht.
Twee November. Allerzielen. 'Nen triestigsten
dag in 'n triest tij, maar dien we nle geren
zouwen overslaan.
(geb.‘Praag 1836, gest. New-York i960) ala we
reldkampioen^ goid. Totdat hij in 1884 op 58-
jarigen leeftijd den titel aan den 26-jarigen
Lasker verloor.
De partijen van Steinlta missen bet geniale
van Morphy en Anderssen, maar hebben een
groote theoretische waarde, daar M op hoog
wetenschappelijk peil staan.
Na de periode waarin Morphy en Anderssen
onbetwist op de grootste hoogte els schaakspe-
Rc8—b7
g7—gS Gevolgd
door flancbetteering van den konlngsraadsheer.
Enz. Of:
b6xe5
a7—as
dS—d4!
g?xf6
e6—e5
RcS—e6?
7. b2—b4
8. CMxcS
8. a2—«3
10. RgSxfg
11. Pc3—a4
12. b4—bS
og
de
In.
3.
S.
1. d2—<M
X Pgl—f3
3. C2—C4
4. Pbl—c3
uit,
te
B
Iets over opvoeding
OPGAAF aa. 18
Data tegen twee teren»
de beide torens op één H» opereeren - stonden, volgde de tijd, dat W. Stelnnltz
dus’ elkaar dekken dan Is een eindspel dame
tegen twee torens ln_jlen regel remise.
m volgend eindspel (naar Farnl en Keemink)
staat de zwarte konlng schaak. Hoe moet zwart
nu spelen om torenverlies te verhinderen?
c7—C6
Pb6xc6
Ta8—b8
1 d4—d3!
e5—e4
WWrt-Indieche verdediging
1. d2—d4 PgS—f8
2. c2—c4 b7—M Om fian
chetto van den Dameraadsheer
reiden.
30.
Pe2f en Pc2.
21. e3xd4
22. Kgl—hl
23. Paé—c3
24. Pd2—bl
25. Del—C2
28. Dc3xf5
27. Pc3xdl
28. Pbl—«3
29. Dalxdi
gaf de partij op.
kalm onzen eigen wil doorzetten dooraetten,
omdat &U goed te.
Maar laten we niet waanwijs zün en denken,
dat altijd wat wij willen goed te. We sullen ons
ook wel eens heel eerlijk af moeten vragen, of
sjjn willetje zoo nu en dan niet redelijker is
dan de onze of ons willen niet voortkomt
uit gemakzucht, uit een gevoel van „dat wij
(en dan zetten we een hooge borst op) de baas
zjjn of dat zulke kleine kinderen nog niets te
willen hebben.” Neen, niet veel maar toch wel Iets.
Door stelselmatig onzen wil tegenover dien
van het kind te plaatsen, kunnen we tenslotte
dien groetenden, opkomenden wil soodanlg
overschaduwen, dat er geen zop genoeg bij kan
komen, om dat willetje uit te doen groeien
tot een sterken wil.
Zonder dat we over hoeven te gaan tot de
dwaze verafgoding van het kind, het alg mid
delpunt van alles stellen, zonder alles mooi en
goed hoeven te vinden, moet er toclh iets van
respect in ons zijn voor de groeiende persoon
lijkheid, opdat Mt een mertech Wordt, dat be
wust het goede/wil en hot kwade niet wiL
MARIJK
Zwarten gloei stroomt ons teugen, als we in
X kerkportlek de zware deuren opendouwen.
Want niks zal ons pastoorke ooit sparen veur
zjjn en onze dooien, veur wien ie op deuzen,
hun gewijden dag, z’n kerkske drapeert in
zwanen rouw, en siert moe duuzend keersen!
Den zwarten katafalk, veur de rooie Godslamp,
lijkt gedragen op *n gouwen zweem van keer-
senlicht.
Diep wemelt den duister achter de nissen
van den altaar en fel stralen daar de aonnekes
op de blanke wjjkeersen. Zwarter nog mag den
November wemelen In de verre hoeken, achter
piteeren, in bogen en kruisgangen, maar stra
lender gloeien de aureolen op de keersenspitsen.
Zwart en strak hangt den rouwsler veur den
altaar, waaruit den gouwen tabernakel, over
vloeiend van wijllcht blinkt als de zon eigens.
En hoog, hoog boven alles uit, onder den don
keren koepel, daar licht bet blanke naakt van
den gestorven Christus op X bebloede kruis.
En diepen troost 'is 't dan, te weten dat onze
afgestorven zieltjes zjjn bjj Hem, Wiens armen
nog spreidden in t leste uur van Zijnen mar
teldood. toen Zijn leste druppels hartebloed in
d’ eerde zonken en deus veur altü en Iedereen
wijdde....
Dan raap ik zoo’nen lesten bladvleugel wel
'ns op peins er naar, om ’m dan weer zacht
jes te laten vallen.
Waarom....?
Ja, waarom? Dn mensch pakt wel 'ns meer
iets vast, terwijl ie op veurhand weet, dat er
niks vast te houwen Is.
Dan klepelt 't kerkejdokske veur d’ eerste
Mis. En Maandag dan klepelen de klokken
den echoklank, den dubbelen klank, veur lijk
missen bestemd. Ochja 't is alle jaren zoo
en toch altij weer van verschen weemoed.
Plechtig klinkt dan d’n klokkenroep over ons
dorpke. En gaan Trui en Ik onder ’n gewulft
van klokkenklank den vroegen morgen deur
naar ons rouwend kerkske, dat roept, dat roept,
roept over de velden, over de bosschen, dat
roept veur de zieltjes van ons afgestorven,
maar die vandaag toch tusschen ons in leven,
deur dit mysterieuze verbond tusschen deuzen
en genen kant van ’t graf....
-W- v-an de opgaaf no. 17: 1. Da5f KM (gaat de
y konlng naar de zeade Hjn, dan X Deaf
en de 'toren gaat dadelijk verloren). 2.
DMf Kal; 3. Dc3+ Kal; 4. Dc4f K onver
schillig; 5. Dxg8 en Wint. 4
ik dan den kalen kruin van mijnen no-
tenleer zie aderen teugen ’n plakaat hemelzul-
van den Allerzielennacht,. In "n stilte da "k
mh pijpke krakend branden heur dan kan
x blijven turen, tot 't manezulverten leste
aan m’n oogharen hangt. Zonder goed besef
**>P ik dan naar dat zuiveren schtffke, om dan
“recht te komen op zoo’n gebogen brugskeover
Mark, midden in de Ulvenhoutsche velden.
„Wefke, m'n maag is lijk •nen leegen eerpel-
aak. schiet T op?”
.Schuif maar aan.”
En uit den damp, die dik om de plattebuls
wolkte, héurde-n-ik Trui vragen: „goeien ont
vangst'?”
„Jaja. Gewoon, gewoontekes, ee!”
„Bestelling»?”
JBerpeH”
„Veul?”
„Nle te klagen!”
.Meteen siste-n-er lawijt uit de bakpan, da’k
niks meer verstaan kdht. Onderwijl plompte zij
de eerpelschaal vol en mee plazierlgen trots
zag Ik naar die prachtschaal dampende pie
pers, droog* als *n nootje, vast als appels. Geen
wonder da’k ae goed verkocht.
t Water droop van de ramen. Binnen van
den warmen kookdamp, bulten van den kou-
wen mist. M’n huiske was warm, 'n Veilig nest,
’t alderbeste plekske van de weareld, da *k veur
geen paleis zou willen ruilen.
Toen zette Trui de bakpan op tafel. Daar
lagen *n paar karbonaden In te drijven, malsch
als boter en mee *n rand sappig ve$, dat mijnen
„leegen eerpelzak” begoat te knoersen.
Onderwijle keek Trui over beuren arm en
vroeg: „hoeveul eerpel?"
„•n Vol bord, toeteloeris!”
hoeveel hedde 'r verkocht, bedoel ik!"
„Twintig mudjes!"
„Nneeje....!"
.-Jaje!”
4M-s
week?”
.Geenen patat minder, wijf!"
Handig-rap pakte ae de pan mee vteeach
weer op, zette ae achter op de plattebuls en
sjuust als Ik daar iets van zeggen wou, begreep
ik.en zweeg rap! Bi.... jam.... hahah....
•k beurde ae bezig op de plank van den kelder,
waar.... de kruik staat.
Toen kwam ae naar me toe, dichtbij,
babekana verlegen (aodepin. na ruim
veertig jaren!) en M ae: hebt vandaag Ta
hartversterklngske verdiend, Drt."
Waarop ik, da’a privé!
Maar sjuust als van den morgen kwam *t
zonneke ook even deur onsen Herfst ge
kropen....!
daarom da Tc hierboven aan m*nen brief
al aee: .t is n triestig, triestig m en toch....!
Veul groeten van Trui en ala altij geen
haarke minder, van oewen
DdSxdtf
e4—e3!
Re?—f6
d3—d2
Re6—b3
d2—dl D.
RMXdl
e3—e2
Dd4xc3 en wit
En dan vloeit daar die inaanbeschenen Mark
onder m’n. klompen vort, als zwart fluweel met
zuiveren loovers.
Ons kerketorentje doopt zijn glanzend kruis
in 'nen manewolk, ds£ 1 zuiver langs z*n ranke
flanken glijdt. God dan is ’t zoo stil. Dan
heur Ik de watervlugge ratten deur 't fluweel-
zwarte wa‘^r ruischen. Dan heur Ik lang te
veuren aankomen den slag van de torenklok
’t schuren in ’t uurwerk. En over de zwart-
geploegde akkers, daar glinstert hier en daar
’nen brok zuiver ’nen vetten eerdeklult, die
glimt In den maneglans, in den witten schemer
die op de zwarte èèrde peerlt.
Zoo’nen Allerzielennacht is ’n sprook, die in
oew ooren wordt gefeseld deur de schurende
raders van de kerkeklok; deur t rietge fluister
in d’ altijd vloeiende Mark, deur *t gerucht van
de stilte, die op 't wlndeke uit de bosschen
zucht. Deus tjj is van *n schoonheid, die ge
puurd wlerd uit louter zwart en zuiver. Uit de
kleuren van den.... rouw, die zoo passen In
deus AllerzlelentU, op 't end van jaar.
|i;w -
1
t Jaar gaat ten einde weer.
Traag begonnen als *n smeeklied, is *t over
gegaan In den trlllendhoogen jubel van Mei, is
t uitgejuicht in den aegendank veur den oogst
en is ’t aan ’t verscherven in de zware slos-
accoorden, die nou deur de schepping zoeven
lijk de leste tonen van den orgel „deur de
hooge kerkgewulften golven over de.... weg
schuifelende menschheld
Ja over de wegschuifelende menschheld..
Als ge, lijk ik, aoo ruim zestig van die jaar-
liederen hebt heuren vergaan in den lesten,
verstervenden dreun van bet slotaccoord, als
ge aoo dikwijls t Allerzlelentij op den buiten
hebt atam achememn dauv da aulvemn nevels
daar ligt in de luwte van den torenbouw, die
mee z’n gouwen kruis alt(j den hemel Inwijst.
Trui en ik we gaan dan naar „onze*' gra
ven. Leste rozenblaalkes plekken nog op de
zerken. Blinkende bottels hangen nog aan de
leege treurrozen. Trui wrijft dan mee den zak
doek, zachtjes, oh zoo zachtjes als moeders
dat alleen kunnen, de smetje# van 't -gebrande
portret weg, de roeenblaalke# van den zerk en
dan buigt ze heur knieën op den genadelooaen
hardsteen.
Ja ’t Is alle jaren zoo en toch altij weer
van venchen weemoed.
Ik mot dan weer aan den arbeid denken.
*t Wreed moment, dat altij komt, In eiken
rouw: X leven dat aan den döod geenen tijd
wil laten.
„Wefke ga mee."
En stijf richt a' heur eigen op, van den steen,
turende op X portret, mee dat glimlachende
gezicht, dat.... altij jonger wordt....I
t t r 1st U, dat U een grijzen Perslanerkraag
VV aoo gemakkelijk zelf kunt reinigen? Een
lauw Radionsopje verricht hier beslist
wonderen! De behandeling moet als volgt ge
schieden: Maak een Radionsopje (de Raaion
moet, volgens gebruiksaanwijzing op bet pakje,
koud aangemaakt worden) en wasch met de
handen het sopje door het bont, spoel vervolgens
den kraag flink uit, rol dezen dan In doeken en
pers op deze manier er zooveel mogelijk vocht
uit als U maar kunt. Hang den kraag daarna
bulten in den wind (doch altijd uit de zon) te
drogen. Als hij droog is, dan wat opkloppen. OP
deze wijze gereinigd, zal het bont zacht en soepel
blijven en blijft de natuurlijke krul erin. U suit
beslist verrukt zijn over het resultaat.
Kfg—e7, Ph7—<5; 8. Rg4—f5. PgS—f3; Kei—
f8 en wit verovert het paard, bijv. 9. Ph4;
10. Re4 gevolgd door KgS. Wij noteeren slechts
één variant.'Het kan ook ander* gespeeld wor
den, maar bij correct spel van wit gaat in bo
venstaand eindspel het paard verloren en kan
wit daardoor winnen.
n ooals wij reeds trachtten duidelijk te ma-
ken, zal het lang niet altijd noodig zijn,
een krulijzer te gebndken om.goed ge
kapt voor den dag te komen. Bovendien is het
meestal niet eens aanbevelenswaardig om ver
schillende redenen.
Er zijn maar weinig dames, die het haar, dat
van nature recht is. ook zoo kunnen dragen,
want In den regel is dit niet flatteerend. Om
dit te voorkomen, dienen we dus eenlgen slag
aan te brengen. Hiertoe hebben we een heel
goed middel in de AgJi. watergolf. Het aller
grootste voordeel daarvan is wel het feit, dat
het veelvoudig toepassen daarvan nooit het
haar kan beschadigen of in den groei kan be
lemmeren. Integendeel! Juist door de water
golf herhaaldelijk op dezelfde manier te leg
gen en door de golf steeds op dezelfde plaats
in het haar aan te brengen, zal het op den
duur vanzelf zoo gaan krullen. En dan dient u
niet te vergeten, dat een watergolf veel na
tuurlijker aandoet dan een met een friseertang
aangebrachte ondulatie. Het Is een vrij eenvou
dige bewerking, die we best zelf thuis kunnen
toepassen. Maar als u het door een kapper laat
doen, Is het aan te bevelen steeds denzelfden
te kiezen.
WU kunnen niet nalaten, nog even de na-
deelen van het warme krullen der haren op te
noemen, in de eerste plaats Is dat wel het ver
branden van het haar, dat op de verbrande
plaatsen afsterft en breekt. Maar zelfs als we
denken, dat het haar kist verbrand is. zal het
toch op den duur dor en droog worden en af
breken. Bovendien loopt men kaps, dat het
haar gaat splijten, niet alleen aan det punten,
maar ook middenin. Het aan de punten splijten
is niet zoo erg; door de beschadigde haren wat
in te korten, het z.g.n. „punten” is dit kwaad
verholpen. Practisch komt dit voor bij alle haren
aan het einde, waar ze niet zoo goed meer ge
voed worden. Maar het splijten in het midden is
veel erger, want dan kunnen wij de fout niet
zoo spoedig verhelpen. Dit komt ook bij som
mige ziekten der haren en van de hoofdhuid
soms voor en daarom moet u, zoodra u Iets
merkt van het splijten der haren in het mid
den, een dokter consulteeren.
Over het haarverven kunnen we kort zijn.
Zooals we reeds zeiden, Is het over het alge
meen niet aan te bevelen. Echter moeten wij er
bij voegen, dat de tegenwoordige wetenschap
zeer ver op dit gebied gevorderd Is, zoodat er
haarverven gemaakt worden, die én onschade-»
lijk zijn (mits op een gezonde hoofdhuid toe
gepast) èn een zeer natuurlijke kleur geven.
Toch zal het altijd het mooist zijn om, als men
tot haarverven zijn toevlucht moet nemen, de
oorspronkelijke of de meest daarbij komende
tint te kiezen. Zooals we reeds zeiden, dient
men in de eerste plaats aan een ervaren huld-
arts te vragen, of er bezwaren tegen bestaan
en in de tweede plaats een kundig coiffeur te
kiezen, om de bewerking te laten uitvoeren,
hoewel sommige fabrikanten beweren, dat het
aanbrengen van hun verf zóó eenvoudig Is dat
men het zelf kan doen. Toch is het gevaar,
dat de kleur niet gelijkmatig hecht, niet denk
beeldig en veel grooter, dan wanneer een kap
per, die uit den aard der zaak ovet de noodige
Instrumenten beschikt, de bewerking uitvoert.
De dagen zijn vol van triestigheld. Als ik
’s morgens, in de vroegte van den «rijzen dag,
m’n eerste passen op den erf zet, dan bots ik
teugen klamme stilte, zoo dik, da 'k er mijnen
vinger wel kan Indrukken. De tochten zijn troe
bel. En hier en daar slaat uit de schouwkes
'nen bruinen turfsmoor plat naar d’ eerde.
Eerst teugen souvenen begint d’n dag dan
traag te komen; dringt aan den Oostkant 'n
rossig floers deur de dikke, wollige locht. Be
gint langzaam den Oosterkim te gloeien en
dringt *t morgenrood als ’n'•kolossale olievlek
dieper en grooter in de wolkenvacht. De toch
ten barsten open. De zon pruilt dan efkens
deur. Gouwen licht plakkert in den buiten.
Moeizaam gaat zoo’n Allerzielendag open,
lijk 'n bloedrooie klaproos, geboren uit den don
keren knop, die nou verscheurd ligt langs den
stralenden ender.
Dan komt Blek me zijnen goelenmorgen
wenschen, mee z’n zware klapstem. Springt ie
overènd en legt ie z’n zware, kouwe veurpooten
op m’n schouwers. Bles, m'n perdje, riet den
dag deur *n spleet van den stal en hinnekend
schuurt-ie z’n flanken teugen de stutsels.
De runders, wakker gemaakt deur Bles, ra
pen d*r eigen op, met veul lawijt, uit X kra
kend strooi X lieve leven is ontwaakt, aoo
rap *t zonneke z’n eerste licht vloeien liet over
die resse haast bloederige barst aan den ender.
Allerleste blaren, nat en zwaar, smakten uit
den notenleen Vallen plat, als dooie veugels uit
den nezt, mee gespreide wieken.
1. Rel—M, pre—h7: 2. Rb4—c3, Kf7—e*;
Rf3—h5f Ke8—f8; -
Rh5—g4, Ph7—f8f; 8. Kg6-f6, Pf8—h7f;-7.
^w wil nü teekenen,” is Japie’s huilerig pro
test Maar zijn moeder pakt hem een beetje
boos zijn potlood af, tilt hem van mijn schoot
en. d*n huilt Japie van belang, trappelt, Is
nauwelijks mee te krijgee en is pas tot bedaren
gekomen, als hij spelen mag met den water
straal.'
En toen Japie al lang rustig lag te slapen,
vroeg zijn moeder zich af, of zij hem ook ver
wend had, dat hij zoo’n keel opzette tegen-
woordig, als hij ietq niet wou en toen kwam
het gesprek overt de opvoeding van kinderen.
Ik weet zeker,, dat Japie niet verwend is ge-^ verwennerij, in zijn eerste'wilsuitingen zijn ont
worden in zijn korte leventje, hoewel een bui
tenstaander geneigd zou zijn, het tegendeel te
beweren, als Mj het tooneeltje van dien na
middag had meegemaakt. Het was ook zoo, dat
dergelijke «ebelsche neigingen in Japie zich
sinds kórt geopenbaard hadden en gelukkig
dat ze rich geopenbaard hebben. We zouden
dom zijn als we zeident
^lammer, het was eerst zoo’n lief en gehoor
zaam kereltje.’’
Dom, omdat we dan vergeten of er ons niet
bewust van zijn, dat er zoo iets van groei be
staat, niet alleen lichamelijk, maar ook gees
telijken. De baby blijft nu eenmaal geen Ifaby, - -
is een mensch in wording, zoowel op het ge- recht,-dfin eigen wil te toonen
bied van het lichaam als op dat van den geest.
En als de baby eenmaal begint te loopen en
zoo langzamerhand de wereld om zich heen
ontdekt, dan is hij al een heel eind gevorderd
Als ik van den middag mee mijnen leegen
wage! weer van de stad kwam, dan lag den
weg in doffen mist. Koud stond d’n nevel op
de weareld. Ge slikte 'm! De velden dreven
in de lage wolken. X Land leek ondergeloopen.
Van mist.
Hy droop uit de kale boomen over X zeiltje
van mijnen wagel, dat blonk van nat.
D’n dag was rap vergaan.
En weer hing 'nen wolk van stilte om den
buiten gesloten. Tusschen 't gedokker van den
wagel, heurde-n-ik den Blek z’n nagels kretsen
op de keiweg. "Nen struik, ’nen wilg, hier en
daar in X landschep, kwamen even mee den
top boven de nevels uit.
*k Was blij weer thuis te zijn. Bij X binnen
komen liep ik ook weer teugen den damp op,
maar d’n deuze was lekker warm. Smeulgen
damp van d’eerpels, die Trui sjuust stond om
te schudden.
„X Is hier beter dan bulten. Truike!"
,J4iks gedaan,” hoeploeploep, daar tuimel
den roept: den de stoomende patatten weer droec deur
de pan „buiten" maakte Trui beur ant-
kerkhoveke. dat woord af.
zwakken zet van zwart moeten proflteeren en
door c5—c8 bet zwarte paard moeten Insluiten.
13
14. böxce
.15. RH—62
16. Ddl—cl
17. e2—eG
18. Pf3—d2
19. 0—0
20. f2—f3 I
mislukt.
Soutache is de eeni-
ge gameering van t
dit wollen japonne-
tfe. Het is aange
bracht op voorpand,
zakje en schouders.
Houden we niet van
deze afwerking, dan
kiezen we fijne
plooitjes, wat ook
heel goed voldoet.
Sen wildleeren cein
tuur in dezelfde tint
als de füten band
om den hoed wordt
er b{j gedragen
in zijn geestelijke mensch wording. En als er
dergelijke opstandige buien komen, dan is hij
wéér een step verder in zijn groet, wan» het la
het teeken van zijn ontwakend ik bewustzijn.
Wjj, volwassenen, wij weten niet beter of het
Hoort aoo, dat we tegen het eten ophouden
met onze bezigheden, dat we vervolgens onze
handen wasschen en <dan aan tafel komen.
Het is de regelmaat, waar we ons aan gewend
hebben en waarnaar we ons werk indeejen.
Maar Japie is drie, is zich van die regelmaat
nauwelijks bewust; hij teekent en wil blijven
teekenen natuurlijk, hij vindt het Immers
prettig. Waarom moet hij ophouden ja,
waarom? Zijn wil om niet op te houden ta
even natuurlijk en logisch als het voor ons
natuurlijk en logisch is, oAi wél op te houden.
HU te rich van onze regelmaat niet bewust,
hü te zich alleen bewust van zijn voorkeur,
die op dat moment niet vereenlgbaar te met
de voorkeur van de groote menachen.
Maar nu zal er* vaak een moment in «^op
voeding komen, dat we ons afvragen wat te
doen. Hem zijn zin geven of met scènes
onzen wil doorzetten.
Geen van belde kunnen we streng moeten
het ook niet ihllen doorvoeren. We moeten
zoeken naar een compromis. Het kind zijn zin
geven beteekent toegeven aan eigen gemak
zucht, te laksheid, waarmee we ongediscipli
neerde kinderen kweeken. Het ten koste van
alles doorvoeren van onzen eigen "wil te’ ook
fout: we zouden den geestelijken groei van het
kiiM belemmeren.
Het gaat er in de eerste plaats om, dat deze
wils-uiting geen boos «jpzet ep geen brutaliteit
te, ook geen teekenen hoeven te’zijn van. Mn
verwende opvoeding.
Als we een plant voldoende water geven, zal
ze nieuwe knoppen krijgen. Even goed zullen we
bij een kind, dat we gezond opvoeden, zonder
-
Wij laten hier een eindspel volgen van twee
raadaheeren tegen een paard.
RAADSHEERENSPEL w
Wjj hebben reeds medegedeeld, dat twee
raadsheeren in een eindspel tegen den enkelen
konlng winnen.
Twee raadsheeren tegen dame, of een raads
heer tegen een toren kunnen het spel remise
houden. Heeft een van beide partijen een <ot
meer pionnen, dan worden de gevallen gecom
pliceerder.
Is er een eirfaspel bereikt van twee raads
heeren tegen een paard, dan moet de sterkste
partij trachten het paard te veroveren, door dit
stuk uit de nabijheid van zijn konlng te ver
drijven, of te pennen, waardoor de mogelijk
heid kan ontstaan dat het paard geslagen wordt.
Is er een eindspel ontstaan, waarbij ieders
partij een of meer pionnen plus een raadsheer
bezit en de raadsheeren functionneeren op vel
den van .verschillende kleur, dan te er veel kans
op remise.
apte te dol op teekenen, maar hij te ruim
F drie jaar en zijn kleine knuistjes zijn nog
J*‘ JL niet zoo heel erg bedreven in deze edele
kunst. Wel kan hij efn kringetje maken en er
een punt in zetten, wat je dan duidelijk als een
auto kunt herkennen als hij het er ten
minste heeft bijgezegd. Komt er visite, die in
teresse voor Japie aan den dag l,egt, dan moe
ten ze zonder mankeeren voor hem teekenen
en zoo rit hü dan bij me op schoot en ik
fortuin ben zijn gehoorzame dienares en zet
^les op papier, wat hü beveelt. HU geniet van
mijn schamele teekenkunst. te verrukt van een
vreemdsoortig dier, dat ontstond, toen hU een
kat wou zien en te even enriiousiast over een
even vreemdsoortige scheppinjgui ee° koe. Dan
moet hU zelf zijn potloo^jpg hebben, zet
wonderlUke krabbels op hertTHpier en te er
heelemaal in verdiept, als zUn moeder
zegt, op te houden, want hjj moet zUn handjes
wasschen we gaan eten en dan komt de
groote hullpartü:
jiee, ik wil niet.... ik wil teekenen.”
„Neen, Japie,” zegt Moeder heel beslist, „we
moeten eten, strakjes mag je nog even, nu niet
meer.”
En als ons pastoorke, gebogen onder X zwart
van zUnen zulver-gekruisten kazuifel, met bid-
ckende handen naar omhoog,
.Requièscat in Pace”, dan ^schuifelen wjj de
tak uit «n gaan we naar
b c d t9
die op eerde traanden, als ge zestig getijen de
lanteemlichten als kruizen hebt zien staan op
den zwarten nevelsluier, die den lanteeren om
floerst dan, dan hebt ge ’r al veul zien „weg
schuifelen” uit oewen kring van familie en
van vrinden.
En als ge dan in zoo’nen zwart-zuMrenen Al
lerzielennacht peinzend oew pijpke te slurpen
staat naar den Aoogen, naar den ruimen ge
wulft van den glanzenden sterrenhenfel die
sterrekes, die ooit sjuust zoo pinkelden in d’
oogen van huille, die daar achter de kerk lig
gen onder de zachtdruppelende treurheesters.
dan dan zexidt ge toch wel ’n hart van beton
motten hebben, als X nle efkens samenkneep
van 'n nameloos heimwee, hier onder dleën
mysterleuzen sterrenkoepel, waarin ge speurt
naar de weemoedige herlnnerinkskes van d’ af
gestorven zieltjes, waarveur we straks onze ge
wijde keersen gaan aansteken in «xize rouw-
geslerde kerken....
in de verte een troep mannen, die hem met
lansen en een soort hooivorken een gevaar
lijk wapen, waaraan zi^h aan den binnenkant
weerhaken bevinden, hardnekkig achter
volgden. Eenlge «ogenblikken later hadden ze
hem Ingehaald en met hun vorken tt^sn den
grond gesmeten. Na een verwoed gevechc, jioest
hij al spoedig voor de overmacht bukken.' HU
werd, zooals dat meestal gebeurt, op de plaats
afgemaakt.
Dat was het gruwelUk eind van dit drama.
De man was het slachtoffer geworden van zUn
jalousie.
En nu nog, als ik het woord „Amok" lees of
hoor, zie ik dien Atjeher v«x>rthollen. achter
volgd <kx)t de mannen met h«x>lvorken en
lansen.
w w -rat te amok? Amok te een zlnsverbUste-
VV ring met een niets ontziend wraakge-
r voel. De Atjeher te in den regel stil van
^ard en neemt ntet gaarne zün toevlucht tot
openbaar geweld. Broedt hU echter op een mis
daad, dan moet hU rich eerst, om tot de uit
voering bekwaam te zUn, d«x>r dronkenschap
opwinden en daartoe kiest hu de ergste, de be
dwelming door opium.
Is hU eenmaal door dit vergif bevangen, dan
werpt hU zich, mét de kris in de hand, blin
delings op het voorwerp van zUn haat en
wraak en verm«x>rdt het zonder medelUden.
Maar daarbU bluft het niet!
ZUn eenmaal opgewekte woede stUgt tot vol
slagen razernU; in den bllntie holt hij vöort
en ckxxlt ieder, die onder zUn bereik komt.
Meermalen gebeurt hg^ dat een amokmaker
aldus door opium bevangen meer dan tien
slachtoffers maakt.
Ik herinner mU een geval van een man van
dertigjarigen leeftUd, dien ik had leeren ken
nen als Iemand van een goed en betrouwbaar
Karakter en verder een echte joiis goedbloed.
Zün eenlge gebrek was, dat hü ten opzichte
van zün vrouw behept was met AMK’e dosis
jaloerschheid.
Tevergeefs trachtte hü deze JalowF te on
derdrukken, d«xh in plaats hiervan werd hü
verteerd d«x>r moordlust, die hem ten slotte ge
heel zün bezinning deed verliezen, terwül een
rood floers zün blik benevelde.
Toen ik op zekeren dag de marktplaatsen
beztxht, troffen felle angstkreten mün oor en
op het zelfde moment passeerde in vollen ren
een Atjeher, waarin ik den mü bekenden man
herkende. Hü zwaaide zün kris met geweldige
snelheid rond, terwül zün gelaat door onken
bare woede vertrokken, er vreeselük angstaan
jagend uitzag.
Amok, Amok! klonk het van alls kanten,
maar hü was reeds uit het gezicht verdwenen.
Voor ik een huurkar kon bemachtigen, om den
vluchteling te achtervolgen, zag ik een vrouw,
in wie ik al spoedig zün echtgei.oote herkende.
Hü had getracht haar het hoofd af te anüden,
d«x!h de poging was door de dikke haarvlech
ten van het jammerende schepsel verüdelcL
Overal heerschte de grootste opwinding. De
man, die geheel bulten zichzelf was, spaarde
niemand. Zelfs kinderen, die hem in den weg
kwamen, vielen als slachtoffers van zün wraak.
Na een korte spanne tljds waren de straten
als het ware uitgestorven. Uit alle polltiewacht-
hulsjes dreunde het Amok-signaal om de be
volking te waarschuwen.
Ik was nu voor een wüle zün spoor büster,
d«x:h toen ik een hoek omsloeg, bespeurde ik
Da avonden wor.
den lang. Voor vij
ven al mot ik den
akker uit, want in
dleën duister zou "k meer verknoeien dan goed
maken aan X prille wintergewas.
Van den middag, om drie uur, hing t avond-
■wartael al tusschen den kool, ’t Was of er
srüzen assle over ’t land wiemelde. X Was den
mist, die in speldenpuntekes in d’eerde zakte.
Ja X te Xi cfonker, "n triestig tij, deus van
Allerzielen.
Laag hangen de kKhten over de weareld. Ze
naken vast aan ’t kale geboomt en heesterge
was; aan de schriele takskes, die zwart en dik
worden van X dansend nevelnat.
En ttoch.
Als‘teugen den nacht de tochten gaan ktoe-
ta, de maanschijf in den glansenden gUpsters
»an smeltend ijs achter de jachten<fe wolken
flarden drüft, dan staat den buiten in éênen
sulveren schemer en is de schepping van ’n
schoonheid of ze ja, of ze geslepen ligt in
swarten kristal.
Dan huivert de kleerte van den kristallen
Jacht over oew zielement, als d’n speldepunte-
sesnevel over den kool.
GEWEIGERD DAME-GAMBIET
(Gespeeld te New-Orleaas la 1886)
WH; Zukertort Zwart: Steinitz
1. d2—d< d7^-dS
2. c2—c4 e7—e6
3. FM—cS R68—f6 K
4. Rel—«5 R0—e? 4
Pgl—f3 6—0
6. o4—«6 Verhindert de ontwikkeling
van heUswarte spel, welke swart dadelijk
b7—b6
luikende persoonlükheid waarnemen.
En dan gaat het er in de' tweede plaats dus
om, dat we ons bewust
houding we ten opzichte
nemen. e
We zullen vaak met het kleine menschen-
kind in botsing komen, want het te nu zóó,
dat zijn ,Jk wil niet” ons herhaaldelük in de
ooren klinkt en dit te het begin van de zware
taak, het kind te leeren inzien, wat het wél
mag willen en wat het niet mag willen.
We moeten niet boos worden, als het kind
zoo „onwillig" te. B«x» worden we als het kind
iets ondeugends doet. Het heeft het volste
aan ons de
taak, hem te doen inzien, dat zün wil op dat
moment fout te. We kunnen dat niet doen d«x>r
lang met hem te redeneeren daar te hü nog
niet oud genoeg voor. Wél kunnen we heel
>e-
!TS
n-
sr»
an
*al