toch....! t Is een triestig tij en WIJ LEEREN SCHAKEN .1 :Vi 3 i i Bl b^ioéJb1 ^B^B^C®- ERTELLINCIEN van StfOTAK ■H ,;Nee.... ik wil niet" 1 BI B^BI I M O Ol BM I Praatje voor den spiegel 7 Jaar gaat wéér ten einde 4 4 I Amok, amok, amok! CRUZE PERSIANERKRAAG BRABANTSCHE BRIEVEN -i ZN el I 1 re—re Tf8—eg Een poging tot doorbraak, die 1 4 Ons haar r" - OPLOSSING W. STEDOTZ 7 6 hem 5 4 3 Voor dezen nieuwen mantel nemen wij pa reert met ■e h IS. g2g3? WH had hier ran den vorigen Pc6-d4 Dreigt KLING EN HORWITZ 8 7 6 voor- te be- 2 I b d t h 8 Kf5—Kf8—g8; i 0 Amico» suventig mud btf malkaar. deus toe. t i». DCUL 4 ejr maken, welke deze uiting aan- wollen bouclé-stof, lóijnrood of de nieu we roestbruine kleur. Kraag met revers van ongeschoren bever en een lederen ceintuur maken het eenvoudige model chiquel ■i'i Pbl—C3 4. Ddl—c3 Pg8—M w—be Rc8—M e7—e6 U8 jn Dan gaan we over X knepperend, schurend grint van den uitgang, naar den arbeid dis wacht. Twee November. Allerzielen. 'Nen triestigsten dag in 'n triest tij, maar dien we nle geren zouwen overslaan. (geb.‘Praag 1836, gest. New-York i960) ala we reldkampioen^ goid. Totdat hij in 1884 op 58- jarigen leeftijd den titel aan den 26-jarigen Lasker verloor. De partijen van Steinlta missen bet geniale van Morphy en Anderssen, maar hebben een groote theoretische waarde, daar M op hoog wetenschappelijk peil staan. Na de periode waarin Morphy en Anderssen onbetwist op de grootste hoogte els schaakspe- Rc8—b7 g7—gS Gevolgd door flancbetteering van den konlngsraadsheer. Enz. Of: b6xe5 a7—as dS—d4! g?xf6 e6—e5 RcS—e6? 7. b2—b4 8. CMxcS 8. a2—«3 10. RgSxfg 11. Pc3—a4 12. b4—bS og de In. 3. S. 1. d2—<M X Pgl—f3 3. C2—C4 4. Pbl—c3 uit, te B Iets over opvoeding OPGAAF aa. 18 Data tegen twee teren» de beide torens op één H» opereeren - stonden, volgde de tijd, dat W. Stelnnltz dus’ elkaar dekken dan Is een eindspel dame tegen twee torens ln_jlen regel remise. m volgend eindspel (naar Farnl en Keemink) staat de zwarte konlng schaak. Hoe moet zwart nu spelen om torenverlies te verhinderen? c7—C6 Pb6xc6 Ta8—b8 1 d4—d3! e5—e4 WWrt-Indieche verdediging 1. d2—d4 PgS—f8 2. c2—c4 b7—M Om fian chetto van den Dameraadsheer reiden. 30. Pe2f en Pc2. 21. e3xd4 22. Kgl—hl 23. Paé—c3 24. Pd2—bl 25. Del—C2 28. Dc3xf5 27. Pc3xdl 28. Pbl—«3 29. Dalxdi gaf de partij op. kalm onzen eigen wil doorzetten dooraetten, omdat &U goed te. Maar laten we niet waanwijs zün en denken, dat altijd wat wij willen goed te. We sullen ons ook wel eens heel eerlijk af moeten vragen, of sjjn willetje zoo nu en dan niet redelijker is dan de onze of ons willen niet voortkomt uit gemakzucht, uit een gevoel van „dat wij (en dan zetten we een hooge borst op) de baas zjjn of dat zulke kleine kinderen nog niets te willen hebben.” Neen, niet veel maar toch wel Iets. Door stelselmatig onzen wil tegenover dien van het kind te plaatsen, kunnen we tenslotte dien groetenden, opkomenden wil soodanlg overschaduwen, dat er geen zop genoeg bij kan komen, om dat willetje uit te doen groeien tot een sterken wil. Zonder dat we over hoeven te gaan tot de dwaze verafgoding van het kind, het alg mid delpunt van alles stellen, zonder alles mooi en goed hoeven te vinden, moet er toclh iets van respect in ons zijn voor de groeiende persoon lijkheid, opdat Mt een mertech Wordt, dat be wust het goede/wil en hot kwade niet wiL MARIJK Zwarten gloei stroomt ons teugen, als we in X kerkportlek de zware deuren opendouwen. Want niks zal ons pastoorke ooit sparen veur zjjn en onze dooien, veur wien ie op deuzen, hun gewijden dag, z’n kerkske drapeert in zwanen rouw, en siert moe duuzend keersen! Den zwarten katafalk, veur de rooie Godslamp, lijkt gedragen op *n gouwen zweem van keer- senlicht. Diep wemelt den duister achter de nissen van den altaar en fel stralen daar de aonnekes op de blanke wjjkeersen. Zwarter nog mag den November wemelen In de verre hoeken, achter piteeren, in bogen en kruisgangen, maar stra lender gloeien de aureolen op de keersenspitsen. Zwart en strak hangt den rouwsler veur den altaar, waaruit den gouwen tabernakel, over vloeiend van wijllcht blinkt als de zon eigens. En hoog, hoog boven alles uit, onder den don keren koepel, daar licht bet blanke naakt van den gestorven Christus op X bebloede kruis. En diepen troost 'is 't dan, te weten dat onze afgestorven zieltjes zjjn bjj Hem, Wiens armen nog spreidden in t leste uur van Zijnen mar teldood. toen Zijn leste druppels hartebloed in d’ eerde zonken en deus veur altü en Iedereen wijdde.... Dan raap ik zoo’nen lesten bladvleugel wel 'ns op peins er naar, om ’m dan weer zacht jes te laten vallen. Waarom....? Ja, waarom? Dn mensch pakt wel 'ns meer iets vast, terwijl ie op veurhand weet, dat er niks vast te houwen Is. Dan klepelt 't kerkejdokske veur d’ eerste Mis. En Maandag dan klepelen de klokken den echoklank, den dubbelen klank, veur lijk missen bestemd. Ochja 't is alle jaren zoo en toch altij weer van verschen weemoed. Plechtig klinkt dan d’n klokkenroep over ons dorpke. En gaan Trui en Ik onder ’n gewulft van klokkenklank den vroegen morgen deur naar ons rouwend kerkske, dat roept, dat roept, roept over de velden, over de bosschen, dat roept veur de zieltjes van ons afgestorven, maar die vandaag toch tusschen ons in leven, deur dit mysterieuze verbond tusschen deuzen en genen kant van ’t graf.... -W- v-an de opgaaf no. 17: 1. Da5f KM (gaat de y konlng naar de zeade Hjn, dan X Deaf en de 'toren gaat dadelijk verloren). 2. DMf Kal; 3. Dc3+ Kal; 4. Dc4f K onver schillig; 5. Dxg8 en Wint. 4 ik dan den kalen kruin van mijnen no- tenleer zie aderen teugen ’n plakaat hemelzul- van den Allerzielennacht,. In "n stilte da "k mh pijpke krakend branden heur dan kan x blijven turen, tot 't manezulverten leste aan m’n oogharen hangt. Zonder goed besef **>P ik dan naar dat zuiveren schtffke, om dan “recht te komen op zoo’n gebogen brugskeover Mark, midden in de Ulvenhoutsche velden. „Wefke, m'n maag is lijk •nen leegen eerpel- aak. schiet T op?” .Schuif maar aan.” En uit den damp, die dik om de plattebuls wolkte, héurde-n-ik Trui vragen: „goeien ont vangst'?” „Jaja. Gewoon, gewoontekes, ee!” „Bestelling»?” JBerpeH” „Veul?” „Nle te klagen!” .Meteen siste-n-er lawijt uit de bakpan, da’k niks meer verstaan kdht. Onderwijl plompte zij de eerpelschaal vol en mee plazierlgen trots zag Ik naar die prachtschaal dampende pie pers, droog* als *n nootje, vast als appels. Geen wonder da’k ae goed verkocht. t Water droop van de ramen. Binnen van den warmen kookdamp, bulten van den kou- wen mist. M’n huiske was warm, 'n Veilig nest, ’t alderbeste plekske van de weareld, da *k veur geen paleis zou willen ruilen. Toen zette Trui de bakpan op tafel. Daar lagen *n paar karbonaden In te drijven, malsch als boter en mee *n rand sappig ve$, dat mijnen „leegen eerpelzak” begoat te knoersen. Onderwijle keek Trui over beuren arm en vroeg: „hoeveul eerpel?" „•n Vol bord, toeteloeris!” hoeveel hedde 'r verkocht, bedoel ik!" „Twintig mudjes!" „Nneeje....!" .-Jaje!” 4M-s week?” .Geenen patat minder, wijf!" Handig-rap pakte ae de pan mee vteeach weer op, zette ae achter op de plattebuls en sjuust als Ik daar iets van zeggen wou, begreep ik.en zweeg rap! Bi.... jam.... hahah.... •k beurde ae bezig op de plank van den kelder, waar.... de kruik staat. Toen kwam ae naar me toe, dichtbij, babekana verlegen (aodepin. na ruim veertig jaren!) en M ae: hebt vandaag Ta hartversterklngske verdiend, Drt." Waarop ik, da’a privé! Maar sjuust als van den morgen kwam *t zonneke ook even deur onsen Herfst ge kropen....! daarom da Tc hierboven aan m*nen brief al aee: .t is n triestig, triestig m en toch....! Veul groeten van Trui en ala altij geen haarke minder, van oewen DdSxdtf e4—e3! Re?—f6 d3—d2 Re6—b3 d2—dl D. RMXdl e3—e2 Dd4xc3 en wit En dan vloeit daar die inaanbeschenen Mark onder m’n. klompen vort, als zwart fluweel met zuiveren loovers. Ons kerketorentje doopt zijn glanzend kruis in 'nen manewolk, ds£ 1 zuiver langs z*n ranke flanken glijdt. God dan is ’t zoo stil. Dan heur Ik de watervlugge ratten deur 't fluweel- zwarte wa‘^r ruischen. Dan heur Ik lang te veuren aankomen den slag van de torenklok ’t schuren in ’t uurwerk. En over de zwart- geploegde akkers, daar glinstert hier en daar ’nen brok zuiver ’nen vetten eerdeklult, die glimt In den maneglans, in den witten schemer die op de zwarte èèrde peerlt. Zoo’nen Allerzielennacht is ’n sprook, die in oew ooren wordt gefeseld deur de schurende raders van de kerkeklok; deur t rietge fluister in d’ altijd vloeiende Mark, deur *t gerucht van de stilte, die op 't wlndeke uit de bosschen zucht. Deus tjj is van *n schoonheid, die ge puurd wlerd uit louter zwart en zuiver. Uit de kleuren van den.... rouw, die zoo passen In deus AllerzlelentU, op 't end van jaar. |i;w - 1 t Jaar gaat ten einde weer. Traag begonnen als *n smeeklied, is *t over gegaan In den trlllendhoogen jubel van Mei, is t uitgejuicht in den aegendank veur den oogst en is ’t aan ’t verscherven in de zware slos- accoorden, die nou deur de schepping zoeven lijk de leste tonen van den orgel „deur de hooge kerkgewulften golven over de.... weg schuifelende menschheld Ja over de wegschuifelende menschheld.. Als ge, lijk ik, aoo ruim zestig van die jaar- liederen hebt heuren vergaan in den lesten, verstervenden dreun van bet slotaccoord, als ge aoo dikwijls t Allerzlelentij op den buiten hebt atam achememn dauv da aulvemn nevels daar ligt in de luwte van den torenbouw, die mee z’n gouwen kruis alt(j den hemel Inwijst. Trui en ik we gaan dan naar „onze*' gra ven. Leste rozenblaalkes plekken nog op de zerken. Blinkende bottels hangen nog aan de leege treurrozen. Trui wrijft dan mee den zak doek, zachtjes, oh zoo zachtjes als moeders dat alleen kunnen, de smetje# van 't -gebrande portret weg, de roeenblaalke# van den zerk en dan buigt ze heur knieën op den genadelooaen hardsteen. Ja ’t Is alle jaren zoo en toch altij weer van venchen weemoed. Ik mot dan weer aan den arbeid denken. *t Wreed moment, dat altij komt, In eiken rouw: X leven dat aan den döod geenen tijd wil laten. „Wefke ga mee." En stijf richt a' heur eigen op, van den steen, turende op X portret, mee dat glimlachende gezicht, dat.... altij jonger wordt....I t t r 1st U, dat U een grijzen Perslanerkraag VV aoo gemakkelijk zelf kunt reinigen? Een lauw Radionsopje verricht hier beslist wonderen! De behandeling moet als volgt ge schieden: Maak een Radionsopje (de Raaion moet, volgens gebruiksaanwijzing op bet pakje, koud aangemaakt worden) en wasch met de handen het sopje door het bont, spoel vervolgens den kraag flink uit, rol dezen dan In doeken en pers op deze manier er zooveel mogelijk vocht uit als U maar kunt. Hang den kraag daarna bulten in den wind (doch altijd uit de zon) te drogen. Als hij droog is, dan wat opkloppen. OP deze wijze gereinigd, zal het bont zacht en soepel blijven en blijft de natuurlijke krul erin. U suit beslist verrukt zijn over het resultaat. Kfg—e7, Ph7—<5; 8. Rg4—f5. PgS—f3; Kei— f8 en wit verovert het paard, bijv. 9. Ph4; 10. Re4 gevolgd door KgS. Wij noteeren slechts één variant.'Het kan ook ander* gespeeld wor den, maar bij correct spel van wit gaat in bo venstaand eindspel het paard verloren en kan wit daardoor winnen. n ooals wij reeds trachtten duidelijk te ma- ken, zal het lang niet altijd noodig zijn, een krulijzer te gebndken om.goed ge kapt voor den dag te komen. Bovendien is het meestal niet eens aanbevelenswaardig om ver schillende redenen. Er zijn maar weinig dames, die het haar, dat van nature recht is. ook zoo kunnen dragen, want In den regel is dit niet flatteerend. Om dit te voorkomen, dienen we dus eenlgen slag aan te brengen. Hiertoe hebben we een heel goed middel in de AgJi. watergolf. Het aller grootste voordeel daarvan is wel het feit, dat het veelvoudig toepassen daarvan nooit het haar kan beschadigen of in den groei kan be lemmeren. Integendeel! Juist door de water golf herhaaldelijk op dezelfde manier te leg gen en door de golf steeds op dezelfde plaats in het haar aan te brengen, zal het op den duur vanzelf zoo gaan krullen. En dan dient u niet te vergeten, dat een watergolf veel na tuurlijker aandoet dan een met een friseertang aangebrachte ondulatie. Het Is een vrij eenvou dige bewerking, die we best zelf thuis kunnen toepassen. Maar als u het door een kapper laat doen, Is het aan te bevelen steeds denzelfden te kiezen. WU kunnen niet nalaten, nog even de na- deelen van het warme krullen der haren op te noemen, in de eerste plaats Is dat wel het ver branden van het haar, dat op de verbrande plaatsen afsterft en breekt. Maar zelfs als we denken, dat het haar kist verbrand is. zal het toch op den duur dor en droog worden en af breken. Bovendien loopt men kaps, dat het haar gaat splijten, niet alleen aan det punten, maar ook middenin. Het aan de punten splijten is niet zoo erg; door de beschadigde haren wat in te korten, het z.g.n. „punten” is dit kwaad verholpen. Practisch komt dit voor bij alle haren aan het einde, waar ze niet zoo goed meer ge voed worden. Maar het splijten in het midden is veel erger, want dan kunnen wij de fout niet zoo spoedig verhelpen. Dit komt ook bij som mige ziekten der haren en van de hoofdhuid soms voor en daarom moet u, zoodra u Iets merkt van het splijten der haren in het mid den, een dokter consulteeren. Over het haarverven kunnen we kort zijn. Zooals we reeds zeiden, Is het over het alge meen niet aan te bevelen. Echter moeten wij er bij voegen, dat de tegenwoordige wetenschap zeer ver op dit gebied gevorderd Is, zoodat er haarverven gemaakt worden, die én onschade-» lijk zijn (mits op een gezonde hoofdhuid toe gepast) èn een zeer natuurlijke kleur geven. Toch zal het altijd het mooist zijn om, als men tot haarverven zijn toevlucht moet nemen, de oorspronkelijke of de meest daarbij komende tint te kiezen. Zooals we reeds zeiden, dient men in de eerste plaats aan een ervaren huld- arts te vragen, of er bezwaren tegen bestaan en in de tweede plaats een kundig coiffeur te kiezen, om de bewerking te laten uitvoeren, hoewel sommige fabrikanten beweren, dat het aanbrengen van hun verf zóó eenvoudig Is dat men het zelf kan doen. Toch is het gevaar, dat de kleur niet gelijkmatig hecht, niet denk beeldig en veel grooter, dan wanneer een kap per, die uit den aard der zaak ovet de noodige Instrumenten beschikt, de bewerking uitvoert. De dagen zijn vol van triestigheld. Als ik ’s morgens, in de vroegte van den «rijzen dag, m’n eerste passen op den erf zet, dan bots ik teugen klamme stilte, zoo dik, da 'k er mijnen vinger wel kan Indrukken. De tochten zijn troe bel. En hier en daar slaat uit de schouwkes 'nen bruinen turfsmoor plat naar d’ eerde. Eerst teugen souvenen begint d’n dag dan traag te komen; dringt aan den Oostkant 'n rossig floers deur de dikke, wollige locht. Be gint langzaam den Oosterkim te gloeien en dringt *t morgenrood als ’n'•kolossale olievlek dieper en grooter in de wolkenvacht. De toch ten barsten open. De zon pruilt dan efkens deur. Gouwen licht plakkert in den buiten. Moeizaam gaat zoo’n Allerzielendag open, lijk 'n bloedrooie klaproos, geboren uit den don keren knop, die nou verscheurd ligt langs den stralenden ender. Dan komt Blek me zijnen goelenmorgen wenschen, mee z’n zware klapstem. Springt ie overènd en legt ie z’n zware, kouwe veurpooten op m’n schouwers. Bles, m'n perdje, riet den dag deur *n spleet van den stal en hinnekend schuurt-ie z’n flanken teugen de stutsels. De runders, wakker gemaakt deur Bles, ra pen d*r eigen op, met veul lawijt, uit X kra kend strooi X lieve leven is ontwaakt, aoo rap *t zonneke z’n eerste licht vloeien liet over die resse haast bloederige barst aan den ender. Allerleste blaren, nat en zwaar, smakten uit den notenleen Vallen plat, als dooie veugels uit den nezt, mee gespreide wieken. 1. Rel—M, pre—h7: 2. Rb4—c3, Kf7—e*; Rf3—h5f Ke8—f8; - Rh5—g4, Ph7—f8f; 8. Kg6-f6, Pf8—h7f;-7. ^w wil nü teekenen,” is Japie’s huilerig pro test Maar zijn moeder pakt hem een beetje boos zijn potlood af, tilt hem van mijn schoot en. d*n huilt Japie van belang, trappelt, Is nauwelijks mee te krijgee en is pas tot bedaren gekomen, als hij spelen mag met den water straal.' En toen Japie al lang rustig lag te slapen, vroeg zijn moeder zich af, of zij hem ook ver wend had, dat hij zoo’n keel opzette tegen- woordig, als hij ietq niet wou en toen kwam het gesprek overt de opvoeding van kinderen. Ik weet zeker,, dat Japie niet verwend is ge-^ verwennerij, in zijn eerste'wilsuitingen zijn ont worden in zijn korte leventje, hoewel een bui tenstaander geneigd zou zijn, het tegendeel te beweren, als Mj het tooneeltje van dien na middag had meegemaakt. Het was ook zoo, dat dergelijke «ebelsche neigingen in Japie zich sinds kórt geopenbaard hadden en gelukkig dat ze rich geopenbaard hebben. We zouden dom zijn als we zeident ^lammer, het was eerst zoo’n lief en gehoor zaam kereltje.’’ Dom, omdat we dan vergeten of er ons niet bewust van zijn, dat er zoo iets van groei be staat, niet alleen lichamelijk, maar ook gees telijken. De baby blijft nu eenmaal geen Ifaby, - - is een mensch in wording, zoowel op het ge- recht,-dfin eigen wil te toonen bied van het lichaam als op dat van den geest. En als de baby eenmaal begint te loopen en zoo langzamerhand de wereld om zich heen ontdekt, dan is hij al een heel eind gevorderd Als ik van den middag mee mijnen leegen wage! weer van de stad kwam, dan lag den weg in doffen mist. Koud stond d’n nevel op de weareld. Ge slikte 'm! De velden dreven in de lage wolken. X Land leek ondergeloopen. Van mist. Hy droop uit de kale boomen over X zeiltje van mijnen wagel, dat blonk van nat. D’n dag was rap vergaan. En weer hing 'nen wolk van stilte om den buiten gesloten. Tusschen 't gedokker van den wagel, heurde-n-ik den Blek z’n nagels kretsen op de keiweg. "Nen struik, ’nen wilg, hier en daar in X landschep, kwamen even mee den top boven de nevels uit. *k Was blij weer thuis te zijn. Bij X binnen komen liep ik ook weer teugen den damp op, maar d’n deuze was lekker warm. Smeulgen damp van d’eerpels, die Trui sjuust stond om te schudden. „X Is hier beter dan bulten. Truike!" ,J4iks gedaan,” hoeploeploep, daar tuimel den roept: den de stoomende patatten weer droec deur de pan „buiten" maakte Trui beur ant- kerkhoveke. dat woord af. zwakken zet van zwart moeten proflteeren en door c5—c8 bet zwarte paard moeten Insluiten. 13 14. böxce .15. RH—62 16. Ddl—cl 17. e2—eG 18. Pf3—d2 19. 0—0 20. f2—f3 I mislukt. Soutache is de eeni- ge gameering van t dit wollen japonne- tfe. Het is aange bracht op voorpand, zakje en schouders. Houden we niet van deze afwerking, dan kiezen we fijne plooitjes, wat ook heel goed voldoet. Sen wildleeren cein tuur in dezelfde tint als de füten band om den hoed wordt er b{j gedragen in zijn geestelijke mensch wording. En als er dergelijke opstandige buien komen, dan is hij wéér een step verder in zijn groet, wan» het la het teeken van zijn ontwakend ik bewustzijn. Wjj, volwassenen, wij weten niet beter of het Hoort aoo, dat we tegen het eten ophouden met onze bezigheden, dat we vervolgens onze handen wasschen en <dan aan tafel komen. Het is de regelmaat, waar we ons aan gewend hebben en waarnaar we ons werk indeejen. Maar Japie is drie, is zich van die regelmaat nauwelijks bewust; hij teekent en wil blijven teekenen natuurlijk, hij vindt het Immers prettig. Waarom moet hij ophouden ja, waarom? Zijn wil om niet op te houden ta even natuurlijk en logisch als het voor ons natuurlijk en logisch is, oAi wél op te houden. HU te rich van onze regelmaat niet bewust, hü te zich alleen bewust van zijn voorkeur, die op dat moment niet vereenlgbaar te met de voorkeur van de groote menachen. Maar nu zal er* vaak een moment in «^op voeding komen, dat we ons afvragen wat te doen. Hem zijn zin geven of met scènes onzen wil doorzetten. Geen van belde kunnen we streng moeten het ook niet ihllen doorvoeren. We moeten zoeken naar een compromis. Het kind zijn zin geven beteekent toegeven aan eigen gemak zucht, te laksheid, waarmee we ongediscipli neerde kinderen kweeken. Het ten koste van alles doorvoeren van onzen eigen "wil te’ ook fout: we zouden den geestelijken groei van het kiiM belemmeren. Het gaat er in de eerste plaats om, dat deze wils-uiting geen boos «jpzet ep geen brutaliteit te, ook geen teekenen hoeven te’zijn van. Mn verwende opvoeding. Als we een plant voldoende water geven, zal ze nieuwe knoppen krijgen. Even goed zullen we bij een kind, dat we gezond opvoeden, zonder - Wij laten hier een eindspel volgen van twee raadaheeren tegen een paard. RAADSHEERENSPEL w Wjj hebben reeds medegedeeld, dat twee raadsheeren in een eindspel tegen den enkelen konlng winnen. Twee raadsheeren tegen dame, of een raads heer tegen een toren kunnen het spel remise houden. Heeft een van beide partijen een <ot meer pionnen, dan worden de gevallen gecom pliceerder. Is er een eirfaspel bereikt van twee raads heeren tegen een paard, dan moet de sterkste partij trachten het paard te veroveren, door dit stuk uit de nabijheid van zijn konlng te ver drijven, of te pennen, waardoor de mogelijk heid kan ontstaan dat het paard geslagen wordt. Is er een eindspel ontstaan, waarbij ieders partij een of meer pionnen plus een raadsheer bezit en de raadsheeren functionneeren op vel den van .verschillende kleur, dan te er veel kans op remise. apte te dol op teekenen, maar hij te ruim F drie jaar en zijn kleine knuistjes zijn nog J*‘ JL niet zoo heel erg bedreven in deze edele kunst. Wel kan hij efn kringetje maken en er een punt in zetten, wat je dan duidelijk als een auto kunt herkennen als hij het er ten minste heeft bijgezegd. Komt er visite, die in teresse voor Japie aan den dag l,egt, dan moe ten ze zonder mankeeren voor hem teekenen en zoo rit hü dan bij me op schoot en ik fortuin ben zijn gehoorzame dienares en zet ^les op papier, wat hü beveelt. HU geniet van mijn schamele teekenkunst. te verrukt van een vreemdsoortig dier, dat ontstond, toen hU een kat wou zien en te even enriiousiast over een even vreemdsoortige scheppinjgui ee° koe. Dan moet hU zelf zijn potloo^jpg hebben, zet wonderlUke krabbels op hertTHpier en te er heelemaal in verdiept, als zUn moeder zegt, op te houden, want hjj moet zUn handjes wasschen we gaan eten en dan komt de groote hullpartü: jiee, ik wil niet.... ik wil teekenen.” „Neen, Japie,” zegt Moeder heel beslist, „we moeten eten, strakjes mag je nog even, nu niet meer.” En als ons pastoorke, gebogen onder X zwart van zUnen zulver-gekruisten kazuifel, met bid- ckende handen naar omhoog, .Requièscat in Pace”, dan ^schuifelen wjj de tak uit «n gaan we naar b c d t9 die op eerde traanden, als ge zestig getijen de lanteemlichten als kruizen hebt zien staan op den zwarten nevelsluier, die den lanteeren om floerst dan, dan hebt ge ’r al veul zien „weg schuifelen” uit oewen kring van familie en van vrinden. En als ge dan in zoo’nen zwart-zuMrenen Al lerzielennacht peinzend oew pijpke te slurpen staat naar den Aoogen, naar den ruimen ge wulft van den glanzenden sterrenhenfel die sterrekes, die ooit sjuust zoo pinkelden in d’ oogen van huille, die daar achter de kerk lig gen onder de zachtdruppelende treurheesters. dan dan zexidt ge toch wel ’n hart van beton motten hebben, als X nle efkens samenkneep van 'n nameloos heimwee, hier onder dleën mysterleuzen sterrenkoepel, waarin ge speurt naar de weemoedige herlnnerinkskes van d’ af gestorven zieltjes, waarveur we straks onze ge wijde keersen gaan aansteken in «xize rouw- geslerde kerken.... in de verte een troep mannen, die hem met lansen en een soort hooivorken een gevaar lijk wapen, waaraan zi^h aan den binnenkant weerhaken bevinden, hardnekkig achter volgden. Eenlge «ogenblikken later hadden ze hem Ingehaald en met hun vorken tt^sn den grond gesmeten. Na een verwoed gevechc, jioest hij al spoedig voor de overmacht bukken.' HU werd, zooals dat meestal gebeurt, op de plaats afgemaakt. Dat was het gruwelUk eind van dit drama. De man was het slachtoffer geworden van zUn jalousie. En nu nog, als ik het woord „Amok" lees of hoor, zie ik dien Atjeher v«x>rthollen. achter volgd <kx)t de mannen met h«x>lvorken en lansen. w w -rat te amok? Amok te een zlnsverbUste- VV ring met een niets ontziend wraakge- r voel. De Atjeher te in den regel stil van ^ard en neemt ntet gaarne zün toevlucht tot openbaar geweld. Broedt hU echter op een mis daad, dan moet hU rich eerst, om tot de uit voering bekwaam te zUn, d«x>r dronkenschap opwinden en daartoe kiest hu de ergste, de be dwelming door opium. Is hU eenmaal door dit vergif bevangen, dan werpt hU zich, mét de kris in de hand, blin delings op het voorwerp van zUn haat en wraak en verm«x>rdt het zonder medelUden. Maar daarbU bluft het niet! ZUn eenmaal opgewekte woede stUgt tot vol slagen razernU; in den bllntie holt hij vöort en ckxxlt ieder, die onder zUn bereik komt. Meermalen gebeurt hg^ dat een amokmaker aldus door opium bevangen meer dan tien slachtoffers maakt. Ik herinner mU een geval van een man van dertigjarigen leeftUd, dien ik had leeren ken nen als Iemand van een goed en betrouwbaar Karakter en verder een echte joiis goedbloed. Zün eenlge gebrek was, dat hü ten opzichte van zün vrouw behept was met AMK’e dosis jaloerschheid. Tevergeefs trachtte hü deze JalowF te on derdrukken, d«xh in plaats hiervan werd hü verteerd d«x>r moordlust, die hem ten slotte ge heel zün bezinning deed verliezen, terwül een rood floers zün blik benevelde. Toen ik op zekeren dag de marktplaatsen beztxht, troffen felle angstkreten mün oor en op het zelfde moment passeerde in vollen ren een Atjeher, waarin ik den mü bekenden man herkende. Hü zwaaide zün kris met geweldige snelheid rond, terwül zün gelaat door onken bare woede vertrokken, er vreeselük angstaan jagend uitzag. Amok, Amok! klonk het van alls kanten, maar hü was reeds uit het gezicht verdwenen. Voor ik een huurkar kon bemachtigen, om den vluchteling te achtervolgen, zag ik een vrouw, in wie ik al spoedig zün echtgei.oote herkende. Hü had getracht haar het hoofd af te anüden, d«x!h de poging was door de dikke haarvlech ten van het jammerende schepsel verüdelcL Overal heerschte de grootste opwinding. De man, die geheel bulten zichzelf was, spaarde niemand. Zelfs kinderen, die hem in den weg kwamen, vielen als slachtoffers van zün wraak. Na een korte spanne tljds waren de straten als het ware uitgestorven. Uit alle polltiewacht- hulsjes dreunde het Amok-signaal om de be volking te waarschuwen. Ik was nu voor een wüle zün spoor büster, d«x:h toen ik een hoek omsloeg, bespeurde ik Da avonden wor. den lang. Voor vij ven al mot ik den akker uit, want in dleën duister zou "k meer verknoeien dan goed maken aan X prille wintergewas. Van den middag, om drie uur, hing t avond- ■wartael al tusschen den kool, ’t Was of er srüzen assle over ’t land wiemelde. X Was den mist, die in speldenpuntekes in d’eerde zakte. Ja X te Xi cfonker, "n triestig tij, deus van Allerzielen. Laag hangen de kKhten over de weareld. Ze naken vast aan ’t kale geboomt en heesterge was; aan de schriele takskes, die zwart en dik worden van X dansend nevelnat. En ttoch. Als‘teugen den nacht de tochten gaan ktoe- ta, de maanschijf in den glansenden gUpsters »an smeltend ijs achter de jachten<fe wolken flarden drüft, dan staat den buiten in éênen sulveren schemer en is de schepping van ’n schoonheid of ze ja, of ze geslepen ligt in swarten kristal. Dan huivert de kleerte van den kristallen Jacht over oew zielement, als d’n speldepunte- sesnevel over den kool. GEWEIGERD DAME-GAMBIET (Gespeeld te New-Orleaas la 1886) WH; Zukertort Zwart: Steinitz 1. d2—d< d7^-dS 2. c2—c4 e7—e6 3. FM—cS R68—f6 K 4. Rel—«5 R0—e? 4 Pgl—f3 6—0 6. o4—«6 Verhindert de ontwikkeling van heUswarte spel, welke swart dadelijk b7—b6 luikende persoonlükheid waarnemen. En dan gaat het er in de' tweede plaats dus om, dat we ons bewust houding we ten opzichte nemen. e We zullen vaak met het kleine menschen- kind in botsing komen, want het te nu zóó, dat zijn ,Jk wil niet” ons herhaaldelük in de ooren klinkt en dit te het begin van de zware taak, het kind te leeren inzien, wat het wél mag willen en wat het niet mag willen. We moeten niet boos worden, als het kind zoo „onwillig" te. B«x» worden we als het kind iets ondeugends doet. Het heeft het volste aan ons de taak, hem te doen inzien, dat zün wil op dat moment fout te. We kunnen dat niet doen d«x>r lang met hem te redeneeren daar te hü nog niet oud genoeg voor. Wél kunnen we heel >e- !TS n- sr» an *al

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 21