H
I
DREIN DRENTEL EN PIE’T PRIKKEL
ÏÏCetvettiaal uan den dag
Aan het slot
het kerkelijk jaar
van
F 750.-
F 250.-
CHRISTUS’ WEERKEER
DE VOL EINDING
Wie doodde
1 Marco Graffi?
i
VRIJDAG 13 NOVEMBER 1936
B
4
s
r
"1
\Het baantje
van Judocus
/A I <1 «T*« XX FM. JIN I il r, sj ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen CJWe verlies van belde armen, beide bee
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UIT ERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
t
'- W
ver-
1
van
8<
W
Mc
Bl<
k
schudde
dat Adrian Graye een kleur had en erg boos
(Wordt vervolgd)
Pasch. J. v. KAATHOVEN, o. praem.
Abdij van Berne, Heeswjjk.
v
b
leid tot werken door
beenen of beide oogen
Me
Pei
gen beeld van een Zwitsersche kaasfabri ek; de af te leveren producten hebben
den omvang van een molenwlet^
wat je wilt, als je haar voor me vindt, Wlrles-
oegnbe. Ik krijg een half mlilloen als ik meerder
jarig ben dat Is me door mUn grootvader,
buiten mijn vader om nagelaten en Ik aal
ia
get
var
v
r
t
1
t
1
1
n naam van het belang van onze volks
gemeenschap vraag ik U voort te
gaan met In uw kringen gelegenheid
te bieden tot beginselvaste, godvreeaende
scholing en vorming.
Jhr. Ruys de Beerenbrouck bü bet
gouden feest der Vrije Universiteit 1930.
mijn
15
chef
voc
der
Bri
gs
Bi
1M
rl
te
k
I
d
b
r
k
b
o
g'
vc
ke
tn
Br
he
he
ve
ge
PB
de
vr
l
I
i
1
i
de
na
h
di
VI
de
vr
Ot
en
be
on
eei
wust van iets, dat hjj tot dan toe niet had
kunnen droomen. De jonge student had een
meer dan gewone belangstelling voor haar;
misschien was hU zelfs wel verliefd op haar.
Hjj haastte zich het gesprek een andere wen
ding te geven.
,Jk bedoel natuurlijk niet,” begon hjj. Maar
Graye liet opnieuw kalm, maar vastberaden zijn
vuist op tafel neerkomen.
„Luister,” zei hij schor fluisterend. „We moe
ten dat meisje vinden. Ik moet haar vinden.
Jij moet haar vinden, Wirlescombe, en JU moet
ons helpen. Jack Herbert! Ik heb een massa
geld; in ieder geval zal ik dat hebben als ik
21 ben, en dat duurt nog maar een maand of
elf. En ik wil alles uitgeven om haar te vinden.
Want ik wil zweren, dat ze onschuldig is. Mijn
Hemell ae keek me aan, toen ze me om
hulp vroeg en me over haar grootvader sprak
en ik weet weet, zeg ik je, dat dat niet
de oogen van een moordenares waren. Ik zeg,
Kort daarop kwam er een matroos, die een sprekende pape
gaai wilde verkoopen. „Wat zegt ie allemaal?” vroeg Piet.
„Luister maar”, zei de matroos. En nu riep de papegaai van
den matroos: „Bandiet! LeelUke dief! Bandiet! LeelUke dief!”
Toen de baas van de papegaai van zijn reis terugkwam, stond
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
Gemma Graffi naar Parijs of naar Weenen is
gebracht. Er zijn in die steden plaatsen, waarin
ze levend begraven zou zijn van af het oogenbllk,
dat ze de deur binnen kwam. Dergelijke dingen
komen geregeld voor, en....” x
Een waarschuwendé blik van Herbert deed
18
47
„Maar dit meisje had, als het waar is wat
de huishoudster zei, geen geld, geen middelen,” keek. En Wirlescombe werd zich plotseling be
zel Herbert.
„Dat zegt niets. Ze is niet zonder hulp ver
dwenen,” antwoordde Wirlescombe. „Mijn in
druk is, dat dezelfde man, wie het ook zU, die
Graffi vermoordde, ook het meisje deed ver
dwijnen, zonder dat zij iets van den dood van
haar grootvader af wist. Ze is er waarschijnlijk
nu nog niet van op de hoogte.”
„Bedoelt u,” zei Herbert, „dat ze gevangen
gehouden wordt?"
„Waarschijnlijk,” antwoordde Wirlescombe, „en
zeker als ze nog in Londen is. Als ze niet meer
in Londen, maar al op het vasteland is, dan
bestaat er één op de duizend kansen, dat ze
iets van den dood van den ouden heer zal hoe
ren. Het is niet waarschijnlijk, dat ze kranten
lezen zal.”
„En de politie op het vasteland dan?” vroeg
Herbert. „U staat toch met haar in verbinding,
niet?”
„Ja zeker,” antwoordde Wirlescombe. .Maar
wat zegt dat? Er zijn misschien tienduizenden, dat ze gevonden moet worden, en ik zal je geven
of laten we liever zeggen honderdduizenden
jonge meisjes op het vasteland. Wat is één
tusfchen zoovelen? het spreekwoord van de
naald in den hooiberg. Stel je eens voor, dat
Den volgenden dag kwam er een boer, die t niet prettig had
gevonden, dat Drein zijn ezeltje op diens grond had laten gra-
sën. „Denk er om, dat het niet meer gebeurt”, zei hjj tegen
Drein. „Als ik je dan in mijn vingers krijg, knijp ik Je tot
mosterd.”
„Nu herinner (k me iets!” riep hij uit. .Jets
dat ik u nog niet heb verteld Wirlescombe.
Op slot van rekening kun je niet alles ont
houden. Maar nu er over papieren gesproken
wordt, schiet het me weer te binnen. Nadat
Oraffl en die man in die andere kamer waren
gegaan, kwam Graffi weer terug, liep door de
studeerkamer naar zijn slaapkamer en kwam er
weer uit met iets wat wel een pak brieven leek.
En ik herinner me ook nog, dat toen hij met
dien ander weer in de kamer terugkwam, waar
ik met juffrouw Graffi zat, hij niets meer in
zijn hand had. Ik had dat tot nu toe vergeten.”
Wirlescombe nam dit nieuws zonder eenige
verrassing in ontvangst.
,Dat verklaart misschien dien hoop verbrand
papier in den haard,” zei h(j. „En het geeft me
nog meer den Indruk, dat de bezoeker met een
poodschap of met een waarschuwing kwam.
Zooals. ik al zei, het zou je waarschijnlijk heel
ver voeren, om aan het begin van dit geheim
te geraken. Onder ons, ik beschouw het meisje
als een heel klein postje in de rekening."
„Graye”, zei Herbert met een knipoogje naar
zijn vriend, „tobt er heel erg over, waar ze wel
kan zijn. HU is bang dat er iets niet in den
haak is. En het doet ook inderdaad vreemd aan,
dat een jonge vrouw in Londen zoo maar kan
verdwijnen."
De detective glimlachte.
„Londen, beste heer,” zei hU. ,Js juist de
plaats waaruit de menschen gemakkelUk en in
alle haast kunnen verdwUnen. Als ik tUd ge
noeg had, zou ik u heel wat van die geschiede
nissen kunnen vertellen, die nog veel merkwaar -
de KoninklUke Koek- en Biscuitfabrieken.
„Ik ontsla personeel en ik neem nieuw aan.
Je begrUpt, dat jullie op me kunt rekenen.”
Na deze laatste opmerkingen brak er een
stroom van nieuwsgierige vragen onzerzUds los;
Nadere bUzonderheden over de fabriek?
Wanneer we in dienst zouden kunnen komen?
Hoeveel we ongeveer zouden verdienen?
Judocus stuitte dezen vloed van woorden
echter met de opmerking, dat hU ook wel eens
iets zou willen drinken en dat dit dan snel
moest gebeuren, aangezien hU nog veel te doen
had.
Getroffen als we allen waren, door het on
dubbelzinnige blUk van trouwe vriendschap,
dat Judocus ons net had gegeven, voelden wU
ons verplicht hem om strUd iets aan te bieden,,
in de stille verwachting onze toch al zoo be
rooide portemonnale weldra tot den rand toe
gevuld te zien.
Judocus nu sloeg snel eenige borrels achter
over, propte zUn mond vol met allerlei zoutjes,
stukjes kaas e.d., daarmee iedere mogelükheid
coupeerend om onze brandende nieuwsgierig
heid ook maar eenigszins te bevredigen, stond
op en maakte aanstalten te verdwUnen.
Op zUn horloge kUkend. klaagde hU zUn tijd
verpraat te hebben, zoodat hu té laat Mj ®Un
kennissen zou arriveeren. In verband met de
nog steeds niet gerepareerde fiets, leenden we
hem gewillig het benoodigde geld voor een taxi
en als een wervelwind was Judocus verdwenen.
Dat het gesprek dien avond verder buiten
gewoon geanimeerd verliep en er van onze
nachtrust niet veel terecht kwam, behoeft wel
geen betoog. Onder hoogspanning wachtten we
allen den dag van 15 Maart af en ’s avonds
stonden we en bloc voor zUb deur. Judocus ont
ving ons met een lletwat verbaasd gezicht.
„En, hoe ging het?" klonk het in koor.
Een begrUpende flits gleed over zUn gezicht
„Ach ja, natuurlUk. En ik ben er vanmorgen
geweest, maar Van Qreveningen was nog niet
terug van zijn reis; Je begrUpt, dergelUke men-
schen hebben zooveel afspraken; ik moest over
14 dagen nog maar eens terugkomen.”
Teleurgesteld hoorden we zUn stellige belofte
aan, ons zoo spoedig mogelUk het verloop van
dat onderhoud mede te deelen, om dan geza
menlijk den goeden afloop te vieren.
„Want,” zoo verzekerde Judocus ons, ..het
was slechts een kwestie van tUd." Met een op
komend gevoel van twUfft
terugweg. Zou Judocus I
duwen, nu het met hem»
rolletjes liep? Zou er übei
fabriek en kon een goeden chef voor de afdee-
ling personeel gebruiken! Als ik er voor voelde,
moest ik maar eens bij hem komen op de fa
briek, ’s morgens tusschen 10 en 12 uur. Hu
ging echter den volgenden dag op reis, zoodat
ik dan na 15 Maart moest komen.
NatuurlUk liet ik hem blijken met het aan
bod vereerd te zUn en beloofde op den aan
gegeven tUd op de fabriek te verschUnen.
Intusschen waren we bU mijn huis gekomen
en na me nogmaals met nadruk verzekerd te
hebben dat hU me beslist na 15 Maart
wachtte, nam hU zeer joviaal afscheid.
Om kort te gaan, jongelui, het resultaat
mün politiek op
treden is, dat ik
dank zU
handigheid
Maart as.
ben van de af-
deellng personeel
van De Vereenlg-
13
„Italië, bedoelt u?" vroeg Herbert
.Misschien Italië; misschien Sicilië; misschien
ook wel Sardinië, Frankrijk of Rusland,” ant
woordde Wirlescombe. „Er zUn daar overal
van die bonden van struikroovers."
Ma! U denkt, dat dit het werk is van een
of ander geheim genootschap?" zei Herbert,
„’n Vendetta-^aakje?”
,Jk denk alleen maar, dat ik wel eens zou
willen weten, wie die man was. die
■s nachts na twaalven kwam en wat het doel
was van zUn bezoek,” zei de detective. „Als ik
dat wist, dan zou ik een heeleboel weten. Maar
die man schUnt even spoorloos verdwenen te
zUn als het meisje.”
„Hecht u groote waarde aan dit bezoek?”
grootste waarde. Het bloote feit dat hU
een sleutel van de voordeur en ook een van
Graffl's flat bad, zegt veel, heel veel. Het be-'
wijst, dat hU gewoon was, Oraffl geregeld te
bezoeken en dat die bezoeken 's nachts werden
afgelegd. Acock, de concierge, kan zich niet
herinneren, dat hU ooit overdag een bezoeker
beeft gezien, die aan zijn beschrijving beant
woordde. Nu, wie was die man? Waarom kwam
o
vu
log
Ho
Ge
hem een leelUke verrassing te wachten. Nauwelijks was hij
binnen of de papegaai riep: „Ik zal je wel krijgen, leelUke
boef. Als ik je in mUn vingers krijg. knUp ik je tot mosterd.
Bandiet! LeelUke dief!” De meneer tuimelde van schrik haast
achterover. „Dat had ik niet van jullie gedacht”, zei hu tot
Drein en Plet.
dlger en geheimzinniger zUn dan die van juf-
i. frouw Graffi. Het is een feit, dat als iemand
van plan is te verdwUnen, hU dit met het
grootst mogelUke succes in Londen kan doen.
Ik zou wel willen wedden, dat er op de hecle
wereld geen stad is, waar een volkomen ver-
dwUnlng zoo goed mogelUk is als in Londen." den detective ophouden. HU keek opzij en zag .Neen," zei hU. .Mijnheer Graye
van den langen dag. die beschenen werd door de
onvergankelijke Zon (sol occasum neaciens).
Al missen we dan den middaggloed van Pa
schen, Waar Christus op het hoogtepunt van
ZUn Verlossingsgeheimen was: toch kan ook de
avond nog mooi zijn. De Liturgie van deze
laatste Zondagen na Plnksteren is inderdaad
van onovertroffen schoonheid en frischheld.
Een zeer sterke aanwUdug voor de bUzondere
plaats, die deze Zondagen in den na-PinkstertUd
Innemen, hebben we in de keuze van de teksten
voor hun Introïtus. Tot en met den Introïtus
van den 17en Znd. Is de tekst voor het intochts-
lied gekozen uit de psalmen. Dit is ook bet
normale. In den bloeitijd immers -der Liturgie
werd als Introïtus een geheele psalm gezongen
(of althans een groot gedeelte) afgewisseld en
telkens, onderbroken door een na elk vers her
haalde antifoon. Zoo werd b.v. op den Hen Znd.
een gedeelte van Psalm 118 gezongen (in zUn
geheel zou die te lang zUn geweest, daar hU uit
niet minder dan 176 verzen bestaat) en na elk
vers herhaalde men: „Gerechtig zUt GU Heer
en rechtvaardig is Uw oordeel; handel met
Uw dienaar volgens Uw barmhartigheid”, woor
den,-die eveneens uit psalm 118 zijn genomen
(vers 137 en 124). Wanneer men echter aan den
Introïtus eens een heel bUzondere uitdrukkings
kracht wilde geven, nam men de antifoon uit
een ander gedeelte van de H. Schrift, zooals
dat b.v. op de meeste groote feestdagen het
geval Is. De Dagmis van Kerstmis oa. wordt
ingeleld door een Introïtus, die gevormd is uit
psalm 97 met als antifoon de bekende woorden:
Puer natus est nobis (Een Kind is ons gebo
ren), uit Hst. 9 van den Profeet Isalas. Doordat
nu de Kerk deze Introltusvormlng ook heeft
toegepast vanaf den 18en tot den laatsten Zondag
na Plnksteren, in scherpe tegenstelling tot de
andere Zondagen, heeft zU ons zelfs heel na-
drukkelUk op het buitengewoon belang
dezen llturglschen tUd attent gemaakt.
De eenige uitzondering hierop is de Introïtus
van den 22en Znd. Hier zUn psalm en antifoon
belde uit „De Profundls”, bet lied, dat In de
zen tUd meermalen gezongen wordt en dat den
ernst van de naderende komst van den
Verlosser-Rechter onder oogen brengt. „Als GU
slechts op onze zondigheid acht geeft. Heer,
wie zal dan voor U stand kunnen houden!”
Doch hoopgevend vervolgt de antifoon: „Maar
GU. God van Israël (de Kerk), GU zUt barm
hartig”. Zoo bevestigt deze uitzondering den
regel, daar de flbalm ,X>e Profundls” in dezen
tUd uitstekend op zUn plaats is.
De tUd. waarin de verwachting van en de
hoop op de groote komst van Christus (de
Parousie) zoo duidelUk uitgesproken Is, begint
(op den 18en Znd.) met een krachtlgen, door de
Gregoriaansche melodie dik onderlij nden roep
om den eeuwigen vrede, den vrede, die beloofd is
door de Godsgezanten en dien de Kerk en de
leden der Kerk hier op aarde niet te vinden
weten. „Da pacem Geef vrede. Heer, aan
hen, die naar U hunkeren, opdat het woord
van - uw profeten waar blUke te zUn”. Hoe
klinkt dit in onzen tUd van algemeenen opstand,
wanorde en ontevredenheid. Deze woorden
moeten wel als spontaan van onze lippen ko
men! En welk een toon van heimwee komt er
over de woorden van deze antifoon door het
psalmvers, dat er onmiddellUk op volgt: „Ik
verheug mU, omdat me gezegd is, dat we mo
gen opgaan naar het huis Gods!”
Is de Idee der Wederkomst door dezen In-
hU op deze hokuspokus manier? Welke bood
schap heeft in dien nacht juist daar ge
bracht? Als ik dat wist....”
De detective spreidde zUn handen uit, haalde
zUn schouders op, en bleef vol aandacht aan
zUn gerecht bezig. Adrian Graye, die maar
steeds door zat te eten, staarde recht voor zich
uit en zei niets, maar Herbert begem nieuws
gierig en vol interesse den aanval opnieuw.
„Gelooft u dat die man de moordenaar was?"
zei hU.
Wirlescombe schudde het hoofd.
„Ik kan u geen enkele reden aanhalen waar
om ik niet geloof, dat hU het is,” zei hU, „maar
toch geloof ik het niet. Ik denk wel, dat hU in
een of andere betrekking tot den moordenaar
stond. Misschien heeft hU dien nacht Graffi
wel bezocht om hem te waarschuwen.”
„Om hem te waarschuwen? Waarvoor?”
daar vroeg Herbert.
„Voor gevaar,” antwoordde -Wirlescombe.
„Voor dringend gevaar op handen zUnd ge
vaar. Er Is Iets waarover ik bU het verhoor niet
gesproken heb. Toen ik die kamers önderzocht
heb, heb ik gezien, dat in den haard van de
kamer, waarin volgens het verhaal van mUn-
heer Graye Graffi en die onbekende zich heb
ben teruggetrokken om te praten, een boel pa
pieren zUn verbrand. Nu kan het natuurlUk
zUn, dat die papieren van geen belang zUn. Het
zUn misschijn wel composities of thema’s van
leerlingen geweest. Van den anderen kant kun
nen ze van een büzonder belang geweest zUn.
Misschien....”
Graye verschoot plotseling.
het hoofd.
moet dat
niet doen tenminste nog niet. Als juffrouw
Graffi op het oogenbllk zou komen opdagen,
zou de stand van zaken beslist niet erg pret
tig .voor haar zUn. Laat haar nog maar een
tUdje wegblUven. Wat we te weten willen ko
men is: wie vermoordde Marco Graffi? Als we
dat weten, wel dan....”
Wirlescombe hield op, om naar een opge
vouwen stuk papier te kijken, dat een kellner
hem op een presenteerblaadje voorhield.
„Een heer, die zoo even weg is gegaan, zei,
dat ik dit aan u moest geven," zei de kellner.
„De heer, die daar tegenover u heeft gezeten.
HU is vlak na u binnen gekomen.”
Wirlescombe vouwde het papiertje open, las
de paar woorden, die er op gësetuïvén stonden
en gaf het aan de twee studenten. HU keek hen
onderzoekend aan.
„Nu," vroeg hU, „natuurlUk zal ik er* heen
gaan. Die mui heeft blUkbaar iets mede te
deelen. Willen de heeren met me meegaan?
Ja alle twee? Goed. Maar op ons gemak;
de man is pas zooeven weggegaan. Laat ons
nog een sigaar rooken. Het zal onze hoofden
helder maken voor iets, wat misschien wel een
avontuur zal -worden.”
igenlUk heb ik met mUn vriend Judocus
maar één ding- gemeen: niets meer dan
één feit! We zUn n.l. beiden gesjochten.
Deze overeenkomst wordt echter aanmerkeUjk
verzwakt door de omstandigheid, dsd hu het
absoluut niet beseft, terwUl ik er tot in mUn
diepste binnenste van doordrongen ben. Welke
mogelijkheden zUn er immers vandaag aan den
dag voor een beschaafd, ontwikkeld, maar krui-
wagenloos jongmensch?
Zooals gezegd, mist Judocus echter al deze
eigenschappen en was daardoor dan ook lan
gen tUd in staat in onze vriendenclub den toon
aan te geven, totdat een voor hem ongelukkig
toeval ons een blik gunde in de onmetelUkheid
van zUn fantasie.
Op een van onze maandelUksche bUeenkom-
sten kwam Judocus nJ. ietwat verlaat en deed
extra druk en gewichtig. Na eenige voorberei
dende oomerkingen om onze nieuwsgierigheid
te prikkelen, kwam hU los.
Al fietsend op den RUksstraatweg van X naar
Z had een prachtige Rolls-Royce hem aan
gereden. De chauffeur moest net uitwUken
voor een grooten verhuiswagen, die onverwachts
een hoek omkwam, kon zoo gauw niet meer
remmen en voordat Judocus precies had ge
weten wat er gebeurde, kwam hU znel en on
zacht met moeder Aarde In aanraking. Op
krabbelend had hU weliswaar zichzelf onge
deerd. maar zUn flets volkomen gekraakt be
vonden.
„Nou, die heb je hem toch zeker laten beta
len,” interrumpeerden we strUdlustig, maar
Judocus keek ons uit de hoogte aan.
.NatuurlUk, dit zouden jullie gedaan héb
ben en zoodoende de kans van je leven heb
ben laten voorbUgaan! Neen, ik heb dat niet
gedaan, ik heb me door den eigenaar van den
wagen laten uitnoodlgen met hem mee te rUden
en ik heb door mUn prettige houding en in
telligente opmerkingen voor me zelf en waar-,
schijnlijk ook voor jullie een prachtpositie ver
worven!!" J- y
De eigenaar van den wagen bleek te zUn de
heer Van Greveningen, directeur van de Veree-
nlgde KoninklUke Koek- en Biscuitfabrieken.
Na zUn excuses te hebben aangeboden, stond
hU er op me thuis te brengen; de kwestie van
de flets kon dan onderweg geregeld worden.
Ik nam zUn aanbod natuurlUk graag aan en
vlUde me naast hem in de kussens neer.”
Ja, knaUpjes," ging hU verder, „en nu kwam
het er op aan om deze situatie uit te buiten,
om te profiteeren van deze unieke kans, die
een mensch niet meer dan eens in zUn leven
geboden wordt. Ik sloeg dan ook direct zUn
aanbod af, mU een nieuwe flets te vergoeden,
aangezien naar mUn meenlng reparatie best
mogelUk was. Alsof ik er. alles van wist, zette
Ik in het kort uiteen hoe de reparatie moest
geschieden en wat de vermoedelUke kosten zou
den zUn, waarna ik voorstelde hem de nota
door den reparateur te laten toezenden.
ZUn belangstelling was echter door mijn
korte zakelUke uiteenzetting gewekt en hU
vroeg dan ook wat mUn beroep was, waarop ik
hem mUn treurige omstandigheden meedeelde:
veel diploma’s, geen werk! NatuurlUk baantjes
genoeg te “krUgen," hield ik me nog groot,
„maar tegen honger loontjes; dat is juist de
kanker van de tegenwoordige maatschappU,
onder den prijs werken, het wordt dan voor
iedereen bedorven.
En daar kwam het hoor: of ik ook met per
soneel om zou kunnen gaan? Ik leek hem wel
een geschikt persoon daartoe. HU had een
troltus eenmaal geïntroduceerd, dan volgen
andere teksten slag op slag. Zoo dadelUk al in
het Epistel van dezen Zondag: „het ontbreekt
u aan geen enkele genade, terwUl gU de ver
schijning verwacht van onzen Heer Jesus Chris
tus, die u ook tot het einde toe zonder zonde
zal bewaren, tegen den dag der komst van onzen
Heer Jesus Christus”. In het Evangelie van den
19en Zondag wordt de parabel gelezen van het
Rijk der hemelen, dat geluk i^„aan een brui
loftsmaal, aan een koning, dit vom* zUn zoon
een bruiloftsmaal heeft aangericht. Het Offer
torium van den 20sten Znd. doet ons vanuit het
bedorven Babylon der wereld naar het schoone
Sion verzuchten: „AAn de stroomen van Baby
lon, daar zitten wU en weenen, als we aan u
denken, Sion”. De 21e Zondag komt nogmaals
met een parabel van het RUk der Hemelen:
na echter niet van het gastmaal, doch van den
kflning, die afrekening houdt met zUn diena
ren en die in zUn weldadige barmhartigheid
slechts verhinderd wordt door de wreedheid
van den knecht zelf. De 22e Znd. volgt met het
berouwvol „De Profundls", den psalm,, die In de
nog overblijvende Zondagen telkens weer In
het Offertorium zal gezongen worden. De 23e
en volgende Zondagen brengen ons in hun
Introïtus, bU herhaling, de belofte van God:
„Als gU MU aanroept, zal Ik u verhooren en
u uit de gevangenschap van alle plaatsen te
rugvoeren”. Een geweldig slot biedt het Evan
gelie van den laatsten Zondag na Plnksteren,
altUd gelezen op den Zondag, die aan den eersten
Znd. van den Advent, van het nieuwe kerkehjke
jaar voorafgaat. Het is de voorspelling van het
verschrlkkelUk einde der wereld: „Zooals een
bEksemstraal uitgaat van het Oosten en tot
in het Westen flikkert: zoo zal de komst zUn
van den Menschenzoon!”
De stemming, die er in de Liturgie van het
slot van het kerkeluk jaar heerscht, de Pa-
rousiestemming der Kerk is klassiek, voorbeel
dig. Een bede om barmhartigheid en een aan
klacht van eigen schuld mogen natuurlUk niet
ontbreken. We hadden reeds gelegenheid, op
te merken^ hoe de psalm ,JDe Profundls” de
tolk Is van deze idee. Het is juist geplaatst, want
ondanks Christus’ groote verlosslngsgenade,
aanvaardden we den
is er wel In kunnen
telf ook niet zoo op
iaupt we! plaats voor
ons zUn, of zou Judocus ons toch vergeten?
Zwijgend liepen we voort, ieder volkomen In
beslag genomen door zUn eigen gedachten. Hoop
en moedeloosheid streden om den voorrang te
gen den achtergrond van een gevoel van bit
terheid.... Judocus man in bonis en wU met
onze betere capaciteiten de vergeten vrienden,
die maar niet vooruit kwamen.
Opeens klonk er een flinke schreeuw aan den
overkant van de straat. Als uit een droom ont
wakend, keken we verschrikt op, om Judocus*
ouderen broer Frans op ons af te zien komen.
„Zeg, willen jullie me niet zien, of hoe zit
dat?" klonk het verontwaardigd en onder eenige
grapjes schudden we hem hartelUk de -hand.
Belangstellende informaties in verband met
zUn aanstaand vertrek naar Indlë, geestighe
den en de noodige replieken en duplieken ver
helderden in een oogwenk de atmospheer, tot
dat één onzer met slecht verborgen spUt in zUn
stem een opmerking maakte over Judocus’ aan
staande mooie positie.
„Judocus een mooie positie?" was het onver-
wachte antwoord. „Wat is dat voor een mop!"
Met den schrik om het hart geslagen, ver
telden we hem in het kort Judocus’ avontuur.
Frans scheen een o^jjnbllk tUd noodig te heb
ben zUn verbazing meester te worden; plotse
ling barstte hu uit In een niet te stuiten on-
bedaarlUke lachbui. waarbU hU het zóó te
kwaad had, dat we werkelUk' ernstig vreesden
dat hU erin zou blUven.
„Die directeur,” grinnikte hU na een poosje,
met moeite verdere lachsalvo’s inhoudend,
„heeft hU nooit gezien. Die Rolls-Royce heb
ben we bekeken, toen we samen van X naar
Z fietsend, langs de betreffende fabriek kwa-
en Van Greveningen’s naam heeft in de
t gestaan in verband met de huldiging
den burgemeester!”
Noch Judocus, noch wU spraken meer over
het geval op onze büeenkomsten. WU. omdat
we oijs schaamden zóó te zUn beetgenomen en
Judocus.... ja, ik denk dat een zesde zintuig
hem waarschuwde.
De ramp was anders voor hem niet te over
zien geweest.
ATT T? A >C! °p blad ingevolge de veraekerlngsvoorwaarden tegen 17 7^0 - bU levenslange geheele ongeschlkthi
we ons allen zondaars getoond en ook
ons zal rekenschap worden gevraagd. „AH OU
dan slechts acht geeft op onze ongerechtighe
den, Heer, wie onzer zal dan voor U stand kun
nen houden!" .Met de „dies irae"-stemmlng
is echter niet heel de slotllturgie van het ker-
kelUk jaar gekwalificeerd. Er klinkt ook nog
een andere toon, ons meesterlUk voorgezongen
door den’ H. Paulüs. Op den 23en Zondag klinkt
deze bU de lezing van het Epistel in dezen
geest door onze kerken: „onze levenswandel Is
gericht op het hemelsche, vanwaar wU ook onzen
Verlosser verwachten, den Heer Jesus Christus,
die ons aardsche lichaam zal omvormen tot
de gelUkvormigheid aan zUn verheerlUkt Li
chaam”. Hierin zingt een onverdringbare hoop,
de christelUke verwachting van de voleinding
van het Verlossingswerk. Het kerkelijk jaar is
voor ons een weergave geweest van het Geheim
onzer redding door Christus: het heeft ons met
Christus* Verlossing in contact gebracht, om zUn
VerrUzenis en zUn Hemelvaart ook de ónze te
doen zUn. Hoe kan de Kerk dan anders, dan op
het eind van dit verlossingsjaar ons de eeuwige
voleinding en voltooiing dezer Verlossing, den
triomf van Christus en ónze overwinning mét
Hem voor oogen te stellen? De opbouw van het
kerkelUk jaar zelf, en van heel de Liturgie
eischt deze apotheose. En de Liturgie eischt bet,
omdat de Kerk, het InnerlUkst wezen der Kerk,
der Bruid van den verlossenden Christus het
eischt. Dit Wezen der Kerk ontdekt de vurige
belever der Liturgie telkens en telkens weer.
Mochten er daarom steeds meer menschen ko
men tot een betere waardeerlng van het on
schatbaar bezit, dat de Liturgie der H. Kerk
voor ons Is. Maar dat ze er dan ook uit leeren,
dat het christelUk leven geen vrees voor de pUn,
doch een streven naar de voleinding is en dat
daarom voor leder Christen het streven naar
de voleinding in Christus, naar de volmaakt
heid, aan de hand der Kerk, iets is, wat voor
zich zelf spreekt, wat een elsch is van hun lid
maatschap der Kerk. Daarbij was de wereld
veel gebaat; voorwaar, het aanschijn der aarde
werd vernieuwd! -
et kerkelUk jaar is spoedig ten einde.
Het is als een dag aan ons voorbU-
gegaan. Eerst Kerstmis, met den gebo
ren Christus, die er in de Liturgie bezongen
werd met het zonnelied van David, psalm 18.
De koninklUke zanger dicht daar van de zon,
de heerscheres van het firmament: „Als ’n bekt
staat zU op, om hare baan te loopen, van het
eene eind des hemels gaat zU uit, om aan het
ander onder te gaan: niets kan zich onttrekken
aan haar gloed”. Dit past de Kerk op Chris
tas toe: HU is onze Zon, de Zon der gerechtig
heid. ZUn opgang vieren we met Kerstmis. Dit
feest wordt daarom als een zachte, schoone
morgen: de morgen van den heerlUken dag,
die het kerkeluk jaar uitmaakt. KoninklUk doet
de zon haar intrede in het firmament bU het
beginnen van den dag: als een Koning. die van
zUn domein een rUk van licht en heerlUkheld
maakt, wordt daarom de geboren Christus be
zongen in de Liturgie van het feest der Open
baring.
Na den stillen vrede van den morgen volgt
Ismgzaamaan de hitte van den middag: staat
Christus met Kerstmis voor ons als de op
staande held, die zUn baan gaat beginnen (In
den geest der psalmsymboliek van Kerstmis ge
sproken)bU het vieren van zUn passie Is HU
op het hoogtepunt van zUn goddelijke zending:
HU staat er in het zweet van zUn harde taak;
als HU bidt: „Vader, laat dezen kelk aan MU
voorbijgaan ondervindt HU de schroeiende
last van den middag. GelUk de eerstgeroepenen
uit de parabel van den wUngaard, draagt HU
daar de drukkende hitte van den dag; met
woorden aan den Profeet Isalas ontleend zegt
de Kerk In de Goede Week van Hem, dat HU
de wUnpers trad, geheel alleen, en dat zUn ge
waad beklat is met het Bloed. En was reeds
het feest der Openbaring een lichtfeest bU de
herdenking van den Intocht van den Koning
der heerlUkheld in zUn Kerk: met Paschen is
de schittering in de stad Gods nog veel grooter:
zU wordt dan, om zoo te zeggen, opgezogen In
de geweldige schittering van het licht van den
verrezen Christus. De bewakers bU het graf
werden verblind, op den eersten Paaschmorgeh,
door de glorie zUner onsterfelUkheld: de Kerk
echter neemt die glorie in zich op: zU. die het
nieuwe leven met haar Hoofd deelt, wordt zelf
vol van Ucht, van het middaglicht van Pa-
seben. Het Is er volle dag, daar de machten
der duisternis zUn geslagen.
Langzamerhand is dit felle middaglicht van
Paschen afgenomen. De na-PinkstertUd is lang
niet meer zoo rUk aan Christusgeheim. Aanvan-
kelUk ondergingen deze Zondagen toch ifeg
sterk den Invloed der Paaschglorie. Nog den 7en
Zondag na Plnksteren begon de viering der H.
Mis met den Jubel: „Alle volkeren klapt In de
handen, juicht God toe met jubelstem. HU Im
mers is de Heer, de ontzaglUke en geweldige, de
Koning, groot over gansch de aarde”. En even
tevoren heeft ons het prachtige Epistel van
den Oen Zondag nog gezegd: „WU allen, die ge
doopt zUn, zUn gedoopt op Christus’ Dood. En
evenals we deel hebben aan de gelUkenis van
zUn Dood, zoo hebben we het ook aan de Ver
rUzenis".
Maar nu neigt het kerkelUk Jaar stilaan
naar den avond. De grens, waar dit duidelUk
merkbaar wordt, kunnen we leggen vóór den
18en Zondag. Het is merkwaardig, dat de Li
turgie der Quatertemperdagen, die we elk jaar
op Woensdag, VrUdag en Zaterdag na 14 Sep
tember vieren, in het Missaal tusschen den 17en
en den 18en Zondag haar plaats gekregen heeft.
ZU werkt daar als een scheldlngslUn. En boven-
dien: het Is bekend, dat In de Liturgie van
deze dagen aan den oogst der velden sterk gedacht
wordt. Telkens weer is er sprake van den wUn
en van het graan. Ze zUn een dankfeest voor
den oogst. We keeren huiswaarts van de vel
den: de avond valt. Het is de avond van het
leven: het einde van den dag, die door het
Ucht van Christus, onze Zon, beschenen is: de
avond van bet christelUk leven. Deze avond
van bet kerkelUk jaar is het symbool van het
besluit der mysteriën, die Christus’ Bruid hier
op aarde in baar Liturgie beeft gevierd. Door
die mysteriën is zU getooid met het bruilofts
kleed, en de avond der Kerk kan niet anders
zUn dan baar opgang naar het bruiloftsmaal.
Zoo ligt er In het vieren van het einde van
bet kerkelUk Jaar een heimwee naar het eeuwig
morgen, een onverwoestbare hoop op het on
vergankelijk Ucht. Deze voleinding eischt de
innerlUke constructie van het kerkelUk jaar,
bU een ongeval met
doodelljken afloop
het goed met je maken, Wirlescombe. Maar
ze moet gevonden worden.”
,Xoot een groote beloonlng uit, Adrian,"
stelde Herbert voor. „Duizend pond zullen won
deren doen.”
Maar de detective