H I DREIN DRENTEL EN PIE’T PRIKKEL ÏÏCetvettiaal uan den dag Aan het slot het kerkelijk jaar van F 750.- F 250.- CHRISTUS’ WEERKEER DE VOL EINDING Wie doodde 1 Marco Graffi? i VRIJDAG 13 NOVEMBER 1936 B 4 s r "1 \Het baantje van Judocus /A I <1 «T*« XX FM. JIN I il r, sj ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen CJWe verlies van belde armen, beide bee AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UIT ERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL t '- W ver- 1 van 8< W Mc Bl< k schudde dat Adrian Graye een kleur had en erg boos (Wordt vervolgd) Pasch. J. v. KAATHOVEN, o. praem. Abdij van Berne, Heeswjjk. v b leid tot werken door beenen of beide oogen Me Pei gen beeld van een Zwitsersche kaasfabri ek; de af te leveren producten hebben den omvang van een molenwlet^ wat je wilt, als je haar voor me vindt, Wlrles- oegnbe. Ik krijg een half mlilloen als ik meerder jarig ben dat Is me door mUn grootvader, buiten mijn vader om nagelaten en Ik aal ia get var v r t 1 t 1 1 n naam van het belang van onze volks gemeenschap vraag ik U voort te gaan met In uw kringen gelegenheid te bieden tot beginselvaste, godvreeaende scholing en vorming. Jhr. Ruys de Beerenbrouck bü bet gouden feest der Vrije Universiteit 1930. mijn 15 chef voc der Bri gs Bi 1M rl te k I d b r k b o g' vc ke tn Br he he ve ge PB de vr l I i 1 i de na h di VI de vr Ot en be on eei wust van iets, dat hjj tot dan toe niet had kunnen droomen. De jonge student had een meer dan gewone belangstelling voor haar; misschien was hU zelfs wel verliefd op haar. Hjj haastte zich het gesprek een andere wen ding te geven. ,Jk bedoel natuurlijk niet,” begon hjj. Maar Graye liet opnieuw kalm, maar vastberaden zijn vuist op tafel neerkomen. „Luister,” zei hij schor fluisterend. „We moe ten dat meisje vinden. Ik moet haar vinden. Jij moet haar vinden, Wirlescombe, en JU moet ons helpen. Jack Herbert! Ik heb een massa geld; in ieder geval zal ik dat hebben als ik 21 ben, en dat duurt nog maar een maand of elf. En ik wil alles uitgeven om haar te vinden. Want ik wil zweren, dat ze onschuldig is. Mijn Hemell ae keek me aan, toen ze me om hulp vroeg en me over haar grootvader sprak en ik weet weet, zeg ik je, dat dat niet de oogen van een moordenares waren. Ik zeg, Kort daarop kwam er een matroos, die een sprekende pape gaai wilde verkoopen. „Wat zegt ie allemaal?” vroeg Piet. „Luister maar”, zei de matroos. En nu riep de papegaai van den matroos: „Bandiet! LeelUke dief! Bandiet! LeelUke dief!” Toen de baas van de papegaai van zijn reis terugkwam, stond bij verlies van een hand, een voet of een oog. Gemma Graffi naar Parijs of naar Weenen is gebracht. Er zijn in die steden plaatsen, waarin ze levend begraven zou zijn van af het oogenbllk, dat ze de deur binnen kwam. Dergelijke dingen komen geregeld voor, en....” x Een waarschuwendé blik van Herbert deed 18 47 „Maar dit meisje had, als het waar is wat de huishoudster zei, geen geld, geen middelen,” keek. En Wirlescombe werd zich plotseling be zel Herbert. „Dat zegt niets. Ze is niet zonder hulp ver dwenen,” antwoordde Wirlescombe. „Mijn in druk is, dat dezelfde man, wie het ook zU, die Graffi vermoordde, ook het meisje deed ver dwijnen, zonder dat zij iets van den dood van haar grootvader af wist. Ze is er waarschijnlijk nu nog niet van op de hoogte.” „Bedoelt u,” zei Herbert, „dat ze gevangen gehouden wordt?" „Waarschijnlijk,” antwoordde Wirlescombe, „en zeker als ze nog in Londen is. Als ze niet meer in Londen, maar al op het vasteland is, dan bestaat er één op de duizend kansen, dat ze iets van den dood van den ouden heer zal hoe ren. Het is niet waarschijnlijk, dat ze kranten lezen zal.” „En de politie op het vasteland dan?” vroeg Herbert. „U staat toch met haar in verbinding, niet?” „Ja zeker,” antwoordde Wirlescombe. .Maar wat zegt dat? Er zijn misschien tienduizenden, dat ze gevonden moet worden, en ik zal je geven of laten we liever zeggen honderdduizenden jonge meisjes op het vasteland. Wat is één tusfchen zoovelen? het spreekwoord van de naald in den hooiberg. Stel je eens voor, dat Den volgenden dag kwam er een boer, die t niet prettig had gevonden, dat Drein zijn ezeltje op diens grond had laten gra- sën. „Denk er om, dat het niet meer gebeurt”, zei hjj tegen Drein. „Als ik je dan in mijn vingers krijg, knijp ik Je tot mosterd.” „Nu herinner (k me iets!” riep hij uit. .Jets dat ik u nog niet heb verteld Wirlescombe. Op slot van rekening kun je niet alles ont houden. Maar nu er over papieren gesproken wordt, schiet het me weer te binnen. Nadat Oraffl en die man in die andere kamer waren gegaan, kwam Graffi weer terug, liep door de studeerkamer naar zijn slaapkamer en kwam er weer uit met iets wat wel een pak brieven leek. En ik herinner me ook nog, dat toen hij met dien ander weer in de kamer terugkwam, waar ik met juffrouw Graffi zat, hij niets meer in zijn hand had. Ik had dat tot nu toe vergeten.” Wirlescombe nam dit nieuws zonder eenige verrassing in ontvangst. ,Dat verklaart misschien dien hoop verbrand papier in den haard,” zei h(j. „En het geeft me nog meer den Indruk, dat de bezoeker met een poodschap of met een waarschuwing kwam. Zooals. ik al zei, het zou je waarschijnlijk heel ver voeren, om aan het begin van dit geheim te geraken. Onder ons, ik beschouw het meisje als een heel klein postje in de rekening." „Graye”, zei Herbert met een knipoogje naar zijn vriend, „tobt er heel erg over, waar ze wel kan zijn. HU is bang dat er iets niet in den haak is. En het doet ook inderdaad vreemd aan, dat een jonge vrouw in Londen zoo maar kan verdwijnen." De detective glimlachte. „Londen, beste heer,” zei hU. ,Js juist de plaats waaruit de menschen gemakkelUk en in alle haast kunnen verdwUnen. Als ik tUd ge noeg had, zou ik u heel wat van die geschiede nissen kunnen vertellen, die nog veel merkwaar - de KoninklUke Koek- en Biscuitfabrieken. „Ik ontsla personeel en ik neem nieuw aan. Je begrUpt, dat jullie op me kunt rekenen.” Na deze laatste opmerkingen brak er een stroom van nieuwsgierige vragen onzerzUds los; Nadere bUzonderheden over de fabriek? Wanneer we in dienst zouden kunnen komen? Hoeveel we ongeveer zouden verdienen? Judocus stuitte dezen vloed van woorden echter met de opmerking, dat hU ook wel eens iets zou willen drinken en dat dit dan snel moest gebeuren, aangezien hU nog veel te doen had. Getroffen als we allen waren, door het on dubbelzinnige blUk van trouwe vriendschap, dat Judocus ons net had gegeven, voelden wU ons verplicht hem om strUd iets aan te bieden,, in de stille verwachting onze toch al zoo be rooide portemonnale weldra tot den rand toe gevuld te zien. Judocus nu sloeg snel eenige borrels achter over, propte zUn mond vol met allerlei zoutjes, stukjes kaas e.d., daarmee iedere mogelükheid coupeerend om onze brandende nieuwsgierig heid ook maar eenigszins te bevredigen, stond op en maakte aanstalten te verdwUnen. Op zUn horloge kUkend. klaagde hU zUn tijd verpraat te hebben, zoodat hu té laat Mj ®Un kennissen zou arriveeren. In verband met de nog steeds niet gerepareerde fiets, leenden we hem gewillig het benoodigde geld voor een taxi en als een wervelwind was Judocus verdwenen. Dat het gesprek dien avond verder buiten gewoon geanimeerd verliep en er van onze nachtrust niet veel terecht kwam, behoeft wel geen betoog. Onder hoogspanning wachtten we allen den dag van 15 Maart af en ’s avonds stonden we en bloc voor zUb deur. Judocus ont ving ons met een lletwat verbaasd gezicht. „En, hoe ging het?" klonk het in koor. Een begrUpende flits gleed over zUn gezicht „Ach ja, natuurlUk. En ik ben er vanmorgen geweest, maar Van Qreveningen was nog niet terug van zijn reis; Je begrUpt, dergelUke men- schen hebben zooveel afspraken; ik moest over 14 dagen nog maar eens terugkomen.” Teleurgesteld hoorden we zUn stellige belofte aan, ons zoo spoedig mogelUk het verloop van dat onderhoud mede te deelen, om dan geza menlijk den goeden afloop te vieren. „Want,” zoo verzekerde Judocus ons, ..het was slechts een kwestie van tUd." Met een op komend gevoel van twUfft terugweg. Zou Judocus I duwen, nu het met hem» rolletjes liep? Zou er übei fabriek en kon een goeden chef voor de afdee- ling personeel gebruiken! Als ik er voor voelde, moest ik maar eens bij hem komen op de fa briek, ’s morgens tusschen 10 en 12 uur. Hu ging echter den volgenden dag op reis, zoodat ik dan na 15 Maart moest komen. NatuurlUk liet ik hem blijken met het aan bod vereerd te zUn en beloofde op den aan gegeven tUd op de fabriek te verschUnen. Intusschen waren we bU mijn huis gekomen en na me nogmaals met nadruk verzekerd te hebben dat hU me beslist na 15 Maart wachtte, nam hU zeer joviaal afscheid. Om kort te gaan, jongelui, het resultaat mün politiek op treden is, dat ik dank zU handigheid Maart as. ben van de af- deellng personeel van De Vereenlg- 13 „Italië, bedoelt u?" vroeg Herbert .Misschien Italië; misschien Sicilië; misschien ook wel Sardinië, Frankrijk of Rusland,” ant woordde Wirlescombe. „Er zUn daar overal van die bonden van struikroovers." Ma! U denkt, dat dit het werk is van een of ander geheim genootschap?" zei Herbert, „’n Vendetta-^aakje?” ,Jk denk alleen maar, dat ik wel eens zou willen weten, wie die man was. die ■s nachts na twaalven kwam en wat het doel was van zUn bezoek,” zei de detective. „Als ik dat wist, dan zou ik een heeleboel weten. Maar die man schUnt even spoorloos verdwenen te zUn als het meisje.” „Hecht u groote waarde aan dit bezoek?” grootste waarde. Het bloote feit dat hU een sleutel van de voordeur en ook een van Graffl's flat bad, zegt veel, heel veel. Het be-' wijst, dat hU gewoon was, Oraffl geregeld te bezoeken en dat die bezoeken 's nachts werden afgelegd. Acock, de concierge, kan zich niet herinneren, dat hU ooit overdag een bezoeker beeft gezien, die aan zijn beschrijving beant woordde. Nu, wie was die man? Waarom kwam o vu log Ho Ge hem een leelUke verrassing te wachten. Nauwelijks was hij binnen of de papegaai riep: „Ik zal je wel krijgen, leelUke boef. Als ik je in mUn vingers krijg. knUp ik je tot mosterd. Bandiet! LeelUke dief!” De meneer tuimelde van schrik haast achterover. „Dat had ik niet van jullie gedacht”, zei hu tot Drein en Plet. dlger en geheimzinniger zUn dan die van juf- i. frouw Graffi. Het is een feit, dat als iemand van plan is te verdwUnen, hU dit met het grootst mogelUke succes in Londen kan doen. Ik zou wel willen wedden, dat er op de hecle wereld geen stad is, waar een volkomen ver- dwUnlng zoo goed mogelUk is als in Londen." den detective ophouden. HU keek opzij en zag .Neen," zei hU. .Mijnheer Graye van den langen dag. die beschenen werd door de onvergankelijke Zon (sol occasum neaciens). Al missen we dan den middaggloed van Pa schen, Waar Christus op het hoogtepunt van ZUn Verlossingsgeheimen was: toch kan ook de avond nog mooi zijn. De Liturgie van deze laatste Zondagen na Plnksteren is inderdaad van onovertroffen schoonheid en frischheld. Een zeer sterke aanwUdug voor de bUzondere plaats, die deze Zondagen in den na-PinkstertUd Innemen, hebben we in de keuze van de teksten voor hun Introïtus. Tot en met den Introïtus van den 17en Znd. Is de tekst voor het intochts- lied gekozen uit de psalmen. Dit is ook bet normale. In den bloeitijd immers -der Liturgie werd als Introïtus een geheele psalm gezongen (of althans een groot gedeelte) afgewisseld en telkens, onderbroken door een na elk vers her haalde antifoon. Zoo werd b.v. op den Hen Znd. een gedeelte van Psalm 118 gezongen (in zUn geheel zou die te lang zUn geweest, daar hU uit niet minder dan 176 verzen bestaat) en na elk vers herhaalde men: „Gerechtig zUt GU Heer en rechtvaardig is Uw oordeel; handel met Uw dienaar volgens Uw barmhartigheid”, woor den,-die eveneens uit psalm 118 zijn genomen (vers 137 en 124). Wanneer men echter aan den Introïtus eens een heel bUzondere uitdrukkings kracht wilde geven, nam men de antifoon uit een ander gedeelte van de H. Schrift, zooals dat b.v. op de meeste groote feestdagen het geval Is. De Dagmis van Kerstmis oa. wordt ingeleld door een Introïtus, die gevormd is uit psalm 97 met als antifoon de bekende woorden: Puer natus est nobis (Een Kind is ons gebo ren), uit Hst. 9 van den Profeet Isalas. Doordat nu de Kerk deze Introltusvormlng ook heeft toegepast vanaf den 18en tot den laatsten Zondag na Plnksteren, in scherpe tegenstelling tot de andere Zondagen, heeft zU ons zelfs heel na- drukkelUk op het buitengewoon belang dezen llturglschen tUd attent gemaakt. De eenige uitzondering hierop is de Introïtus van den 22en Znd. Hier zUn psalm en antifoon belde uit „De Profundls”, bet lied, dat In de zen tUd meermalen gezongen wordt en dat den ernst van de naderende komst van den Verlosser-Rechter onder oogen brengt. „Als GU slechts op onze zondigheid acht geeft. Heer, wie zal dan voor U stand kunnen houden!” Doch hoopgevend vervolgt de antifoon: „Maar GU. God van Israël (de Kerk), GU zUt barm hartig”. Zoo bevestigt deze uitzondering den regel, daar de flbalm ,X>e Profundls” in dezen tUd uitstekend op zUn plaats is. De tUd. waarin de verwachting van en de hoop op de groote komst van Christus (de Parousie) zoo duidelUk uitgesproken Is, begint (op den 18en Znd.) met een krachtlgen, door de Gregoriaansche melodie dik onderlij nden roep om den eeuwigen vrede, den vrede, die beloofd is door de Godsgezanten en dien de Kerk en de leden der Kerk hier op aarde niet te vinden weten. „Da pacem Geef vrede. Heer, aan hen, die naar U hunkeren, opdat het woord van - uw profeten waar blUke te zUn”. Hoe klinkt dit in onzen tUd van algemeenen opstand, wanorde en ontevredenheid. Deze woorden moeten wel als spontaan van onze lippen ko men! En welk een toon van heimwee komt er over de woorden van deze antifoon door het psalmvers, dat er onmiddellUk op volgt: „Ik verheug mU, omdat me gezegd is, dat we mo gen opgaan naar het huis Gods!” Is de Idee der Wederkomst door dezen In- hU op deze hokuspokus manier? Welke bood schap heeft in dien nacht juist daar ge bracht? Als ik dat wist....” De detective spreidde zUn handen uit, haalde zUn schouders op, en bleef vol aandacht aan zUn gerecht bezig. Adrian Graye, die maar steeds door zat te eten, staarde recht voor zich uit en zei niets, maar Herbert begem nieuws gierig en vol interesse den aanval opnieuw. „Gelooft u dat die man de moordenaar was?" zei hU. Wirlescombe schudde het hoofd. „Ik kan u geen enkele reden aanhalen waar om ik niet geloof, dat hU het is,” zei hU, „maar toch geloof ik het niet. Ik denk wel, dat hU in een of andere betrekking tot den moordenaar stond. Misschien heeft hU dien nacht Graffi wel bezocht om hem te waarschuwen.” „Om hem te waarschuwen? Waarvoor?” daar vroeg Herbert. „Voor gevaar,” antwoordde -Wirlescombe. „Voor dringend gevaar op handen zUnd ge vaar. Er Is Iets waarover ik bU het verhoor niet gesproken heb. Toen ik die kamers önderzocht heb, heb ik gezien, dat in den haard van de kamer, waarin volgens het verhaal van mUn- heer Graye Graffi en die onbekende zich heb ben teruggetrokken om te praten, een boel pa pieren zUn verbrand. Nu kan het natuurlUk zUn, dat die papieren van geen belang zUn. Het zUn misschijn wel composities of thema’s van leerlingen geweest. Van den anderen kant kun nen ze van een büzonder belang geweest zUn. Misschien....” Graye verschoot plotseling. het hoofd. moet dat niet doen tenminste nog niet. Als juffrouw Graffi op het oogenbllk zou komen opdagen, zou de stand van zaken beslist niet erg pret tig .voor haar zUn. Laat haar nog maar een tUdje wegblUven. Wat we te weten willen ko men is: wie vermoordde Marco Graffi? Als we dat weten, wel dan....” Wirlescombe hield op, om naar een opge vouwen stuk papier te kijken, dat een kellner hem op een presenteerblaadje voorhield. „Een heer, die zoo even weg is gegaan, zei, dat ik dit aan u moest geven," zei de kellner. „De heer, die daar tegenover u heeft gezeten. HU is vlak na u binnen gekomen.” Wirlescombe vouwde het papiertje open, las de paar woorden, die er op gësetuïvén stonden en gaf het aan de twee studenten. HU keek hen onderzoekend aan. „Nu," vroeg hU, „natuurlUk zal ik er* heen gaan. Die mui heeft blUkbaar iets mede te deelen. Willen de heeren met me meegaan? Ja alle twee? Goed. Maar op ons gemak; de man is pas zooeven weggegaan. Laat ons nog een sigaar rooken. Het zal onze hoofden helder maken voor iets, wat misschien wel een avontuur zal -worden.” igenlUk heb ik met mUn vriend Judocus maar één ding- gemeen: niets meer dan één feit! We zUn n.l. beiden gesjochten. Deze overeenkomst wordt echter aanmerkeUjk verzwakt door de omstandigheid, dsd hu het absoluut niet beseft, terwUl ik er tot in mUn diepste binnenste van doordrongen ben. Welke mogelijkheden zUn er immers vandaag aan den dag voor een beschaafd, ontwikkeld, maar krui- wagenloos jongmensch? Zooals gezegd, mist Judocus echter al deze eigenschappen en was daardoor dan ook lan gen tUd in staat in onze vriendenclub den toon aan te geven, totdat een voor hem ongelukkig toeval ons een blik gunde in de onmetelUkheid van zUn fantasie. Op een van onze maandelUksche bUeenkom- sten kwam Judocus nJ. ietwat verlaat en deed extra druk en gewichtig. Na eenige voorberei dende oomerkingen om onze nieuwsgierigheid te prikkelen, kwam hU los. Al fietsend op den RUksstraatweg van X naar Z had een prachtige Rolls-Royce hem aan gereden. De chauffeur moest net uitwUken voor een grooten verhuiswagen, die onverwachts een hoek omkwam, kon zoo gauw niet meer remmen en voordat Judocus precies had ge weten wat er gebeurde, kwam hU znel en on zacht met moeder Aarde In aanraking. Op krabbelend had hU weliswaar zichzelf onge deerd. maar zUn flets volkomen gekraakt be vonden. „Nou, die heb je hem toch zeker laten beta len,” interrumpeerden we strUdlustig, maar Judocus keek ons uit de hoogte aan. .NatuurlUk, dit zouden jullie gedaan héb ben en zoodoende de kans van je leven heb ben laten voorbUgaan! Neen, ik heb dat niet gedaan, ik heb me door den eigenaar van den wagen laten uitnoodlgen met hem mee te rUden en ik heb door mUn prettige houding en in telligente opmerkingen voor me zelf en waar-, schijnlijk ook voor jullie een prachtpositie ver worven!!" J- y De eigenaar van den wagen bleek te zUn de heer Van Greveningen, directeur van de Veree- nlgde KoninklUke Koek- en Biscuitfabrieken. Na zUn excuses te hebben aangeboden, stond hU er op me thuis te brengen; de kwestie van de flets kon dan onderweg geregeld worden. Ik nam zUn aanbod natuurlUk graag aan en vlUde me naast hem in de kussens neer.” Ja, knaUpjes," ging hU verder, „en nu kwam het er op aan om deze situatie uit te buiten, om te profiteeren van deze unieke kans, die een mensch niet meer dan eens in zUn leven geboden wordt. Ik sloeg dan ook direct zUn aanbod af, mU een nieuwe flets te vergoeden, aangezien naar mUn meenlng reparatie best mogelUk was. Alsof ik er. alles van wist, zette Ik in het kort uiteen hoe de reparatie moest geschieden en wat de vermoedelUke kosten zou den zUn, waarna ik voorstelde hem de nota door den reparateur te laten toezenden. ZUn belangstelling was echter door mijn korte zakelUke uiteenzetting gewekt en hU vroeg dan ook wat mUn beroep was, waarop ik hem mUn treurige omstandigheden meedeelde: veel diploma’s, geen werk! NatuurlUk baantjes genoeg te “krUgen," hield ik me nog groot, „maar tegen honger loontjes; dat is juist de kanker van de tegenwoordige maatschappU, onder den prijs werken, het wordt dan voor iedereen bedorven. En daar kwam het hoor: of ik ook met per soneel om zou kunnen gaan? Ik leek hem wel een geschikt persoon daartoe. HU had een troltus eenmaal geïntroduceerd, dan volgen andere teksten slag op slag. Zoo dadelUk al in het Epistel van dezen Zondag: „het ontbreekt u aan geen enkele genade, terwUl gU de ver schijning verwacht van onzen Heer Jesus Chris tus, die u ook tot het einde toe zonder zonde zal bewaren, tegen den dag der komst van onzen Heer Jesus Christus”. In het Evangelie van den 19en Zondag wordt de parabel gelezen van het Rijk der hemelen, dat geluk i^„aan een brui loftsmaal, aan een koning, dit vom* zUn zoon een bruiloftsmaal heeft aangericht. Het Offer torium van den 20sten Znd. doet ons vanuit het bedorven Babylon der wereld naar het schoone Sion verzuchten: „AAn de stroomen van Baby lon, daar zitten wU en weenen, als we aan u denken, Sion”. De 21e Zondag komt nogmaals met een parabel van het RUk der Hemelen: na echter niet van het gastmaal, doch van den kflning, die afrekening houdt met zUn diena ren en die in zUn weldadige barmhartigheid slechts verhinderd wordt door de wreedheid van den knecht zelf. De 22e Znd. volgt met het berouwvol „De Profundls", den psalm,, die In de nog overblijvende Zondagen telkens weer In het Offertorium zal gezongen worden. De 23e en volgende Zondagen brengen ons in hun Introïtus, bU herhaling, de belofte van God: „Als gU MU aanroept, zal Ik u verhooren en u uit de gevangenschap van alle plaatsen te rugvoeren”. Een geweldig slot biedt het Evan gelie van den laatsten Zondag na Plnksteren, altUd gelezen op den Zondag, die aan den eersten Znd. van den Advent, van het nieuwe kerkehjke jaar voorafgaat. Het is de voorspelling van het verschrlkkelUk einde der wereld: „Zooals een bEksemstraal uitgaat van het Oosten en tot in het Westen flikkert: zoo zal de komst zUn van den Menschenzoon!” De stemming, die er in de Liturgie van het slot van het kerkeluk jaar heerscht, de Pa- rousiestemming der Kerk is klassiek, voorbeel dig. Een bede om barmhartigheid en een aan klacht van eigen schuld mogen natuurlUk niet ontbreken. We hadden reeds gelegenheid, op te merken^ hoe de psalm ,JDe Profundls” de tolk Is van deze idee. Het is juist geplaatst, want ondanks Christus’ groote verlosslngsgenade, aanvaardden we den is er wel In kunnen telf ook niet zoo op iaupt we! plaats voor ons zUn, of zou Judocus ons toch vergeten? Zwijgend liepen we voort, ieder volkomen In beslag genomen door zUn eigen gedachten. Hoop en moedeloosheid streden om den voorrang te gen den achtergrond van een gevoel van bit terheid.... Judocus man in bonis en wU met onze betere capaciteiten de vergeten vrienden, die maar niet vooruit kwamen. Opeens klonk er een flinke schreeuw aan den overkant van de straat. Als uit een droom ont wakend, keken we verschrikt op, om Judocus* ouderen broer Frans op ons af te zien komen. „Zeg, willen jullie me niet zien, of hoe zit dat?" klonk het verontwaardigd en onder eenige grapjes schudden we hem hartelUk de -hand. Belangstellende informaties in verband met zUn aanstaand vertrek naar Indlë, geestighe den en de noodige replieken en duplieken ver helderden in een oogwenk de atmospheer, tot dat één onzer met slecht verborgen spUt in zUn stem een opmerking maakte over Judocus’ aan staande mooie positie. „Judocus een mooie positie?" was het onver- wachte antwoord. „Wat is dat voor een mop!" Met den schrik om het hart geslagen, ver telden we hem in het kort Judocus’ avontuur. Frans scheen een o^jjnbllk tUd noodig te heb ben zUn verbazing meester te worden; plotse ling barstte hu uit In een niet te stuiten on- bedaarlUke lachbui. waarbU hU het zóó te kwaad had, dat we werkelUk' ernstig vreesden dat hU erin zou blUven. „Die directeur,” grinnikte hU na een poosje, met moeite verdere lachsalvo’s inhoudend, „heeft hU nooit gezien. Die Rolls-Royce heb ben we bekeken, toen we samen van X naar Z fietsend, langs de betreffende fabriek kwa- en Van Greveningen’s naam heeft in de t gestaan in verband met de huldiging den burgemeester!” Noch Judocus, noch wU spraken meer over het geval op onze büeenkomsten. WU. omdat we oijs schaamden zóó te zUn beetgenomen en Judocus.... ja, ik denk dat een zesde zintuig hem waarschuwde. De ramp was anders voor hem niet te over zien geweest. ATT T? A >C! °p blad ingevolge de veraekerlngsvoorwaarden tegen 17 7^0 - bU levenslange geheele ongeschlkthi we ons allen zondaars getoond en ook ons zal rekenschap worden gevraagd. „AH OU dan slechts acht geeft op onze ongerechtighe den, Heer, wie onzer zal dan voor U stand kun nen houden!" .Met de „dies irae"-stemmlng is echter niet heel de slotllturgie van het ker- kelUk jaar gekwalificeerd. Er klinkt ook nog een andere toon, ons meesterlUk voorgezongen door den’ H. Paulüs. Op den 23en Zondag klinkt deze bU de lezing van het Epistel in dezen geest door onze kerken: „onze levenswandel Is gericht op het hemelsche, vanwaar wU ook onzen Verlosser verwachten, den Heer Jesus Christus, die ons aardsche lichaam zal omvormen tot de gelUkvormigheid aan zUn verheerlUkt Li chaam”. Hierin zingt een onverdringbare hoop, de christelUke verwachting van de voleinding van het Verlossingswerk. Het kerkelijk jaar is voor ons een weergave geweest van het Geheim onzer redding door Christus: het heeft ons met Christus* Verlossing in contact gebracht, om zUn VerrUzenis en zUn Hemelvaart ook de ónze te doen zUn. Hoe kan de Kerk dan anders, dan op het eind van dit verlossingsjaar ons de eeuwige voleinding en voltooiing dezer Verlossing, den triomf van Christus en ónze overwinning mét Hem voor oogen te stellen? De opbouw van het kerkelUk jaar zelf, en van heel de Liturgie eischt deze apotheose. En de Liturgie eischt bet, omdat de Kerk, het InnerlUkst wezen der Kerk, der Bruid van den verlossenden Christus het eischt. Dit Wezen der Kerk ontdekt de vurige belever der Liturgie telkens en telkens weer. Mochten er daarom steeds meer menschen ko men tot een betere waardeerlng van het on schatbaar bezit, dat de Liturgie der H. Kerk voor ons Is. Maar dat ze er dan ook uit leeren, dat het christelUk leven geen vrees voor de pUn, doch een streven naar de voleinding is en dat daarom voor leder Christen het streven naar de voleinding in Christus, naar de volmaakt heid, aan de hand der Kerk, iets is, wat voor zich zelf spreekt, wat een elsch is van hun lid maatschap der Kerk. Daarbij was de wereld veel gebaat; voorwaar, het aanschijn der aarde werd vernieuwd! - et kerkelUk jaar is spoedig ten einde. Het is als een dag aan ons voorbU- gegaan. Eerst Kerstmis, met den gebo ren Christus, die er in de Liturgie bezongen werd met het zonnelied van David, psalm 18. De koninklUke zanger dicht daar van de zon, de heerscheres van het firmament: „Als ’n bekt staat zU op, om hare baan te loopen, van het eene eind des hemels gaat zU uit, om aan het ander onder te gaan: niets kan zich onttrekken aan haar gloed”. Dit past de Kerk op Chris tas toe: HU is onze Zon, de Zon der gerechtig heid. ZUn opgang vieren we met Kerstmis. Dit feest wordt daarom als een zachte, schoone morgen: de morgen van den heerlUken dag, die het kerkeluk jaar uitmaakt. KoninklUk doet de zon haar intrede in het firmament bU het beginnen van den dag: als een Koning. die van zUn domein een rUk van licht en heerlUkheld maakt, wordt daarom de geboren Christus be zongen in de Liturgie van het feest der Open baring. Na den stillen vrede van den morgen volgt Ismgzaamaan de hitte van den middag: staat Christus met Kerstmis voor ons als de op staande held, die zUn baan gaat beginnen (In den geest der psalmsymboliek van Kerstmis ge sproken)bU het vieren van zUn passie Is HU op het hoogtepunt van zUn goddelijke zending: HU staat er in het zweet van zUn harde taak; als HU bidt: „Vader, laat dezen kelk aan MU voorbijgaan ondervindt HU de schroeiende last van den middag. GelUk de eerstgeroepenen uit de parabel van den wUngaard, draagt HU daar de drukkende hitte van den dag; met woorden aan den Profeet Isalas ontleend zegt de Kerk In de Goede Week van Hem, dat HU de wUnpers trad, geheel alleen, en dat zUn ge waad beklat is met het Bloed. En was reeds het feest der Openbaring een lichtfeest bU de herdenking van den Intocht van den Koning der heerlUkheld in zUn Kerk: met Paschen is de schittering in de stad Gods nog veel grooter: zU wordt dan, om zoo te zeggen, opgezogen In de geweldige schittering van het licht van den verrezen Christus. De bewakers bU het graf werden verblind, op den eersten Paaschmorgeh, door de glorie zUner onsterfelUkheld: de Kerk echter neemt die glorie in zich op: zU. die het nieuwe leven met haar Hoofd deelt, wordt zelf vol van Ucht, van het middaglicht van Pa- seben. Het Is er volle dag, daar de machten der duisternis zUn geslagen. Langzamerhand is dit felle middaglicht van Paschen afgenomen. De na-PinkstertUd is lang niet meer zoo rUk aan Christusgeheim. Aanvan- kelUk ondergingen deze Zondagen toch ifeg sterk den Invloed der Paaschglorie. Nog den 7en Zondag na Plnksteren begon de viering der H. Mis met den Jubel: „Alle volkeren klapt In de handen, juicht God toe met jubelstem. HU Im mers is de Heer, de ontzaglUke en geweldige, de Koning, groot over gansch de aarde”. En even tevoren heeft ons het prachtige Epistel van den Oen Zondag nog gezegd: „WU allen, die ge doopt zUn, zUn gedoopt op Christus’ Dood. En evenals we deel hebben aan de gelUkenis van zUn Dood, zoo hebben we het ook aan de Ver rUzenis". Maar nu neigt het kerkelUk Jaar stilaan naar den avond. De grens, waar dit duidelUk merkbaar wordt, kunnen we leggen vóór den 18en Zondag. Het is merkwaardig, dat de Li turgie der Quatertemperdagen, die we elk jaar op Woensdag, VrUdag en Zaterdag na 14 Sep tember vieren, in het Missaal tusschen den 17en en den 18en Zondag haar plaats gekregen heeft. ZU werkt daar als een scheldlngslUn. En boven- dien: het Is bekend, dat In de Liturgie van deze dagen aan den oogst der velden sterk gedacht wordt. Telkens weer is er sprake van den wUn en van het graan. Ze zUn een dankfeest voor den oogst. We keeren huiswaarts van de vel den: de avond valt. Het is de avond van het leven: het einde van den dag, die door het Ucht van Christus, onze Zon, beschenen is: de avond van bet christelUk leven. Deze avond van bet kerkelUk jaar is het symbool van het besluit der mysteriën, die Christus’ Bruid hier op aarde in baar Liturgie beeft gevierd. Door die mysteriën is zU getooid met het bruilofts kleed, en de avond der Kerk kan niet anders zUn dan baar opgang naar het bruiloftsmaal. Zoo ligt er In het vieren van het einde van bet kerkelUk Jaar een heimwee naar het eeuwig morgen, een onverwoestbare hoop op het on vergankelijk Ucht. Deze voleinding eischt de innerlUke constructie van het kerkelUk jaar, bU een ongeval met doodelljken afloop het goed met je maken, Wirlescombe. Maar ze moet gevonden worden.” ,Xoot een groote beloonlng uit, Adrian," stelde Herbert voor. „Duizend pond zullen won deren doen.” Maar de detective

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 20