JCatc&fiaal can
van
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
Heer Bernhard
de Lippe
H
F 750.-
F 250.-
Wie doodde
I Marco Graffi? j
ALLE ABONNÊ’S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeertngen
Dank U!
een steunpilaar
DER KERK
o
ZATERDAG 5 DECEMBER 1936
Strenge straffen
Oude rechtsopvattingen
Katholicisme en Nationaal
Socialisme
Merkwaardige figuur
uit de 12de eeuw—
Een Rembrandt in
Nederland teruggekeerd
V -
<1
;.s-W W4?
ouderen leeftijd ondernam hy
oen kruistocht, om daarna in
het klooster te treden
-
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERUJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
T.'-.r
I
sloeg
192
toen
aan het
ze
de
detective,
..wie
wischte uit pure ge-
(Wordt vervolgd.)
o
Tegen den avond fladderden er overal prachtige vlinders. „Ik
ga er een verzameling van aanleggen”, zei Drein. Het tweetal
maakte van een rietje en hun uitgerafelde sokken een paar
vlindernetjes.
Ze holden den heelen dag door. Opeens kwkunen ze aan een
open plek, waar een jeugdige Inboorling stond, met een bordje,
waarop In goed Nederlandsch stond geschreven: Naar de zee.
Piet en Drein besloten dus die richting In te slaan.
De vangst viel echter niet mee. Telkens als Piet of Drein
hen met het netje naderden, vlogen ze hard weg en toen ze
een keer per ongeluk een reusachtig wild zwijn, dat achter een
boom zat, tegen zijn snuit hadden geslagen, begon de pret te
luwen en renden ze zonder schepnetje verder.
£1
et zal wel niemand ontgaan, daK
zoo ooit dan In onzen tijd, het
algemeen welzijn het bestaan en
den krachtlgen bloei vordert van katho
lieke Hoogescholen.
Benedlctus XV aan het
Hoogw. Episcopaat van Nederland.
bij levenslange geheels c
verlies van beide armen.
o
beerde hy hem zoo gauw mogelijk
biljarten te krijgen.
Doch op zekeren dag, een paar weken na
Graye’s terugkomst in Ashendyke, riep Her
bert. toen hij terugkwam van zijn middagronde
en hy Graye bezig vond met het laatste num
mer van het artsenblad in te kijken, hem in de
rookkamer en vroeg hem eens bij hem te komen
zitten.
„Luister eens hier, Adrian." zei hij, terwijl hij
zijn pijp stopte, „wij moeten eens praten, t
Moet, begrijp J®. Je weet, dat ik geen kletskous
ben, maar een dorpsdokter moet zqo nu en dan
al eens naar zijn patiënten luisteren daar
Is niets aan te doen. Nu ben ik vanmiddag bij
den ouden Withers geweest den rentmeester van
het kasteel en of ik wilde of niet. Ik kon den
ouden man niet van zijn praatstoel af krijgen.
Ik moet zeggen, dat het hem goed deed. Hij
Is natuurlijk op de hoogte van al wat er in dit
brave dorp gebeurt ik geloof niet, dat juf
frouw Butters in het volgende hulsje met een
naald In haar vinger zou kunnen prikken, zon
der dat hij er binnen het uur van af wist”
Oraye bromde Iets in zijn baard.
„Begin nou eens,” zei hij. „Waarom heel die
Inleiding?”
..Beet,” zei Herbert. ..Maar haastige spoed is
zelden goed. Nu dan, hier Komt het veihaal zon
der eenlge inleiding: Lady Wargrave is weer
op het kasteel.”
Oraye antwoordde niet, maar hij boog zich
juist voorover naar een lucifer, en toen hij
dien opnam sag Herbert, die hem scherp gade
sloeg, plotseling zijn hand beven.
zeker wel voor Lady Wargrave
nemen,
men.”
By de uitgeverij Van Oorcum en Cotnp. te
Assen zal dezer dagen een vlugschrift van
Anton van Duinkerken het licht zien onder den
titel Katholicisme en NaUonaal-Socialisme. De
schrijver houdt zich zoo weinig mogelijk bezig
met de practlsche en politieke aspecten van
het nasl-systeem, om de aandacht geheel te
coneentreeren op de zoogenaamde mystiek van
het nationaal-soclallsme, die hij met de katho
lieke mystiek vergelijkt.
by variles van aan hand,
een voet at een oog.
ongeschiktheid tot verten door p ’7^1") een <*l8eval met
1, belde beenen of belde oogen KJVFo doode lijken afloop
Mcnscbsn, die zóóveel hoost
hebben, dat hun de tijd ontbreekt
om veilig te rijden, krijgen vaak
maanden cadeau In hospitaal ti
helt van bewaring
gen bijdroeg. Het strulsche geslacht der mid
deleeuwen kende geen kleurlooze en onpersoon
lijke straffen, zooals de hedendaagsche maat
schappij. De verschillende dood- en lijfstraf
fen waren rijk aan onderscheiden en variaties,
en de vrouwen kwamen er maar weinig beter
af dan de mannen. Berucht zijn de straffen
„to hut en to hare”, het berooven van oogen
en ooren, het splitten van den neus, het afkap
pen rdt» een of twee handen. En reeds tamelijk
kleine diefstallen, valschheid bij het spel, zelfs
landlooperü en stroopery werden herhaaldelijk
op deze wijze gestraft. Het geeselen jnit scar-
pen roeden", het brandmerken .mitten slutel”
of met het wapen van de stad en de te pronk-
stelllng de „caec” werden hier al dan
niet mee gecombineerd. In 1446 werd in Lel
den een vrouw met het oor vastgespijkerd aan
de raadhuisdeur, tengevolge van een vonnis
wegens diefstal. zy had dan weinig keus in
de wijze, waarop ze de vrijheid kon herwinnen.
Deze straf schijnt vaker op vrouwen te zijn
toegepast als een verzachting van nog zwaar
dere, bijzonder van de doodstraf.
Het ophangen van vrouwelijke misdadigers
streed tegen de zede, het was slechts in Fries-*
land gewoonte. Elders werd de vrouw, hetzy
onthoofd (de dood door het zwaard gold niet
als bepaald onteerend, daar deze oorspronke
lijk de straf was voor hooger geplaatste perso
nen) of ook het levend begraven, vooral, wan
neer men met een dievegge of kindermoorde
nares te doen had. Bovendien waren worging
en verdrinking in een zak doodstraffen, die
zelden aan mannen werden voltrokken, en meer
op vrouwen werden toegepast.
van mijn stoel als ontroerd. Met m’n tanden op
elkaar, sloop ik naar mijn hospita. Om haar te
bedanken.
„Ik hoop, dat u ze aardig vindt,” zei ze sen-
ik. „Ongeloofelijk. buitenge-
nog wel honderd en één tegelijk-
Mc?" verschrok ze. Toen grin-
„Weer op het kasteel.” herhaalde Herbert, ..en
er zijn logé's ook. Je weet misschien, dat het
kasteel, zooals ik dat heb voorgesteld, van bo
ven tot onder vernieuwd is. De bewindvoerders
hebben er zich natuurlijk eerst mee bemoeid.
En nu gaat Lady Wa/grave misschien wel het
heuglijk feit vieren. In ieder geval ze is er.
en ze heeft een paar logé's meegebracht.”
Oraye bromde duidelijker.
„Wat heb ik daar mee te maken?" vroeg hij
uitdagend. ,Jk begrijp niet waarom Je me dat
vertelt?"
,Jk vertel het Je, om je niet voor een plotse
linge verrassing te doen staan. Ik vertel je het
voor je eigen bestwil. Zie je, je zou Lady War
grave wel eens in het dorp tegen kunnen ko
men.”
„Nu en dan?” vroeg Oraye.
„Ik geloof niet, dat dat goed zou zijn. Ik ge
loof zelfs, dat het heel verkeerd sou zijn.” ant
woordde Herbert „en Ik dacht, dat je misschien
zoolang als zij hier was liever weg zou willen
gaan. Withers zei me, dat ze niet lang zou
blijven."
Oraye keek op en Herbert zag een uitdrukking
in zijn oogen, die hem te denken gaf. Maar op
dien vluggen blik volgde nog sneller een lach.
„Als je denkt, dat ik weg aal loepen om een
vrouw. Jack, dan ben je een groote dwaas. Ik
ben hier en ik blijf hier. Ik zal mijn hoed toch
af kunnen
als ik haar soms tegen mocht ko-
Weder la er een Rembrandt tdt En getond fn
Nederland teruggekeerd. Het is een der zeld
zame knapenportretten, waarschijnlijk ontstaan
in het jaar 1634, toen Rembrandt, pas gehuwd
met Baskia van Uylenburgh, zijn palet verrijk
te en blond, zonnig en weelderig zijn sujetten
schilderde, aldus meldt men aan het Handels
tad.
Kinderportretten zijn er niet vele bekend. Dr.
Bredlus nam onder de afbeeldingen in zijn be
kende werk, met als authentiek erkende Rem
brandts, dit knapenportret onder een viertal op.
Bijzondere voorliefde schijnt Rembrandt in
dat jaar voor het kinderportret gehad te heb
ben. Zij hebben alle dat blonde en zonnige van
dit kind met zijn groote open oogen, de milde
lippen en het teedere modelé van het gelaat on
der kastanjebruin haar, door een gouden band
gehouden. De das is zwierig gewonden met
zachten glans, het costuum met de fijne hoogsels
is van het prachtige -embrandtieke coloriet.
Het expressieve wordt verhoogd door de hou
ding, het licht naar voren buigen van bet
lichaam, het naar den toeschouwer toegewende
gelaat, uttziend uit de ovale lijst.
Eens schilderde de meester dit jongetje naakt
als Amor, een schilderij, dat lang in Nederland
was en nu waarschijnlijk In Amerika verblijft.
Andere kinderportretten van 1633 of 1634 zijn
opgenomen os. in de Wallace collectie te Lon
den. in de collectie Rothschild te Parijs, in de
Ermitage, in de Walbeek Abbey. Het is dus
wel van bijzondere beteekenis, dat één ervan in
Nederland terug is. Het stuk ia nu in de col
lectie dër firma Katz te Dieren.
13
Wlrlescombe vroeg mijnheer Quarendon om
Juffrouw Acock even naar de kamer te brengen,
*aar hij haar vandaan had gehaald en dan
iénig te komen. En toen deze terug kwam
takte hy hem toe, alsof hij in zijn afwezlg-
®*ld tot een of andere conclusie was gekomen.
Jk geloof, dat die vrouw gelijk heeft," zei hij.
JMt geloof ik ook, mijnheer Wirlesoombe,”
*i de huiseigenaar. „Dat geloof ik ook.”
„Dus het meisje is in Londen, ten minste was
tt Dinsdagavond," vervólgde Wlrlescombe. „Nu
*u Ik wel eens willen weten, waarom en hoe
“Mis zij dien Dl Spada bezoekt. Tusschen
tWe® haakjes, weet u iets van hem?”
••Neen heel weinig,” antwoordde Quarendon,
•*i*enHjk weet ik niets van hem dan het feit,
ast hij •n huurder is, zijn huur regelmatig be-
~*lt en aardig wat leerlingen schijnt te hebben.”
wlrlescombe, die in Quarendon’s korte afwe-
taheld van zijn stoel was opgestaan, en met
tal handen in zijn zakken op en neer liep,
ta* weer op den rand van zijn bureau zitten,
ta keek zijn bezoeker peinzend aan.
«Hebt u niet *n kantoor in het Austerlitz
’’•‘gebouw?” vroeg hij.
Oostzee. Hij werd geboren
1140 en als jongere zoon
geestelijken stand. Hy trok dan ook naar de
domschool van Hildesheim, naar men meent,
daar hy later hier Kanunnik werd. De dood van
zijn oudsten broer was echter oorzaak, dat hij
naar huis teruggeroepen werd, om zijns vaders
opvolger te worden. Deze trok met Keizer Fre-
derik I Barbarossa mee op diens derden tocht
naar Italië, waar hy in 1167 aan de pest be
zweek.
Intusschen werd Bernhard betrokken in de
onlusten, welke toen Dultschland in beroe
ring brachten, daar hjj deelnam aan de pogin
gen om dte groote macht van Hendrik den
Leeuw, den hertog van Saksen en Beieren, te
verbrokkelen tijdens de afwezigheid des kei
zers. De Leeuw Immers gold toen nog als een
vriend van Barbarossa. In den zomer van 1168
werd op den rijksdag te Wurtsburg de strijd be
slist. De Keizer gaf Heer Bernhard van de Lippe
bjj die gelegenheid het voorrecht op zijn allocu
tie goederen een versterkte stad aan te leg
gen, waarvan Bernhard gebruikt maakte door
Lippstadt met muren te omringen en tot stad
te verheffen. Een opmerkelijk feit, meent Pa
ter Strater, want behalve in Vlaanderen zullen
weinig plaatsen in deze Noordelijke gewesten
zich op zoo’n hoogen ouderdom kunnen beroe
men. Nog beter komt zijn juist inzicht in de
elschen zijner dagen uit in het feit, dat hij den
bewoners van Lippstadt ook vele rechten gaf,
welke hU ontleende aan de wetgeving van het
naburige Soest. Deze Doester Schraa, van welk
woord de beteekenis zeer duister is, gold eeuwen
lang als de meest vrijzinnige instelling, die men
wenschen kon. Zelfs Lübeck zou kort hierop
dezelfde rechten dankbaar van den keizer aan
vaarden. Ook Lemgo, in het huidige Llppe-Det-
mold, verhief Bernhard tot denzelfden rang als
Lippstadt, om ook de verafgelegen leengoederen
van zijn vader in deze voorrechten te doen dee-
len.
Spoedig echter zou de wankele vriendschap
van den Welf en den Hohenstauf in vijandschap
veranderen. Toen Barbarossa tijdens zijn 4den
tocht naar Italië hulp noodig had, vroeg hij die
van Hertog Hendrik. De Keizer valt hem zelfs
te voet, maar de Leeuw weigert hem den heer
ban, zoodat 29 Mei 1176 de Keizerlijke St. Mi-
chielsbanler moest zwichten voor de krulsvlag
van het Lombardische steden ver bond.
In de verwarring, die intusschen in Dultsch
land ontstaan was, poogde menig edelman zich
te bevoordeel en 5 door nu den een en dan den
ander te helpen. Bernhard stond echter als leen
man aan de zijde van den Leeuw, maar was voor
het overige een echt ridder uit dien tijd. De
Keizer wist bij zijn terugkeer toch weer orde
ia den chaos te brengen. In 1181 ligt de Leeuw
mij dat van mijn eigen dochter herinner, die
ik pas twee uren geleden gezien heb."
•Heel goed. Stelt u mij gedurende de volgen
de dagen elk uur per telefoon op de hoogte,
waar u bent, zoodat ik me leder oogenbllk met
u in verbinding kan stellen. Of bel me liever
iederen morgen op en zeg me dan wat uw plan
nen voor den dag zijn. En gaat u nu weg.”
,4a," zei mijnheer Quarendon gehoorzaam.
Hij ging naar de deur en bleef daar even staan.
„Wat ik wou zeggen,” fluisterde hij, .denkt....
denkt u, dat het meisje het werkelijk gedaan
heeft?"
Wlrlescombe lachte.
„Ik denk, dat als we haar te pakken krijgen,
we op weg zijn om uit te vinden, wie werkelijk
haar grootvader vermoordde,” antwoordde hl).
„Goeden morgen.”
Mijnheer Quarendon bemerkte in de eerst
volgende dagen niets bijzonders.
De jonge man, die bij hem kwam, was zeer
kalm, gedroeg zich keurig, zeer bescheiden, en
maakte zich op allerlei wijze verdienstelijk. Of
er nog andere dergeljjke Jongemannen in de
buurt liepen, wist mijnheer Quarendon niet.
Eigenlijk wist hij heelemaal niets, totdat hij
plotseling *n boodschap van Wlrlescombe kreeg,
die hem vroeg 's avonds in Park Lane te ko
men aan het Oxfordstreet end.
Toen ze elkaar ontmoetten, nam de detective
hem mee naar t eind van de straat naar de
poort van "n bepaald huis, waar ze juist aan
kwamen, toen ’n auto er voor stilhield. Even
later werd de deur geopend; "n lakei ging *n
dame in kostbaar avondtoilet voor. En Wirles-
,4a.”
„Waar ligt dat in t gebouw?”
„Als je binnenkomt aan den linkerkant van
de hal.”
„Hebben de ramen daarvan uitzicht op de
trap voor den hoofdingang?”
,4a, mijnheer Wlrlescombe, als men voor het
raam staat kan men iedereen, die binnenkomt,
zien.”
.Hebt u Ti klerk op het kantoor?”
„Neen, mijnheer, ik houd al mijn boeken zelf
bij. Als ik t druk heb, komt mijn dochter me
wat helpen, als t noodig Is.”
„Best." zei Wlrlescombe, .Juister, Ik wil zoo
veel mogelijk te weten komen over dien Dl
Spada. Ik wil ook te weten komen, waar we dat
meisje kunnen vinden. Ik denk niet, dat ze
daar nog naar toe zal gaan, maar hij zal naar
haar toe gaan. Nu zal ik een geschikten jonge
man sturen, die voor uw klerk zal moeten door
gaan. Laat hem maar doen wat hij wil. En
iemand anders, u zult er niets van merken,
zal Dl Spada's gangen buitenshuis nagaan. Kunt
u dat zoo regelen, ik bedoel wat binnen betreft?"
„Zeker,” antwoordde mijnheer Quarendon,
die in stilte verheugd was. in zoo n geheimzin
nige zaak betrokken te zijn. .Zeker, laat hem
maar komen wanneer hij zin heeft.”
„Vanmiddag om 4 uur,” zei Wlrlescombe. „Nu
nog wat. Zou u zelf Gemma Graffi terugken
nen
,Jk. mijn beste mijnheer, natuurlijk zou ik
dat!” riep de huiseigenaar uit. .Hemel Ja! Als
die vrouw ginds het kan, kan Ik het ook. Ik
herinner me haar gezicht nog zoo goed als Ik
et oud-Nederlandsch strafrecht velde bui
tengewoon zware vonnissen voor feiten,
die heden ten dage niet meer als straf
baar worden beschouwd. Dat waren er meeren-
deels zulke, die betrekking hadden op gods
dienst en zedelijkheid. Speciaal godloochenlng,
roekeloos zweren, meineed, waarzeggerij en ket
terij zij heetten „misdaden tegen God en
Zijn Majesteit" kwamen den delinquent
duur te staan. Ook godslastering, verberging
van misdaden, afvalligheid, simonie en alle
soorten van tooveri) vielen onder deze groep.
Ten tijde van de Republiek kwamen daar nog
bij de pogingen om den bestaanden Godsdienst
te veranderen, het gezag van de heerschende
Kerk te ondermijnen en dan natuurlijk de hier
mee samenhangende politieke misdrijven.
Over degenen, die zich aan een dezer ver
grijpen hadden schuldig gemaakt, werden voor
ons gevoel waarlijk gruwelijke vonnissen ge
veld. Als voorbeeld zij het geval van Adriaen
Koerbach aangehaald, die In 1668 met de jus
titie in aanraking kwam wegens het verkon
digen van goddelooze stellingen in zijn werken
en die door den schout tegen zich hoorde
elschen: dertig Jaar opsluiting in het tuchthuis,
verbeurdverklaring van goederen, het afhouwen
van den rechterduim en het doorboren van de
tong met een gloelenden priem! En nog in 1728
werd een zekere Robert Adrlaen.se uit Hoorn
wegens loochening van God, zijnde „een mis
daad van gequetste Goddelijke Majesteyt”, ver
oordeeld „om met een gloeyende priem de tonge
doorboort en met de koorde gestraft te werden,
dat er de dood na volgt, en verders desselfs
doode llchaem buyten tot afschrik van andere
op een radt ten toon gestelt te werden." Bo
vendien werden zijn goederen verbeurd ver
klaard!
Toch moet men bij het beschouwen van deze
oude rechtsopvattingen in het oog houden, dat
de godsdienst vroeger een heel wat voornamer
plaats In het openbare leven innam dan thans,
en bovendien, dat de traditie in het rechts
leven nu niet bepaald tot humanere stemmin-
HOOFD8TUK IX
Lady Wargrave krijgt gasten
Toen Adrian Graye, na zijns vriends aanbod
overwogen te hebben, zijn besluit nam, han
delde hy snel dienovereenkomstig. Voor den
middag van den volgenden dag was hij terug
in Londen. Vóór den avond van denzelfden dag
had hij al zijn afspraken afgezegd, al zijn
onderhandelingen over de huren van een flat
of van kamers afgebroken en was hij weer op
weg naar Ashendijke. En daar leefde hij net
rustige bestaan van een dorpsdokter en werkte
er in alles wat er te doen viel met Herbert
mee. Hij werkte hard van 's ochtends tot
's avonds en was nooit zoo voldaan, als wan
neer hij aan het werk was. In hun ledige uren
boomden de vrienden veel en over van alles,
van over Graye's reizen tot over de laatste
ontdekkingen op medisch gebied. Maar over
wat voor dingen ze het ook hadden, nooit spra
ken ze over Lady Wargrave en wanneer Her
bert de oogen van zijn vriend maar somber zag
worden en zijn voorhoofd zag rimpelen, pro-
i tlmenteel.
„Aardtg?" zei
woon! En dan
i .Honderd en
l nikte ze opeens: „O ja, nu herinner ik bet me.
Ik dacht, dat u weer eens een grapje maakte."
Er kwamen
steeds meer fa
milieleden en dus
steeds meer pak
jes. Mijn zenu
wen begonnen te
werken, glimla-
chen verschoven
op mijn gezicht en maakten er stuiptrekkingen.
Mijn jongste broer bracht het tragisch mo
ment. Ik bekeek zijn geschenk van alle kanten.
„t Ziet er schitterend uit, kerel, maar
ehwat is het eigenlijk?”
„Weet je dat niet eens? t Is een snor-be-
schermer, dien kun je op alle kopjes zetten.
Vader zaliger was altijd zoo ingenomen met
zoo’n geschenk.”
De vrouwelijke familie traanoogde, de man
nelijke vertegenwoordiging kuchte.
„Dat is mooi van je, Alfred," paste Ik mij
aan, en ik dacht aan een snor op mijn boven
lip. Ik werd wee bij de gedachte en kneep ih'n
oogen dicht. Dóch de familie reageerde daarop
met meerdere tranen en kuchjes. In het genre
onbruikbaarheid volgde dan nog een aantal
cadeaux.
Mijn schoonzusters moeder bezorgde me een
lang smal pakketje. Het was een kwelling het
vast te houden, overal gaf het mee en het was
griezelig week. Ik hield mijn adem in. mijn
lach stotterde over mijn gezicht. Met alle zelf-
beheerschlng wikkelde ik het papier er af. Er
verscheen een groen, wollen vest. Buitengewoon
wollig en buitengewoon groen, hard groen, een
groen als nog nimmer eenlg gras gehad heeft.
Ik kreeg pijn in m'n oogen en hoe meer Ik be
dankte. hoe meer groen ik overal zag. Ik kreeg
er tranen van in de oogen. Om zooveel dank
baarheid omhelsde me de moeder van mijn
schoonzuster en zoende me.... Ontzettend die
Sinterklaasavonden
Toen ik ultgeflut mijn familie tot aan de deur
begeleidde by het afscheid en haar als een af
getobde grijsaard nastaarde, kwam een arme
sukkel langs, die .goede avond” wenschte.
Daar viel me een voortreffelijke gedachte In:
„Wel oude heer, een goeden Sinterklaas ge
nad?”
„Het volgend jaar misschien, meneer, de tijden
zijn te slecht,” antwoordde de oude.
„Geen kwestie van. Kom hier, ik heb wat voor
je." en ik gaf hem. wat me bet meeste ergerde;
(den snorbeschermer. de gedichten, den kalender
dat hopelooee vest, en nog veel meer verdween
in een zak. Toen hij de deur uitstrompelde
duwde Ik nog terlulks een potlood, een doos
lekkers en een pak toffees in zijn jaszakken.
.Dank u. dank u duizendmaal.” zei hij telkens
„Niets daarvan.” protesteerde Ik. „ik bedank
jou juist en je hebt er geen idee van boe hart
grondig m|jn „dank u" is gemeend."
is die
combe voelde, dat zijn gesel schrok,
voorbij ging.
„Welnu,” zei
dame?”
Mijnheer Quarendon
woonte zijn voorhoofd af.
,J> Heer sta me bij," riep hij uit, „Oemma
Graffi I”
,4ulst,” zei Wlrlescombe. „Gemma Graffi en
tevens Lady Wargrave."
hard naar Rome cm den Paos te vragen een
bisschop voor Koerland te benoemen. In bet
Zuiden van Lijfland Immers was bet rustig en
bloeide het geloof, terwijl in het Noorden de
toestand nog steeds critiek bleef Honorius III
verhief Bernhard tot deze waardigheid. Met ver
lof ook in de Nederlanden te prediken vertrok
Bernhard naar het Noorden, naar Utrecht,
waar sinds 1216 zijn zoon Otto bisschop w-s. In
den winter van 1218 gaf in den St. Plechelmus
van Oldenzaal een zoon de consecratie tot bis-
sïhop aan zijn ouden vader. In den volgenden
herfst wijdden vader en zoon hun zoon en broe
der Gerhard tot aartsbisschop van Bremen.
Walde mar versloeg de Esthen. maar wilde nu
als leenheer erkend worden, een eisch, waarin
een deel der Zwaardbroeders wilde bewilligen.
Bisschop Albert besloot nu hulp te zoeken in
Rome, maar door de gespannen verhouding van
Paus en Keizer, kon bij bij geen van belden
steun vinden, zoodat tenslotte Bemhard naar
Dultschland reisde om er een kruistocht te pre
diken. Toen hij (n 1223 met een leger terugkeer
de vond hij slechts de heidenen tegenover zich:
de Zwaardbroeders hadden zich weer om den
bisschop geschaard en Waldemar was naar De
nemarken getrokken, waar zijn tegenwoordigheid
dringend vereischt werd. Bisschop Bernhard zou
echter niet lang van de rustige tijden, die zich
nu aankondlgden, getuige zijn, want reeds in de
laatste dagen van April 1224 stierf htj In zijn
bisschopsstad Selburg, een plaats halverwege
tusschen Riga en Dunaburg aan de Duna ge
legen en nu Salwen gebeeten.
Abt Robert van Dunamunde kwam om het
stoffelijk overschot naar de abdij over te bren
gen. Toen zijn schip de Duna was afgezakt en
in de monding was aangekomen, overviel het een
noodweer, waardoor bet schipbreuk leed. Met
de meesten der opvarenden verdronk ook abt
Robert.
Thans nog dekt één grafsteen de belde vrien
den: Robert, den abt van Dunamunde en Heer
Bernard van de Lippe, den Grootmoedigen, den
bisschop van Pelburg.
x-k nlangs hebben wij bij gelegenheid van de
I 1 jaarlijksche kerkelijke herdenking van
8t. Elisabeth van Thurlngen uiteengezet,
boe langs verschillende wegen was aan te too-
nen, dat onze Prinses in rechte Ujn een afstam
melinge is van de heilige landgravin van Thu
rlngen. Een dier wegen gaat langs de landgra
ven van Hessen-Darmstadt, van wie de eerste
was Georg I, die na de verdeellng van het al
oude Hessen In Hessen-Kassel en Hessen-Darm-
stadt bij den dood van Philips I in 1567 de eer
ste landgraaf van Hessen-Darmstadt werd. HU
nu was gehuwd met Magdalena van de Lippe
uit het oude geslacht van de heeren van de
Lippe, zoodat Prinses Juliana door deze gravin
ook verwant Is met bet geslacht van haar «an-
staanden Prins-Gemaal en In rechte lijn even
eens een afstammelinge U van heer Bernhard
van de Lippe, den Grootmoedigen, een der
merkwaardigste mannen van de 12de eeuw in
Dultschland.
Over dezen voorvader zoowel van Prinses Ju-
Bana als van Prins Bemhard mogen hier eenlge
bijzonderheden volgen, ontleend aan de studie
welke Pater F. Strftter 8J. In Studiën van 1898
aan hem wijdde.
Oude kronieken mogen al probeeren de ge
schiedenis van het buis van de heeren van de
Lippe op te voeren tot in de vroege middel
eeuwen en men moge al bewijzen aanbrengen
dat leden van dit geslacht reeds Karei den’
Groeten met de wapenen dienden, vóór de 12de
eeuw zijn echter weinig bijzonderheden met his
torische nauwkeurigheid vast te stellen. De oud
ste acte, welke de heeren van de Lippe vermeldt,
is die, welke de twee broeders Herman en Bem
hard teekenden in 1113 In de abdij van Corvey
in Saksen. Bemhard vindt men daarna slechts
weinig vermeld maar Henna" ontmoet men her
haaldelijk in de •«richten over de geschiedenis
dier dagen. Deze Herman voert reeds den bij
naam: van Lippe, daar zjjn goederen verspreid
lagen in het stroomgebied van deze rivier. Wie
zijn gade was weet men niet, evenmin kent men
den naam van zijn oudsten zoon. Des te beter
is ons echter h jongere zoon bekend: Bemhard,
die op lateren leeftijd een der steunpilaren der
Kerk zou_worden in de missiegebieden aan de
omtrent het Jaar
bestemd voor den
geknield voor Barbarossa. Voor drie jaar wordt
hy verbannen.
Tusschen al deze krijgsbedrijven door was
Bemhard rond 1174 gehuwd met Heilwig. doch
ter van Ulrik, graaf van Altenahr. Uit dit hu-
weiyk werden vijf zonen en zes dochters gebo
den. Van de zes dochters nunen vier den sluier
aan. Van de vtff zonen werd Otto bisschop van
Utrecht (12161227). Gerhard aartsbisschop
van Bremen, Bemhard bisschop van Paderborn,
Diederik proost te Deventer, terwijl Herman zijn
vader opvolgde.
Prederik was eindelek tot rust gekomen, maar
In 1187 ging de jobemare door heel het Westen,
dat de Saracenen Jeruzalem hadden veroverd.
Prederik neemt nu de leiding op zich van het
Dultsche leger in den derden Kruistocht. Bem
hard ging niet mee, wel echter zijn vriend Wit-
tekind van Rheda. Deze had met Ludgerus van
Woldenberg Bemhard geholpen by het stichten
van t klooster Mariënfeld, dat aan Cisterclën-
sers ter bewoning gegeven werd. Vóór zyn ver
trek vermaakte Wittekind zyn goederen aan dit
klooster, en deed de gelofte er na zijn terugkeer
als monnik in te treden. By Acoo stierf hy ech
ter aan de pest. Slechts zyn gebeente zou nog In
de abdy terugkeeren.
Bernhard’s leden waren met het klimmen der
jaren zoo met lamheid geslagen, dat hy nog
slechts in een draagstoel mee ten strijde kon
trekken. In deze jaren nu deed Heer Bemhard
een gelofte een kruistocht te ondernemen en
daarna in het klooster te treden.
De tocht ging naar de landen langs de Oost
zee, waar de christenen van Lyfland hulp be
hoefden tegen de opdringende heidenen. In 1196
trok Bemhard mee en keerde het volgend jaar
genezen terug. Hy gaf nu zyn bezittingen over
aan zyn zoon Herman en trok zich met toe
stemming zyner echtgenoote terug in de abdij
van Mariënfeld. Hy zou hier echter zyn ouden
dug niet beleven.
In het toenmalige Lyfland, dat de gebieden
Esthland, Lyfland en Koerland omvat, waren
sinds 1158 pogingen tot kerstening ondernomen.
Meinhard werd als eerste bisschop door Bert
hold opgevolgd, die abt was geweest van Lok-
kum in het diocees Bresnen. Met hem deden
de Bemardynen hun Intrede In Lyfland, waar zy
een klooster stichtten te Dunamunde. Berthold
werd echter spoedig door de heidenen vermoord,
waarna Albert van Apeldern hem opvolgde. Deze
verlegde den bisschopszetel van Uexkttll naar
Riga, dat hy versterkte. In 1202 stichtte hy met
abt Diederik van Dunamunde de orde der
Zwaardbroeders, die, later vereenigd met de
Dultsche Orde, zoo krachtig zou medewerken
aan de kerstening en beschaving der Oostzee-
landen.
„Ende dese heeren droegen witte mantel met
een rood sweert ende daerop ene rode sterre,
enrëen dese hieten Bweertbroeders", aldus een
oude kroniek der Dultsche orde.
Toch bleef de toestand zorgiyk, zoodat bis
schop Albert zich naar zyn broeders wendde in
Dultschland om hulp voor zyn christenen tegen
de heidenen. By de vele pelgrims, die op zyn
oproep iy 1211 naar het Noorden oprukten, sloot
zich ook frater Bemhardus aan, nadat hy de
toestemming des Pausen verkregen had om de
bedreigde christenen in Lyfland te hulp te ko
men. Frater Bemhardus nu naderde reeds de
70! Hy biyft na aankomst in de Oostzeelanden
achter In het klooster te Dunamunde, maar
reeds spoedig yit hy naar het Noorden, als de.
christenstrijders door de heidenen by Fellin zyn
ingesloten. Mede door zyn raad In het krygs-
beleld weet men den vüand op zyn beurt te
vangen en te vernietigen.
Om een betere geestelyke verzorging der
Esthen mogeiyk te maken, werd abt Diederik
tot bisschop der Esthen verheven, wasma Bern-
hard hem als abt opvolgde en de priesterwydlng
ontving. In 1217 bezocht Bernhard Dultsch
land en os. ook de abdy van Heisterbach, waar
Caesarius verschillende verhalen opteekende
naar de woorden van „Heer Bemhard van de
Lippe, abt in Lyfland”.
In 1218 reisde hy met Albert en Diederik naar
koning Waldemar II van Denemarken om zyn
hulp in te roepen. Nadat Waldemar, die reeds
lang gehoopt had vasten voet te krijgen in Lyf
land, hun bystand had toegezegd, trok Bem-
r-^ r zyn menschen, die gewoon „dol” zyn
op Sinterklaasavond. Ik voor mij, ik
wordt er dol van! Ik vind het iets ver-
shrikkeiyks. Iets onuitstaanbaars; ik haat
st feest. Dat wil zeggen, het „feest”, dat de
nen" ervan gemaakt beeft. Bovendien Is het
Jor my altyd een avond vol angst en vreea,
myn houding myn familie, ter wille van de
j de Innemendst en harteiykst denkbare
yze te moeten bedanken.
Dat vreeselyke woord „Dank u”.
Iemand bedanken voor het aanreiken van
et zout is gemakkeiyk en aannemeiyk ge-
oeg. Daar Is ook niets sentimenteels of ont-
>erends in, en je kunt het doen tot tevreden-
eid van alle gasten, zonder dat men er voor
ihoeft op te kyken en selfs zonder dat men
iets van bemerkt. .Dank u" voor het zout
stuuriyk wil niet zeggen: „wat is het toch
■eeselyk goed van u om my dat zout even te
men overreiken,” het bedoelt alleen: o, ik zie
it u het gedaan heeft.”
Maar dat „Dank u” op Sinterklaasavond by,
laat ik zeggen, het krijgen van een aschbakje.
Of het een zilveren of een blikken aschbak Is,
maakt zelfs geen verschil. Het .Dank u” moét
in leder geval 18-karaats zyn, het moet verras
sing inhouden en dankbaarheid en tegelyk de
grootste bewondering. Zelfs moet het uitdruk
ken, dat zoo’n aschbak eigeniyk het eenlge
ding is, waarop je al jaren wachtte, en dat nog
steeds een gemis in Je aardsche leven bleef.
Wat staat me dit Jaar te wachten? Ik her
inner me de vorige Sinterklaaskwelling nog met
koude rillingen. Ik moet nu eenmaal» volgens
onze famille-traditie ook al zoo iets vreese-
Wks als oudste broer myn familie ontvangen.
1 Begon met een veel te vroegen kop thee
na het eten, een doos zoetigheid. Natuuriyk
dacht ik aan een geschenk van de meid.
„Hoe buitengewoon aardig van je.” zei ik.
„O. t is niet van my. meneer,” giechelde ze,
„maar ik mag niet zeggen van wie het wël is.”
„Nou, t is toch buitengewoon khrdlg,” hield
Ik vol, ,Jk moet er achter komen, wie dat gaf.
Aan zoolets durft een tnensch haast niet den
ken."
Toen ik naar beneden ging om myn gasten
op te wachten, werd ik onder aan de trap zon
der meer besprongen door één van myn nich
ten, die „vooruit" gekomen was.
„Dag. oom Bob," schreeuwde ze en
haar armen'als schroeven om myn hals.
„Stel Je voor, om zoo aan my te denken,”
probeerde ik met myn jaariykschen glimlach.
Toen kreeg ik een pakje. Myn nichtje wachtte
vol spanning tot ik de touwtjes had losgepeu
terd. Ik wikkelde tallooze papieren af en deed
myn best niet te denken, wat het kon zyn.
Het was een speldenkussen.
„Och wat- aardig,” mompelde ik, als geheel
vervuld van de schoonheid en nuttigheid van
het geschenk. .Dank je wei. hoor!”
„O, ik gaf u het verkeerde pakje,” gil-lachte
ze, en ik kreeg een ander pakje in myn han
den. Vol moed begon ik opnieuw.
,4k hoop, dat het een pyp is,” grynsde ik.
Het was een potlood. „Als er Iets is, wat ik nóg
liever had dan een pyp, is het een potlood. Ik
gebruik altyd een potlood. Dank je wel. hoor
dank Je wel.”
Nicht was opgetogen, doch werd verdrongen
door haar Jongere broertje. Een jongen vol
goede eigenschappen, maar ik hoop, dat hy ze
ook zal leeren Beheerschen. Hy gaf me, ietwat
schaapachtig, ook een pakje. Ik vond het een
voudiger maar tevoren te bedanken, maar ik
móest het openmaken.
„Ik dacht het heelemaal zelf uit,” zei hy.
•Maar toch.” riep ik, en zijn gave overtuigde
me, dat hy óók heelemaal aan zichzelf gedacht
Het nameiyk een half pond toffees.
Toen kwam m’n schoonzuster; ze bracht een
kalender mee met drie afgryselUke, zwarte kat
ten erop. Ze is dol op zulke dingen.
Het volgende presentje was van myn hos
pita: een bundel met 101 gedichten. Niet pre-
C'eS bon<’erd- doch met nóg meer opzethon
derd één. Hoewel ik geen seconde meer kon
denken, dat by zoo’n uitgave de bundel ook
maar Wn „gedicht” zou bevatten, stond ik op
o
191