JCatc&fiaal can van DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL Heer Bernhard de Lippe H F 750.- F 250.- Wie doodde I Marco Graffi? j ALLE ABONNÊ’S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeertngen Dank U! een steunpilaar DER KERK o ZATERDAG 5 DECEMBER 1936 Strenge straffen Oude rechtsopvattingen Katholicisme en Nationaal Socialisme Merkwaardige figuur uit de 12de eeuw— Een Rembrandt in Nederland teruggekeerd V - <1 ;.s-W W4? ouderen leeftijd ondernam hy oen kruistocht, om daarna in het klooster te treden - AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERUJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL T.'-.r I sloeg 192 toen aan het ze de detective, ..wie wischte uit pure ge- (Wordt vervolgd.) o Tegen den avond fladderden er overal prachtige vlinders. „Ik ga er een verzameling van aanleggen”, zei Drein. Het tweetal maakte van een rietje en hun uitgerafelde sokken een paar vlindernetjes. Ze holden den heelen dag door. Opeens kwkunen ze aan een open plek, waar een jeugdige Inboorling stond, met een bordje, waarop In goed Nederlandsch stond geschreven: Naar de zee. Piet en Drein besloten dus die richting In te slaan. De vangst viel echter niet mee. Telkens als Piet of Drein hen met het netje naderden, vlogen ze hard weg en toen ze een keer per ongeluk een reusachtig wild zwijn, dat achter een boom zat, tegen zijn snuit hadden geslagen, begon de pret te luwen en renden ze zonder schepnetje verder. £1 et zal wel niemand ontgaan, daK zoo ooit dan In onzen tijd, het algemeen welzijn het bestaan en den krachtlgen bloei vordert van katho lieke Hoogescholen. Benedlctus XV aan het Hoogw. Episcopaat van Nederland. bij levenslange geheels c verlies van beide armen. o beerde hy hem zoo gauw mogelijk biljarten te krijgen. Doch op zekeren dag, een paar weken na Graye’s terugkomst in Ashendyke, riep Her bert. toen hij terugkwam van zijn middagronde en hy Graye bezig vond met het laatste num mer van het artsenblad in te kijken, hem in de rookkamer en vroeg hem eens bij hem te komen zitten. „Luister eens hier, Adrian." zei hij, terwijl hij zijn pijp stopte, „wij moeten eens praten, t Moet, begrijp J®. Je weet, dat ik geen kletskous ben, maar een dorpsdokter moet zqo nu en dan al eens naar zijn patiënten luisteren daar Is niets aan te doen. Nu ben ik vanmiddag bij den ouden Withers geweest den rentmeester van het kasteel en of ik wilde of niet. Ik kon den ouden man niet van zijn praatstoel af krijgen. Ik moet zeggen, dat het hem goed deed. Hij Is natuurlijk op de hoogte van al wat er in dit brave dorp gebeurt ik geloof niet, dat juf frouw Butters in het volgende hulsje met een naald In haar vinger zou kunnen prikken, zon der dat hij er binnen het uur van af wist” Oraye bromde Iets in zijn baard. „Begin nou eens,” zei hij. „Waarom heel die Inleiding?” ..Beet,” zei Herbert. ..Maar haastige spoed is zelden goed. Nu dan, hier Komt het veihaal zon der eenlge inleiding: Lady Wargrave is weer op het kasteel.” Oraye antwoordde niet, maar hij boog zich juist voorover naar een lucifer, en toen hij dien opnam sag Herbert, die hem scherp gade sloeg, plotseling zijn hand beven. zeker wel voor Lady Wargrave nemen, men.” By de uitgeverij Van Oorcum en Cotnp. te Assen zal dezer dagen een vlugschrift van Anton van Duinkerken het licht zien onder den titel Katholicisme en NaUonaal-Socialisme. De schrijver houdt zich zoo weinig mogelijk bezig met de practlsche en politieke aspecten van het nasl-systeem, om de aandacht geheel te coneentreeren op de zoogenaamde mystiek van het nationaal-soclallsme, die hij met de katho lieke mystiek vergelijkt. by variles van aan hand, een voet at een oog. ongeschiktheid tot verten door p ’7^1") een <*l8eval met 1, belde beenen of belde oogen KJVFo doode lijken afloop Mcnscbsn, die zóóveel hoost hebben, dat hun de tijd ontbreekt om veilig te rijden, krijgen vaak maanden cadeau In hospitaal ti helt van bewaring gen bijdroeg. Het strulsche geslacht der mid deleeuwen kende geen kleurlooze en onpersoon lijke straffen, zooals de hedendaagsche maat schappij. De verschillende dood- en lijfstraf fen waren rijk aan onderscheiden en variaties, en de vrouwen kwamen er maar weinig beter af dan de mannen. Berucht zijn de straffen „to hut en to hare”, het berooven van oogen en ooren, het splitten van den neus, het afkap pen rdt» een of twee handen. En reeds tamelijk kleine diefstallen, valschheid bij het spel, zelfs landlooperü en stroopery werden herhaaldelijk op deze wijze gestraft. Het geeselen jnit scar- pen roeden", het brandmerken .mitten slutel” of met het wapen van de stad en de te pronk- stelllng de „caec” werden hier al dan niet mee gecombineerd. In 1446 werd in Lel den een vrouw met het oor vastgespijkerd aan de raadhuisdeur, tengevolge van een vonnis wegens diefstal. zy had dan weinig keus in de wijze, waarop ze de vrijheid kon herwinnen. Deze straf schijnt vaker op vrouwen te zijn toegepast als een verzachting van nog zwaar dere, bijzonder van de doodstraf. Het ophangen van vrouwelijke misdadigers streed tegen de zede, het was slechts in Fries-* land gewoonte. Elders werd de vrouw, hetzy onthoofd (de dood door het zwaard gold niet als bepaald onteerend, daar deze oorspronke lijk de straf was voor hooger geplaatste perso nen) of ook het levend begraven, vooral, wan neer men met een dievegge of kindermoorde nares te doen had. Bovendien waren worging en verdrinking in een zak doodstraffen, die zelden aan mannen werden voltrokken, en meer op vrouwen werden toegepast. van mijn stoel als ontroerd. Met m’n tanden op elkaar, sloop ik naar mijn hospita. Om haar te bedanken. „Ik hoop, dat u ze aardig vindt,” zei ze sen- ik. „Ongeloofelijk. buitenge- nog wel honderd en één tegelijk- Mc?" verschrok ze. Toen grin- „Weer op het kasteel.” herhaalde Herbert, ..en er zijn logé's ook. Je weet misschien, dat het kasteel, zooals ik dat heb voorgesteld, van bo ven tot onder vernieuwd is. De bewindvoerders hebben er zich natuurlijk eerst mee bemoeid. En nu gaat Lady Wa/grave misschien wel het heuglijk feit vieren. In ieder geval ze is er. en ze heeft een paar logé's meegebracht.” Oraye bromde duidelijker. „Wat heb ik daar mee te maken?" vroeg hij uitdagend. ,Jk begrijp niet waarom Je me dat vertelt?" ,Jk vertel het Je, om je niet voor een plotse linge verrassing te doen staan. Ik vertel je het voor je eigen bestwil. Zie je, je zou Lady War grave wel eens in het dorp tegen kunnen ko men.” „Nu en dan?” vroeg Oraye. „Ik geloof niet, dat dat goed zou zijn. Ik ge loof zelfs, dat het heel verkeerd sou zijn.” ant woordde Herbert „en Ik dacht, dat je misschien zoolang als zij hier was liever weg zou willen gaan. Withers zei me, dat ze niet lang zou blijven." Oraye keek op en Herbert zag een uitdrukking in zijn oogen, die hem te denken gaf. Maar op dien vluggen blik volgde nog sneller een lach. „Als je denkt, dat ik weg aal loepen om een vrouw. Jack, dan ben je een groote dwaas. Ik ben hier en ik blijf hier. Ik zal mijn hoed toch af kunnen als ik haar soms tegen mocht ko- Weder la er een Rembrandt tdt En getond fn Nederland teruggekeerd. Het is een der zeld zame knapenportretten, waarschijnlijk ontstaan in het jaar 1634, toen Rembrandt, pas gehuwd met Baskia van Uylenburgh, zijn palet verrijk te en blond, zonnig en weelderig zijn sujetten schilderde, aldus meldt men aan het Handels tad. Kinderportretten zijn er niet vele bekend. Dr. Bredlus nam onder de afbeeldingen in zijn be kende werk, met als authentiek erkende Rem brandts, dit knapenportret onder een viertal op. Bijzondere voorliefde schijnt Rembrandt in dat jaar voor het kinderportret gehad te heb ben. Zij hebben alle dat blonde en zonnige van dit kind met zijn groote open oogen, de milde lippen en het teedere modelé van het gelaat on der kastanjebruin haar, door een gouden band gehouden. De das is zwierig gewonden met zachten glans, het costuum met de fijne hoogsels is van het prachtige -embrandtieke coloriet. Het expressieve wordt verhoogd door de hou ding, het licht naar voren buigen van bet lichaam, het naar den toeschouwer toegewende gelaat, uttziend uit de ovale lijst. Eens schilderde de meester dit jongetje naakt als Amor, een schilderij, dat lang in Nederland was en nu waarschijnlijk In Amerika verblijft. Andere kinderportretten van 1633 of 1634 zijn opgenomen os. in de Wallace collectie te Lon den. in de collectie Rothschild te Parijs, in de Ermitage, in de Walbeek Abbey. Het is dus wel van bijzondere beteekenis, dat één ervan in Nederland terug is. Het stuk ia nu in de col lectie dër firma Katz te Dieren. 13 Wlrlescombe vroeg mijnheer Quarendon om Juffrouw Acock even naar de kamer te brengen, *aar hij haar vandaan had gehaald en dan iénig te komen. En toen deze terug kwam takte hy hem toe, alsof hij in zijn afwezlg- ®*ld tot een of andere conclusie was gekomen. Jk geloof, dat die vrouw gelijk heeft," zei hij. JMt geloof ik ook, mijnheer Wirlesoombe,” *i de huiseigenaar. „Dat geloof ik ook.” „Dus het meisje is in Londen, ten minste was tt Dinsdagavond," vervólgde Wlrlescombe. „Nu *u Ik wel eens willen weten, waarom en hoe “Mis zij dien Dl Spada bezoekt. Tusschen tWe® haakjes, weet u iets van hem?” ••Neen heel weinig,” antwoordde Quarendon, •*i*enHjk weet ik niets van hem dan het feit, ast hij •n huurder is, zijn huur regelmatig be- ~*lt en aardig wat leerlingen schijnt te hebben.” wlrlescombe, die in Quarendon’s korte afwe- taheld van zijn stoel was opgestaan, en met tal handen in zijn zakken op en neer liep, ta* weer op den rand van zijn bureau zitten, ta keek zijn bezoeker peinzend aan. «Hebt u niet *n kantoor in het Austerlitz ’’•‘gebouw?” vroeg hij. Oostzee. Hij werd geboren 1140 en als jongere zoon geestelijken stand. Hy trok dan ook naar de domschool van Hildesheim, naar men meent, daar hy later hier Kanunnik werd. De dood van zijn oudsten broer was echter oorzaak, dat hij naar huis teruggeroepen werd, om zijns vaders opvolger te worden. Deze trok met Keizer Fre- derik I Barbarossa mee op diens derden tocht naar Italië, waar hy in 1167 aan de pest be zweek. Intusschen werd Bernhard betrokken in de onlusten, welke toen Dultschland in beroe ring brachten, daar hjj deelnam aan de pogin gen om dte groote macht van Hendrik den Leeuw, den hertog van Saksen en Beieren, te verbrokkelen tijdens de afwezigheid des kei zers. De Leeuw Immers gold toen nog als een vriend van Barbarossa. In den zomer van 1168 werd op den rijksdag te Wurtsburg de strijd be slist. De Keizer gaf Heer Bernhard van de Lippe bjj die gelegenheid het voorrecht op zijn allocu tie goederen een versterkte stad aan te leg gen, waarvan Bernhard gebruikt maakte door Lippstadt met muren te omringen en tot stad te verheffen. Een opmerkelijk feit, meent Pa ter Strater, want behalve in Vlaanderen zullen weinig plaatsen in deze Noordelijke gewesten zich op zoo’n hoogen ouderdom kunnen beroe men. Nog beter komt zijn juist inzicht in de elschen zijner dagen uit in het feit, dat hij den bewoners van Lippstadt ook vele rechten gaf, welke hU ontleende aan de wetgeving van het naburige Soest. Deze Doester Schraa, van welk woord de beteekenis zeer duister is, gold eeuwen lang als de meest vrijzinnige instelling, die men wenschen kon. Zelfs Lübeck zou kort hierop dezelfde rechten dankbaar van den keizer aan vaarden. Ook Lemgo, in het huidige Llppe-Det- mold, verhief Bernhard tot denzelfden rang als Lippstadt, om ook de verafgelegen leengoederen van zijn vader in deze voorrechten te doen dee- len. Spoedig echter zou de wankele vriendschap van den Welf en den Hohenstauf in vijandschap veranderen. Toen Barbarossa tijdens zijn 4den tocht naar Italië hulp noodig had, vroeg hij die van Hertog Hendrik. De Keizer valt hem zelfs te voet, maar de Leeuw weigert hem den heer ban, zoodat 29 Mei 1176 de Keizerlijke St. Mi- chielsbanler moest zwichten voor de krulsvlag van het Lombardische steden ver bond. In de verwarring, die intusschen in Dultsch land ontstaan was, poogde menig edelman zich te bevoordeel en 5 door nu den een en dan den ander te helpen. Bernhard stond echter als leen man aan de zijde van den Leeuw, maar was voor het overige een echt ridder uit dien tijd. De Keizer wist bij zijn terugkeer toch weer orde ia den chaos te brengen. In 1181 ligt de Leeuw mij dat van mijn eigen dochter herinner, die ik pas twee uren geleden gezien heb." •Heel goed. Stelt u mij gedurende de volgen de dagen elk uur per telefoon op de hoogte, waar u bent, zoodat ik me leder oogenbllk met u in verbinding kan stellen. Of bel me liever iederen morgen op en zeg me dan wat uw plan nen voor den dag zijn. En gaat u nu weg.” ,4a," zei mijnheer Quarendon gehoorzaam. Hij ging naar de deur en bleef daar even staan. „Wat ik wou zeggen,” fluisterde hij, .denkt.... denkt u, dat het meisje het werkelijk gedaan heeft?" Wlrlescombe lachte. „Ik denk, dat als we haar te pakken krijgen, we op weg zijn om uit te vinden, wie werkelijk haar grootvader vermoordde,” antwoordde hl). „Goeden morgen.” Mijnheer Quarendon bemerkte in de eerst volgende dagen niets bijzonders. De jonge man, die bij hem kwam, was zeer kalm, gedroeg zich keurig, zeer bescheiden, en maakte zich op allerlei wijze verdienstelijk. Of er nog andere dergeljjke Jongemannen in de buurt liepen, wist mijnheer Quarendon niet. Eigenlijk wist hij heelemaal niets, totdat hij plotseling *n boodschap van Wlrlescombe kreeg, die hem vroeg 's avonds in Park Lane te ko men aan het Oxfordstreet end. Toen ze elkaar ontmoetten, nam de detective hem mee naar t eind van de straat naar de poort van "n bepaald huis, waar ze juist aan kwamen, toen ’n auto er voor stilhield. Even later werd de deur geopend; "n lakei ging *n dame in kostbaar avondtoilet voor. En Wirles- ,4a.” „Waar ligt dat in t gebouw?” „Als je binnenkomt aan den linkerkant van de hal.” „Hebben de ramen daarvan uitzicht op de trap voor den hoofdingang?” ,4a, mijnheer Wlrlescombe, als men voor het raam staat kan men iedereen, die binnenkomt, zien.” .Hebt u Ti klerk op het kantoor?” „Neen, mijnheer, ik houd al mijn boeken zelf bij. Als ik t druk heb, komt mijn dochter me wat helpen, als t noodig Is.” „Best." zei Wlrlescombe, .Juister, Ik wil zoo veel mogelijk te weten komen over dien Dl Spada. Ik wil ook te weten komen, waar we dat meisje kunnen vinden. Ik denk niet, dat ze daar nog naar toe zal gaan, maar hij zal naar haar toe gaan. Nu zal ik een geschikten jonge man sturen, die voor uw klerk zal moeten door gaan. Laat hem maar doen wat hij wil. En iemand anders, u zult er niets van merken, zal Dl Spada's gangen buitenshuis nagaan. Kunt u dat zoo regelen, ik bedoel wat binnen betreft?" „Zeker,” antwoordde mijnheer Quarendon, die in stilte verheugd was. in zoo n geheimzin nige zaak betrokken te zijn. .Zeker, laat hem maar komen wanneer hij zin heeft.” „Vanmiddag om 4 uur,” zei Wlrlescombe. „Nu nog wat. Zou u zelf Gemma Graffi terugken nen ,Jk. mijn beste mijnheer, natuurlijk zou ik dat!” riep de huiseigenaar uit. .Hemel Ja! Als die vrouw ginds het kan, kan Ik het ook. Ik herinner me haar gezicht nog zoo goed als Ik et oud-Nederlandsch strafrecht velde bui tengewoon zware vonnissen voor feiten, die heden ten dage niet meer als straf baar worden beschouwd. Dat waren er meeren- deels zulke, die betrekking hadden op gods dienst en zedelijkheid. Speciaal godloochenlng, roekeloos zweren, meineed, waarzeggerij en ket terij zij heetten „misdaden tegen God en Zijn Majesteit" kwamen den delinquent duur te staan. Ook godslastering, verberging van misdaden, afvalligheid, simonie en alle soorten van tooveri) vielen onder deze groep. Ten tijde van de Republiek kwamen daar nog bij de pogingen om den bestaanden Godsdienst te veranderen, het gezag van de heerschende Kerk te ondermijnen en dan natuurlijk de hier mee samenhangende politieke misdrijven. Over degenen, die zich aan een dezer ver grijpen hadden schuldig gemaakt, werden voor ons gevoel waarlijk gruwelijke vonnissen ge veld. Als voorbeeld zij het geval van Adriaen Koerbach aangehaald, die In 1668 met de jus titie in aanraking kwam wegens het verkon digen van goddelooze stellingen in zijn werken en die door den schout tegen zich hoorde elschen: dertig Jaar opsluiting in het tuchthuis, verbeurdverklaring van goederen, het afhouwen van den rechterduim en het doorboren van de tong met een gloelenden priem! En nog in 1728 werd een zekere Robert Adrlaen.se uit Hoorn wegens loochening van God, zijnde „een mis daad van gequetste Goddelijke Majesteyt”, ver oordeeld „om met een gloeyende priem de tonge doorboort en met de koorde gestraft te werden, dat er de dood na volgt, en verders desselfs doode llchaem buyten tot afschrik van andere op een radt ten toon gestelt te werden." Bo vendien werden zijn goederen verbeurd ver klaard! Toch moet men bij het beschouwen van deze oude rechtsopvattingen in het oog houden, dat de godsdienst vroeger een heel wat voornamer plaats In het openbare leven innam dan thans, en bovendien, dat de traditie in het rechts leven nu niet bepaald tot humanere stemmin- HOOFD8TUK IX Lady Wargrave krijgt gasten Toen Adrian Graye, na zijns vriends aanbod overwogen te hebben, zijn besluit nam, han delde hy snel dienovereenkomstig. Voor den middag van den volgenden dag was hij terug in Londen. Vóór den avond van denzelfden dag had hij al zijn afspraken afgezegd, al zijn onderhandelingen over de huren van een flat of van kamers afgebroken en was hij weer op weg naar Ashendijke. En daar leefde hij net rustige bestaan van een dorpsdokter en werkte er in alles wat er te doen viel met Herbert mee. Hij werkte hard van 's ochtends tot 's avonds en was nooit zoo voldaan, als wan neer hij aan het werk was. In hun ledige uren boomden de vrienden veel en over van alles, van over Graye's reizen tot over de laatste ontdekkingen op medisch gebied. Maar over wat voor dingen ze het ook hadden, nooit spra ken ze over Lady Wargrave en wanneer Her bert de oogen van zijn vriend maar somber zag worden en zijn voorhoofd zag rimpelen, pro- i tlmenteel. „Aardtg?" zei woon! En dan i .Honderd en l nikte ze opeens: „O ja, nu herinner ik bet me. Ik dacht, dat u weer eens een grapje maakte." Er kwamen steeds meer fa milieleden en dus steeds meer pak jes. Mijn zenu wen begonnen te werken, glimla- chen verschoven op mijn gezicht en maakten er stuiptrekkingen. Mijn jongste broer bracht het tragisch mo ment. Ik bekeek zijn geschenk van alle kanten. „t Ziet er schitterend uit, kerel, maar ehwat is het eigenlijk?” „Weet je dat niet eens? t Is een snor-be- schermer, dien kun je op alle kopjes zetten. Vader zaliger was altijd zoo ingenomen met zoo’n geschenk.” De vrouwelijke familie traanoogde, de man nelijke vertegenwoordiging kuchte. „Dat is mooi van je, Alfred," paste Ik mij aan, en ik dacht aan een snor op mijn boven lip. Ik werd wee bij de gedachte en kneep ih'n oogen dicht. Dóch de familie reageerde daarop met meerdere tranen en kuchjes. In het genre onbruikbaarheid volgde dan nog een aantal cadeaux. Mijn schoonzusters moeder bezorgde me een lang smal pakketje. Het was een kwelling het vast te houden, overal gaf het mee en het was griezelig week. Ik hield mijn adem in. mijn lach stotterde over mijn gezicht. Met alle zelf- beheerschlng wikkelde ik het papier er af. Er verscheen een groen, wollen vest. Buitengewoon wollig en buitengewoon groen, hard groen, een groen als nog nimmer eenlg gras gehad heeft. Ik kreeg pijn in m'n oogen en hoe meer Ik be dankte. hoe meer groen ik overal zag. Ik kreeg er tranen van in de oogen. Om zooveel dank baarheid omhelsde me de moeder van mijn schoonzuster en zoende me.... Ontzettend die Sinterklaasavonden Toen ik ultgeflut mijn familie tot aan de deur begeleidde by het afscheid en haar als een af getobde grijsaard nastaarde, kwam een arme sukkel langs, die .goede avond” wenschte. Daar viel me een voortreffelijke gedachte In: „Wel oude heer, een goeden Sinterklaas ge nad?” „Het volgend jaar misschien, meneer, de tijden zijn te slecht,” antwoordde de oude. „Geen kwestie van. Kom hier, ik heb wat voor je." en ik gaf hem. wat me bet meeste ergerde; (den snorbeschermer. de gedichten, den kalender dat hopelooee vest, en nog veel meer verdween in een zak. Toen hij de deur uitstrompelde duwde Ik nog terlulks een potlood, een doos lekkers en een pak toffees in zijn jaszakken. .Dank u. dank u duizendmaal.” zei hij telkens „Niets daarvan.” protesteerde Ik. „ik bedank jou juist en je hebt er geen idee van boe hart grondig m|jn „dank u" is gemeend." is die combe voelde, dat zijn gesel schrok, voorbij ging. „Welnu,” zei dame?” Mijnheer Quarendon woonte zijn voorhoofd af. ,J> Heer sta me bij," riep hij uit, „Oemma Graffi I” ,4ulst,” zei Wlrlescombe. „Gemma Graffi en tevens Lady Wargrave." hard naar Rome cm den Paos te vragen een bisschop voor Koerland te benoemen. In bet Zuiden van Lijfland Immers was bet rustig en bloeide het geloof, terwijl in het Noorden de toestand nog steeds critiek bleef Honorius III verhief Bernhard tot deze waardigheid. Met ver lof ook in de Nederlanden te prediken vertrok Bernhard naar het Noorden, naar Utrecht, waar sinds 1216 zijn zoon Otto bisschop w-s. In den winter van 1218 gaf in den St. Plechelmus van Oldenzaal een zoon de consecratie tot bis- sïhop aan zijn ouden vader. In den volgenden herfst wijdden vader en zoon hun zoon en broe der Gerhard tot aartsbisschop van Bremen. Walde mar versloeg de Esthen. maar wilde nu als leenheer erkend worden, een eisch, waarin een deel der Zwaardbroeders wilde bewilligen. Bisschop Albert besloot nu hulp te zoeken in Rome, maar door de gespannen verhouding van Paus en Keizer, kon bij bij geen van belden steun vinden, zoodat tenslotte Bemhard naar Dultschland reisde om er een kruistocht te pre diken. Toen hij (n 1223 met een leger terugkeer de vond hij slechts de heidenen tegenover zich: de Zwaardbroeders hadden zich weer om den bisschop geschaard en Waldemar was naar De nemarken getrokken, waar zijn tegenwoordigheid dringend vereischt werd. Bisschop Bernhard zou echter niet lang van de rustige tijden, die zich nu aankondlgden, getuige zijn, want reeds in de laatste dagen van April 1224 stierf htj In zijn bisschopsstad Selburg, een plaats halverwege tusschen Riga en Dunaburg aan de Duna ge legen en nu Salwen gebeeten. Abt Robert van Dunamunde kwam om het stoffelijk overschot naar de abdij over te bren gen. Toen zijn schip de Duna was afgezakt en in de monding was aangekomen, overviel het een noodweer, waardoor bet schipbreuk leed. Met de meesten der opvarenden verdronk ook abt Robert. Thans nog dekt één grafsteen de belde vrien den: Robert, den abt van Dunamunde en Heer Bernard van de Lippe, den Grootmoedigen, den bisschop van Pelburg. x-k nlangs hebben wij bij gelegenheid van de I 1 jaarlijksche kerkelijke herdenking van 8t. Elisabeth van Thurlngen uiteengezet, boe langs verschillende wegen was aan te too- nen, dat onze Prinses in rechte Ujn een afstam melinge is van de heilige landgravin van Thu rlngen. Een dier wegen gaat langs de landgra ven van Hessen-Darmstadt, van wie de eerste was Georg I, die na de verdeellng van het al oude Hessen In Hessen-Kassel en Hessen-Darm- stadt bij den dood van Philips I in 1567 de eer ste landgraaf van Hessen-Darmstadt werd. HU nu was gehuwd met Magdalena van de Lippe uit het oude geslacht van de heeren van de Lippe, zoodat Prinses Juliana door deze gravin ook verwant Is met bet geslacht van haar «an- staanden Prins-Gemaal en In rechte lijn even eens een afstammelinge U van heer Bernhard van de Lippe, den Grootmoedigen, een der merkwaardigste mannen van de 12de eeuw in Dultschland. Over dezen voorvader zoowel van Prinses Ju- Bana als van Prins Bemhard mogen hier eenlge bijzonderheden volgen, ontleend aan de studie welke Pater F. Strftter 8J. In Studiën van 1898 aan hem wijdde. Oude kronieken mogen al probeeren de ge schiedenis van het buis van de heeren van de Lippe op te voeren tot in de vroege middel eeuwen en men moge al bewijzen aanbrengen dat leden van dit geslacht reeds Karei den’ Groeten met de wapenen dienden, vóór de 12de eeuw zijn echter weinig bijzonderheden met his torische nauwkeurigheid vast te stellen. De oud ste acte, welke de heeren van de Lippe vermeldt, is die, welke de twee broeders Herman en Bem hard teekenden in 1113 In de abdij van Corvey in Saksen. Bemhard vindt men daarna slechts weinig vermeld maar Henna" ontmoet men her haaldelijk in de •«richten over de geschiedenis dier dagen. Deze Herman voert reeds den bij naam: van Lippe, daar zjjn goederen verspreid lagen in het stroomgebied van deze rivier. Wie zijn gade was weet men niet, evenmin kent men den naam van zijn oudsten zoon. Des te beter is ons echter h jongere zoon bekend: Bemhard, die op lateren leeftijd een der steunpilaren der Kerk zou_worden in de missiegebieden aan de omtrent het Jaar bestemd voor den geknield voor Barbarossa. Voor drie jaar wordt hy verbannen. Tusschen al deze krijgsbedrijven door was Bemhard rond 1174 gehuwd met Heilwig. doch ter van Ulrik, graaf van Altenahr. Uit dit hu- weiyk werden vijf zonen en zes dochters gebo den. Van de zes dochters nunen vier den sluier aan. Van de vtff zonen werd Otto bisschop van Utrecht (12161227). Gerhard aartsbisschop van Bremen, Bemhard bisschop van Paderborn, Diederik proost te Deventer, terwijl Herman zijn vader opvolgde. Prederik was eindelek tot rust gekomen, maar In 1187 ging de jobemare door heel het Westen, dat de Saracenen Jeruzalem hadden veroverd. Prederik neemt nu de leiding op zich van het Dultsche leger in den derden Kruistocht. Bem hard ging niet mee, wel echter zijn vriend Wit- tekind van Rheda. Deze had met Ludgerus van Woldenberg Bemhard geholpen by het stichten van t klooster Mariënfeld, dat aan Cisterclën- sers ter bewoning gegeven werd. Vóór zyn ver trek vermaakte Wittekind zyn goederen aan dit klooster, en deed de gelofte er na zijn terugkeer als monnik in te treden. By Acoo stierf hy ech ter aan de pest. Slechts zyn gebeente zou nog In de abdy terugkeeren. Bernhard’s leden waren met het klimmen der jaren zoo met lamheid geslagen, dat hy nog slechts in een draagstoel mee ten strijde kon trekken. In deze jaren nu deed Heer Bemhard een gelofte een kruistocht te ondernemen en daarna in het klooster te treden. De tocht ging naar de landen langs de Oost zee, waar de christenen van Lyfland hulp be hoefden tegen de opdringende heidenen. In 1196 trok Bemhard mee en keerde het volgend jaar genezen terug. Hy gaf nu zyn bezittingen over aan zyn zoon Herman en trok zich met toe stemming zyner echtgenoote terug in de abdij van Mariënfeld. Hy zou hier echter zyn ouden dug niet beleven. In het toenmalige Lyfland, dat de gebieden Esthland, Lyfland en Koerland omvat, waren sinds 1158 pogingen tot kerstening ondernomen. Meinhard werd als eerste bisschop door Bert hold opgevolgd, die abt was geweest van Lok- kum in het diocees Bresnen. Met hem deden de Bemardynen hun Intrede In Lyfland, waar zy een klooster stichtten te Dunamunde. Berthold werd echter spoedig door de heidenen vermoord, waarna Albert van Apeldern hem opvolgde. Deze verlegde den bisschopszetel van Uexkttll naar Riga, dat hy versterkte. In 1202 stichtte hy met abt Diederik van Dunamunde de orde der Zwaardbroeders, die, later vereenigd met de Dultsche Orde, zoo krachtig zou medewerken aan de kerstening en beschaving der Oostzee- landen. „Ende dese heeren droegen witte mantel met een rood sweert ende daerop ene rode sterre, enrëen dese hieten Bweertbroeders", aldus een oude kroniek der Dultsche orde. Toch bleef de toestand zorgiyk, zoodat bis schop Albert zich naar zyn broeders wendde in Dultschland om hulp voor zyn christenen tegen de heidenen. By de vele pelgrims, die op zyn oproep iy 1211 naar het Noorden oprukten, sloot zich ook frater Bemhardus aan, nadat hy de toestemming des Pausen verkregen had om de bedreigde christenen in Lyfland te hulp te ko men. Frater Bemhardus nu naderde reeds de 70! Hy biyft na aankomst in de Oostzeelanden achter In het klooster te Dunamunde, maar reeds spoedig yit hy naar het Noorden, als de. christenstrijders door de heidenen by Fellin zyn ingesloten. Mede door zyn raad In het krygs- beleld weet men den vüand op zyn beurt te vangen en te vernietigen. Om een betere geestelyke verzorging der Esthen mogeiyk te maken, werd abt Diederik tot bisschop der Esthen verheven, wasma Bern- hard hem als abt opvolgde en de priesterwydlng ontving. In 1217 bezocht Bernhard Dultsch land en os. ook de abdy van Heisterbach, waar Caesarius verschillende verhalen opteekende naar de woorden van „Heer Bemhard van de Lippe, abt in Lyfland”. In 1218 reisde hy met Albert en Diederik naar koning Waldemar II van Denemarken om zyn hulp in te roepen. Nadat Waldemar, die reeds lang gehoopt had vasten voet te krijgen in Lyf land, hun bystand had toegezegd, trok Bem- r-^ r zyn menschen, die gewoon „dol” zyn op Sinterklaasavond. Ik voor mij, ik wordt er dol van! Ik vind het iets ver- shrikkeiyks. Iets onuitstaanbaars; ik haat st feest. Dat wil zeggen, het „feest”, dat de nen" ervan gemaakt beeft. Bovendien Is het Jor my altyd een avond vol angst en vreea, myn houding myn familie, ter wille van de j de Innemendst en harteiykst denkbare yze te moeten bedanken. Dat vreeselyke woord „Dank u”. Iemand bedanken voor het aanreiken van et zout is gemakkeiyk en aannemeiyk ge- oeg. Daar Is ook niets sentimenteels of ont- >erends in, en je kunt het doen tot tevreden- eid van alle gasten, zonder dat men er voor ihoeft op te kyken en selfs zonder dat men iets van bemerkt. .Dank u" voor het zout stuuriyk wil niet zeggen: „wat is het toch ■eeselyk goed van u om my dat zout even te men overreiken,” het bedoelt alleen: o, ik zie it u het gedaan heeft.” Maar dat „Dank u” op Sinterklaasavond by, laat ik zeggen, het krijgen van een aschbakje. Of het een zilveren of een blikken aschbak Is, maakt zelfs geen verschil. Het .Dank u” moét in leder geval 18-karaats zyn, het moet verras sing inhouden en dankbaarheid en tegelyk de grootste bewondering. Zelfs moet het uitdruk ken, dat zoo’n aschbak eigeniyk het eenlge ding is, waarop je al jaren wachtte, en dat nog steeds een gemis in Je aardsche leven bleef. Wat staat me dit Jaar te wachten? Ik her inner me de vorige Sinterklaaskwelling nog met koude rillingen. Ik moet nu eenmaal» volgens onze famille-traditie ook al zoo iets vreese- Wks als oudste broer myn familie ontvangen. 1 Begon met een veel te vroegen kop thee na het eten, een doos zoetigheid. Natuuriyk dacht ik aan een geschenk van de meid. „Hoe buitengewoon aardig van je.” zei ik. „O. t is niet van my. meneer,” giechelde ze, „maar ik mag niet zeggen van wie het wël is.” „Nou, t is toch buitengewoon khrdlg,” hield Ik vol, ,Jk moet er achter komen, wie dat gaf. Aan zoolets durft een tnensch haast niet den ken." Toen ik naar beneden ging om myn gasten op te wachten, werd ik onder aan de trap zon der meer besprongen door één van myn nich ten, die „vooruit" gekomen was. „Dag. oom Bob," schreeuwde ze en haar armen'als schroeven om myn hals. „Stel Je voor, om zoo aan my te denken,” probeerde ik met myn jaariykschen glimlach. Toen kreeg ik een pakje. Myn nichtje wachtte vol spanning tot ik de touwtjes had losgepeu terd. Ik wikkelde tallooze papieren af en deed myn best niet te denken, wat het kon zyn. Het was een speldenkussen. „Och wat- aardig,” mompelde ik, als geheel vervuld van de schoonheid en nuttigheid van het geschenk. .Dank je wei. hoor!” „O, ik gaf u het verkeerde pakje,” gil-lachte ze, en ik kreeg een ander pakje in myn han den. Vol moed begon ik opnieuw. ,4k hoop, dat het een pyp is,” grynsde ik. Het was een potlood. „Als er Iets is, wat ik nóg liever had dan een pyp, is het een potlood. Ik gebruik altyd een potlood. Dank je wel. hoor dank Je wel.” Nicht was opgetogen, doch werd verdrongen door haar Jongere broertje. Een jongen vol goede eigenschappen, maar ik hoop, dat hy ze ook zal leeren Beheerschen. Hy gaf me, ietwat schaapachtig, ook een pakje. Ik vond het een voudiger maar tevoren te bedanken, maar ik móest het openmaken. „Ik dacht het heelemaal zelf uit,” zei hy. •Maar toch.” riep ik, en zijn gave overtuigde me, dat hy óók heelemaal aan zichzelf gedacht Het nameiyk een half pond toffees. Toen kwam m’n schoonzuster; ze bracht een kalender mee met drie afgryselUke, zwarte kat ten erop. Ze is dol op zulke dingen. Het volgende presentje was van myn hos pita: een bundel met 101 gedichten. Niet pre- C'eS bon<’erd- doch met nóg meer opzethon derd één. Hoewel ik geen seconde meer kon denken, dat by zoo’n uitgave de bundel ook maar Wn „gedicht” zou bevatten, stond ik op o 191

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1936 | | pagina 11