I I <1 1 Hó Aalsmeer. Vorstelijk bezoek aan KONING HET HART VAN DEN Zoekt gij betrouwbaar Personeel? r DE VERSTROOIDE PROFESSOR F H 4 6/S voor 80. Plaats dan een Omroeper” gezinnen I 1 4 3? f it/L 4-1 x r~ 1 I MOPPERPOTJEI cor, f l „it**1 DONDERDAG 7 JANUARI 1937 ‘«rx I i r 1 - rrnnninTminnmniiiniiimiiiiiriirinnniinmniiiiiüiiiininiiiiniiiiiniiiiniiiiiiiinnniiiiiiiniiimnnnTTi - X l 1 *Ai f' f 4 i 1 geschrok 0 V' de’ instrumenten droegen. /V. zei de verstrobide professor, „dan PIET BROOS j 1 ..•en groene appel voor in de plaats zetten ,.:!W rf wonenSa E4a dar Iraaia iaaaadiagaa op da bloamaa- Bomhord. dte Wi W'hebben nog een zegel nodig. Hoeveel, denk je, zou die kosten? Zes cent, zeg je? O.... dan kunnen We hem strakjes gauw gaan posten!” Moe, de kippen leggen reuze! Het konijn heeft rode ogen. Vader zegt, dat, als we zoet zijn, Wij met hem naar opoe mogen. En Catrlentje zit nog altijd Met haar tenen in haar mondje, 't Meisje van hiernaast heet Lientje, En Jaap Rlkkers heeft een hondje. Samen zouden ze een briefje Naar hun lieve moesje schrijven, Die voor haar gezondheid nog wat In het ziekenhuis moest blijven. Om in m’n winkeltje te doen. De rest at ik op, je weet wel, toen Zal ik maar wat aan moeder vragen? Och neen, dan moet ik weer aRes dragen! Zal ik maar „winkel" spelen gaan? He neen, wat heb je daar nu aan. Er komt toch niemand hier wat koopen. En ’k heb alleen wat oude knoopen Wat met m’n poppen, of den bal? Och neen, dat deed ’k vanochtend al. Wat kleuren in m’n prentenboek? He neen, de kleurtjes die zijn zoek! i 1 i Moeder: Piet, je studeert vandaag weer in ’t geheel niet.” Piet: „Zoo, en vanmiddag heeft de mees ter mij zelfs geprezen.” Moeder: „Jou geprezen?” Piet: „Zeker, de meester heeft vandaag tegen Paul gezegd: je bent de ultgelaten- ste bengel, de lompste vlegel, dien ik ooit gezien heb dan heb Ik Plet nog liever.” 1 I 1 1 c a 1 t ha zei kis do he va mi roi 1 Ril in br ke br W( kl< ve Ji di hi hi d< di W< er dc di te ke i S d ple Pr< s V g d b F bi v< k A d d< n ci S f t 4 r r v O, minstens al een uurtje lang, Is dat gezeur al aan den gang. Zeg weet je wel, wat ik jou vind? Een echt vervelend „mopperkind!" Met mopperen gaat de zon niet schijnen, En laat je regen niet verdwijnen! R. Fr, W, •1 •M het vorstelijk bruidspaar b aangebodea Een overzicht van een der expositie hallen op de groote jubileumtentoon stelling ven bloemen en planten te Aalsmeer ter gelegenheid van het zil veren jubileum der Centrale Aalsmeer- sche Veiling bedienden, die Een kleine page kwam er achteraan met een kurketrekker. De groote geleerde voelde Wen pols, wilde de tong zien en sprak ten slotte, terwijl hij den koning over de linkerzijde van de borst streek: „Majesteit, de kwaal zit hier.” „En kan ik niet meer genezen, dokter?" „Zeker kunt U genezen, als U zich onder werpt aan een operatie, waarbij ik het hart zal verwijderen en er 'n groenen appel voor in de plaats zetten. Dat is een ge valletje van niets.” Zijne Majesteit pinkte een traan weg en keek naar zijn kamerdienaar. Die knikte van ,Jé”, ook de edellieden knikten toe stemmend, de hofdames, die beefden als rietjes, lieten hun hoofdjes op en neer gaan. Zelfs de kat, die op het kussen aan 's ko- nings voeten lag, snorde: „ja, ja”. Zoo gaf dus de koning zijn toestemming tot de operatie. De geneesheer stroopte zijn mouwen op, nam een scherp mes, begon te snijden en te kerven totdat hij een vier kant kijkgaatje had 'gemaakt in de borst van Zijne Majesteit. Toen nam hij een der tangetjes om het hart op te visschen. Maar hoe hij ook tobde, hij kon het konink lijke hart niet vinden. Hij deed één oog dicht, omsloot het andere met zijn hand en tuurde zoo door de opening in 's konings binnenste. Ja, daar zag hij toch in de verte een klein rood hart. Vlug nam hij de tang en trok het er uit. „Oh, oh," kermde de vorst. „Het is zoo gedaan. Majesteit, hu den appel.” „O dokter, wat een pijn, wat een pijn!” „Het is klaar,” zei de dokter, terwijl hij het luikje dicht naaide. „Nu zullen wij het hart in een kristallen vaas bewaren en in het gemeentelijk museum ten toonstellen.” Och, eigenlijk heb ik niets geen zin, Er valt me heelemaal niets in. Waarmee ik nu eens fijn kan spelen, En 'k moet me zóó maar door vervelen! Een scMdarii vm de in Be Nederlendvcne scMMai m FOTOREPORTAGE Wat is ’t vandaag een akelig weer, De regen valt bij stroomen neer. Ik zit me te vervelen, Wat zal ik nu gaan spelen? „En”, zei Bartje, „weet jij ’t, Dientje, Wat moet ik er boven zetten?" „Jp begint met „Lieve Moesje”, Jö.pas op.je moet niet spetten! Verder sthrijf je: Moe ik zend je Hier een hele mand met kusjes, D’ene Helft van Bart en Dientje, D'andere van de kleine zusjes. En dan die regen., vreeselijk.nou, Als 1 nu maar eindelijk droog zijn wou.\ Wat heb je er nu eigenlijk aan. Om aldoor voor het raam te staan? Dn SchieruKars utt Overschie hebben Woensdagavond het vreugdevuur van het JuMana van Stolbergpleia te den Haag overgebracht naar Overschie. Overzicht tijdens de overdracht op het Jtdiana van Stolbergplein De zangeres THIy van Vliet trad Woens dag te Amsterdam in het huwelijk met den heer Teddy Guth. Het bruidspaar Prof. J. Huizinga, die aangezocht werd als getuige bij het vorstelijk huwelijk ter vervanging van den Prins von Wied, die verhinderd was, de plechtigheid bij ie wonen to Nabij HaHweg b Woensdagmiddag een montagewagen van de N. Z. H. T. M. omgewaaid, waarbij oen mast van de electrische geleiding het moest ontgelden. Foto van de ruïne Hij zag er werkelijk zielig uit. Toen de koning hem zoo zag, begon hij bard te lachen. „Wat zie je er leuk uit,” zei hij. „Maar, Majesteit, ik heb zoo’n pijn." „Dat doet me pleizier, ga maar gauw aan je werk,” zei de koning. Daar kwam op een keer de koetsier ver tellen dat hjj zijn vrouw verloren had en nu met vijf kindertjes achter bleef. De koning keek den man onverschillig aan en sprak: „Ik zal je een stuiver in de maand meer loon geven.” Daarna ging hij op jacht. Drie weken ge leden zou hij er niet over gedacht hebben, om arme onnoozele beestjes te dooden. Nu echter had hjj er het grootste pleizier In. Operatie van dokter Lepel was dus ;yd gelukt, doch het volk was niet ién. Men begon er over te klagen en at professoren dikwijls verstrooid zijn, 1 is een alom bekend feit, maar toch geloof ik niet, dat er veel zijn, die op zoo’n ongelooflijke manier aan verstrooid heid lijden, als mijn vriend professor Pekel haring. Als ik professor Pekelharing namelijk een kopje koffie presenteer, doet hjj in plaats van suiker in de koffie, de koffie in de sui kerpot. Dan vindt hij de koffie ’n beetje bit ter, gaat naar de kast en gooit er to paar lepeltjes zout in. Laatst moest hij naar Brussel om er op een congres te spreken over zijn nieuwe ontdekkingen op wetenschappelijk gebied. Hij werd naar het station gebracht door zijn vrouw en zijn zoontje met Fikkie, den hond. Toen het oogenblik van vertrek ge komen was, gaf hij een fooi aan zijn vrouw, omhelsde den kruier en gaf zijn zoontje een senbp, terwijl hij zei: „Weg, Fikkie, maak dat je naar huls komt, want zonder muil korf kan ik je toch niet meenemen.” Op een avond, dat hij van de universi- teit naar huis keerde, merkte hij, dat hij de huissleutel vergeten had. Er bleef hem dus niets anders over dan aan te bellen. Het dienstmeisje deed open, doch daar ze haar patroon in de schemering niet herkende, zei ze, als naar gewoonte: „Mijnheer is niet thuis.” „O”, zei de verstrobide professor, „dan kom ik wel-terug.” Een anderen keer vond hjj niemand van zijn familie thuis en hij besloot dus om zelf zijn avondeten klaar te maken. ,Jk zal maar een el koken", zei hjj bij zichzelf, „dat gaat gauw. Ik zal echter mijn horloge er bij nemen, want een el mag niet langer dan vijf minuten koken.” Hij zette dus een pannetje water op het vuur en, zoodra het water aan de kook was, gooide •ilj er In plaats van het ei, zijn horloge in. Wij zullen maar niet langer doorgaan met al de gevallen van verstrooidheid van pro fessor Pekelharing te vertellen, doch één staaltje wil ik hier toch nog aanhalen. Eens zette hjj zich voor zijn schrijftafel om een geweldig moeilijk vraagstuk op te lossen. Hjj had al heele bladen vol geschre ven met getallen en cijfers, toen hjj zich ervan bewust werd, dat de hond zoo vree selijk naast hem zat te janken. De profes sor belde de dienstbode en zei: „Annie, Fikkie heeft honger, hoor je niet hoe hjj huilt? Neem hem mee naar de keu ken en geef hem wat hondenbrood.” Om de hond mee te nemen, moest An na den professor echter verzoeken op te staan, want de poot van zijn stoel stond op den staart van Fikkie. CEDA, en planiententoonstelling te Aalsmeer wordt door Z. D. H. Prine sdegmiddeg met de gasten der Koninklijke Familie aldaar een bezoek bracht, bezichtigd r was eens een koning, die zoo teer H van harte was, dat hij tranen stortte om de minste kleinigheid. Als bij voorbeeld de kamerdienaar hem vertelde, dat een arme slak overreden was door een vliegenden hollander: als de een of andere onderdaan zich een blauwen neus gevallen was, of als een kind schreeuwde omdat zijn tandjes niet wilde doorkomen in één woord om alles huilde de koning. Het volk vond het prettig om zoo’n goe den vorst te hebben en iedere week zond men hem een dozjjn fijne geborduurde zak doeken, zoodat de koning hullen kon zoo veel hij maar wilde, zonder de hermelijnen kraag, die hij van zijn voorouders had ge ërfd nat te maken. Maar op een keer kwam een der Ministers binnen en zei: „Majesteit, U weent al te veel.” „Is het waar,” vroeg de koning en glim lachte, want juist op dat oogenblik krieb- belde een page hem met een pauwenveer in den hals, volgens het voorschrift van een beroemd geneesheer. „Ja, Majesteit, het is waar. U stort al te veel tranen en in dezen tijd moet een koning sterk zijn, want ieder land bereidt zich op den oorlog voor." „U hebt gelijk,” zuchtte de koning, „ik heb er ook over gedacht om te veranderen, want ik heb genoeg van al dat geween. Haal mij dadelijk dokter Lepel.” Dokter Lepel kwam met een heelen stoet De wel g< tevred! te mopperen, dat de koning wreed was en er werd ten slotte een vergadering gehou den in de herberg: ,J>e Gouden Os” en be sloten, dat er eenige afgevaardigden van het volk naar het paleis zouden gaan. Deze heeren spraken tot den koning: „Majesteit, gij zijt de meest wreede vorst van de geheele aarde. Wij zijn niet tevreden met U. U moet uw oude hart weer op z’n plaats laten zetten, anders jagen wij U weg.” De koning wilde met zijn vuist op tafel slaan, maar opeens zag hij de heele zaal vol gewapende mannen en toen werd hij toch to beetje bang. HIJ zou dus dokter Lepel maar weer roepen en de operatie on dergaan. Dokter Lepel kwam met de kristallen vaas, waarin het hart was opgeborgen. Juist op het oogenblik, dat de geneesheer het hart uit de vaas haalde, kwam Mlnetta, de hof- kat, binnenhollen. Zonder dat iemand er op verdacht was, greep zij het hart en ging er mee van door. „Leelijke dief! Het hart van den koning!” schreeuwde dokter Lepel. „O, mijn hart!” gilde de koning. De heele hofhouding riep: „houdt den dief," en rende achter de kat aan.. Maar het beest vluchtte de trappen af, den tuin door en de straat op en niemand heeft ooit de kat te pakken gekregen. Doch van dien dag zijn alle katten vreesachtig op straat, want zij zijn altijd nog bang, dat iemand hun zal vragen, waar hun voorouder het hart van den koning gelaten heeft. A.-B.-C, to tr aar wat to eigenaardige verandering l^/l had er plaats gehad met den koning! Van huilen geen sprake meer. Nu en dan sloeg hij met de vuist op de tafel, dat de vensters van het paleis rinkelden. Wanneer hij iets droevigs hoorde begon hij soms een uitbundig lied te zingen of barstte in lachen uit. Eens kwam de kamerdienaar met een kiespijndoek om.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1937 | | pagina 4