(T
i
Indisch bezoek aan Marken.
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
PIETERTJE PEUTERS HEEFT GELUK
gezinnen
I Plaats dan een „Omroeper”
voor 80.'
rllLU
DONDERDAG 21 JANUARI 1937
Een oud sprookje
Klopte de Koning hem op den schouder
vol schrtJ-
hi
nJ
d«
de
kl
in
m
pc
In het land der vtfaen woonden alleen maar
heel geleerde menschen. Zü droegen breedge
rande brillen, snuffelden dag en nacht in «tof- 1
Zn de Lente en den Zomer
Hoor je bit) getierelier.
Heb je van dat zingen, denk je,
Dan niet heel veel meer plezier?
Voor ons op aarde komt zoo’n wasch
Meestal erg ongelegen;
Wü zien veel liever zonneschijn
En mopp'ren op dien regent
PIET BROOS
Koning Leopold
tijdens da b
ia Montana
en 1
wad
M
krin
over
te v
gewi
zelf
deel
ove
ber
Koi
war
sch
gew
D
schi
gau
mor
dan
gevi
dez<
tem
beri
bru<
brui
Inn
naa
dus
Inn
k denk wel dat Peutertje Pieten eigenlijk
Pietertje Peuters heette, maar in leder ge
val werd hü altijd Peutertje genoemd met
«Ün voornaam. Dat was geen wonder, want hü
was maar een goeden meter groot.
Alleen zün ooren, die waren flink wijd en
'er van zün hoofd gegroeid. Nu sou Je zeggen:
Iemand die zulke groote ooren heeft, moet ook
wel verbazend slim zijn; hü hoort immers alles
het beste. Maar dat was bjj Peutertje niet het
geval. Hij was niet dom. niet zoo oliedom dat
je er bijna van moet gaan huilen. Maar die
groote ooren maakten dat bij hem altijd alles
het eene oor in en het andere uit ging. Reke
nen en schrijven kon hl) heelemaal niet, alleen
leaen ging een beetje, maar dan ook nog alleen
als het woordjes waren van niet meer dan twee
letters.
HU zat op de achterste bank en dat vond hü
maar wat gezellig. Als hü midden in zat, kreeg
hu toch maar geregeld straf, omdat hü niet
stil kon zitten en de anderen hinderde, maar
daar achteraan kon hü draaien en woelwateren
zooveel hu wilde. Zün broek glom dan ook
altijd als een opgepoetste kastanje.
Er was iets dat hü als de beste kon: klim
men! Daar kon niemand tegen op. Geen boom.
zonder huis of vaste woning.
Hongerlijden, vind je dat nu
Wel een dankbare beloontng
Voor de zomer fluitconcerten.
Die wij krijgen te genieten
Van de merels, vinken, sijsjes.
Van de meezen, putters, sprieten?
Kijk die vlugge zomergasten
Kouwlijk bij elkander hokken.
Op den hardbevroren bodem
Vinden zij nu toch geen brokken.
Maar gelukkig zijn er altijd
Toch nog trouwe kleine klanten
Die met korstjes brood en kruimels
Zorgen voor de muzikanten.
HU trok zün jasje en schoenen uit. stroopte
zUn hemdsmouwen in de hoogte en begon te
klimmen. Meter voor meter vorderde hü, ter
wijl de burgers uit het land der wijzen met den
koning aan het hoofd, met open monden ston
den te kUken en ieder oogenblik verwachtten
dat Peutertje naar beneden zou vallen.
Maar Peutertje viel niet. Hij klom al hooger
en hooger en trok er zich niets van aan dat
de wind door zUn boezeroentje speelde en dat
de bronzen klokken nijdig gromden omdat ze
in hun middagdutje gestoord werden. Eindelijk
bereikte hü het nest. HU haalde er voorzichtig
den steen uit het hem even in de zon blinken
en riep: .Hier is iel"
En beneden riepen de de koning en de bur
gers: .Hoera, leve Peutertje!" Toen liet Peu
tertje zich langzaam zakken. Den steen had hü
in zUn pet gedaan.
Weer stond hü voor den troon, maar nu klop
te de koning hem op den schouder, haalde zelf
den opperhofkleermaker en Peutertje werd in
een nieuw pak gestoken, met een broek van
leer.
HU werd benoemd tot opperhofkllmmer en
mocht *s middags naast de prinses aan tafel
zitten. En zün heele leven lang is hij u> net
land der wijzen gebleven. Ze zeggen, maar dat
weet ik niet zeker, dat hü ten slotte de wUste
van allemaal geworden isl
flge boeken, om den loop van zon, maan en
sterren na te gaan, dachten lang, diep en breed
na over dingen die wel en die niet bestaan en
deden nog een hoop dingen meer, die wüze en
geleerde menschen met zware brillen en lange
pruiken allemaal doen.
Toen Peutertje voor de stadspoort stond,
hield een schildwacht hem tegen.
„Werda." baste hü met zware stem, „werda,"
en daarbij velde hij zijn zware lans en keek
zoo grimmig, dat Peutertje er beduusd onder
werd.
„Hè," zei hu en hield zün hand achter zUn
oor.
,Jk vraag wie je bent," schreeuwde de schild
wacht.
„O,” zei Peutertje, „ik ben Peutertje Pieters
en ik ben weggeloopen, omdat ik steeds maar
slaag krUg.”
„Krn je iets?’’ vroeg de schildwacht verder.
„Lezen," antwoordde Peutertje, ,zn de tafel
van twee."
.Jï’m," zei de schildwacht verachtelijk, ..heb
je iets uitgevonden? 1 Buskruit of het stop
garen of de waschwringer?"
„Nee," zei Peutertje bedremmeld.
„En kun JU denken of dikke boel
ven en LatUnsche geschriften yei
„Nee,” zei Peutertje, „maar weet je wat ik
kan? Ik kan klimmen!”
„Maak dat je wegkomt!" brulde de schild
wacht.
„Puh,” zei Peutertje en trok zün neus op, ,Jk
kom er toch wel in!” Voorzichtig liep hU langs
den stadsmuur.
Zoodra hü meende uit het gezicht van den
schildwacht te zün, trok hü zün schoenen uit,
bood die op zün schouders en klom toen
tegen den muur op. Dat was gemakkelüker ge-
geen huls, geen toren, geen dak, geen schoor
steen of telefoonpaal in het dorp, of Peutertje
I was er tegen opgeklauterd. Hoeveel maal de
veldwachter hem al niet achterna gezeten had,
omdat hU weer hier of daar opgeklommen was,
wat hy streng verboden had. wist hU zelf niet.
Flipsen stond altijd met bibberende knieën toe
te kijken hoe Peutertje naar boven klom, soms
zelfs tegen den kerktoren op, om in de nesten
van de uilen en kauwen te kUken, en al dreig
de hij dan ook al met zijn grooten wijsvinger,
Peutertje moest eerst boven geweest zün en
had voor den man van de wet totaal geen res
pect. Wanneer hu dan weer beneden kwam,
volgde er meestal een flink pak slaag, en dat
verdroot Peutertje. Het eenlgste wat hü goed
kon, klimmen, dat mocht hü niet. Al het an
dere wat hU niet kon, dat moest hü.
„Peutertje," zei hu op een goeien dag, .Jon
gen, je moest er maar vandoor gaan. Geen
mensch houdt het immers uit, als ze maar
eeuwig op je broek timmeren, als jezelf nog in
die broek zit!" z>
Hu stopte thuis zijn zakken vol etenswaren,
sneed een dikken stok in den tuin en ging op
stap, fluitend van: „Ia at nu de boeren maar
dorschen!”
De wereld is wijd en vol goede dingen.
Er waren hooihoopen, waar Peutertje 's nachts
in kon slapen, er stroomden beekjes, waar hü
uit kon drinken. Er groeiden bramen, bessen,
appelen, peren, wortelen, pruimen en noten
die hü kon eten. En.er stonden overal hooge
hoornen waar hü in kon klimmen, zonder dat
er altijd een veldwachter onder stond, om hem
onder handen te nemen. Dat was nog het fün-
ste van alles.
Intusschen raakte Peutertje hoe langer hoe
verder van huls. HU wandelde langs onbekende
dorpen, over uitgestrekte heidevelden, door
woelige steden, over heuvels, door diepe dalen,
tot hü elndeiük bü een bordje kwam: Naar het
land der WUzen.
„H’m." meende Peutertje, „dat is een zeld
zaam geval. Moet ik daar nu naar toe gaan of
is het betef dat ik maar hier bluf?”
HU krabde eens achter zün groote ooren én
ging in het gras zitten, om een goed idee te
krUgen. Je weet wel, dat krüg je altijd ‘als je
achter je ooren krabt.
Plots viel zün oog op de vele lappen, waaruit
zün broek samengesteld was. Dat kwam van
dat klimmen. Iedere week moest zün moeder
een nieuwen lap in zün broek zetten.
„Ik zal 't eens aftellen." zei Peutertje, Jk
ga wel ik ga niet ik ga ik ga niet
ik ga ik ga niet ik ga was t laatste.
„Nou, dan ga ik maar," zei Peutertje, „mis
schien valt het best mee. Per slot van rekening
kan ik leaen en de tafel van twee en daarbü ik
kan klimmen, dat moet een van die wijzen me
nog maar eens nadoen.
Zoo ging Peutertje dus naar het land der
wijzen.
Als een loopend vuurtje breidde zich dat
<-nieuws langs de rüen; Jemand heeft gezegd:
„t is stom!"”
Van de burgers kwam het bü de ministers en
de oudste onder hen zei het aan de prinses;
die vertelde het aan de koningin en zü fluis
terde het haar man in het oor.
Je begrüpt dat de koning vreeselUk boos werd.
Hü had Immers het plan goedgekeurd en dus
sloeg die domheid op hem zelf.
„Laat dien misdadiger voor me brengen," be
val hü norsch.
Dat was gauw gezegd, maar niet zoo gauw
volbracht. De een wees den ander als zegsman
aan, maar tenslotte kwam het dan uit dat
Peutertje de misdaad bedreven had. HU werd
gegrepen en voor den troon van den koning
geleld.
„Zoo." zei de vorst en trok zün grooten neus
°P, „ben JU de man die gezegd heeft ..lts
stom!"?"
.Jawel," antwoordde Peutertje.
waarom? Levenslange gevangenisstraf
staat je te wachten, wanneer je je niet behoor
lek verantwoorden kunt!"
Peutertje raakte nu over zün verlegenheid
heen.
„Wel,” zei hü, „als ze met het kanon schie
ten, valt de heele toren naar beneaen en de
steen gaat vast verloren of stuk. Om dien te
krügen is er niets anders noodig dan wat
durf en een paar stevige handen en beenenl”
De koning keek hem verwonderd aan.
„Hoe wou Je dat aanleggen?” vroeg hü-
„Heel eenvoudig,” meende Peutertje, ,Jk klim
langs den bliksemafleider naar boven!”
„Dat bestaat niet,” zei de koning, „als Je dat
klaarspeelt zul Je een beloontng ontvangen. Boo
sts zelfs een koning je benijden zou!"
Dat was wat voor Peutertje. Elndeiük sou zün
klimkunst dan toch eens gewaardeerd en be
loond worden!
De burgeroorlog in Spanje. Gevangen
genomen regeeringssoldaten worden te
rorcuna voorgeleid, om door de
nationalistische legerautoriteiten ver-
FOTOREPORTAGE
Uit
i en
uit
bek
Dra tikken nu de druppeltjes
Gestadig naar beneden,
En vallen tikke, takke, tok,
Dan komen ze met emmertjes
En goudgebiesde gieters
En dragen water af en aan
In tóbben, heele liters.
Als ‘t waschdag in den hemel is,
Is 1 ploeteren en plassen,
Dan zijn de engeltjes heel druk
Hun hemdjes aan het wasschen.
Als alles flink gewasschen is,
Gemangeld en gewreven.
Hangen de hemdjes op de lijn.
Straks worden ze gesteven.
Buziau 60 jaar. De groote komiek bereidt In zijn kleedkamer
zijn optreden voor in de nieuwe Bouwmeesterrevue „Knal*
Eenige kostbare exemplaren voor de 51ste pluimvee-tentoonstelling van .Avicultura* in den Haagschen
Dierentuin, worden in hun tüdelijke woning ondergebracht
lijk Van Snuggerestein met het beste voorstel
kwam: ze zouden het beest neerpaffen. Waarom
stond het oude kanon anders op het voorplein.
Toch waarachtig niet om te verroesten!
Dat was nog eens een raad, het land der
wUzen waardig.
Het kanon werd tot voor den toren gesleept,
de loop van binnen en buiten gepoetst en ge
olied, een heele zak kruit verdween in zün
binnenste en zoo bleef het een heelen dag staan
onder bewaking van een eskadron huzaren.
Voor het paleis moest eerst een tribune ge
bouwd worden en het plein werd met touwen en
palen af gezet. Je kon niet weten! Als de brave
kanonniers eens misschoten!
Onderwül roffelden de trommen rompelde-
pompeldepom en schetterden de trompetten van
retteketetteke.
En rondom het marktplein stonden de men
schen een heelen dag en een heelen nacht,
wachtend op de dingen die zouden komen.
Den volgenden ochtend verscheen de koning
op zün-tbbon en naast hem zaten de koningin
en de prinses. Daaromheen de ministers, dat
waren de wüsten onder alle wjzen uit het land
der wüzen. De koning stak zün hand op ten
teeken dat het schot gelost kon worden. Het
volk zweeg en de voorbereidselen begonnen.
De eene kanonnier schreeuwde: omhoog met
dien loop, en de andere: Omlaag! Een derde
meende naar links en een vierde duwde uit
alle macht naar rechts!
Het volk stond met open mond, want het
da<ht„dal alles er bü hoorde zoo.
PeGtertje stond met zün neus voorop. Hü zag
dat gedoe een tijdje aan en zei toen hardop:
,,’t Is stom!"
De menschen om hem heen keken hem met
groote oogen aan.
„Hoor Je wat die daar zegt?” fluisterden ze
Da kleine Prins van Luik, de jongste
zoon van den Koning van België, die
zijn vader vergezelt tijdens het winter
verblijf te Montana Ver mala In Zwit
serland
Z. H. Pangeran Adipati Ario Mangkoe-
negoro VII bracht Woensdag met zijn
echtgenoote en dochter een bezoek
aan het eiland Marken. Een snapshot
tijdens de bezichtiging van de merk
waardigheden
seed dan gedaan. Want de muur was steil en
de steenen puntig. Zün vingers deden zeer,
maar Peutertje trok zich er niets van aan.
Klimmen dat deed hem niemand na. Na tien
minuten zat hü reeds boven en loerde voorzich
tig of er iemand was. die hem kon zien.
De menschen binnen de muren waren ech
ter veel te opgewonden om op hem te letten:
iedereen liep gejaagd door de straten, want er
was gestolen in de stad. Dat was de laatste 360
jaar niet meer voorgekomen. En nu, nu was er
zelfs gestolen van den koning.
In den vroegen ochtend was de koning bezig
geweest met het oppoetsen van zün gouden
kroon met kostbare diamanten en edelsteenen
en om hem te drogen, had hü hem even voor
zichtig in de vensterbank gelegd, waar de stee
nen prachtig blonken in de zon. Dat had de
klapekster gezien, die haar nest had op den
hoogen kerktoren van de kerk vlak tegenover
het paleis, zü was naar beneden gevlogen
had den kostbaarsten en grootstee steen
de kroon gepikt en was daarmee in haar I
weer naar boven gevlogen.
Nu was Leiden in .last. De steen moest
den toren gehaald worden, dat stond vast....
maar hoe?
Gespannen werkten de hoofden onder de
krullende pruiken. De een was er voor om den
toren af te breken, een ander wilde het beest
laten verhongeren, een derde vond het geschik-
ste: Ultrooken. Maar steeds was er iemand, die
er bezwaar tegen in wist te brengen. Tot einde-
LAN!) I)£l?