1 Dré bouwt vlot D n een SIBOTAK van Dien Zondag werd er niet gepropt GERED UIT DE KAMPONG In de Middeleeuwen Practische Schotelwarmer u Francis Drake Een belangrijke bijkomstigheid BRABANTSCHE BRIEVEN OPMERKELIJKE WAARDE METER HOE ’T BITTER WATER s'* MAR I JE. welke Mooie, maar ongenoode gasten melden zich voor het ontbijt meneer mee aan door lesten prop- „Wronghele ende wey, broot ende kaes „Dat helt hl (Heeft hij) al den dach: „Daer omme es de kerel so daes (brutaal) „Hl etes (eet ervan) meer dan hys mach". O, daar behoeft zich niets van aan te trekken, 't is haar om een man te doen. Bulletin, Sydney In zou paverstroop In haar mond, zooals onze Groot moeders dat deden als een soort verdoovend middeltje. En als we eens nagaan hoe de zuigelingen sterfte Is afgenomen, dan geloof ik niet, dat onze moderne kijk op de behandeling van een baby slechter is dan die van onze Grootmoeders. verloren, Dré, als ze efkens dertig was.. Jongen, da's zoo vreed....l” We zwegen. Wou ie nou toch maar 'n sigaar aansteken van me. t Leidt ’n bietje af, docht ik. „Gij weet er dus ook niks op, Dré?" vroeg ie eindelijk. grond, m’n akkers, m'n velden betasten kost, mee dleën stok. Op ‘n oogenblik zat ik boven de Mark, ’k Had diep water! Maar nou was m’nen boomstok efkens te kort....l Kost ik moeilijker sturen en vóór ik X wist, dreef de „Goeie Hoop" op den snellen stroomvan de Mark naar zo'n kattenrugbrugske en nog sjuust op tijd kost ik langsuit gaan liggen en zóó, onbeschadigd, on der X brugske doorkomen. Sodepin, dat was 'n lollig avontuurke. Maar nou terug naar „den akker”. En op 'nen bocht van de Mark, ik kan ze uit m’nen kop teekenen, dat verstade, plant- Wrongel en wei zijn stoffen die men krijgt bij het stremmen van melk voor de kaasberei ding. Dus brood en kaas, dat gold vóór zeven honderd jaar reeds als voedsel bij uitnemend heid. Wie daarover beschikken kon voelde zich als iemand, die „wat in de melk te brokken” had, tot ergernis van de toen heerschende stan den. Wel een opmerkelijk staaltje van hetgeen in de Middeleeuwen als sociale waardemeter gold! ,51 willen de ruters (ridders) dwinghen „Si draghen enen langhfcn baert”. En nu de reden waarom die ruige rabauwen zoo brutaal waren, dat de auteur zijn mede- rutere aan het slot oproept om hun eens gevoe lig de les te lezen; zij eten te veel en te goed! Toen zat ze meteen recht overeind in de bedstee. weggeslept had en toen, op m’n knieën, heb ik m’n vlot volgerooid, genogt voor twee groenten- wagels. M’n eerpel en m’n bieten liggen gekuild achter m’n huls, droog! en zoo, teugen donker heb ik de lading in evenwicht gebracht, m’n anker gelicht en koers gezet naar de haven. Trui stond aan de kusten van Ulvenhout! ,K-è-enhakkelde ze. „Goeie vangst, Toeteloeris! Tc Heb boerenkool, spruiten en savooien gevlscht, genogt voor twee dagen. En de spullen zjjn best! *k Heb ze uit X water getrokken als drenkelingen bij d’r haren!" X Schip heb ik netjes gemeerd, lading en ka- pltelr» -debarkeerd en m’n eigen voorgenomen: dat doe *k nog 'ns! Sodemearel, man, wat *n plazierig werk zoo rond te drijven over zo'nen onafzienbaren plas, mee geen ander lawüt, dan X geklots van X water teugen oew vlotje aan. mee beenen en armen m'n vlot den stroom uit en pagaaide toen naar m’n koolvelden.. Nou, nie om te stoefen, jonk, maar ik ben daar efkens te keer gegaan! "k Heb m’n jas uit geschoten, m’n mouwen omhooggestroopt tot onder m’n armen, Tc heb X vlot vastgezet aan X Was goel weer. Heel den voormiddag had X gegoten. Maar nadenmiddag brakken de loch- ten. Witte, zonbeschenen wolkenklodders dreven majestueus door den bonten hemel. Bont van blaauwe, witte, zilveren, peerse kleuren, door schijnend van gouwen zonnelicht Gouwen poeier trlllerde door de heele schepping. Schlcht- te over X water en plekte aan de natte, kale boomkruinen, die leken getrokken Van gesmol ten glas nou! Heel den-kleurigen hemel, ik pagaalde-n-er door, zingend en plazierig, want X was éénen glazigen pracht, dat blinkend witzilver en puure blaauw te zien drijven over m’n akkers. X Was. Maar allee, ik zou nog vertellen van Zondag! We hadden ons Zondagmaaltje binnen. Trui was doende in X achterhuis mee d'ren omwasch en ik zat duttend te wachten op den tijd van naar de „Gouwen Koel" te gaan, voor ’n prop- spulleke mee de kameraads, als daar bezoek kwam. e 'k Was efkens te. lui om me om te draaien, en op X geklop riep ik, mee m’n oogen nog toe: .Komt erin!" En Tc bleef .slapen”. De detir wierf] dichtgedaan en Trui slefte naar voren en Ineens hoorde-n-ik ze roepen, mee 'n „Zondagsche” stem: .Neeëmaar.da’s lang gelejen, pastoor!" Hè? Hè? Rap wierd ik „wakker”, sprong uit m’nen makkelijken zorg, gooide X kusseltje om en zee: ,ga zitten, ga zitten, meneer pastoor. Als ik daar nou erg In had, dat gij daar was!” „Bedankt, bedankt, Dré, Trui Hoe gaat-le, menschen? Mee die overstroomlng? Veul last? Schaal??” „Och, meneer pastoor, ge verstaat....!” „Ja, genogt. M’n kerkske was maar half vol, vandaag. Ze kunnen er nie door, m’n prochlaan- tjes, Jaah,...!” Allee, doe-d-oewen jas af,” vroeg ik: „maak X oew eigen ’n bietje geriefelijk!” „Neeë, neeë,” plepte-n-ie: „neeë, Dré, ik ga weer rap henen, man. Ik hou oew nie van oew kaartspulleke af, Jonk! Heel de week hard wer ken, dan mot ge zoo 's Zondags oew verzetje hebben, horre!” „Jawel, meneer pastoor, maar dat komt op geen half uurke aan.” Toen zat ie. 'n Bietje hijgend, kuchend, ocherme, hij wordt zoo stok-, stokoud. Trui: „wat zal X zjjn, meneer pastoor? *n Bakske koffie of ’n kommeke thee, op den oogenblik?” „Niks, Truike, niks.” En z’n papier-witte handje wapperde in den donkeren hoek onder de schouw: „doe nou 'ns geen moeite asteblief, voor zoo'nen ouwen lastpoL” „Toch wel *n sigaar, asteblief, meneer pastoor....?” en Tc hiew 'm mijn kistje voor. *n Bietje ondeugend, *n tikske verlegenheid in d’ oogen, keek ie me aan. „Ge weet, Dré....! Naast Nederland is Engeland steeds de baker mat van de beroemde zeevaarders geweest. Een der bekendste admiraals van Engeland in de zestiende eeuw was Sir Francis Drake. Hij was de zoon van een eenvoudigen zeeman; waar schijnlijk moeten wij zijn geboortehuis zoeken in Tavidstock, een klein plaatsje in Devonshire. In zijn jeugd voer hij ais matroos en konstabel op Spanje en de kuststreken van Nieuw-Gul- nea. In 1567 werd hem het eerste bevel opge dragen over de „Judith", waarmee hij zich on derscheidde in een gevecht tegen de Spanjaar den bi) Vera Cruz. Sedert dien tijd waren de Spanjolen zjjn doodsvijanden en dat werd er niet beter op toen hjj hoorde, hoe de Engelsche krijgsgevangenen door hen mishandeld werden. Hy zwoer Spanje, waar hij kon, afbreuk te doen. Voor dit doel werd hem het commando opgedragen over een smaldeel, waarmee hjj naar de Spaansche koloniën in Zuid-Amerika 1 zeilde. Hij nam de stad Nombre de Dlos in, ver overde verscheidene schepen, verwoestte een deel van Vera Cruz en met buit beladen kwam hij in het vaderland terug. Nu rustte hij voor eigen rekening drie fregatschepen uit, die hij onder de bevelen van den graaf van Essex stel de. Na diens dood legde hij aan koningin Eli zabeth een plan voor, om door de Straat van Magelhaen naar den Stillen Oceaan te steve nen, ten einde daar de Spanjaarden aan te tas ten. Elizabeth had hier wel ooren naar; zij stel de vijf schepen ter beschikking van Drake, waarmee hij de kusten van Chili bereikte. Hj) wendde den steven naar de Westkust van Zuid- Amerika en menig Spaansch schip werd be machtigd. Hjj ondernam ten slotte den stouten tocht over den Grooten Oceaan en bereikte het eiland Ternate (een der Molukken). Celebes en Java, vanwaar hjj om Kaap de Goede Hoop naar Engeland terug ging (Sept. 1580). Konin gin Elizabeth kwam bij den koenen vlootvoogd aan boord en sloeg hem tot ridder. Korten tijd later, als bevelhebber over een vloot van 25 schepen, behaalde hjj op de Spanjaarden een buit van meer dan zeven millloen gulden. Op nieuw uitzeilende, verbrandde hij in de haven, van Cadix een deel van de Armada. Als Vice- Admiraal zeilde hij voor de laatste maal naar West-Indlë, doch de onderneming tegen Porto- rico mislukte. Op 23 Januari 1595 overleed hjj ik geenen voet meer op m’nen grond gezet en *k kost X niemeer ulthóuwen! Eiken morgen, op m’n bloote voeten nog, was Ik van de bedstee al naar de voorkamer gerend en had ik, door ’n klerke van Trul’s mooie gor- 7A-; is van veul geko men. X Zat zóó. ■k Had verlejen week "n vlot getimmerd. In veertien dagen had T T T 1 willen” zoo begint een Mlddeleeuwsch yy gedicht, waarvan des schrijvers naam verloren is gegaan, „wi willen van den kerels singhen”. En dat het niet bedoeld was als lofzang blijkt uit den volgenden regel: „Si syn van quader aert" (ze hebben een slecht karakter). De kerels, dat waren de niet-adellij- ken, de dorpers; wij weten Immers dat Floris V door zjjn zachtmoedig bestuur den bijnaam van .Der keerlen God” had gekregen. De schrijver heeft nog meer aan te merken: neeë, dat ging ’m deuzen keer nie af. Hij zette z’n hoelke achterover, wreef over z’n rose voorhoofd, zuchtte en zag de ellende van X arme huishouwentje vóór ’m. in den donkeren hoek naast ons bedstee, waar naar ie angstig en bedroefd te staren zat. Z’n lippen beefden efkens. Toen: „ik heb m’n moeder ook Dré, als ze efkens dertig was....! X stille water, waarave. len als zwarten asch. Veul groeten van Trui en als altjj gin haarke minder van oewen rootmoeder heeft in de week, die ze nu bij Qj haar kleindochter heeft doorgebracht, meerdere malen haar grijze hoofd geschud Ze is gekomen om haar eerste èchter-kleinkind in oogenschouw te nemen en ze verloor natuur lijk onmiddellijk haar hart aan de gezonde baby van vier maanden, maar zooals er mee omgesprongen werd, dit was voor een oud mensch soms wel wat kras om aan te zien. Tenslotte was het kind pas vier maanden en daar gingen ze het me al voeren met sinaas appelsap, met tomaten, door een zeef gewreven.- dan weer bruine-böönenpürée, of met .gemoesde groente”, zooals dat geleerd genoemd werd, dat was dan groente door een zeef. Het kind sput terde tégen, natuurlijk en het trok gezichten, waarop het verwijt over zoo n behandeling dul- mendik lag en het arme schaap had gelijk, vond Grootmoeder. Dat was in haar tijd anders, dan kregen de kinderen hun heele eerste jaar I niets dan melk en pap dat lusten ze graag en I dat ging er tenminste in zonder tegenstribbelen. Later toen Grootmoeder zag hoe haar ach terkleindochter het sinaasappelsap met gejuich begroette en smakelijk van de spinazie at, toen legde ze er zich ook bij neer, vooral toen ze zag. wat voor een kerngezonde baby het werd. Maar in X begin toen waren over-grootmoeder en achter-kleinkind het roerend eens geweest over zóó’n onheuschen maaltijd. Maar gade gij oewen gang, horre.” Ja, amico, mee den Grooten Vasten, dan raakt ge geen sigëèr aan ’m kwijt; geen extra bakske koffie; geen snee koek, niks. En wilt ge ge- looven, hij is er eigens ’n bietje verlegen mee, den braven mensch. En ik? Ik kan X bijna nie goed aanzien, dat ie z’n eigen tekort doet. Want ocherme, hij is zoo heel, heel erg oud. X Is of ie geen lichaam meer heeft. Als ie daar zoo zit, is X eenen dikken jas, mee niks dan plooien, waarboven uitsteekt *n kopke als ’n keersevlam, zoo teer, zoo locht, zoo.... stralend in die zjjen krullen. „Dré, ge mot me raad schaften, kearel.” „Geren, meneer pastoor en daad erbij, als X efkens kan! Dat witte!’ „Bedankt op voorhand, jongen. Zie ’s...” .Motte nou wezenlijk niks hebben, meneer pastaor; ook nie om mij 'n plazier te doen?” vroeg Trui. „Neeë, Truike. Adam is nou veuls te oud om z’n eigen nog te laten verleiën door Eva, zelfs als ze Trui biet, horre!” „Dan ga k maar verders, aan m’nen borden- wasch,” zuphtte Trui: .anders wordt m’n water koud.” „Zie 's, Dré, ik zit gevangen. Gevangen ach ter X water! Daar gunder, achter de wieler baan, daar heb ik *n prochlaantje zitten, dat hard ziek is. ’n Jonk vrouwke van dertig om trent.... vier kinderkes.man zonder werk., ochja.” Toen fichtte-n-le z’n eigen op: „en daar mót ik naar toe, Dré! *kHeb er geen rust meer over. Als ik vannacht wakker wierd, dan.... nouja. Ik mót er henen. T staat.... X is nie te bereiken nou, dan mee uren, uren gaans en dat kan ik niemeer, jonk." „Ge komt er nie, meneer pastoor, mee uren gaans óm te loopen, want ge kimt X zóó nie aanleggen, of ge zult wel drie keeren tot oew knieën door X water motten.” Toen beet ie op z’n lippen, rimpelde z’n voor hoofd en strak staarde-n-ie naar de plattebuls. In gedachten, bedroefd, knikte z’n kopke, als ’n blommeke op den wind. „Dus.... X is nie.... nie te bereiken....?*’ „Mee geenen auto, mee geen sjees, mee geen.... vliegmachlen,” lachte-n-lk. Er was veel waar Grootmoeder zich in den loop der tijden bij neer moest leggen. „Kind,” kon ze angstig zeggen, „denk je niet, dat baby het te koud zal hebben?” En dan noemde ze op, hoe ze haar eigen babies had in gepakt: .Kerst een buikbandje, dan een flanel letje, hemdje, borstrokje, truitje, een luier, een lendenluier en tenslotte, over alles heen, X apen rokje en dan altijd een mutsje op. 's nachts zoowel als overdag.” Lies, de kleindochter, had een reuzen-pret en toen moest grootmoeder uit leggen, dat het buikbandje er was om het na- veltje in te houden, dat moest er goed stijf om heen en de lendenluier minstens zoo stijf om het zwakke ruggetje te steunen. Het apenfokje dat was een soort overgooier met alweer een heel strak lijfje en heel langen rok, zóó lang, dat hij heelemaal dubbel geslagen kan worden en dan op het ruggetje vastgemaakt. En in al die lappen zat tyet kind maandenlang gespeld heelemaal niet in staat om de minste zelf standige beweging te maken. Vastgespeld met groote bakerspelden, die de gelukkige moeder kreeg, op een kussen gestoken er. op deze stekelige" manier stond daar dan „Welkom" op. En de baby lag veilig achter de gesloten gordijnen van zjjn wiegje in een kamer, waar de ramen maar zeer zelden op een kier kwamen, want dan moest het wel èrg mooi weer zijn. Ja, als Grootmoeder het zóó gedaan bad, dan kon Lies het zich voorstellen, dat ze zich wel eens ongerust maakte, als ze baby in haar ka mertje zag liggen met een groot raam op het Zuiden, dat altijd open stond, in een hempje en een wollen truitje. een luier en in een grooten flanellen zak tot onder haar armpjes een zak, waarin ze haar kleine pootjes naar harte lust kon bewegen en die uit zou gaan, zoodra het Lente zou worden, zoodat ze in de frissche lucht kon trappelen en op die manier al die spieren kon oefenen die onze Grootmoeders zoo angstig behoedden, omdat ze er iedere oefening aan ontnamen, door de baby zoo stijf mogelijk in te pakken. En dan het baden? Deze kleine van vier maanden was al volkomen vertrouwd met haar bad, ze kraaide van plezier zelfs. Maar ze was er dan ook al mee bekend geraakt, toen ze nog geen week oud was en vroeger dan begonnen - ze pas met heelemaal in bad te gaan als ze een maand of vijf waren ze konden toch eens kou vatten. Ja, „kou vatten” en ..het zijn nog maar zulke zwakke wezentjes", dat waren twee principes, waar we het tegenwoordig allerminst mee eens zjjn. De baby is een klein menschenkind en geen „zwak wezentje”. En zooals ieder klein kind al oefenend een groot kind en tenslotte een mensch wordt, zoo wordt de baby van begin af aan al beschouwd als een kind, dat zich oefenen en nog eens oefenen moet in ieder opzicht, dat net zoo veel van zon en frissche lucht houdt als wjj zelf en dat net zoo mln altijd zijn zin kan krijgen als de groote menschen. En als de baby dus een keel opzet, dan laten we haar rustig brullen en we stoppen haar geen pa- I EEN patroon voor vier voorj aarsmodellen? Dat is aardig! Zooals we zien een sportieve jas van blauwe stof met roode revers. kort jasje van bedrukt linnen, kapmanteltje en tenslotte nog een avond-bolero van paillettes of brocaat Door wanhoop gedreven besloot zij naar het binnenland te vluchten en na veel zwerven en ontberingen in de bosschen gelukte het haar een afgelegen kampong te .bereiken in de na bijheid van de plaats waar ik haar aantrof. Alhoewel zfj in het Dessaverband was opge nomen en op goeden voet met de kampon"be volking verkeerde, gevoelde zij zich ook hier door de barbaarsche en vreemde gebruiken meer dan ellendig. Aan haar aanhoudend smeeken, om haar uit deze hel te verlossen besloot ik zoo mogelijk, te voldoen. M’n vriend, de landmeter, was in- tusschen doorgegaan naar de kampong, om nachtlogies te bespreken. Ik nam hartelijk afscheid van haar; het oojjenbllk vergeet ik nooit; met die oogen. vol van weemoed, maar ook vol vertrouwen op God, scheen het, of ze mij nog wilde afsmeeken de gelofte gestand te doen. En na een korte pauze klonk X bijna onhoorbaar: „Kan ik in u gek»- t. a. v. DRK Ulvenhout, 26 Febr. Amico, Daar Zondag pen nie y-^e oude waarheid, dat „het oog ook wat I 1 wil”, waarmede men dan bedoelt, dat ook het uiterlijk van de spijzen van belang is, wordt door de hedendaagsche wetenschap als juist erkend. Voedsel zoo leert men tegen woordig dat den smaakzin aangenaam aan doet, wordt beter verteerd en komt derhalve het lichaam meer ten goede dan spijzen, welke „met lange tanden" worden gegeten. De raad gevingen over de wijze van opdiening, vaak bij recepten worden gegeven, moet men dan ook niet als bijkomstigheid 'beschouwen. Zeker, de grondstoffen zelve spelen een belang rijke rol en niemand kan verwachten, dat een maaltijd, bereid met minder goede ingre diënten, gered kan worden door een mooi bord of een fraalen „opmaak”. Maar wèl kan men een goed gerecht schaden, zelfs bederven door dat er iets hapert aan de manier, waarop het wordt voorgezet. Een typisch voorbeeld van zulke „belangrijke kleinigheden" ziet men bij enkele kaasgerech- ten, die vooral voor drukke dagen een ware uitkomst zijn, mits men zich houdt aan den in het recept opgenomen elschzeer warm op dienen. Dit geldt vooral voor de gebakken kaas- lapjes, de kaaspannekoeken en omeletten met kaas. Zoo op het eerste gezicht zou men zeg gen: een bijkomstigheid. Maar dan ziet men het verkeerd. Deze gerechten smgken veel bete, waneer ze op een verwarmden schotel en een voorgewarmd bord worden opgediend, omdat zij inderdaad warm genuttigd moeten worden. Een vindingrijke huisvrouw weet daar wel een oplossing voor, wie graag een makkelijk hulp middel wil hebben, doet goed eens te infor- meeren naar een pas in den handel gebracht comfoor, waarin ruimte is voor twee theelichtjes, die voor voldoende warmte zorgen. Doordat de wanden van glas zjjn, krijgt men bovendien een gezellig schijnsel op tafel, zoodat deze scho telwarmer een aantrekkelijk bezit vormt voor een huisvrouw, die prijs stelt op een verzorgde tafel. Laten de mannen, die nooit een verjaar dagscadeau kunnen bedenken, en de tantes, die elke trouwende nicht met een dozijn eierwarmers begiftigen, het zich voor gezegd houden! Ja, wat zou ik? O ja! „Ik zall m’n groentes rooien, al al al mot ik er naar duiken!” Weer zoo n ding op tafel. Trui ving den koffie pot nou op, (ik wist den tweeden keer veul beter op welke plek ik slaan moest!) en meteen liep ik naar buiten. Bij m’n vlot gekomen, smeet ik manden en gereedschap er boven op, rukte en snukte in m’nen drift X heele ding nogal rap te water en tenslotte moest ik nog 'nen sprong maken, want m’n schip had X ruime sop al gekozen, nog vóór den kapitein aan boord was. Eenmaal op X water zakte m’n kwaaie bui, want m’n vlotje liet z’n eigen lekker boomen en sturen, mee den puthaak. Ik wés tenminste weer ’ns op m’nen akker, al lag ie dan 'nen meter onder me en mee m’nen boomstok voel- de-n-ik: hier zit ik boven de savooien, hier bo ven de spruiten .hier ga ik over m’n winterko ren, hah, daar is den sloot langs m’n welland. „Jawel, meneer pastoor.... alleen, ja.... Hc durf er zoo slecht mee voor den dag te ko men.... ik.... (fluisterend) en Trui mag X zékers nie weten!” ,Aeg op, zeg op, zeg op, Dré.” Zenuwachtig kneep z’n handje in m’nen mouw. ,Jk heb *n vlotje gemaakt!” Hjj stond op. „Kunnen we *r daarmee ko-, men??” „Ja.” „Wanneer, jongen?” JJalijk!" .Maar oew kaartspulleke.... Dré?" ,Kiks! Ik wil nie hebben, sodejuu, datgjj van nacht wéér legt te piekeren!” ,Dré, da’s schoon van oe, da’s....” „Hou nou op, hou nou op, meneer pastoor. Maar één ding! Gij komt hier nie vandaan zon der ’nen steuvigen bak koffie mee ’n vet be boterde snee koek mee suiker. En ’n sigaar voor op X vlot! Want X is koud, man, op die vlakte van niks dan water. En als ge daar nou mijnen zin doet, dan neem ik *n benneke versche eiers mee, ’n kan melk, groentes en eerpel 'voor "n week genogt en ’n stuk vleesch uit de kuip! En anders.... nlkss!” Toen kwam Trui binnen. „Wat hebben jullie toch allemaal te veze len?” vroeg ze verdacht ,Als ge twee minuten kunt zwijgen, dan zal Tc oe alles vertellen. Daarna kunt ge praten zooveul als ge wilt, maar.... daar wordt nie naar geluisterd.” En zoo, amico, zoo koos *n half uur later de En ge weet, hoe „Goeie Hoop” weer het ruime sop. Meneer pas- ee ln midden op X vlotje, op mijnen rieten zorgstoel, die k goed vastgesjord had, z’n voe ten op Trul’s warme stoof en nog 'n steuvige deken over z’n knieën. -- En zoo is er van kaartspeuleh toen niks ge komen. De propclub, die ons gaan zag, heeft staan wuiven, staan wuiven, of we naar Amerika overstoken. Den Blaauwe praaide: „ahoy!" En meneer pastoor lachte, genoot en zee: „en toch zijn X goeie kearels, Dré. k Heb altjj leut in julliën kring. Hou *m bjj malkaar!” .Meneer pastoor, daar hoeft ge vannacht in Efkens trokken de rimpels weg, maar lachen, geen geval over te piekeren, horre!" En zoo, amico, mee wat leut, wat lach en plazier zjjn we gevaren over den watervloed en zjjn we thuisgekomen om goed zes uur, mee X licht van m’nen stallanteern. k Heb er stillekes van genoten. X Was *n pren- teke, deus heilig, grijze manneke midden op dat vlot, in X rosse licht van den lanteern, daar op X stille water, waarover den nacht ging weme- Wle ook geen woord Hongaarsch kent be halve dan Kovacs Lajos weet toch wel iets van Hunyady Janos, van Rakoczl Ferencs of Fercncz Jozsef, met welke trotsche namen de beroemde Bltterwaters worden genoemd, die van de bergen nabij Boedapest stammen. Deze bltterwaters, waarvan de roem over de geheele wereld is verspreid, vormen naast de Hongaar- sche wijnen, ook den roem van Hongarije. Nu vertelt Geza Jerezeg in een serie „Wat niet in de Baedekers staat" een en ander over de ont dekking van de bronnen. De voorvader en stichter van de tegenwoor dige bitterwater-dynastie, Baxlehner, die 1863 deze onderneming in het leven riep, op zekeren dag in de bergen een wandeling hebben gemaakt. Daar ontmoette hij op een edurende meerdere maanden hadden wjj f -j- in de bosschen van Borneo doorgebracht en ons voornamelijk bezig gehouden met het in kaart brengen van houtaankapconcessies. Na beëindiging van het werk, werd onver wijld de terugtocht aanvaard en wij bevonden ens thans nog slechts op één dagmarsch van de rustplaats van waar we ons voor Singapore zouden Inschepen. Langs 'n plantweg van een rijstveld naar den kampong loopend om aan het dorpshoofd een nachtverblijf te verzoeken, passeerden wij een troepje vrouwen, die onder scherts en zang doende waren, den rijstoogst binnen te halen. Toevallig viel mjjn blik op één der oogsters. die er zoo geheel anders dan de primitieve be volking van deze landstreek uitzag. Toen zij mi) in zuiver Hollandsch vroeg, waar wjj vandaan kwamen, kreeg ik de zeker heid, dat deze vrouw niet in deze afgelegen streken kon thuisbehooren. Na eenlg praten bleek dan ook, dat zij een afstammelinge was van een Hollandschen va der en een Soendaneesche moeder, en zeer christelijk was opgevoed. Van haar schuchter heid eenigszins bekomen, deelde zij mij het vol gende aandoénlijk verhaal mede: bergweide ’n Zwabischen boer. Zulke Zwabische boeren leven in de omgeving van Boedapest en spreken een eigen dialect, dat uit Duitsche en Hon paarse he bestanddeelen is gevormd. En deze boer beklaagde er zich bij Baxlehner over, dat zijn vee hoe langer hoe meer in gewicht verminderde, ofschoon de weiden toch zoo mooi en weelderig waren. „We moeten allemaal ten gronde gaan.” klaagde de boer. Saxlehner dacht ernstig na over de klacht van den man en zocht naar de oorzaak van dit merkwaardige en eigenlijk onverklaarbare ver schijnsel en nam zich voor een grondig onder zoek in verband met het feit in te stellen. Daas- zag hjj. dat op verscheidene plaatsen van de Weide water uit de bronnen te voorschijn kwam en dat de dieren, die werkelijk een zeer misera belen indruk maakten, van dit water dronken Hij maakte er den boer opmerkzaam op en deze sprak als zjjn vermoeden uit. dat het water de schuld was. dat de koeien zoo erg vermagerden. Saxlehner Het zich nu, zoo vertelt de geschie denis. een flesch geven en vulde deze met he. geheimzinnige water, om het te doen onder zoeken. Het onderzoek wees uit, dat het water het meest Ideale laxeermiddel was. En zoo kocht Saxlehner voor een zacht prijsje de geheele omgeving, om dan te beginnen met de exploi tatie van de bronnen, welke naar de bewering van deskundigen, onuitputtelijk zjjn. Of dez" vertelling juist is of niet, in ieder geval Is de 50 hectaren groote .vlakte, waarin de bronnen uitkomen, sinds vele jaren het eigendom van de firma Saxlehner. dyhe2 naar X water getuurd en.eiken nacht was X „wonder", da Tr toch stlekum verwachtte, uitgebleven! Geenen duim was X water gezakt, wa Tc zoo sjuust bespeuren kan, dkér, waar m’n boerenkoolveld is, omdat den kool, mee z’n groene pluimen, sjuust efkens boven water steekt. Die groene toppen van m’nen^pnbereik- baren kool zijn dus zooveul als m'n waterpeil. Ik bleef dan staan turen, turen, turen naar dat grijze, stille water in den graauwen winter morgen, tot de koupukkeltjes op m’n vel prik ten, om dan, ’n bietje moedeloos, terug te gaan naar achteren om m'n éigen langzaam en pie kerend zonder gedachten, aan te kieejen. Kn...." „Nog X zelfde. Trui....!" „Gij pakt nog *s *n flinke kou, mee eiken morgen zoo in oew hemd aan die raam te gaan staan.,..!” „Kan er nog wel bij.” „Ge kunt toch net zoo goed even oew sokken en klompen aanschieten....?” .Jawel. Maar ik ben zoo nieuwsgierig, ee, naar X wonder!" „Won—der?” .Ja! Da k op "nen morgen op zal staan en eh datte, nouja bidden er toch eiken avond 11 extra rozenhoeike voor, ee?” Trui: .Jajah!" Nadat zij op jeugdigen leeftijd haar vadei door den dood had verloren, woonde zij tot aan haar zestiende jaar bij haar moeder, toen op een ongeluksdag In den kampong een agent van een werfkantoor was verschenen, die haar onder allerlei schoone voorspiegelingen wist over te halen, can bij een beheerder van een rubberplantage als gouvernante in dienst paan. In plaats van haar te- bestemder plaatse al te leveren, werd zjj met bekwamen spoed naar een Chineeschen kuststoomer vervoerd, welke reeds gereed lag met bestemming Engelsch- Noord-Borneo. Al spoedig werd het haar duidelijk, dat zij geronseld en met een honderd Inlanders op transport gesteld was, o«n op een koffieland als con tract-koele te worden te werk gesteld. Doch ook dit zou nog niet het einde van haar beproeving zijn, want nauwelijks ter plaatse aangekomen, kwam er een geweten- looze - Arabier opdagen, die den begeleider van het transport wist over te halen het meisje tegen een flinke som gelds af te staan. Onder hevig verzet werd zij des nachts weggevoerd en naar de woning van den Muzelman gebracht, waar zij als slavin dienst moest doen. Nu brak er een treurige tijd voor haar en het was treurig te vernemen, hoe zij ven ais in God?’’ I Ja.” zei ik pn ik drukte haar voor de laatste maal de hand. Weg was ze, bljj. Ik bleef nog even staaq. Ja hoor, ze keek nog even om en wuifde. Dg^r stond ik alleen met m’n gedachten. DetThaam van het meisje kende ik niet: maar dat v)as ook niet noodig. want als ik aan haai dacht, zag ik weer dien vertrouwenden blik en hoorde ik die zachte weemoedige stem. Ook ik ging naar den kampong m'n vriend opzoeken, een landmeter, ook een Hollandei van geboorte, een aardige, brave, beste vent, met degelijke christelijke beginselen. Daar stond-ie vlak bij me, z’n witte jas over de rieten rugleuning van den fauteuil werpend en zich gereedmakend voor een verfrisschend bad. Een poosjé later vertelde ik hem van mijn ontmoeting HU interesseerde zich buitenge woon voor het meisje en vroeg, of het mogelijk zod zijn hem met haar in kennis te brengen. ..Natuurlijk, dat is geen bezwaar”, antwoord de ik, maar zou dat een oplossing kunnen zUn, haar te helpen?” .Mogeltjk wel. we zouden belden naar het kamponghoofd kunnen gaan.” Zoo trokken we er eenlge dagen later op uit: het schitterend zonlicht hielp mede, onze ge moederen vroolijk te stemmen. Daar stond ze in al haar schoonheid, wach tend op de tweede ontmoeting. Ze had Ben. mijn vriend, niet verwacht en het leek wel een teleurstelling voor haar, doch de geruststellende woorden van m’n collega en de hulp, die hU haar bood, deden haar weldra het vertrouwen herwinnen. Allereerst gingen we nu naar het kampong hoofd. die een aanzienlijke som grids eischte. welke, zoo zeide hU, aan haar verzorgers moest worden uitbetaald. Op den terugweg was mijn vriend zeer stil; ik begreep dat in z’n jonge leven, vol van ar beidskracht, een ommekeer was gekomen en eiken dag weer sprak hjj mij over de Jonge vrouw; hU sprak zelfs over huwelijk en vroeg mU dan raad en daad, om zoo spoedig nytgelljk tot dezen stap te kunnen overgaan. Eindelijk. na een half Jaar na vele moeilijke beslommeringen met het ruwe kam ponghoofd uit den weg geruimd te hebben, werd de huwelijksplechtigheid voltrokken. En nooit heb ik gelukkiger menschen gekend dan die twee. ,Keg op! Wat hangt er nou weer boven m’nen kop?” „Den Blaauwe z’n akkerske is heb ik jvemolle amico, ik leefde weer óp, als ik m’nen tennaastenbUe al leeggerooid.” Hup! Trui slingerde heur beenen over de bed- I deplank. En mee d’r handen de plank vast houwend, om T evenwicht te bewaren, zat ze daar, mee ’nen vuurroolen kop van den slaap en ’n bietje angst, mee groote, doffe oogen naar me te kUken als ’nen dwaas. „Christenezielen.zee ze langzaam: „en nouw....?’’ ,Ja, sjuust. En nouw.” Afijn, amico, om 'n lang verhaal kort te ma ken: *k heb 's middags *n stuk of zes boomstam men aan malkaar geklampt, Bles er voor ge spannen en zoo m’n vlot naar X water geslept. te-n-lk m’nen stok vast in den berm, trok, trok „Ge Itót X, horre!” kwekte Trui. .Mensch, hou-d-oe koest” „Ik zeg oe, ge Iaat X uit oew Hjf, Dré!” Toen nam ik den puthaak, ’nen stok van *n meter of vier, gooide die op X vlot, klakte mee m'n tong en Bles zette aan. Schurend en zwaaiend over flen vetten erf, liep m’n „schip", den stok en den ketting waaraan Bles de zaak de „Goeie Hoop”, van stapel. Trui achter me aan. „Wat gade nou doen, Dré! wat gade nou aanvangen?” dreinde Trui in duuzend on- noodige angsten. Maar ik zette door. M'n klant jes morgen in den steek laten....? Voor X eerst na vUf en veertig jarenNeeë. daar was meer voor noodig, dan 'n klats water! „Vorrt, Bles, vorrt!” BU X water gekomen spande-n-ik Bles uit en bracht 'm terug op stal. En steeds Trui achter me aan. In den stal zocht ik wat gereedschap bU malkaar, *n paar bennekes ook en toen heb ik Trui efkens ,jie waarheid gezegd," Hjk dat genoemd wordt. „Trui, sodejuu, schei uit! mee oew ge- zeeverl Ik zzall....” en toen sloeg ik mee den „Enne, Trui, aal X oe nou maar zeg-1 vuist op tafel dat d*n koffiepot „neeë" schudde: Jk zzall, hier-en-gunderwjjd, ik zxal....!“ haar andere lotgenooten werd vernederd en gesard, ja soms zelfs mishandeld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1937 | | pagina 22