1
Dré bouwt
vlot
D
n
een
SIBOTAK
van
Dien Zondag werd er
niet gepropt
GERED UIT DE KAMPONG
In de Middeleeuwen
Practische Schotelwarmer
u
Francis Drake
Een belangrijke bijkomstigheid
BRABANTSCHE BRIEVEN
OPMERKELIJKE WAARDE
METER
HOE ’T BITTER WATER
s'*
MAR I JE.
welke
Mooie, maar ongenoode gasten melden zich voor het ontbijt
meneer
mee
aan
door
lesten
prop-
„Wronghele ende wey, broot ende kaes
„Dat helt hl (Heeft hij) al den dach:
„Daer omme es de kerel so daes (brutaal)
„Hl etes (eet ervan) meer dan hys mach".
O, daar behoeft zich
niets van aan te trekken, 't is
haar om een man te doen.
Bulletin, Sydney
In
zou
paverstroop In haar mond, zooals onze Groot
moeders dat deden als een soort verdoovend
middeltje.
En als we eens nagaan hoe de zuigelingen
sterfte Is afgenomen, dan geloof ik niet, dat onze
moderne kijk op de behandeling van een baby
slechter is dan die van onze Grootmoeders.
verloren, Dré, als ze efkens dertig was..
Jongen, da's zoo vreed....l”
We zwegen. Wou ie nou toch maar 'n sigaar
aansteken van me. t Leidt ’n bietje af, docht ik.
„Gij weet er dus ook niks op, Dré?" vroeg ie
eindelijk.
grond, m’n akkers, m'n velden betasten kost,
mee dleën stok. Op ‘n oogenblik zat ik boven de
Mark, ’k Had diep water! Maar nou was m’nen
boomstok efkens te kort....l Kost ik moeilijker
sturen en vóór ik X wist, dreef de „Goeie Hoop"
op den snellen stroomvan de Mark naar zo'n
kattenrugbrugske en nog sjuust op tijd kost ik
langsuit gaan liggen en zóó, onbeschadigd, on
der X brugske doorkomen. Sodepin, dat was 'n
lollig avontuurke.
Maar nou terug naar „den akker”.
En op 'nen bocht van de Mark, ik kan ze
uit m’nen kop teekenen, dat verstade, plant-
Wrongel en wei zijn stoffen die men krijgt
bij het stremmen van melk voor de kaasberei
ding. Dus brood en kaas, dat gold vóór zeven
honderd jaar reeds als voedsel bij uitnemend
heid. Wie daarover beschikken kon voelde zich
als iemand, die „wat in de melk te brokken”
had, tot ergernis van de toen heerschende stan
den. Wel een opmerkelijk staaltje van hetgeen
in de Middeleeuwen als sociale waardemeter
gold!
,51 willen de ruters (ridders) dwinghen
„Si draghen enen langhfcn baert”.
En nu de reden waarom die ruige rabauwen
zoo brutaal waren, dat de auteur zijn mede-
rutere aan het slot oproept om hun eens gevoe
lig de les te lezen; zij eten te veel en te goed!
Toen zat ze meteen recht overeind in de
bedstee.
weggeslept had en toen, op m’n knieën, heb ik
m’n vlot volgerooid, genogt voor twee groenten-
wagels. M’n eerpel en m’n bieten liggen gekuild
achter m’n huls, droog! en zoo, teugen
donker heb ik de lading in evenwicht gebracht,
m’n anker gelicht en koers gezet naar de haven.
Trui stond aan de kusten van Ulvenhout!
,K-è-enhakkelde ze.
„Goeie vangst, Toeteloeris! Tc Heb boerenkool,
spruiten en savooien gevlscht, genogt voor twee
dagen. En de spullen zjjn best! *k Heb ze uit
X water getrokken als drenkelingen bij d’r
haren!"
X Schip heb ik netjes gemeerd, lading en ka-
pltelr» -debarkeerd en m’n eigen voorgenomen:
dat doe *k nog 'ns! Sodemearel, man, wat *n
plazierig werk zoo rond te drijven over zo'nen
onafzienbaren plas, mee geen ander lawüt, dan
X geklots van X water teugen oew vlotje aan.
mee beenen en armen m'n vlot den stroom uit
en pagaaide toen naar m’n koolvelden..
Nou, nie om te stoefen, jonk, maar ik ben
daar efkens te keer gegaan! "k Heb m’n jas uit
geschoten, m’n mouwen omhooggestroopt tot
onder m’n armen, Tc heb X vlot vastgezet aan
X Was goel weer. Heel den voormiddag had
X gegoten. Maar nadenmiddag brakken de loch-
ten. Witte, zonbeschenen wolkenklodders dreven
majestueus door den bonten hemel. Bont van
blaauwe, witte, zilveren, peerse kleuren, door
schijnend van gouwen zonnelicht Gouwen
poeier trlllerde door de heele schepping. Schlcht-
te over X water en plekte aan de natte, kale
boomkruinen, die leken getrokken Van gesmol
ten glas nou!
Heel den-kleurigen hemel, ik pagaalde-n-er
door, zingend en plazierig, want X was éénen
glazigen pracht, dat blinkend witzilver en puure
blaauw te zien drijven over m’n akkers. X Was.
Maar allee, ik zou nog vertellen van Zondag!
We hadden ons Zondagmaaltje binnen. Trui
was doende in X achterhuis mee d'ren omwasch
en ik zat duttend te wachten op den tijd van
naar de „Gouwen Koel" te gaan, voor ’n prop-
spulleke mee de kameraads, als daar bezoek
kwam. e
'k Was efkens te. lui om me om te draaien,
en op X geklop riep ik, mee m’n oogen nog toe:
.Komt erin!" En Tc bleef .slapen”.
De detir wierf] dichtgedaan en Trui slefte
naar voren en Ineens hoorde-n-ik ze roepen,
mee 'n „Zondagsche” stem:
.Neeëmaar.da’s lang gelejen,
pastoor!"
Hè? Hè? Rap wierd ik „wakker”, sprong uit
m’nen makkelijken zorg, gooide X kusseltje om
en zee: ,ga zitten, ga zitten, meneer pastoor.
Als ik daar nou erg In had, dat gij daar was!”
„Bedankt, bedankt, Dré, Trui Hoe gaat-le,
menschen? Mee die overstroomlng? Veul last?
Schaal??”
„Och, meneer pastoor, ge verstaat....!”
„Ja, genogt. M’n kerkske was maar half vol,
vandaag. Ze kunnen er nie door, m’n prochlaan-
tjes, Jaah,...!”
Allee, doe-d-oewen jas af,” vroeg ik: „maak
X oew eigen ’n bietje geriefelijk!”
„Neeë, neeë,” plepte-n-ie: „neeë, Dré, ik ga
weer rap henen, man. Ik hou oew nie van oew
kaartspulleke af, Jonk! Heel de week hard wer
ken, dan mot ge zoo 's Zondags oew verzetje
hebben, horre!”
„Jawel, meneer pastoor, maar dat komt op
geen half uurke aan.”
Toen zat ie. 'n Bietje hijgend, kuchend,
ocherme, hij wordt zoo stok-, stokoud.
Trui: „wat zal X zjjn, meneer pastoor?
*n Bakske koffie of ’n kommeke thee, op den
oogenblik?”
„Niks, Truike, niks.” En z’n papier-witte
handje wapperde in den donkeren hoek onder
de schouw: „doe nou 'ns geen moeite asteblief,
voor zoo'nen ouwen lastpoL”
„Toch wel *n sigaar, asteblief, meneer
pastoor....?” en Tc hiew 'm mijn kistje voor.
*n Bietje ondeugend, *n tikske verlegenheid
in d’ oogen, keek ie me aan. „Ge weet, Dré....!
Naast Nederland is Engeland steeds de baker
mat van de beroemde zeevaarders geweest. Een
der bekendste admiraals van Engeland in de
zestiende eeuw was Sir Francis Drake. Hij was
de zoon van een eenvoudigen zeeman; waar
schijnlijk moeten wij zijn geboortehuis zoeken
in Tavidstock, een klein plaatsje in Devonshire.
In zijn jeugd voer hij ais matroos en konstabel
op Spanje en de kuststreken van Nieuw-Gul-
nea. In 1567 werd hem het eerste bevel opge
dragen over de „Judith", waarmee hij zich on
derscheidde in een gevecht tegen de Spanjaar
den bi) Vera Cruz. Sedert dien tijd waren de
Spanjolen zjjn doodsvijanden en dat werd er
niet beter op toen hjj hoorde, hoe de Engelsche
krijgsgevangenen door hen mishandeld werden.
Hy zwoer Spanje, waar hij kon, afbreuk te
doen. Voor dit doel werd hem het commando
opgedragen over een smaldeel, waarmee hjj
naar de Spaansche koloniën in Zuid-Amerika
1 zeilde. Hij nam de stad Nombre de Dlos in, ver
overde verscheidene schepen, verwoestte een
deel van Vera Cruz en met buit beladen kwam
hij in het vaderland terug. Nu rustte hij voor
eigen rekening drie fregatschepen uit, die hij
onder de bevelen van den graaf van Essex stel
de. Na diens dood legde hij aan koningin Eli
zabeth een plan voor, om door de Straat van
Magelhaen naar den Stillen Oceaan te steve
nen, ten einde daar de Spanjaarden aan te tas
ten. Elizabeth had hier wel ooren naar; zij stel
de vijf schepen ter beschikking van Drake,
waarmee hij de kusten van Chili bereikte. Hj)
wendde den steven naar de Westkust van Zuid-
Amerika en menig Spaansch schip werd be
machtigd. Hjj ondernam ten slotte den stouten
tocht over den Grooten Oceaan en bereikte het
eiland Ternate (een der Molukken). Celebes en
Java, vanwaar hjj om Kaap de Goede Hoop
naar Engeland terug ging (Sept. 1580). Konin
gin Elizabeth kwam bij den koenen vlootvoogd
aan boord en sloeg hem tot ridder. Korten tijd
later, als bevelhebber over een vloot van 25
schepen, behaalde hjj op de Spanjaarden een
buit van meer dan zeven millloen gulden. Op
nieuw uitzeilende, verbrandde hij in de haven,
van Cadix een deel van de Armada. Als Vice-
Admiraal zeilde hij voor de laatste maal naar
West-Indlë, doch de onderneming tegen Porto-
rico mislukte. Op 23 Januari 1595 overleed hjj
ik geenen voet meer op m’nen grond gezet en
*k kost X niemeer ulthóuwen!
Eiken morgen, op m’n bloote voeten nog, was
Ik van de bedstee al naar de voorkamer gerend
en had ik, door ’n klerke van Trul’s mooie gor-
7A-;
is
van
veul geko
men. X Zat zóó.
■k Had verlejen
week "n vlot getimmerd. In veertien dagen had
T T T 1 willen” zoo begint een Mlddeleeuwsch
yy gedicht, waarvan des schrijvers naam
verloren is gegaan, „wi willen van den
kerels singhen”. En dat het niet bedoeld was
als lofzang blijkt uit den volgenden regel: „Si
syn van quader aert" (ze hebben een slecht
karakter). De kerels, dat waren de niet-adellij-
ken, de dorpers; wij weten Immers dat Floris
V door zjjn zachtmoedig bestuur den bijnaam
van .Der keerlen God” had gekregen.
De schrijver heeft nog meer aan te merken:
neeë, dat ging ’m deuzen keer nie af.
Hij zette z’n hoelke achterover, wreef over
z’n rose voorhoofd, zuchtte en zag de ellende
van X arme huishouwentje vóór ’m. in den
donkeren hoek naast ons bedstee, waar naar
ie angstig en bedroefd te staren zat. Z’n lippen
beefden efkens. Toen: „ik heb m’n moeder ook
Dré, als ze efkens dertig was....! X stille water, waarave.
len als zwarten asch.
Veul groeten van Trui en als altjj gin haarke
minder van oewen
rootmoeder heeft in de week, die ze nu bij
Qj haar kleindochter heeft doorgebracht,
meerdere malen haar grijze hoofd geschud
Ze is gekomen om haar eerste èchter-kleinkind
in oogenschouw te nemen en ze verloor natuur
lijk onmiddellijk haar hart aan de gezonde
baby van vier maanden, maar zooals er mee
omgesprongen werd, dit was voor een oud
mensch soms wel wat kras om aan te zien.
Tenslotte was het kind pas vier maanden en
daar gingen ze het me al voeren met sinaas
appelsap, met tomaten, door een zeef gewreven.-
dan weer bruine-böönenpürée, of met .gemoesde
groente”, zooals dat geleerd genoemd werd, dat
was dan groente door een zeef. Het kind sput
terde tégen, natuurlijk en het trok gezichten,
waarop het verwijt over zoo n behandeling dul-
mendik lag en het arme schaap had gelijk,
vond Grootmoeder. Dat was in haar tijd anders,
dan kregen de kinderen hun heele eerste jaar I
niets dan melk en pap dat lusten ze graag en I
dat ging er tenminste in zonder tegenstribbelen.
Later toen Grootmoeder zag hoe haar ach
terkleindochter het sinaasappelsap met gejuich
begroette en smakelijk van de spinazie at, toen
legde ze er zich ook bij neer, vooral toen ze zag.
wat voor een kerngezonde baby het werd. Maar
in X begin toen waren over-grootmoeder en
achter-kleinkind het roerend eens geweest over
zóó’n onheuschen maaltijd.
Maar gade gij oewen gang, horre.”
Ja, amico, mee den Grooten Vasten, dan raakt
ge geen sigëèr aan ’m kwijt; geen extra bakske
koffie; geen snee koek, niks. En wilt ge ge-
looven, hij is er eigens ’n bietje verlegen mee,
den braven mensch. En ik? Ik kan X bijna nie
goed aanzien, dat ie z’n eigen tekort doet. Want
ocherme, hij is zoo heel, heel erg oud. X Is of
ie geen lichaam meer heeft. Als ie daar zoo zit,
is X eenen dikken jas, mee niks dan plooien,
waarboven uitsteekt *n kopke als ’n keersevlam,
zoo teer, zoo locht, zoo.... stralend in die zjjen
krullen.
„Dré, ge mot me raad schaften, kearel.”
„Geren, meneer pastoor en daad erbij, als X
efkens kan! Dat witte!’
„Bedankt op voorhand, jongen. Zie ’s...”
.Motte nou wezenlijk niks hebben, meneer
pastaor; ook nie om mij 'n plazier te doen?”
vroeg Trui.
„Neeë, Truike. Adam is nou veuls te oud om
z’n eigen nog te laten verleiën door Eva, zelfs
als ze Trui biet, horre!”
„Dan ga k maar verders, aan m’nen borden-
wasch,” zuphtte Trui: .anders wordt m’n water
koud.”
„Zie 's, Dré, ik zit gevangen. Gevangen ach
ter X water! Daar gunder, achter de wieler
baan, daar heb ik *n prochlaantje zitten, dat
hard ziek is. ’n Jonk vrouwke van dertig om
trent.... vier kinderkes.man zonder werk.,
ochja.” Toen fichtte-n-le z’n eigen op: „en daar
mót ik naar toe, Dré! *kHeb er geen rust meer
over. Als ik vannacht wakker wierd, dan....
nouja. Ik mót er henen. T
staat.... X is nie te bereiken nou, dan mee
uren, uren gaans en dat kan ik niemeer, jonk."
„Ge komt er nie, meneer pastoor, mee uren
gaans óm te loopen, want ge kimt X zóó nie
aanleggen, of ge zult wel drie keeren tot oew
knieën door X water motten.”
Toen beet ie op z’n lippen, rimpelde z’n voor
hoofd en strak staarde-n-ie naar de plattebuls.
In gedachten, bedroefd, knikte z’n kopke, als
’n blommeke op den wind.
„Dus.... X is nie.... nie te bereiken....?*’
„Mee geenen auto, mee geen sjees, mee
geen.... vliegmachlen,” lachte-n-lk.
Er was veel waar Grootmoeder zich in den
loop der tijden bij neer moest leggen.
„Kind,” kon ze angstig zeggen, „denk je niet,
dat baby het te koud zal hebben?” En dan
noemde ze op, hoe ze haar eigen babies had in
gepakt: .Kerst een buikbandje, dan een flanel
letje, hemdje, borstrokje, truitje, een luier, een
lendenluier en tenslotte, over alles heen, X apen
rokje en dan altijd een mutsje op. 's nachts
zoowel als overdag.” Lies, de kleindochter, had
een reuzen-pret en toen moest grootmoeder uit
leggen, dat het buikbandje er was om het na-
veltje in te houden, dat moest er goed stijf om
heen en de lendenluier minstens zoo stijf om
het zwakke ruggetje te steunen. Het apenfokje
dat was een soort overgooier met alweer een
heel strak lijfje en heel langen rok, zóó lang,
dat hij heelemaal dubbel geslagen kan worden
en dan op het ruggetje vastgemaakt. En in al
die lappen zat tyet kind maandenlang gespeld
heelemaal niet in staat om de minste zelf
standige beweging te maken.
Vastgespeld met groote bakerspelden, die de
gelukkige moeder kreeg, op een kussen gestoken
er. op deze stekelige" manier stond daar dan
„Welkom" op. En de baby lag veilig achter de
gesloten gordijnen van zjjn wiegje in een kamer,
waar de ramen maar zeer zelden op een kier
kwamen, want dan moest het wel èrg mooi weer
zijn.
Ja, als Grootmoeder het zóó gedaan bad, dan
kon Lies het zich voorstellen, dat ze zich wel
eens ongerust maakte, als ze baby in haar ka
mertje zag liggen met een groot raam op het
Zuiden, dat altijd open stond, in een hempje
en een wollen truitje. een luier en in een grooten
flanellen zak tot onder haar armpjes een
zak, waarin ze haar kleine pootjes naar harte
lust kon bewegen en die uit zou gaan, zoodra
het Lente zou worden, zoodat ze in de frissche
lucht kon trappelen en op die manier al die
spieren kon oefenen die onze Grootmoeders zoo
angstig behoedden, omdat ze er iedere oefening
aan ontnamen, door de baby zoo stijf mogelijk
in te pakken.
En dan het baden? Deze kleine van vier
maanden was al volkomen vertrouwd met haar
bad, ze kraaide van plezier zelfs. Maar ze was er
dan ook al mee bekend geraakt, toen ze nog
geen week oud was en vroeger dan begonnen
- ze pas met heelemaal in bad te gaan als ze
een maand of vijf waren ze konden toch eens
kou vatten.
Ja, „kou vatten” en ..het zijn nog maar zulke
zwakke wezentjes", dat waren twee principes,
waar we het tegenwoordig allerminst mee eens
zjjn. De baby is een klein menschenkind en geen
„zwak wezentje”. En zooals ieder klein kind al
oefenend een groot kind en tenslotte een mensch
wordt, zoo wordt de baby van begin af aan al
beschouwd als een kind, dat zich oefenen en
nog eens oefenen moet in ieder opzicht, dat
net zoo veel van zon en frissche lucht houdt
als wjj zelf en dat net zoo mln altijd zijn zin
kan krijgen als de groote menschen. En als de
baby dus een keel opzet, dan laten we haar
rustig brullen en we stoppen haar geen pa- I
EEN patroon voor vier voorj aarsmodellen? Dat is aardig! Zooals we zien een
sportieve jas van blauwe stof met roode revers. kort jasje van bedrukt linnen,
kapmanteltje en tenslotte nog een avond-bolero van paillettes of brocaat
Door wanhoop gedreven besloot zij naar het
binnenland te vluchten en na veel zwerven en
ontberingen in de bosschen gelukte het haar
een afgelegen kampong te .bereiken in de na
bijheid van de plaats waar ik haar aantrof.
Alhoewel zfj in het Dessaverband was opge
nomen en op goeden voet met de kampon"be
volking verkeerde, gevoelde zij zich ook hier
door de barbaarsche en vreemde gebruiken
meer dan ellendig.
Aan haar aanhoudend smeeken, om haar uit
deze hel te verlossen besloot ik zoo mogelijk,
te voldoen. M’n vriend, de landmeter, was in-
tusschen doorgegaan naar de kampong, om
nachtlogies te bespreken.
Ik nam hartelijk afscheid van haar; het
oojjenbllk vergeet ik nooit; met die oogen. vol
van weemoed, maar ook vol vertrouwen op God,
scheen het, of ze mij nog wilde afsmeeken de
gelofte gestand te doen. En na een korte pauze
klonk X bijna onhoorbaar: „Kan ik in u gek»-
t. a. v.
DRK
Ulvenhout, 26 Febr.
Amico,
Daar
Zondag
pen nie
y-^e oude waarheid, dat „het oog ook wat
I 1 wil”, waarmede men dan bedoelt, dat ook
het uiterlijk van de spijzen van belang is,
wordt door de hedendaagsche wetenschap als
juist erkend. Voedsel zoo leert men tegen
woordig dat den smaakzin aangenaam aan
doet, wordt beter verteerd en komt derhalve
het lichaam meer ten goede dan spijzen, welke
„met lange tanden" worden gegeten. De raad
gevingen over de wijze van opdiening,
vaak bij recepten worden gegeven, moet men
dan ook niet als bijkomstigheid 'beschouwen.
Zeker, de grondstoffen zelve spelen een belang
rijke rol en niemand kan verwachten, dat
een maaltijd, bereid met minder goede ingre
diënten, gered kan worden door een mooi bord
of een fraalen „opmaak”. Maar wèl kan men
een goed gerecht schaden, zelfs bederven door
dat er iets hapert aan de manier, waarop het
wordt voorgezet.
Een typisch voorbeeld van zulke „belangrijke
kleinigheden" ziet men bij enkele kaasgerech-
ten, die vooral voor drukke dagen een ware
uitkomst zijn, mits men zich houdt aan den in
het recept opgenomen elschzeer warm op
dienen. Dit geldt vooral voor de gebakken kaas-
lapjes, de kaaspannekoeken en omeletten met
kaas. Zoo op het eerste gezicht zou men zeg
gen: een bijkomstigheid. Maar dan ziet men
het verkeerd. Deze gerechten smgken veel bete,
waneer ze op een verwarmden schotel en een
voorgewarmd bord worden opgediend, omdat
zij inderdaad warm genuttigd moeten worden.
Een vindingrijke huisvrouw weet daar wel een
oplossing voor, wie graag een makkelijk hulp
middel wil hebben, doet goed eens te infor-
meeren naar een pas in den handel gebracht
comfoor, waarin ruimte is voor twee theelichtjes,
die voor voldoende warmte zorgen. Doordat de
wanden van glas zjjn, krijgt men bovendien
een gezellig schijnsel op tafel, zoodat deze scho
telwarmer een aantrekkelijk bezit vormt voor
een huisvrouw, die prijs stelt op een verzorgde
tafel. Laten de mannen, die nooit een verjaar
dagscadeau kunnen bedenken, en de tantes, die
elke trouwende nicht met een dozijn eierwarmers
begiftigen, het zich voor gezegd houden!
Ja, wat zou ik? O ja! „Ik zall m’n groentes
rooien, al al al mot ik er naar duiken!”
Weer zoo n ding op tafel. Trui ving den koffie
pot nou op, (ik wist den tweeden keer veul
beter op welke plek ik slaan moest!) en meteen
liep ik naar buiten. Bij m’n vlot gekomen,
smeet ik manden en gereedschap er boven op,
rukte en snukte in m’nen drift X heele ding
nogal rap te water en tenslotte moest ik nog
'nen sprong maken, want m’n schip had X
ruime sop al gekozen, nog vóór den kapitein
aan boord was.
Eenmaal op X water zakte m’n kwaaie bui,
want m’n vlotje liet z’n eigen lekker boomen
en sturen, mee den puthaak. Ik wés tenminste
weer ’ns op m’nen akker, al lag ie dan 'nen
meter onder me en mee m’nen boomstok voel-
de-n-ik: hier zit ik boven de savooien, hier bo
ven de spruiten .hier ga ik over m’n winterko
ren, hah, daar is den sloot langs m’n welland.
„Jawel, meneer pastoor.... alleen, ja.... Hc
durf er zoo slecht mee voor den dag te ko
men.... ik.... (fluisterend) en Trui mag X
zékers nie weten!”
,Aeg op, zeg op, zeg op, Dré.” Zenuwachtig
kneep z’n handje in m’nen mouw.
,Jk heb *n vlotje gemaakt!”
Hjj stond op. „Kunnen we *r daarmee ko-,
men??”
„Ja.”
„Wanneer, jongen?”
JJalijk!"
.Maar oew kaartspulleke.... Dré?"
,Kiks! Ik wil nie hebben, sodejuu, datgjj van
nacht wéér legt te piekeren!”
,Dré, da’s schoon van oe, da’s....”
„Hou nou op, hou nou op, meneer pastoor.
Maar één ding! Gij komt hier nie vandaan zon
der ’nen steuvigen bak koffie mee ’n vet be
boterde snee koek mee suiker. En ’n sigaar voor
op X vlot! Want X is koud, man, op die vlakte
van niks dan water. En als ge daar nou mijnen
zin doet, dan neem ik *n benneke versche eiers
mee, ’n kan melk, groentes en eerpel 'voor "n
week genogt en ’n stuk vleesch uit de kuip! En
anders.... nlkss!”
Toen kwam Trui binnen.
„Wat hebben jullie toch allemaal te veze
len?” vroeg ze verdacht
,Als ge twee minuten kunt zwijgen, dan zal
Tc oe alles vertellen. Daarna kunt ge praten
zooveul als ge wilt, maar.... daar wordt nie
naar geluisterd.”
En zoo, amico, zoo koos *n half uur later de
En ge weet, hoe „Goeie Hoop” weer het ruime sop. Meneer pas-
ee ln midden op X vlotje, op mijnen rieten
zorgstoel, die k goed vastgesjord had, z’n voe
ten op Trul’s warme stoof en nog 'n steuvige
deken over z’n knieën. --
En zoo is er van kaartspeuleh toen niks ge
komen.
De propclub, die ons gaan zag, heeft staan
wuiven, staan wuiven, of we naar Amerika
overstoken. Den Blaauwe praaide: „ahoy!" En
meneer pastoor lachte, genoot en zee: „en toch
zijn X goeie kearels, Dré. k Heb altjj leut in
julliën kring. Hou *m bjj malkaar!”
.Meneer pastoor, daar hoeft ge vannacht in
Efkens trokken de rimpels weg, maar lachen, geen geval over te piekeren, horre!"
En zoo, amico, mee wat leut, wat lach en
plazier zjjn we gevaren over den watervloed en
zjjn we thuisgekomen om goed zes uur, mee X
licht van m’nen stallanteern.
k Heb er stillekes van genoten. X Was *n pren-
teke, deus heilig, grijze manneke midden op dat
vlot, in X rosse licht van den lanteern, daar op
X stille water, waarover den nacht ging weme-
Wle ook geen woord Hongaarsch kent be
halve dan Kovacs Lajos weet toch wel iets
van Hunyady Janos, van Rakoczl Ferencs of
Fercncz Jozsef, met welke trotsche namen de
beroemde Bltterwaters worden genoemd, die
van de bergen nabij Boedapest stammen. Deze
bltterwaters, waarvan de roem over de geheele
wereld is verspreid, vormen naast de Hongaar-
sche wijnen, ook den roem van Hongarije. Nu
vertelt Geza Jerezeg in een serie „Wat niet in
de Baedekers staat" een en ander over de ont
dekking van de bronnen.
De voorvader en stichter van de tegenwoor
dige bitterwater-dynastie, Baxlehner, die
1863 deze onderneming in het leven riep,
op zekeren dag in de bergen een wandeling
hebben gemaakt. Daar ontmoette hij op een
edurende meerdere maanden hadden wjj
f -j- in de bosschen van Borneo doorgebracht
en ons voornamelijk bezig gehouden met
het in kaart brengen van houtaankapconcessies.
Na beëindiging van het werk, werd onver
wijld de terugtocht aanvaard en wij bevonden
ens thans nog slechts op één dagmarsch van
de rustplaats van waar we ons voor Singapore
zouden Inschepen.
Langs 'n plantweg van een rijstveld naar den
kampong loopend om aan het dorpshoofd een
nachtverblijf te verzoeken, passeerden wij een
troepje vrouwen, die onder scherts en zang
doende waren, den rijstoogst binnen te halen.
Toevallig viel mjjn blik op één der oogsters.
die er zoo geheel anders dan de primitieve be
volking van deze landstreek uitzag.
Toen zij mi) in zuiver Hollandsch vroeg,
waar wjj vandaan kwamen, kreeg ik de zeker
heid, dat deze vrouw niet in deze afgelegen
streken kon thuisbehooren.
Na eenlg praten bleek dan ook, dat zij een
afstammelinge was van een Hollandschen va
der en een Soendaneesche moeder, en zeer
christelijk was opgevoed. Van haar schuchter
heid eenigszins bekomen, deelde zij mij het vol
gende aandoénlijk verhaal mede:
bergweide ’n Zwabischen boer. Zulke Zwabische
boeren leven in de omgeving van Boedapest en
spreken een eigen dialect, dat uit Duitsche en
Hon paarse he bestanddeelen is gevormd. En
deze boer beklaagde er zich bij Baxlehner over,
dat zijn vee hoe langer hoe meer in gewicht
verminderde, ofschoon de weiden toch zoo mooi
en weelderig waren. „We moeten allemaal ten
gronde gaan.” klaagde de boer.
Saxlehner dacht ernstig na over de klacht
van den man en zocht naar de oorzaak van dit
merkwaardige en eigenlijk onverklaarbare ver
schijnsel en nam zich voor een grondig onder
zoek in verband met het feit in te stellen. Daas-
zag hjj. dat op verscheidene plaatsen van de
Weide water uit de bronnen te voorschijn kwam
en dat de dieren, die werkelijk een zeer misera
belen indruk maakten, van dit water dronken
Hij maakte er den boer opmerkzaam op en deze
sprak als zjjn vermoeden uit. dat het water de
schuld was. dat de koeien zoo erg vermagerden.
Saxlehner Het zich nu, zoo vertelt de geschie
denis. een flesch geven en vulde deze met he.
geheimzinnige water, om het te doen onder
zoeken.
Het onderzoek wees uit, dat het water het
meest Ideale laxeermiddel was. En zoo kocht
Saxlehner voor een zacht prijsje de geheele
omgeving, om dan te beginnen met de exploi
tatie van de bronnen, welke naar de bewering
van deskundigen, onuitputtelijk zjjn. Of dez"
vertelling juist is of niet, in ieder geval Is de
50 hectaren groote .vlakte, waarin de bronnen
uitkomen, sinds vele jaren het eigendom van
de firma Saxlehner.
dyhe2 naar X water getuurd en.eiken nacht
was X „wonder", da Tr toch stlekum verwachtte,
uitgebleven! Geenen duim was X water gezakt,
wa Tc zoo sjuust bespeuren kan, dkér, waar m’n
boerenkoolveld is, omdat den kool, mee z’n
groene pluimen, sjuust efkens boven water
steekt. Die groene toppen van m’nen^pnbereik-
baren kool zijn dus zooveul als m'n waterpeil.
Ik bleef dan staan turen, turen, turen naar
dat grijze, stille water in den graauwen winter
morgen, tot de koupukkeltjes op m’n vel prik
ten, om dan, ’n bietje moedeloos, terug te gaan
naar achteren om m'n éigen langzaam en pie
kerend zonder gedachten, aan te kieejen.
Kn...."
„Nog X zelfde. Trui....!"
„Gij pakt nog *s *n flinke kou, mee eiken
morgen zoo in oew hemd aan die raam te gaan
staan.,..!”
„Kan er nog wel bij.”
„Ge kunt toch net zoo goed even oew sokken
en klompen aanschieten....?”
.Jawel. Maar ik ben zoo nieuwsgierig, ee,
naar X wonder!"
„Won—der?”
.Ja! Da k op "nen morgen op zal staan en
eh datte, nouja bidden er toch eiken avond
11 extra rozenhoeike voor, ee?”
Trui: .Jajah!"
Nadat zij op jeugdigen leeftijd haar vadei
door den dood had verloren, woonde zij tot
aan haar zestiende jaar bij haar moeder, toen
op een ongeluksdag In den kampong een agent
van een werfkantoor was verschenen, die haar
onder allerlei schoone voorspiegelingen wist
over te halen, can bij een beheerder van een
rubberplantage als gouvernante in dienst
paan.
In plaats van haar te- bestemder plaatse al
te leveren, werd zjj met bekwamen spoed naar
een Chineeschen kuststoomer vervoerd, welke
reeds gereed lag met bestemming Engelsch-
Noord-Borneo.
Al spoedig werd het haar duidelijk, dat zij
geronseld en met een honderd Inlanders op
transport gesteld was, o«n op een koffieland als
con tract-koele te worden te werk gesteld.
Doch ook dit zou nog niet het einde van
haar beproeving zijn, want nauwelijks ter
plaatse aangekomen, kwam er een geweten-
looze - Arabier opdagen, die den begeleider van
het transport wist over te halen het meisje
tegen een flinke som gelds af te staan. Onder
hevig verzet werd zij des nachts weggevoerd en
naar de woning van den Muzelman gebracht,
waar zij als slavin dienst moest doen.
Nu brak er een treurige tijd voor haar
en het was treurig te vernemen, hoe zij
ven ais in God?’’
I Ja.” zei ik pn ik drukte haar voor de laatste
maal de hand. Weg was ze, bljj. Ik bleef nog
even staaq. Ja hoor, ze keek nog even om en
wuifde.
Dg^r stond ik alleen met m’n gedachten.
DetThaam van het meisje kende ik niet: maar
dat v)as ook niet noodig. want als ik aan haai
dacht, zag ik weer dien vertrouwenden blik en
hoorde ik die zachte weemoedige stem.
Ook ik ging naar den kampong m'n vriend
opzoeken, een landmeter, ook een Hollandei
van geboorte, een aardige, brave, beste vent,
met degelijke christelijke beginselen.
Daar stond-ie vlak bij me, z’n witte jas over
de rieten rugleuning van den fauteuil werpend
en zich gereedmakend voor een verfrisschend
bad.
Een poosjé later vertelde ik hem van mijn
ontmoeting HU interesseerde zich buitenge
woon voor het meisje en vroeg, of het mogelijk
zod zijn hem met haar in kennis te brengen.
..Natuurlijk, dat is geen bezwaar”, antwoord
de ik, maar zou dat een oplossing kunnen zUn,
haar te helpen?”
.Mogeltjk wel. we zouden belden naar het
kamponghoofd kunnen gaan.”
Zoo trokken we er eenlge dagen later op uit:
het schitterend zonlicht hielp mede, onze ge
moederen vroolijk te stemmen.
Daar stond ze in al haar schoonheid, wach
tend op de tweede ontmoeting.
Ze had Ben. mijn vriend, niet verwacht en
het leek wel een teleurstelling voor haar, doch
de geruststellende woorden van m’n collega en
de hulp, die hU haar bood, deden haar weldra
het vertrouwen herwinnen.
Allereerst gingen we nu naar het kampong
hoofd. die een aanzienlijke som grids eischte.
welke, zoo zeide hU, aan haar verzorgers moest
worden uitbetaald.
Op den terugweg was mijn vriend zeer stil;
ik begreep dat in z’n jonge leven, vol van ar
beidskracht, een ommekeer was gekomen en
eiken dag weer sprak hjj mij over de Jonge
vrouw; hU sprak zelfs over huwelijk en vroeg
mU dan raad en daad, om zoo spoedig nytgelljk
tot dezen stap te kunnen overgaan.
Eindelijk. na een half Jaar na vele
moeilijke beslommeringen met het ruwe kam
ponghoofd uit den weg geruimd te hebben,
werd de huwelijksplechtigheid voltrokken. En
nooit heb ik gelukkiger menschen gekend dan
die twee.
,Keg op! Wat hangt er nou weer boven m’nen
kop?”
„Den Blaauwe z’n akkerske is heb ik jvemolle amico, ik leefde weer óp, als ik m’nen
tennaastenbUe al leeggerooid.”
Hup! Trui slingerde heur beenen over de bed-
I deplank. En mee d’r handen de plank vast
houwend, om T evenwicht te bewaren, zat ze
daar, mee ’nen vuurroolen kop van den slaap
en ’n bietje angst, mee groote, doffe oogen naar
me te kUken als ’nen dwaas.
„Christenezielen.zee ze langzaam: „en
nouw....?’’
,Ja, sjuust. En nouw.”
Afijn, amico, om 'n lang verhaal kort te ma
ken: *k heb 's middags *n stuk of zes boomstam
men aan malkaar geklampt, Bles er voor ge
spannen en zoo m’n vlot naar X water geslept. te-n-lk m’nen stok vast in den berm, trok, trok
„Ge Itót X, horre!” kwekte Trui.
.Mensch, hou-d-oe koest”
„Ik zeg oe, ge Iaat X uit oew Hjf, Dré!”
Toen nam ik den puthaak, ’nen stok van *n
meter of vier, gooide die op X vlot, klakte mee
m'n tong en Bles zette aan. Schurend en
zwaaiend over flen vetten erf, liep m’n „schip", den stok en den ketting waaraan Bles de zaak
de „Goeie Hoop”, van stapel.
Trui achter me aan.
„Wat gade nou doen, Dré! wat gade nou
aanvangen?” dreinde Trui in duuzend on-
noodige angsten. Maar ik zette door. M'n klant
jes morgen in den steek laten....? Voor X eerst
na vUf en veertig jarenNeeë. daar was
meer voor noodig, dan 'n klats water! „Vorrt,
Bles, vorrt!”
BU X water gekomen spande-n-ik Bles uit en
bracht 'm terug op stal. En steeds Trui achter
me aan. In den stal zocht ik wat gereedschap
bU malkaar, *n paar bennekes ook en toen heb
ik Trui efkens ,jie waarheid gezegd," Hjk dat
genoemd wordt.
„Trui, sodejuu, schei uit! mee oew ge-
zeeverl Ik zzall....” en toen sloeg ik mee den
„Enne, Trui, aal X oe nou maar zeg-1 vuist op tafel dat d*n koffiepot „neeë" schudde:
Jk zzall, hier-en-gunderwjjd, ik zxal....!“
haar andere lotgenooten werd vernederd en
gesard, ja soms zelfs mishandeld.