HALVE GELEERDHEID gezinnen Personeel? FOTOREPORTAGE WAT IS SYMBIOSE? HOOGMOED KOMT VOOR DEN VAL Plaats dan een „Omroeper” voor 80. DE ZIEKE KIES iimiiniiiiiiinnifflmimniiiiiië DONDERDAG 29 JULI 1937 .NüTRlCIfl de N.V. .Nutricia tijdens de Een aardige attentie CEDA DE VPD CKI>A KcU i er *os -O. XX Harem. en een paar meetkundesommen maar weer het beste hopen.** „Nu, eju, ik moet aan t werk, al la bet niet over symbiose.** Dikkies want was opgezet Moe bond er een doek omheen met ruitjes wit en blauw. Nu stapt Dikkie dapper door, want z*n vader heeft gezegd. J6, doe toch niet zoo flauwt" PUT BROOS Dikkie heeft een zieke kies en nu moet hij van zijn moeder naar den tandarts gauw. Daarom kijkt hij zoo beduusd, want de arme Dikkie heeft zoctn angst voor dokters.... non! Minister-president dr. H. Colljn had tijdens zijn verblijf te Zürich een on* mooiste komt nog. Een kleine heremiet- kreeft heeft maar een kleine schelp noodlg. maar naarmate hij groeit, wordt zijn ach terlijf grooter en krijgt hij behoefte aan een grootere schelp. Die zoekt hij op. soms is de schelp leeg, anders ziet hij er geen bezwaar in den wettigen bewoner op te peuzelen. Nu maakt hij voorzichtig met zijn schaar de zeeanemoon van de oude schelp los en plaatst hem op de nieuwe. Je ziet dus wat een beste maatjes die twee zijn." „En weet je nu over symbiose genoeg?” „Ja hoor, je bent een beste, nu nog vlug een paar formules nakjjken voor algebra A en dan Tea directiekantore dor Kon. Ned. Stoomboot Mij. te Amsterdam, is aan kapitein J. D. Maarleveld een onderscheiding uitgereikt voor zijn diensten, bewezen bij het met zijn schip .Ajax* in veiligheid brengen van honderden Spaansche vluchtelingen naar Marseille. V.r.n-L: vico- admiraal b.d. Quant en kapitein J. D. Maarleveld De voorbereidini jamboree ie 1 -j- w- ees zat met een ongelukkig gezicht en een stapel boeken voor zich aan tafel. „Hoe is het ouwe jongen?" vroeg Rob, die juist binnenkwam. „Ik ge loof, dat je er leeljjk mee In je maag zit.” „Nou en of,” was het antwoord. „En het ergste is, dat Ik nu nog moet weten, wat symbiose is ennedat weet Ik in de verste verte niet.” „Kijk, dat treft nu net. Wij hebben pas op school daar een heeleboel over gehoord. *k Zal kijken, wat ik er nog van weet. Hoe was het opk weer? O ja, symbiose is een samenleving van planten of dieren of van planten en dieren, waar gewoonlijk beide partijen voordeel van hebben. Het meest ingen voor de kampvuren op het terrein der Wereld- Vogelenzang. De Indische padvinders aan dén arbeid bekende voorbeeld van planten, die m symbiose leven is dat van de korstmossen (Fig. 1). Vroeger meende men, dat korst mossen planten op zichzelf waren. Tegen woordig weten we, dat korstmossen uit ko lonies van microscopisch kleine wieren en uit schimmeldraden bestaan. De schimmel- draden dienen voor de bevestiging van de kolonies, de wieren voor het verzamelen van voedsel. Een heel ander soort samenleving vor men de lupineplanten met bacteriën, die in den grond leven. De bacteriën dringen in de kleine worteltjes van de lupineplant en fazantenfamilie leefde gelukkig en tevreden In een rustig hoekje van het bosch, waar aan den Ingang stond: Jagen verboden”. Ze hadden er dus een hemeltje op aarde, want de jager is wel de grootste vijand van de fazanten. Alleen een jonge fazant was niet tevreden, die had het wat hoog In zijn bolletje. Hij droomde steeds over bet leven In een groote stad. Het was In het bosch ook zoo stil en een zaam, vond hij. Jn een stad,” zei hij tegen zijn broertjes, „daar lééf je tenminste. Daar heb je pas wat aan je mooie gouden pakje hier kijkt niemand naar je om." Hij spiegelde zich eens in een glimmende conservenbus en zei trotsch: „denk je soms, dat ik niet vooruit kan komen in de wereld? Ik ben zoo mooi en kan me zoo goed voordoen, dat ik wel aan het hof kan ontvangen wor den en met rijke menschen omgaan." Op een goeden dag of was het een „Mooi zoo,” zei Phlllpplno, maar de hou ten knechtluisterde niet eens, want hij was al weer de deur uit om een derden emmer water te halen. „Nu is het wel genoegt” sprak Phlllpplno daarna, maar deze taal scheen de bezem steel niet te verstaan, want hij goot den eenen emmer water na den anderen over den grond uit. „Schei nu maar uit. Hokus, Pokus, wil je het nu wel laten!’* schreeuwde de jon gen ten laatste, toen de werkkamer wel een meer leek, waarin de meubels dreven. Maar dit alles scheen voor den bezemsteel onverstaanbare taal» te' zijn. Hij droeg steeds meer water aan en de arme Philip pine wist niet meer, wat hij moest begin nen. Hij wilde wegloopen, maar de deur werd door de kracht van het water tegen gehouden en alleen de bezemsteel was in staat om door een smal kiertje in en uit te gaan. Op het laatst nam de wanhopige toove- naarsleerllng een bijl en sloeg er mee naar den bezemsteel. Deze brak in twee stukken, maar nu werd bet nog slimmer, want de twee helften richtten zich op, pakten ieder een emmer, gingen naar buiten en stort ten het water bij twee emmers tegelijk over den vloer. Er was ook tegen deze twee knechtjes niets te beginnen. Het water wies en wies en Phlllpplno zag geen uit komst meer. meester toovenaar!” riep bij toen. knoU«M<3 binnen (Fig. 2) en veroorzaken knobbeltjes. De bacteriën verzamelen stikstof uit de lucht en maken hiervan voedsel, dat door de lupineplant wordt opgezogen. De bac teriën trekken aan het kortste eind, zij sterven bij massa’s. Niet alleen de lupine vormt zulke stikstofknolLetjes, de klaver heeft ze ook en boonen en erwten en wikke eveneens. Een enkele keer zijn de bacte riën de baas en sterft het kiemplantje van de lupine. Aan de wortels van berken en andere boomen ziet men dikwijls een fluweelach tige massa schimmels. Deze dienen den boom waarschijnlijk ook om voedsel te ver zamelen. Bij de dieren heb je allerlei aar dige voorbeelden van samenleving of sym biose. Het mooiste voorbeeld, dat ik mij herinner, is dat van de heremletkreeft en een zeeanemoon, levende in de Mlddelland- ^che Zee (Fig. 3). De heremletkreeft heeft een week ach terlijf, dat hij in een slakkenhuis moet be waren, om geen gevaar te loopen, door zijn vijanden in stukken te worden gebeten. Boven op bet slakkenhuis zit de zee anemoon, een dier, dat zich met behulp van netelorganen kan verdedigen. Zulke netelorganen zijn draadjes, die de anemoon uitslingert, als hij aangevallen wordt, of als hij een prooi, die hem tot voedsel die nen moet verlammen wil. De kwallen, die in zee leven, hebben ook netelorganen, als je bij öngeluk tegen een kwal aanzwemt voel je een geprik, alsof je in de brand netels gevallen bent Nu bewaakt de zee anemoon het slakkenhuis van de heremiet- kreeft met zijn netelorganen en hij voedt zich met den afval van het voedsel, dat de kreeft laat vallen. Hier zijn beide dieren dus bU de samenleving-gebaat En het. kwaden? kroop hij dus tusschen het kreupelhout door, dat hun veilige schuil plaatsje omringde en ging op zoek naar avonturen. Hij werd werkelijk spoedig in de groote wereld opgenomen. Al een week later deed hij zijn Intrede in het koninklijk paleis en werd er met groote eer ontvangen. Het werd *n ware zegetocht voor hem. Zijn rug glansde ais goud en zijn lange staart hing sierlijk naar beneden. Zijn verschijnen bracht een groote vreugde onder de gasten te weeg. Er ging een applaus of>, toen hij binnenkwam en iedereen riep vol vreugde: „O, de fazant, de fazant!” Zoo was dus zijn droom vervuld. Hij werd bü de rijke en vorstelijke lui ontvangen en mocht bij hun feestmaaltijd tegenwoordig zijn. i Maar och, die arme fazant kon van deze eer niet meer genieten, want hij was ge braden, op een zilveren schotel gelegd en omringd door gebakken aardappelen en doperwtjes. r was eens een groot toovenaar, die, in plaats van een knecht, een bezem steel in dienst had. Wanneer zijn heer hem niet noodig h^d, was de bezemsteel onzichtbaar, maar wanneer de toovenaar een bepaalde tooverspreuk uitsprak, kwam hij te voorschijn, liep af en aan, kromp in elkaar of verlengde zich, al naar gelang dit bij het werk noodig was. In één woord: hij deed alles, precies zooals zijn baas dat ver langde en klaagde of bromde nooit. Deze bezemsteel was een groot raadsel in het oog van den leerling van den toovenaar. Dit was de dertienjarige Philipplno, die al een klein beetje in de geheime kunst was onderricht. Maar hoe het mogelijk was om een doodgewonen stok te laten werken als een mensch, kon hij toch maar niet begrij pen. Hjj besloot dus goed op te letten, als de meester de tooverspreuk uitsprak, want als hij die kende, zou hij immers ook In staat zijn, om den bezemsteel aan *t werk te zetten. Hij droomde er al van, dat hij even wijs zou worden als zijn meester en dat hij dien binnen korten tijd de loef af zou kunnen steken. Eindelijk was hij er in geslaagd de moeilijke woorden te onthouden en zou er gebruik van maken, zoo gauw de toovenaar eens van huis zou zijn. Dit gebeurde wel heel zelden, want de man was erg zwaar en dik, zoodat hij een rijtuig met drie zit plaatsen naast elkaar voor hem alleen moest hebben. Doch op zekeren dag kwam dit rijtuig toch voor, de groote man stapte in en zei tegen Philipplno, dat hij in dien tijd den vloer van de werkkamer moest schrobben „Nu," dacht de jongen, „daar zal ik dan wel fijntjes dien langen bezemsteel bij laten helpen." „Hokus, pokus, lavoratebus,” zei hij, want zoo luidde de tooverspreuk. Onmiddellijk kwam de bezemsteel uit een hoek te voor schijn. „Ga gauw een emmer water halen, om de werkkamer te schrobben!” zei de jon gen. Meteen tippelde de bezemsteel de deur uit en kwam een oogenblik later terug met een emmer water, dien hij over den vloer uitstortte. •Braaf!" zei de jongen, en de bezemsteel was al weer weg, om een anderen emmer water te halen. „kom mij ter hulp, vergeef mij, dat ik eigenwijs ben geweest -en laat mij niet hier verdrinken!” Juist kwam de toovenaar binnen en toen hij die twee bezemsteeltjes zag, begreep hij meteen den heelen toestand. „Hokus, Pokus, finitebus!” zeide hij en met deze tooverspreuk verdwenen de twee houten knechtjes. Toen sprak hij nog *n paar woorden tegen het water, dat meteen begon te dalen. „En Jij, Phillppino,” besloot hij, „hebt hiermee kunnen leeren, dat halve weten schap tot niets leidt. Je kende wel de spreuk, om den bezemsteel in werking te stellen, maar niet die, om hem te doen ophouden. Wacht dus, tot je de heele too- verkunst machtig bent, alvorens je weer aan een proef te wajen.” Z. K. H. Prins Bernhard bracht Woensdag aen bezoek aan de vierdaagsche afstandsmarschen. Te Wijchen, waar de Prins het voorbijtrekken der groepen gade sloeg. heerschte groote drukte 5

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1937 | | pagina 14