c
A-
v
VAN EEN LEEUW EN EEN KATER
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
Gevleugelde Paardjes
L
MAKKELIJK TE WINNEN
DE VPD
TOCH ER IN GEVLOGEN
DONDERDAG 19 AUGUSTUS 1937
r
- F
I
I
■BR?
verbread. Een kijkje op de uttgebrelde werkzaamheden nabij de Hembrug
bracht Flinkerd zijn
de
aan het hof een kater, die niet veel
PICT BROO6
1
die
36-
die
sch
var
Of
van
Vert
geve
dreit
ia bl
Ui
een
volle
niet.
Pr.
gesp
Ge
hebt
gelui
Of D
In z
raai, i
van d<
«lachte
gewees
ten zee
digde i
In pla
echiete
geven,
«lachte
veer g
Toch
lachte
k gew
O.
verscl
die di
gesch
volgt:
Tua
A A.
een si
D. lai
gesch
knech
verda
om g
Op
W. o]
ontmc
is mo
teniss.
De 1
der, 1
het g<
dt)k a
moet,
Verda
doch
Nad
had f
dat hl
het b<
O. 1
gegeve
kort r
inderd
en sch
ke vai
gewee;
de pi;
hoogte
gewaa
Daa:
tuige.
Deze
een h
getuig.
Pres
gezind
Geti
ook nl
Ever
verkla
dat Vi
dat hj
heele
V«
o» v
dat
ver*
8p
Vervr
Han: Zeg Ton, hoe zou je dat oplossen? Er
was eens een ezel, die gebonden was aan een
touw van twee meter lang. Vier meter van hem
af lag een hoop hooi, dien de ezel graag wilde
hebben, want hjj had honger. Hoe kreeg hij
het hooi?
Ton: Ja, zeker, denk je nou werkelijk dat ik
me laat beetnemen? Als Ik zeg: „Ik geef het
op", dan zeg JU natuurlijk: „Dat deed die an
dere ezel ook!"
Han: Heelemaal niet hoor. Denk maar eens
na, het is doodeenvoudig.
Ton: Na een poos nagedacht te hebben: Nou.
hoe kreeg hij het hooi dan?
Han: Wel, hU liep er naar toe en at het op.
Ton: En je sel, dat de ezel aan een touw
van twee meter gebonden was?
Han: Ja, maar Ik niet gezegd, dat het andere
eind van het touw ergens aan vast zat. Dat
maak je er zelf maar bij.
Richard Tauber luistert naar Fritz Hlrsch,
die met zijn gezelschap in het Kurhaus
te Scheveningen optrad en wien hij
In diens kleedkamer kwam epzoeken
heerscher van hemel en aarde heeft niets
onnoodigs gemaakt. Hij heeft in Zijn wijs
heid de vliegen geschapen om den machti
gen hun onmacht te toonen. Ondanks hun
kracht en macht zijn zij niet in staat een
zóó zwak leger van kleine dieren te over
winnen. Voor dit doel zjjn de vliegen uiterst
nuttig."
De kalief was heel tevreden met het ant
woord van den wijzen waarzegger en
klaagde nooit meer.
Zbo is het ook met u heer leeuw. Wan
neer gij de brutaliteit van deze dieren maar
al te smartelijk ondervindt, is dit slechts
een les van boven. Voor iedere smart be
staat echter eea geneesmiddel en als deze
dieren dan niet met geweld te verdrijven
zijn,, zullen we een list uitdenken. Wat de
eéh niet kan, kan soms een ander. We heb-
de ontdekte tempels In de
dessa Gebang, ten Noorden van den grooten weg Djokja-Solo, in Midden-Java. Deze Hindou-bouwwerken
dateeren vermoedelijk uit omstreeks 800
In si
Soiand
deels a
nog bij
W 1
Wet di
**t, b
feit.
Goede maatjes op den osten Noord-
Brabantschen Schapenfokdag welke
Woensdag vanwege het Texelsche
Schapenstamboek voor Noord-Brabant
in de overdekte veemarkthallen te Den
Bosch gehouden werd
uit drie stukken is samengesteld, namelijk
twee breede middenstukken en aan weers
zijden een scherpen vangtand. Wanneer de
larve zijn vangapparaat niet gebruikt,
draagt hij het toegeslagen tegen den kop
(Flg. 4). Ziet hij een dier, dat hem geschikt
lijkt als prooi, dan wordt het „vangmas-
ker” plotseling uitgeslagen en wee het dier,
dat er kennis mee maakt. Het heeft niet
veel meer in te brengen. Een vraagstuk is,
hoe een dier, dat heelemaal op het land
leven is ingericht, het klaarspeelt, om niet
te stikken. Wel, hij heeft in zijn lichaam,
net als andere insekten, adembuizen, die
uitkomen in op kieuwen gelijkende plaat
jes, aan weerszijden van het achterlijf.
Door water in den darm te pompen en weer
uit te stooten, kan nieuwe zuurstof in het
lichaam worden opgenomen, daar de plaat
jes met den darm in verbinding staan. Na
eenige jaren is de larve wat je zou kunnen
noemen volwassen. Hij kruipt dan tegen
een plantenstengel op, de huid barst aan
de rugzijde open en de glazenmaker of libel
kruipt er uit, om zijn roofwerk als volwas
sen dier voort te zetten, net zoo als hij
het als larve deed, maar nu vliegend."
„Toch zijn ze mooi," zei Mientje, terwijl zij
de doorzichtige vleugeltjes van een libel
bekeek, die vlak bij haar neergestreken
was.
„Zeker,” antwoordde Henk. „Maar nu
nog wat. Wisten jullie, dat ze in sommige
streken van ons land die dieren wel paard
jes .noemen?” Neen, dat wisten de beide
meisjes niet. „Dat zijn dan gevleugelde
paardjes,” merkte Toos op, net als dat
paard, waarvan je in de Grieksche mytho
logie leest. Hoe heette dat ook weer?”
.Pegasus,” antwoordde Henk. „Het was
het paard, waarop de dichters veronder
steld werden den dichtberg te bestijgen.”
„O ja," herinnerde Toos zich.
Mientje wou nog weten, of de libellen, at
paardjes, zooals zij ze voortaan noemen
wilde, nog familieleden hadden. ,Ja zeker,
de haften of eendagsvliegen en de termie
ten. De haften leven als larve een heelen
tijd in de modder en als volwassen insek
ten maar eenige uren, gedurende welken
tijd zij ook nog eens vervellen. En de ter
mieten ja, als we daar over gaan pra
ten, zijn we het eerste uur nog niet klaar
en we hebben beloofd op tijd thuis te zijn
voor het eten, dus basta.” ,Jk vind die haf
ten vreeselljke ijdeltuiten” merkte Mientje
op. „Foei, als je maar een paar uur te leven
hebt, dan nog een nieuw japonnetje aan
te_ willen trekken.” Dat werd met zoo’n
ernst gezegd, dat ze allen in een lach scho
ten. Maar Henk had gelijk, de tijd ging
voorbij en dus werden de fietsen maar
weer bestegen en over den door de zon ge
stoorden weg naar huis getrapt, waar ze
juist bijtijds aankwamen.
woonde ergens, hier een heel eind
vandaan, eens een leeuw. HU regeerde over
de dieren in den omtrek en zij volgden zijn
bevelen stipt op en dachten niet anders of
hun gelukkig bestaan lag in het feit dat
hij zoo krachtig het land bestuurde.
Zoo vergingen tal van jaren en na
lente van de jeugd en de kracht van de
zomerjaren, kwamen de jaren van den
herfst en den winter en de leeuw werd grijs
en zijn lichaam krachteloos. Zijn oogen
werden zwak en zUn tanden gingen los
staan, zóó los, dat hij nauwelUks meer kau
wen kon. Ja, het kwam zelfs zóó ver, dat,
telkens wanneer hij zijn dutje deed, na een
of anderen buit verteerd te hebben, zUn on
derlip openviel, zoodat zijn gebit zichtbaar
werd. Dan kwamen de muizen en aten de
vieeschresten op, die tusschen zUn tanden
zaten. Daardoor kon de leeuw niet rustig
slapen en schrok ieder oogenblik wakker.
Het was ook niet mogelijk de muizen te
vangen, want ze lieten zich alleen zien,
wanneer het donker was en al zijn over
gebleven kracht baatte niet tegen de bru
tale roovers.
In die dagen was de wolf grootvizier van
den keizer en hij had toegang tot alle ver
trekken van heer Leeuw. Op zekeren mid
dag trad hij diens privé-vertrekken binnen
en de leeuw vertelde hem toen wat een
last h|j van de muizen had.
„Machtige heer,” antwoordde de wolf,
„uw toestand is nu precies hetzelfde als
die van den kalief van Bagdad en den
waarzegger I”
„Wat was daar dan mee?” vroeg de leeuw
nieuwsgierig.
„Wel," zei de wolf, „een van de kaliefen
was beroemd om zijn macht en grootheid.
Op zekeren dag kwam een bekend waar
zegger zijn 'kamer binnen. Het was zomer
en de vliegen maakten het den vorst danig
lastig. De kalief richtte zich tot den ge
leerde en vroeg:
„Waarom zUn vliegen eigenlijk gescha
pen? Wat kan Gods wijsheid daar mee be
doeld hebben? Behalve dat zij' geen nut
hebben, zijn ze bovendien nog vies en ge
vaarlijk!"
„Kalief, heerscher,” zei de waarzegger en
kruiste zijn armen over de borst, „God de
staan, dus zien kan ik Je niet, wel?
Jan: Neen.
Piet: Goed, doe nu al het geld wat je bU je
hebt in je rechter broekzak.
Jan: Ja.
Piet: Neem nu al het geld in je rechterhand,
strek je arm naar voren en houd den duim van
je linkerhand tegen den duim van je rechter.
Klaar?
Jan: Ja
Plet: Wel. je hebt heelemaal geen geld in je
zak. Mag ik asjeblieft m’n toffee hebben?
Piet: Wedden om een toffee, dat'üc, zonder
te kUken kan zeggen hoeveel geld je in je zak
hebt?
Jan: Dat zou ik wel eens willen zien.
Plet: Kijk. Ik ga met m’n rug naar je toe
t Was haast te warm om je te bewegen.
Dat zeiden de menschen in de stad alle
maal. Maar toch waren de jongelui Van
Voorden, te weten: Henk, Mientje en Toos
er op uitgetrokken op de fiets. Het was nu
zoo mooi aan de Vennen en Henk had al
dat moois zoo lang moeten missen, dat de
drie besloten hadden er in weerwil van de
warmte op uit te gaan. De clubleden Rob,
Evelien en zelfs Kees hadden geen lust ge
had, zU gingen liever zwemmen.
Het was heerlijk stil bU de Venden. Nau
welUks een rimpeltje bewoog het spiege
lend watervlak en de breede bladeren van
waterlelies en de kleinere van kikkerbeet
Draken het eentonige van het zilveren wa
ter. Eens voor al hadden de clubleden
ben
te doen heeft, dien zullen we voorlooplg als
wachter aanstellen.”
Dat was een goed idee.
Kater Flinkerd werd gehaald en hU werd
aangesteld als wachter.
„Eigenaardig,” zei hij tot den koning der
dieren, „reeds lange jaren leef ik aan het
hof en nooit heeft iemand mjj een blik
waardig gekeurd. Ik was zwak, klein, laf
en nu, nu blUkt het dat ik toch wel ergens
goed voor ben!”
Waar Flinkerd maar verscheen, verdwe
nen de muizen. Maar hij wachtte zich er
wel voor er eentje te dooden. HU verhin
derde alleen maar dat zij zich dicht bU dén
koning waagden, zoo dat deze gerust kou
slapen.
Flinkerd, dien men vroeger nog niet had
zien zitten, werd een van de beroemdste
onderdanen uit het rUk. En hu voer er zelf
ook wel bU, want hU verdiende nu een
prachtig salaris en kreeg het beste eten
uit de koninklUke keuken.
Op zekeren dag
oudsten zoon mee.
„Almachtige koning," zei hU, „dit is mUn
oudste zoon. HU verstaat de hofetikette
uitstekend en weet er alles van hoe zich
te gedragen; ik zelf zou graag enkele da
gen verlof hebben om mUn familie met
een bezoek te vereeren.”
De koning had er niets geen bezwaar
tegen en Flinkerd vertrok, terwUl zUn zoon
zUn plaats innam, nadat hU beloofd had
zUn plicht nauwgezet te vervullen. Dat
deed hU maar al te goed.
Want hU zocht dag en nacht het geheele
paleis door, doodde zooveel muizen als hU
maar kon, zoodat er spoedig bergen in de
kamers lagen en rustte niet voordat er
geen muisje meer te vinden was. Toen ging
hU wat liggen slapen.
Flinkerd'kwam thuis. HU had goeden zin,
had zUn familie weer eens gezien en dacht
nu weer met frisschen moed zUn ambt te
aanvaarden. Maar toen hU dé bergen ge-
doode muizen zag, werd hU grijs van
schrik, greep zUn zoon bU het rechteroor
en schreeuwde
,JU allemachtige sufferd. Nu heb je me
de mooiste en belangrUkste betrekking ge
roofd, een eervolle positie die ik aan het
eind van mijn leven heb verwonren. Be-
grUp JU dan niet dat we alleen in aanzien
zUn bU den koning, zoolang de muizen hem
plagen! Waar dienen wU voor als er geen
muizen zUn?"
En zoo schold hU nog een half uur lang
op zUn zoon, maar dat hielp ook al niets.
Want al gauw genoeg bemerkte de leeuw
dat er geen muizen meer in zUn paleis leef
den en hU riep den wolf en zei:
„Wat denk je? Zullen we Flinkerd maar
niet ontslaan? Als hU niets uitvoert, kun
nen we hem ook niet te eten geven!”
De wolf was het daar roerend mee eens.
„Flinkerd is muizenvanger,” meende hU,
„er zUn geen muizen meer, dus....!”
En er gebeurde jgfct hU zelf gevreesd
had: Flinkerd werdrontslagen en hU was
weer de arme onaanzlenlUke hovetypg van
weleer.
afgesproken nooit witte waterlelies te
plukken (Fig. 1). Het was trouwens bU po
litieverordening verboden. Zoo nu en dan
werd het oppervlak van het water even be
roerd door een visch, die boven kwam.
Waar het helder was, kon je allerlei wa
terdieren zien, kevers en torretjes. Maar de
mooiste insecten waren de libellen (Fig. 1).
Vooral de blauwe waren talrijk, minder
zagen ze de heele groote, met een bruin
lichaam en groote oogen. NatuurUJk werd
Henk gevraagd wat over de libellen te ver
tellen en zoo begon hU zUn verhaal: „De
libellen, die wU zoo mooi vinden, zUn
eigenlUk rasechte roovers. t Zou mU niets
verwonderen, als wU er straks een zagen,
die een vlinder of een andere libel, die
kleiner is, dan hij zelf, te pakken neemt.
Trouwens ze zUn het van jongs af niet an
ders gewend, dan op roof uit te gaan. Van
sommige libellen legt het wUfje de eieren
met een legboor in rietstengels, bU andere
worden de eieren zqnder meer in het water
gedeponeerd. De larf, die uit het el komt
heeft een zeer eigenaardig grijporgaan
(Flg. 3). Het bestaat uit de onderlip, die
FOTOREPORTAGE
van Tientsin opgericht
De strijd in het verre Oosten woedt met ongekende hardnekkigheid voort.
Barricades van zandzakken en prikkeldraad worden door de troepen in de straten
r?