VAN OUDE SPREEKWOORDEN
D
I
I
H
Den Herfst droop van den Hemel
Nu: remplaceeren
DE RIJPSCHE LEGENDE
ZATERDAG 21 AUGUSTUS 1937
van
Prijswinnaars
Het nieuwe raadsel
baar
Oplossing vorig raadsel
BRABANTSCHE BRIEVEN
i
W ONS PRIJSRAADSEL
Kee had ginnen voordeeligen
Hemelvaart
Een exemplaar, dat niet
meeviel
„Meesters zoontje perst met een
koud ijzer"
Hoofdschuldigen zijn voetgangers
en fietsers
PRACTISCHE BROOD-
BELECCINC
OORZAAK VAN VERKEERS
ONGELUKKEN
Puzzelen is een mooie geestesarbeid,
welke tot steeds grooter lief
hebberij en interesse voert
Besproken
Verzaking
Ontbieden
Onzichtbaar
Onkundig
Beduimeld
Ontkenning
Verzadigd
Verhalen
Verdienste
Onwettig
Gezondheid
Vertroosting
Doorzichtig
en
„Wist jij ook
i
1
OMDAT IK GRAAG
PRIESTER ZOU ZIJN
het kalf i
Be ken
Verking
Ont den
On
On dig
Be eld
Ont ning
Verigd
Ver. len
Verte
On tig
Ge heid
Ver ing
Door tig
I-
i
n
■ij
het
mej.
blad
cantletyd
Dat als
schap en geloof.
In
en
..Ben lastig exemplaar? O nee!
Maar toch viel t hier en daar niet mee;
BU 6 en 13 was X lang studeeren
En telkens anders weer probeeren.
Die spreuk voor aan kwam goed te pas:
Tc Wed, dat k er nooit gekomen was.
Als deze hulp was uitgebleven,
Misschien- is ze ook expres gegeven.
Opdat deez’ tocht voor groot en klein
Niet al te zwaar zou zUn?"
mevr.
Utrecht;
Haarlem.
I
I
*s Middags ben ik gaan proppen. Maar X liep
op feestvergadering uit. Nog altU goot X.
Druk hing den erf bepeerld van zilveren drop
pen. die lichtten deur den duisteren dag. Trul’s
goudsblommen vingen de vleug licht, die nog
vloeide daar eikens over den ender henen.
En als zonnespatten, gemorst van den hemel,
zoo plekten die felle blommen in X diepkleurig
loof, dat donker was van overdadig water.
De zilveren „varens" van X buigend wilgen-
loof hingen zwaar neer van X nat en gestaag
peerlden de droppels van X puntig geblaart In
X diepkleurig loof, dat donker was van over
dadig water.
Zwart doften de rieten daken teugen den
zilveren dag. De kleuren van X landschep wa
ren dieper geverfU.
En steeds, altijd plensde en drensde den re
gen in X gulzig gewas, dat verwaasde onder 'nen
druifkleurigen tule.
X Kleurig blomblad dreef weg, over den nat
ten eerde. De zonneblom regende leeg. Bruin
herfstgeblaart verging op de wegels. En alty
willen dit ten minste als voorbeeld
er een van het kleermakersgilde,
vond men het nog bij de oude
beteuterd te kijken; Dré IÏI stond daar,
de natte, zwarte haren over z'n gezicht,
kromme armen efkens versteend onder
plensregen en Trui naderde, naderde!
En toen hop! ’n kat kiln X nle rapper,
wipte Dré III ’nen boom In, slingerde van tak
Zoodat de beginletters de spreuk: .Deugd
verheugt** leveren.
Oplossingen worden tot Donderdagmiddag 12
uur ingewacht bij den heer G. M. A. Jansen.
Ruysdaelstraat 60. Utrecht.
Een der toegezegde „dito's", in ons
vermeld.
Uit onze woordreeks links moeten dus tel
kens eenige letters In het midden vervallen,
zoodat men Xechts op elke rij den kop en den
staart van het woord links aantreft. Op de
plaats der puntjes moeten dan letters worden
geplaatst, welke een nieuw woord doen ont
staan. De beginletters van die ingelaschte stuk
ken geven van boven naar beneden een regee-
rings-college te lezen.
vochtig!
greep
ter!”....
Even later reed hij weg met z’n oude flets en
verdween om een hoek. Maar Jang waren mijn
gedachten nog bij hem. Dan dacht ik aan Don
Bosco, die zooveel priesters had gevormd, ontel
bare missionarissen had uitgezonden en aposte
len had opgeleid voor het eigen vaderland. HU
zou ook mU helpen door mij iemand te zenden,
die door een offertje dezen jongen in staat zou
stellen priester te worden.
P. H. KREMER, Sales laan
Studiehuis Don Bosco,
Leusden-Amersfoort.
naar tak deur X druipend loof in dertig se-
condekes zat ie in de dakgoot. Ik docht da'k
bezweek. Maar mee 'n .gewoon” gezicht docht
ik ging ik mee den emmer naar de pomp
en toen liep ik „per ongeluk" teugen Trui aan.
„Voeren gullie uit??”
„Wie gullie?”
„Wie gullie?? Gullie!”
,Eh.... eh.... ik snap oe nle, Trui.” Meteen
begost ik te pompen. Toen hoorden we boven
ons ’nen bons. Dré III was deur X dakraam den
zolder opgeklauterd.
Trui naar boven. Ze trok *r slaapmuts nog *n
bietje vaster net ’nen veldwachter die op
dieven uitgaat en eerst den sturmband van z’n
pet om z’n kin doet en ik naar buiten. Ik
floot 'n slsserke. maar Dré III had X onraad al
bespeurd, zat alweer in de goot. Rende om X
huls! Sjuust als ie den hoek om was. kwam
Trui’s slaapmuts deur X dakraam gestoken.
„Zeg!!”
.Ja, Trulke?”
„Ik zie ’m nergens!”
„Wie?”
„Wie ie....?l Wel snotverdikke!”
„Ja? Wie? Wat zoekte gU toch, mensch?"
H aan swe - a er t geeft Hans
wee rt.
IO- E V erd in G E N geeft Everdingen.
11. u in Th - n oor n geeft Uithoorn.
IX 1/10 D G gram ster voor t b
dn geeft Gramsbergen.
13. Ter W is bel - b p geeft Ter
wis pel.
e Katholieke Unlversltelt steunen
is een praktisch apostolaat en
een ware Kruistocht voor weten-
Naar aanleiding van vragen van verschillen
de Inzenders, moeten we mededeelen, dat het
inderdaad soms doch lang niet altUd!
voorkomt, dat men uit de reeds gevonden num
mers het geheel weet te bepalen, en aldus de
open plekken vullend, een fllnken aanloop
krijgt tot het voltooien van het gansche pro
bleem Puzzelen is een mooie geestesarbeid,
waarbij de combinatie van goed nadenken en
handigheid tot steeds grooter liefhebberij en
interesse voert!
oor hen, die het laatste deel van den „va-
cantietijd’’ nog willen benutten voor een
fllnken fietstocht of 'rr picknick, komt de
vraag aan de orde, hoe de mee te nemen pro
viand het best gekozen en het doelmatigst tij
dens den tocht bewaard wordt.
’nen gouwen keersengloel glansde, die werm
spreidde over oew gezicht.
En als we thuiskwamen.... X ontbijt....!
Trui, dieën goeien mopperpot, die alles be
grepen had, ze had 'n tafel gedekt allee,
twintig sneeën boerenmik, bottrammen zoo groot
als de'bbrden, zoo dun als maar kon, glejen mee
den smakelijken koffie en spek-mee-eiers naar
binnen, zwijgend, smakkend, smullend, of we
in X water den bojem uit ons njaag verloren
hadden! En toen, amico, toen de eerste pijp.
Toen dieën rust in X duistere huiske. waar
zwakskes 'nen turf smeulde in de plattebuis. ik
m’n Zondagsche krant nam, Dré III 'nen brief
naar huls ging schrijven en Trui d’r eigen ging
.jnoolmaken" veur de Hoogmis! Hah zo’nen
heelen gosganschelyken dag van ruischenden
regen, die mensch en dier en gewas verkwikt
X is éénen balsem veur oew zielement, dat nou
en dan. Hjk 'nen vergeelden struik, snikt naar
’nen dag van regen en rust. Regen, die daauw
is aan oew oogen, die pijn dejen van zonne
brand. Die zalf is op oew vel, dat ard wierd in
den onbarmhartigen akker!
Volgende week komen m’n zeun en schoon-
dochterke uit Amsterdam. Wat zullen ze ge
wonnen hebben aan d’ren ..kleinen’’ Dré, die
z’n eigen veurgenomen hee, vidér en moeder te
gaan halen mee de sjees (ik mag nie mee!) en
van plan is z'n moeke op te Uilen en veurzlch-
tig in den wagel te dragen
Hij lipt X *m!
Want hi) is dol op z'n moeder, dat heb ik de
leste weken veul gemerkt enhij is sterk
als twee groote kearels samen!
Hij is
Mijnen trots! Déër!
met zijn aanteekenboek in de hand, wat zou
hij een schat hebben verzameld, die nu allang
verloren is! HU zou honderden gilde-spreek-
woorden hebben kunnen opteekenen, die wU
nu niet meer hooren.
an deze soor? spreekwoorden nu, welke,
naar wU meenen, schier alle vergeten zUn,
kennen wü er nog één meer niet, en
men. X Is
een eeuw
afeesters, die de
p in wier werk-
ivolgd werden en
den papperigen eerde en wentelde schouwers
Bbrst, beenen en armen deur dieën lekkeren,
smeuïgen eerde.
Wat 'nen boer stak daar in dat sterke, schon
kige corpus! Alleen den echten, den geboren
boer kan zóó van den grond houwen, dat ie ’m
’ns 'nen keer mot voelen koeken aan z’n heele
lUf!
Ik hoorde 'm zuchten en steunen in dieën
zwaren grond, waar ie z’n eigen deurtrek, als
deur den stroop. Ik hoprde ’m zacht lachen als
er per ongeluk "nen steen in z’n vel drukte.
„Sodejuu,” bromde-n-ie, sprong op z’n han
den, de beenen in de locht en zoo zoo liet ie
z’n eigen, al schaterend, weer blank regenen.
Viel om en den modderpap koekte weer aan z’n
vel. Hah! *k Had geren meegedaan! Wat genoot
dat jonk van Gods malsche, rijke schepping!
AlsjaDaar naast de deur stond 'nen vol-
geregenden stalemmer. En terwijl Dré III daar
op z'n handen stond, de modder Ui stralen over
z’n huid kroop, goolde-n-ik de deur los. pakte
den emmer én veur le op z’n vobten stond
in zijnen schrik, klatste-n-lk den vollen emmer
over ’m uit, dat den slik in den ronde spetterde.
HU hijgde, lachte, z'nen lach klókte deur den
sUllen morgen, die enkel water en wind was.
Ineens we schrokken allebei. Daar kwam
mee veul bombarie Trui afgezet! Ik stond daar
in m’n hemd, mee m’nen leegen emmer 'n bietje
mee
mee
den
tjj veur de deur staat.
Tc Wierd wakker in ‘n rnalsch gerulsch, dat
klaste en kliederde, sturmde en striemde om
m’n stille huiske, waarin den vroegen Zondag-
mergen wemelde in nog diepen duister.
D’n herfst spookte In de schouw, gieterde
over X dak, kledderde teugen de blinden. Ik
hoorde den notenleer z’n natte „veeren" dgur
de buien' fileren en wUdweg, daar loeiden de
sturmen deur X bosch.
De regenton liep over. En mee m’n oogen nog
zèg ik in de bedstee den heelen buiten
blinken in donkere waterglanzlngs.
Lekker zoo nog efkens te liggen in X dons-
werme bed. terwUl daar buiten den herfst van
den hemel droop.
"k Voelde den lach om m’nen mond krullen,
*ls Ik daarbuiten X najaar hoorde tieren deur
deuzen vroegen mergen van Maria Hemelvaart,
waarin straks de blanke keersen zoo rUk en
duuzendvoudig branden zouwen in X diepe bruin
van de donkere hoeken in ons kerkske.
X Docht ennlgt gerucht te hooren in den
huis. Ik luisterde efkens scherp, dat m’n ooren
?sn binnen knapten, in X werm dons van X
bussel. Ja den kleinen Dré was op. Veurzich-
tlg hoorde-n-lk 'm X raam van d'opkamer slui
ten. De Westerbuien waalden bU 'm binnen.
-Do’s goed,” wierd er ineens naast me ge
bromd.
•Docht da ge nog sliep. Watte is goed?”
.Dat le de raam dicht doet X regent anders
bin rrrrr...-. zzzt
T™1 slieP weer, gerust als ze was. m’n pronte
wgr.. dat heur huiske nle besmeurde.
Schuin glee heuren bruinen kop van X kussel.
X Witte slaapmutske stond op *r rechterwenk-
b**»uw en zoo zonk ze weer weg, In den gerus
te slaap van den Zondagmergen. nou X ‘n
langer lelën koet.
r is een soort, of liever: er zUn twee soor-
H ten van spreekwoorden, die men Gilde-
k-J spreekwoorden zou kunnen noemen, mits
men hier, als men sedert meer dan twee en een
halve eeuw toch doorgaans doet, onder „gil
den" ambachtsgilden verstaat. Die spreekwoor
den zijn geboren bU den arbeid, en in de gilde-
gatners en gUdeherbergen.
De eene soort is algemeen, de andere weinig
bekend.
De eerste namelijk zijn zulke spreekwoorden,
die ook bulten den beperkten kring van X gilde
ingang gevonden hebben en in de algemeene
apreek- en schrijftaal zUn overgegaan, na
tuurlijk omdat ze, ofschoon aan een ambacht
ontleend, door elkeen begrepen worden en een
beteekenls hadden, welke voor ruimer toepas
sing vatbaar was. -
„Men moet het Uzer smeden, terwUl het heet
is”, is buiten twUfel uit bet smidsgilde afkom
stig, maar algemeen eigendom geworden en op
alle voorkomende zaken toegepast; ja, de poëten
maakten er zelfs een minnebeeld van en onze
grootste dichter Vondel Het in zUn Gysbreght
de zielen gloeiend aaneensmeden.
Zoo kwam uit het timmermansgilde: „Alle
boüt is nog geen timmerhout”, uit het metse
laarsgilde: „Kalk en steen metselt goed”, uit
het houtzagersgljde„Van dik hout zaagt men
planken” in de wandeling; en meer voorbeel
den aan te halen is onnoodlg, daar elk ze kent
of in de spreekwoordenboeken vinden kah.
Met de andere soort van gilde-spreekwoorden
is het niet zoo gesteld; zU zijn meerendeels, of
bijna alle, tegenwoordig reeds vergeten.
WU bedoelen zulke spreekwoorden, die bin
nen den kring van het gilde, waar zU geboren
werden, beperkt bleven, hetzij omdat ze In te
nauwe betrekking tot den arbeid of tot de huis
houding van het gilde stonden, hetzU omdat ze
in de ambachtstaal ingekleed waren, en in die
livrei van het gilde daarbuiten geen opgang
konden vinden.
NatuurlUk moeten er onder deze spreekwoor
den ook verscheidene zUn geweest, welke In zin
en beteekenls overeenstemden, maar bU ver
schillende gilden verschillend van Inkleeding
en uitdrukking waren, en hieruit mag men bet
gevolg trekken, dat het getal dier spreekwoor
den weleer niet gering moét geweest zUn; maar
tevens verklaart het, waarom zU tot de meesters
en gezellen van één ambacht bepaald bleven,
waar bovendien ook de scherpe afscheiding van
ambachten door de inrichting van het gllde-
wezen toe meewerkte. Immers de leden van
hetzelfde gilde hadden hun eigen plaatsen van
bijeenkomst of gUdeherbergen, waar allerlei
Welvarens uithingen, b.v. Het Schoenmakers
Welvaren, Het Kuiperswelvaren, enz., zooveel
ambachten, zooveel welvarens. Dé&r werd geen
vreemde eend geduld en de taal van het am
bacht gesproken.
Had eens, vóór een goede anderhalve eeuw
of vroeger, een taalgeleerde, met den geest be
gaafd een groot „Woordenboek” samen te stel
len, al die ambachtskroegen kunnen bezoeken
Hoofdband, met gekruiste banen,
welke het haar bff iedere sport in
weer en wind „netjes houdt"
Toen plensten zes harde slagen uit de steert-
klok in de diepte van den stillen huis.
Öi 'k was klèèrwakker.
Duidelijker vernam ik nou X veurzlchtlg ge
stommel van Dré III, die dus opgebleven was.
Zachtekens kraakte den trap van X opkamerke.
HU was op bloote voeten, docht me. ’k Hoorde
’m X achterhuis Ingaan, als ‘nen dief de deur
losgrendelen en toen, toen gulpte ’n sturm-
vlaag naar binnen, da’k den klammen mer
gen heel lochtekens Voelde gaan over m’nen
wermen kop. In de bedstee. Ik róók X water,
rook X natte boamenloof, snoof 'nen vleug herfst
In m’n keel.
Zou ie.
De deur ging weer zachtkens dicht. X Na-
jaarsgerucht was weer bulten.
Maar nou kost ik X In bed ook nle langer
uithouwen. En stlllekes. veurzlchtlg begost ik
m’n eigen los te maken uit de dekens, uit de
wermte, uit den duister van den bedstee. En
als ik elndelUk de kouwe plavuizen aan m’n
voetzolen voelde, dan zee Trui: „BlUft er toch
nog 'n uurke In, jonk; wa zulde zoo vroeg tob
ben mee deus kwaje weer, ga-d-’n miske later
van
Nog efkens hield ik me stil. Toen was de kans
schoon, 'k Schoof in m’n klompen, trok m’n
werkbroek aan en als ik even later deur X
raamke van X achterhuis gluurde, dan.... dan
voelde-n-lk den punt van m’nen lever omkrul
len van stil plazler.
Daar stond er eenen den kop van den Zon
dag af te buten, da’k er eigens belust van wierd.
Blank schimde z’n steuvlge jongenscorpus ach
ter 'n kralekesgordUn van gldtenden regen. Ik
hoorde ’m asemen van gulzig genot onder deu
zen malschen douche, die veur 'm van den hoo-
gen hemel viel. En kledderde op z'n schokkende
vel. ’Nen bruinen nek, van den arbeid in den
akker, teekende scherp langs zUnen blanken
rug. Liep in ’nen langen driehoek van z’n kin
over de royale, kloeke borst. Toen toen zag "k
"m efkens aandachtig kUken naar den papzach-
ten bojem. Tc Meende dat le stlllekes lachte
jawel, daar ging ie liggen in den wannen slik,
Onder de inzenders van een goede oplos
sing worden weer zes fraaie pnjzen verloot.
Boterhammen en broodjes, belegd en in bo-
terhampapler verpakt, brengen ons al een heel
eind in de goede richting; alleen ze hebben
nogal wat te lUden van de warmte: ze worden
droog en wat er tusschen de sneetjes is ge
spreid. verliest aan oorspronkelUke frlschheld.
Kaas is misschien wel de meest gekozen „be
legging.” Geen wonder, want ze helpt daad-
werkelUk onze wandelaars en fietsers aan een
waardevolle aanvulling van de verbruikte
krachten; maar.... het plakje kaas, dat er
thuis zoo aanlokkelUk uitzag. boet op de reis
wel wat van zUn ulterlUk In. Kunnen we daar
aan Iets veranderen?
Ja!
Probeert u het eens met de hulp van een
paar tomaten of een *kropje sla beide intus-
schen ook nog pcachtmlddeltjes tegen den dorst.
Hoe?
U legt op een gesmeerde snee brood een paar
plakjes tomaat of een frlsch blad kropsla; déér
op komt het plakje kaas en er overheen wordt
een tweede boterham gelegd, ook weer eerst
bedekt met tomaat of sla.
Op die manier droogt de kaas niet uit tot
het beruchte vettige harde plakje: ze blUft
zacht en soepel, terwUl én de smaak van de
tomaat én het frissche van de sla uitstekend
passen bU het hartige van de JÉ*s.
X Is maar een weet! y
■y—e oorsprong van de namen onser meeste
1 steden, der dorpen vooral, verliest zich in
den nacht der eeuwen. Van enkele even
wel geeft de traditie ons de beteekenls, al moge
die dan ook betwUfeld of weerlegd worden.
Zeker is het, dat ze In den mond van het volk
steeds bleef voortleven. Zoo verhaalt men, dat
in het begin der 15e eeuw ten Oosten van het
reeds in de 13de eeuw bekende dorp Graft, een
schoone, breedgetakte lindeboom stond. In de
nabUheid van dien boom, die door zUn lommer
den voorbUganger een. welkome rustplaats
bood, hadden de vrome dorpelingen uit
den omtrek een kruis opgericht, waar jaar-
Ipks een „ommegang" gehouden werd. Zoo ge
viel het In het jaar 1404, dat men weer in
statigen optocht den Lindeboom naderde, en
toen de priester stil stond onder het lommer,
viel er een „grooten wonderljjcken Rups” uit
de bladerkroon voor zUn voeten. Verbazing over
de schoone, prachtige, nooit te voren zoo ge
ziene „RUp", als de volkstaal het insect noemt,
beving de menigte, en het gerucht ervan ver
spreidde zich heinde en verre. Langzamerhand
werd X gehucht, dat allengs tot een welvarend
dorp uitgroeide, alleen nog maar met den naam
van De RUp, (de Rups) aangeduld.
We „ontcUferen" onze 13 rebussen als volgt:
1. door N S pUl-1 k geeft DoornspUk.
2. E in D h op en voor p v geeft
Eindhoven.
3. ui met t ui met h z en geeft
Uithuizen.
4. G e ndr in gen geeft Gendringen.
5. 2-maal De ms v aan t voor n r
geeft Dedemsvaart.
6. vóór S ch op e n voor p t geeft
Voorschoten.
7. E G m In D voor 1 e b in N en
geeft Egmond-Binnen
3. ru In er geld voor g w voor e o
geeft Ruinerwold.
regen, régen, gietenden regen, die ruischte over
X gewas In de zwaardragende akkers, in X weel
derige boomenloof, in de wegnevelende koren
velden.
De lamp most op in’ de Gouwen.
„Zo’n weer mee de feesten.” zuchtte den bak
ker, die bU al zUnen energie toch gaauw In den
piepzak zit. luk ge weet.
Maar nou trok le toch soo*n bezorgd fiesele-
mie. om ons op gaonk te krUgen! Dat 'm best
gelukte.
Daar wierd. nadat gegeven was. gin kaart
meer aangeraakt. En heel den middag hebben
we zitten vergaderen, leder mee 'n busselt je van
dertien kaarten veur 'm. Ze leeën er veul on
der, de kaarten. D’n een rolde ze op en kneep
ze dan toe, als ie iets beweerde. Den ander nam
ze plat in d’hand en sloeg bü eiken lettergeep
X kaartenbusseltje mee den kant op tafel. Den
Flelp zat. in diep gepeins, sjuust of ie Raads
zitting had. figuurkes te scheuren aan klaveren
vrouw. En als we uit malkaar gingen, dan was
er van den stok kaarten nie veul anders over
dan opveegsel.
Kee foeterde, brocht den stok in rekening,
kreeg m natuurlUk nie betaald en moest nog
zes gulden bUpassen veur d’r advertentie in X
feestprogramma. Kee had dus ginnen veurdee-
ligen Hemelvaart!
Maar gezellig wks X!
De lamp op. drukken praat over X feest, h
sigaar en 'n borreltje, nou en dan *n .nommer”
van den Blaauwe, om oe krom te lachen en
toen efkens naar de Ginnekensche kermis, waar
den Blaauwe 'n cadeau moest gaan gooien veur
z'n Aantje.
Zes leege gedeukte bussen op malkaar (drie,
twee, één gestapeld) kreeg ie drie elastieken
ballen veur *n dubbeltje, om dit^ bussen mee
om te smUten. veur prUs.
Nou scheen hum den kermisbaas z’n gezicht
nie te bevallen. In ieder geval, als dieën kearel
heelegaar opzU stond, links van den Blaauwe,
dan mikte den Blaauwe rechts op de bussen,
enkwamen tóch alle drie de ballen achter
malkaar* en mee kracht teugen de kermisbaas
z’n bakkes!
Lieve kripsaus. wat schold dieën kearel mak
keluk en vlot! HU haperde gin moment.
Leut g'ad! Nie om na te vertellen! Maar *n
weer, 'n weer, droppels als oliekoeken, om in
den kermisstUl te praten.
Gelukkig hadden we alle drie onze perepluie
bU ons. Maar, ongelukkig, hebben we glad ver
geten ze op te stekenOch ja als ge leut
hebt, voelde gin regen veur ge thuis komt...,
waar dan dlkkels nóg 'n ekstra „bui" loskomt!
Kom, ik schei er af. XWas 'nen plazierigen
Zondag. Veul groeten van Trui. Dré III en als
altU gin horke minder van oewen
tJLV.
GUI
gilden niet vergeten konden,
plaatsen nog de oude regels^
de oude taal gesproken werd. Het spreekwoord
nu, waarop wU doelen, luidde: „Meesters zoontje
perst met een koud Urer”.
Men ziet het, de inkleeding is die van het
snUdersambacht; doch de zin doelt op Iets, dat
niet uitsluitend bU dit, maar bU alle ambachten
te vinden was, en daarom is het te vermoeden,
dat ook menig ander gilde een spreekwoord ge
had 'heeft van gelUke beteekenls, maar in een
ander pak gestoken. En wat was die beteekenls?
Deze: „Al verstaat eens Meesters zoon zUn am
bacht nog zoo slecht, toch krUgt hU het mees
terschap wel”.
Men weet, dat tijdens het gildewezen niemand
„X ambacht opsetten” noch ..winckel opstellen”
mocht zonder meester en gildebroeder te zUn,
en dat niemand het meesterschap verworven
kon, dan na zUn proef gedaan te hebben en
bekwaam bevonden te zUn, hetgeen zeer nut
tig geoordeeld werd (en het werkelUk ook was)
om de stad van bekwame werklieden te voor
zien en de burgerU goed werk te verzekeren en
alle knoeiers te weren.
Maar waar is een goed gebruik zonder
misbruik? En dit laatste vond hier ten opzichte
der meesterzonen plaats. ZU vormden een be
voorrechte klasse. ZU genoten, In alle ambachts
gilden, zekere voorreclften en vrUheden. „omdat
zU in X ambacht geboren" waren, en hadden
boven de „vreemde gesellen” een goed schreefje
voor. Dit was geheel in den geest der oude
schutsgilden, waar de ambachtsgilden van af
stamden; maar het gaf tot veel misbruik aanlei
ding en werd in het laatst der XVIIIe eeuw
mede 'als een grief tegen het gildewezen aan
gevoerd.
Sommige oude spreekwoorden hadden den
vorm van een vraag. BU zulk een spreek- of
liever vraagwoord behoorde altUd een historie
of vertelling. Voor ieder, die deze laatste niet
kende, was het spreekwoord een raadsel, maar
hierin lag juist de aardigheid. Werd de vraag
gedaan aan iemand, die haar niet begreep, dan
gaf hU een verkeerd antwoord of zette een on-
noozel gezicht; in beide gevallen werd hu uit
gelachen en geplaagd, en het spreukje kreeg
hU niet, of hU moest eerst tracteeren. Zeker is
een aantal dezer soort spreekwoorden, met ver
telling en al, sindslang vergeten; en zoo de
spreekwoorden-verzamelaars al enkele van de
eerste hebben opgeteekend, doch zonder de
laatste er bU te geven, dan hebben zU er toch
niet veel aan.
WU willen er hier een uit de vergetelheid op
delven, dat een eeuw geleden nog in den mond
van ouderwetsche Amsterdammers leefde.
„Wist JU ook van X kalf?” Deze vraag richtte
men tot iemand, die druipnat geregend was,
of op eenige andere wUze een nat pak gehaald
had; en zeker is X niet licht te raden, wat dit
met een kalf te maken had, doch ziehier de ver
telling, die er bU hoorde:
Een slager had een kalf gesmokkeld en het
onder de trap verborgen. Toen de knecht van
den pachter (van de slachtpacht of den accUns
wel te verstaan) kwam, zou hU het niet ontdekt
hebben, als de papegaai niet: „Onder de trapt
Onder de trap”! geklapt had. De slager was
woedend op den papegaai en smeet -hem in den
put; maar de slagersvrouw had medelUden met
den armen vogel, en redde hem. Juist zat Mr.
Psittacus weer in zijn kooi, toen de hond van
den slager, die eventjes In de gracht uit zwem
men was geweest, thuis kwam en de schrandere
groenrok, den bond even nat ziende als hU zelf
was, riep dadelUk: „Wist JU ook van het
kalf?”
Joh. Th. Peterse. Groen van Prinstererstraat
20, Arnhem; N. Smit, C 20. SplerdUk; J. Rei
vers. Grootestraat 07, NUverdal (O.); mej.
Dolly Budde, Heerenstraat 33, Amsterdam (C.);
A. M. Copler-de Roos. Heerenweg 34.
d. Berg, Plein 18
(Ik dacht, ik hou ze ’n bietje aan den praat;
den kleinen Dré vindt dan z'nen weg wel).
„Züde gU vandaag soms alleen maar wakker
geworren. om mU te beduvelen? Zeg?!”
„Mensch ga naar binnen, Ge zy net zo’n too-
verheks mee die slaapmuts op, deur dat dak-
raamke. Als z'oe zoo zien
Trui naar binnen! Vrouwen blUven vrouwen,
amico en „Ijdelheidoewen naam is
Vrouw”, lUk ge weet!
Vóór Trui weer benejen was, had ik alles al
in den steek gelaten, smeerde ’m dwars deur
d’akkers naar de Mark en nam m’n morgen
bad Den kleine had me belust op water, water,
veul water gemaaktAl is X maar tien minuten,
docht ik, nog ’n kwartierke om aan te kleejen
ben 'k om zeuven uur in de kerk.
Lekker dreef ik deur den buiten. X Regende
blaaskes op nfn vel. Drup[>en als kladders spet
terden om m’nen kop. En levers was X stil ge-
ruisch van deuzen natten zomermergen, die
róók naar den herfst!
God! Wat 'nen schoonen Maria Hemelvaart,
deus „vuile" weer!
De poppelieren langs X kerkhof bogen als
rletsteelen onder den malschen Zuidwester. Ik
rag de peerls water, wegflieren uit X klapperend
loof. Hah! Glnmensch, ja ginnen veugel was te
bespeuren. leverans X stil gerulsch van zigge-
lend, plensend. schuimend, kladderend water,
dat striemen over de Mark joeg. Dat als poeier
uit de boomkroonen wierd gejaagd
schuim van den waterkant sUpelde.
En plotselings stond daar m’nen goeien Bles
ermoeiïg naar me te kUken, van boven den
blinkend-natten oever. Ik klakte mee m’n tong.
Bleske knipte de groote oogen. Toen kreeg 'k
'n goel gedacht.
’k Kraffelde den graskant op, sprong in m’n
broek, rolde m’n hemd als 'nen das om m’nen
nek. wipte op m’n perdje, en ree 'm warm deur
de velden en binnen tien minuten stond ie
droog en wel op stal en binnen 'n kwartier was
ik mee m’nen compagnon, onder X gebeier van
de klokskes. op weg naar de kerk. Onder.
de perepluie....! Allebei prontekes opz'n Zon
dags.
Ik kost er niks aan doen, maar onder den
preek zag ik ineens Dré III weer deur de dak
goot rennen en of hU er ook om dochtHU
schupte teugen m’nen voet en knipte 'n oogske
naar me.
Wat 'nen gezegenden mergen!
Alle zonnebrand van de leste weken was uit
ons geschroeide vel gezalfd, in deuzen malschen
dag van Hemelvaart. Misschien had ie ons té
veul deugd gedaan, om er ia de kerk nog nie
'ns efkens aan te denken....! Maar daar was
*n schoone gelegenhe^ om alles goed te maken
mee ’n blanke wykéérs, die we samen opstak-
ken veur den* Altaar van Onslievrouwke, waar
et was de tweede maal, dat hU naar me
toekwam. 60 K.M. had hU er voor ge
daan op z’n oude fiets: men zag er van
alle kanten de armoede uit te voorschUn ko
men het stuur verweerd en verroest, pedalen
zonder het gebruikeUjke gummi, het zadel wat
steviger gemaakt met Uzerdraad. Maar Jan
zelf was netjes gekleed. Den eersten keer, toen
hU gekomen was om te vragen in het huls te
worden opgenomen, had ik hem getroost met
de belofte van het volgende jaar. Waar zou ik
het geld vandaan halen om het aangegroeide
aantal van prlester-studenten te kunnen on
derhouden?
Maar waarom kwam hU nu terug? Wat ver
langde hU nu van me?
We wandelden op en neer in onze lindelaan.
„Zoo! hoe gaat het, jongen? Hoe gaat 1
met vader?”
„Vader is steeds ziek; al sinds jaren!”
„Heb je veel broers?”
„We zUn met zessen: allemaal nog jong!”
„Maar waarom heb je dan toch geen vak
geleerd om thuis te kunnen helpen?”
„Omdat ik priester wilde worden!0
Jan heeft goede kwaliteiten. Heeft een goed
rapport; was altUd een der eersten, ’k Keelt
den braven jongen recht in zUn oogen ZUn
goed verzorgde kleeren verrieden een zorgvul
dige en bezorgde moeder.
Nu kwam het er uit. ..Pater, als u me dan dit
Jaar nog niet onder de studenten kunt opne
men, neemt u me dan a. u. b. als knecht! Ik
doe alles wat u wilt! Thuis moet ik ook alles
doen: bedden opmaken, vegen, aardappelen
schillen, moeder helpen bU de wasch! Ik kan
ook hier helpen!”....
Deze eenvoudige, slimme en toch eerlijke
jongensvraag greep me aan. Zou ik dezen
goedwillenden jongen als knecht voor zijn mak
kers van deuzelfden\,leeftUd in het huls opne
men en hem het verdriet aandoen dag voor dag
te moeten zien, hoe de anderen naar de klas
gaan. terwUl hijzelf alleen achter blijft met een
bezem en dweil in de handen en in het hart
het stille verlangen te zUn als de anderen en
den vagen troost: volgend jaar!?
Ik zag in de oogen van den Jongen z’n ver
langen, z’n goeden wil.
,Jan,” zei ik hem. „wat zullen de andere jon
gens zeggen, als je, net als zy, priester zou
willen worden?"
De jongen zweeg. Maar ik voelde hoe sterk
het verlangen in die Jongensziel lag priester
van Christus te worden en hoe hU bereid was
daarvoor ieder offer te brengen.
,Jan! Wees gerust! Ik zie, dat je een brave
Jongen bent. Ik neem je na de vacantle aan....
en.... als student.”
De knaap keek verrast op. Een oogenWik wist
hU niet wat te antwoorden. Z’n oogen werden
Dapper bedwong hU z’n tranen. Dan
hU m’n hand en zeide: „Dank u, Pa-
en van de voornaamste problemen van
H den tegenwoordigen tUd is de vraag, wie
schuld heeft aan de verkeersongelukken.
In dit opzicht heeft de Loiidensche politie presi
dent. Sir Philipp Game, een interessante bydrage
geleverd, die in zUn jaarverslag de verkeer»
problemen behandelt.
Op grond van zeer nauwkeurig uit
gewerkt materiaal over den tUd van April tot
October 1936, heeft Philipp Game een zeer
verrassend resultaat bereikt. Volgens zUn mee-
ning zUn de voetgangers en de fietsers de
hoofdschuldigen. 84 pCt. van alle ongelukken
werden veroorzaakt door de schuld der voet
gangers. NatuurlUk geeft Sir Game toe, dat er
ook veel minder ongelukken zouden gebeuren,
wanneer de maximumsnelheid voor auto's ver
minderd werd. Het beste zou evenwel zUn, wan
neer alle verkeerskrnisingen afgeschaft werden.
En de vervulling van dezen wensch zou ook
werkelUk niet zoo onmogelUk zUn. NatuurlUk
mag men ook hier niet te veel van den vooruit
gang der techniek verwachten, daar slechts
16 pCt. van de verkeersongelukken door een of
ander gebrek aan de voertuigen veroorzaakt
wordt. In de eerste plaats moeten echter de
voetgangers op de juiste wUze opgevoed wor
den; zU moeten leeren, de juiste verkeersregelen
in acht te nemen, en maar niet zoo een straat
over te steken, zonder een of ander signaal te
geven. Immers, de autobestuurders moeten ook
wel de verkeersregels in acht nemen; op de
voetgangers en fietsers wordt tot nu toe veel te
weinig gelet. Eerst, wanneer men daartoe zal
overgaan, zal het aantal ongelukken vermin
derd kunnen worden.
Ulvenhout, 19 Aug. '37
Amico,
Den lesten Zondag
wlerden we ’r wel ef
kens steuvlg op attent
gemaakt, dat ’n ander
De laatste bouquet zomerbloemen
I
I
I
^lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIHIIIIIHIIimilHIHNIlllllHtlIlllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIHIHIIIIIIIIIIHtnil
WIIIIIHnillllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIlimHIlHIHIlllllimillllllllNIHHII
1^1