VAN OUDE SPREEKWOORDEN D I I H Den Herfst droop van den Hemel Nu: remplaceeren DE RIJPSCHE LEGENDE ZATERDAG 21 AUGUSTUS 1937 van Prijswinnaars Het nieuwe raadsel baar Oplossing vorig raadsel BRABANTSCHE BRIEVEN i W ONS PRIJSRAADSEL Kee had ginnen voordeeligen Hemelvaart Een exemplaar, dat niet meeviel „Meesters zoontje perst met een koud ijzer" Hoofdschuldigen zijn voetgangers en fietsers PRACTISCHE BROOD- BELECCINC OORZAAK VAN VERKEERS ONGELUKKEN Puzzelen is een mooie geestesarbeid, welke tot steeds grooter lief hebberij en interesse voert Besproken Verzaking Ontbieden Onzichtbaar Onkundig Beduimeld Ontkenning Verzadigd Verhalen Verdienste Onwettig Gezondheid Vertroosting Doorzichtig en „Wist jij ook i 1 OMDAT IK GRAAG PRIESTER ZOU ZIJN het kalf i Be ken Verking Ont den On On dig Be eld Ont ning Verigd Ver. len Verte On tig Ge heid Ver ing Door tig I- i n ■ij het mej. blad cantletyd Dat als schap en geloof. In en ..Ben lastig exemplaar? O nee! Maar toch viel t hier en daar niet mee; BU 6 en 13 was X lang studeeren En telkens anders weer probeeren. Die spreuk voor aan kwam goed te pas: Tc Wed, dat k er nooit gekomen was. Als deze hulp was uitgebleven, Misschien- is ze ook expres gegeven. Opdat deez’ tocht voor groot en klein Niet al te zwaar zou zUn?" mevr. Utrecht; Haarlem. I I *s Middags ben ik gaan proppen. Maar X liep op feestvergadering uit. Nog altU goot X. Druk hing den erf bepeerld van zilveren drop pen. die lichtten deur den duisteren dag. Trul’s goudsblommen vingen de vleug licht, die nog vloeide daar eikens over den ender henen. En als zonnespatten, gemorst van den hemel, zoo plekten die felle blommen in X diepkleurig loof, dat donker was van overdadig water. De zilveren „varens" van X buigend wilgen- loof hingen zwaar neer van X nat en gestaag peerlden de droppels van X puntig geblaart In X diepkleurig loof, dat donker was van over dadig water. Zwart doften de rieten daken teugen den zilveren dag. De kleuren van X landschep wa ren dieper geverfU. En steeds, altijd plensde en drensde den re gen in X gulzig gewas, dat verwaasde onder 'nen druifkleurigen tule. X Kleurig blomblad dreef weg, over den nat ten eerde. De zonneblom regende leeg. Bruin herfstgeblaart verging op de wegels. En alty willen dit ten minste als voorbeeld er een van het kleermakersgilde, vond men het nog bij de oude beteuterd te kijken; Dré IÏI stond daar, de natte, zwarte haren over z'n gezicht, kromme armen efkens versteend onder plensregen en Trui naderde, naderde! En toen hop! ’n kat kiln X nle rapper, wipte Dré III ’nen boom In, slingerde van tak Zoodat de beginletters de spreuk: .Deugd verheugt** leveren. Oplossingen worden tot Donderdagmiddag 12 uur ingewacht bij den heer G. M. A. Jansen. Ruysdaelstraat 60. Utrecht. Een der toegezegde „dito's", in ons vermeld. Uit onze woordreeks links moeten dus tel kens eenige letters In het midden vervallen, zoodat men Xechts op elke rij den kop en den staart van het woord links aantreft. Op de plaats der puntjes moeten dan letters worden geplaatst, welke een nieuw woord doen ont staan. De beginletters van die ingelaschte stuk ken geven van boven naar beneden een regee- rings-college te lezen. vochtig! greep ter!”.... Even later reed hij weg met z’n oude flets en verdween om een hoek. Maar Jang waren mijn gedachten nog bij hem. Dan dacht ik aan Don Bosco, die zooveel priesters had gevormd, ontel bare missionarissen had uitgezonden en aposte len had opgeleid voor het eigen vaderland. HU zou ook mU helpen door mij iemand te zenden, die door een offertje dezen jongen in staat zou stellen priester te worden. P. H. KREMER, Sales laan Studiehuis Don Bosco, Leusden-Amersfoort. naar tak deur X druipend loof in dertig se- condekes zat ie in de dakgoot. Ik docht da'k bezweek. Maar mee 'n .gewoon” gezicht docht ik ging ik mee den emmer naar de pomp en toen liep ik „per ongeluk" teugen Trui aan. „Voeren gullie uit??” „Wie gullie?” „Wie gullie?? Gullie!” ,Eh.... eh.... ik snap oe nle, Trui.” Meteen begost ik te pompen. Toen hoorden we boven ons ’nen bons. Dré III was deur X dakraam den zolder opgeklauterd. Trui naar boven. Ze trok *r slaapmuts nog *n bietje vaster net ’nen veldwachter die op dieven uitgaat en eerst den sturmband van z’n pet om z’n kin doet en ik naar buiten. Ik floot 'n slsserke. maar Dré III had X onraad al bespeurd, zat alweer in de goot. Rende om X huls! Sjuust als ie den hoek om was. kwam Trui’s slaapmuts deur X dakraam gestoken. „Zeg!!” .Ja, Trulke?” „Ik zie ’m nergens!” „Wie?” „Wie ie....?l Wel snotverdikke!” „Ja? Wie? Wat zoekte gU toch, mensch?" H aan swe - a er t geeft Hans wee rt. IO- E V erd in G E N geeft Everdingen. 11. u in Th - n oor n geeft Uithoorn. IX 1/10 D G gram ster voor t b dn geeft Gramsbergen. 13. Ter W is bel - b p geeft Ter wis pel. e Katholieke Unlversltelt steunen is een praktisch apostolaat en een ware Kruistocht voor weten- Naar aanleiding van vragen van verschillen de Inzenders, moeten we mededeelen, dat het inderdaad soms doch lang niet altUd! voorkomt, dat men uit de reeds gevonden num mers het geheel weet te bepalen, en aldus de open plekken vullend, een fllnken aanloop krijgt tot het voltooien van het gansche pro bleem Puzzelen is een mooie geestesarbeid, waarbij de combinatie van goed nadenken en handigheid tot steeds grooter liefhebberij en interesse voert! oor hen, die het laatste deel van den „va- cantietijd’’ nog willen benutten voor een fllnken fietstocht of 'rr picknick, komt de vraag aan de orde, hoe de mee te nemen pro viand het best gekozen en het doelmatigst tij dens den tocht bewaard wordt. ’nen gouwen keersengloel glansde, die werm spreidde over oew gezicht. En als we thuiskwamen.... X ontbijt....! Trui, dieën goeien mopperpot, die alles be grepen had, ze had 'n tafel gedekt allee, twintig sneeën boerenmik, bottrammen zoo groot als de'bbrden, zoo dun als maar kon, glejen mee den smakelijken koffie en spek-mee-eiers naar binnen, zwijgend, smakkend, smullend, of we in X water den bojem uit ons njaag verloren hadden! En toen, amico, toen de eerste pijp. Toen dieën rust in X duistere huiske. waar zwakskes 'nen turf smeulde in de plattebuis. ik m’n Zondagsche krant nam, Dré III 'nen brief naar huls ging schrijven en Trui d’r eigen ging .jnoolmaken" veur de Hoogmis! Hah zo’nen heelen gosganschelyken dag van ruischenden regen, die mensch en dier en gewas verkwikt X is éénen balsem veur oew zielement, dat nou en dan. Hjk 'nen vergeelden struik, snikt naar ’nen dag van regen en rust. Regen, die daauw is aan oew oogen, die pijn dejen van zonne brand. Die zalf is op oew vel, dat ard wierd in den onbarmhartigen akker! Volgende week komen m’n zeun en schoon- dochterke uit Amsterdam. Wat zullen ze ge wonnen hebben aan d’ren ..kleinen’’ Dré, die z’n eigen veurgenomen hee, vidér en moeder te gaan halen mee de sjees (ik mag nie mee!) en van plan is z'n moeke op te Uilen en veurzlch- tig in den wagel te dragen Hij lipt X *m! Want hi) is dol op z'n moeder, dat heb ik de leste weken veul gemerkt enhij is sterk als twee groote kearels samen! Hij is Mijnen trots! Déër! met zijn aanteekenboek in de hand, wat zou hij een schat hebben verzameld, die nu allang verloren is! HU zou honderden gilde-spreek- woorden hebben kunnen opteekenen, die wU nu niet meer hooren. an deze soor? spreekwoorden nu, welke, naar wU meenen, schier alle vergeten zUn, kennen wü er nog één meer niet, en men. X Is een eeuw afeesters, die de p in wier werk- ivolgd werden en den papperigen eerde en wentelde schouwers Bbrst, beenen en armen deur dieën lekkeren, smeuïgen eerde. Wat 'nen boer stak daar in dat sterke, schon kige corpus! Alleen den echten, den geboren boer kan zóó van den grond houwen, dat ie ’m ’ns 'nen keer mot voelen koeken aan z’n heele lUf! Ik hoorde 'm zuchten en steunen in dieën zwaren grond, waar ie z’n eigen deurtrek, als deur den stroop. Ik hoprde ’m zacht lachen als er per ongeluk "nen steen in z’n vel drukte. „Sodejuu,” bromde-n-ie, sprong op z’n han den, de beenen in de locht en zoo zoo liet ie z’n eigen, al schaterend, weer blank regenen. Viel om en den modderpap koekte weer aan z’n vel. Hah! *k Had geren meegedaan! Wat genoot dat jonk van Gods malsche, rijke schepping! AlsjaDaar naast de deur stond 'nen vol- geregenden stalemmer. En terwijl Dré III daar op z'n handen stond, de modder Ui stralen over z’n huid kroop, goolde-n-ik de deur los. pakte den emmer én veur le op z’n vobten stond in zijnen schrik, klatste-n-lk den vollen emmer over ’m uit, dat den slik in den ronde spetterde. HU hijgde, lachte, z'nen lach klókte deur den sUllen morgen, die enkel water en wind was. Ineens we schrokken allebei. Daar kwam mee veul bombarie Trui afgezet! Ik stond daar in m’n hemd, mee m’nen leegen emmer 'n bietje mee mee den tjj veur de deur staat. Tc Wierd wakker in ‘n rnalsch gerulsch, dat klaste en kliederde, sturmde en striemde om m’n stille huiske, waarin den vroegen Zondag- mergen wemelde in nog diepen duister. D’n herfst spookte In de schouw, gieterde over X dak, kledderde teugen de blinden. Ik hoorde den notenleer z’n natte „veeren" dgur de buien' fileren en wUdweg, daar loeiden de sturmen deur X bosch. De regenton liep over. En mee m’n oogen nog zèg ik in de bedstee den heelen buiten blinken in donkere waterglanzlngs. Lekker zoo nog efkens te liggen in X dons- werme bed. terwUl daar buiten den herfst van den hemel droop. "k Voelde den lach om m’nen mond krullen, *ls Ik daarbuiten X najaar hoorde tieren deur deuzen vroegen mergen van Maria Hemelvaart, waarin straks de blanke keersen zoo rUk en duuzendvoudig branden zouwen in X diepe bruin van de donkere hoeken in ons kerkske. X Docht ennlgt gerucht te hooren in den huis. Ik luisterde efkens scherp, dat m’n ooren ?sn binnen knapten, in X werm dons van X bussel. Ja den kleinen Dré was op. Veurzich- tlg hoorde-n-lk 'm X raam van d'opkamer slui ten. De Westerbuien waalden bU 'm binnen. -Do’s goed,” wierd er ineens naast me ge bromd. •Docht da ge nog sliep. Watte is goed?” .Dat le de raam dicht doet X regent anders bin rrrrr...-. zzzt T™1 slieP weer, gerust als ze was. m’n pronte wgr.. dat heur huiske nle besmeurde. Schuin glee heuren bruinen kop van X kussel. X Witte slaapmutske stond op *r rechterwenk- b**»uw en zoo zonk ze weer weg, In den gerus te slaap van den Zondagmergen. nou X ‘n langer lelën koet. r is een soort, of liever: er zUn twee soor- H ten van spreekwoorden, die men Gilde- k-J spreekwoorden zou kunnen noemen, mits men hier, als men sedert meer dan twee en een halve eeuw toch doorgaans doet, onder „gil den" ambachtsgilden verstaat. Die spreekwoor den zijn geboren bU den arbeid, en in de gilde- gatners en gUdeherbergen. De eene soort is algemeen, de andere weinig bekend. De eerste namelijk zijn zulke spreekwoorden, die ook bulten den beperkten kring van X gilde ingang gevonden hebben en in de algemeene apreek- en schrijftaal zUn overgegaan, na tuurlijk omdat ze, ofschoon aan een ambacht ontleend, door elkeen begrepen worden en een beteekenls hadden, welke voor ruimer toepas sing vatbaar was. - „Men moet het Uzer smeden, terwUl het heet is”, is buiten twUfel uit bet smidsgilde afkom stig, maar algemeen eigendom geworden en op alle voorkomende zaken toegepast; ja, de poëten maakten er zelfs een minnebeeld van en onze grootste dichter Vondel Het in zUn Gysbreght de zielen gloeiend aaneensmeden. Zoo kwam uit het timmermansgilde: „Alle boüt is nog geen timmerhout”, uit het metse laarsgilde: „Kalk en steen metselt goed”, uit het houtzagersgljde„Van dik hout zaagt men planken” in de wandeling; en meer voorbeel den aan te halen is onnoodlg, daar elk ze kent of in de spreekwoordenboeken vinden kah. Met de andere soort van gilde-spreekwoorden is het niet zoo gesteld; zU zijn meerendeels, of bijna alle, tegenwoordig reeds vergeten. WU bedoelen zulke spreekwoorden, die bin nen den kring van het gilde, waar zU geboren werden, beperkt bleven, hetzij omdat ze In te nauwe betrekking tot den arbeid of tot de huis houding van het gilde stonden, hetzU omdat ze in de ambachtstaal ingekleed waren, en in die livrei van het gilde daarbuiten geen opgang konden vinden. NatuurlUk moeten er onder deze spreekwoor den ook verscheidene zUn geweest, welke In zin en beteekenls overeenstemden, maar bU ver schillende gilden verschillend van Inkleeding en uitdrukking waren, en hieruit mag men bet gevolg trekken, dat het getal dier spreekwoor den weleer niet gering moét geweest zUn; maar tevens verklaart het, waarom zU tot de meesters en gezellen van één ambacht bepaald bleven, waar bovendien ook de scherpe afscheiding van ambachten door de inrichting van het gllde- wezen toe meewerkte. Immers de leden van hetzelfde gilde hadden hun eigen plaatsen van bijeenkomst of gUdeherbergen, waar allerlei Welvarens uithingen, b.v. Het Schoenmakers Welvaren, Het Kuiperswelvaren, enz., zooveel ambachten, zooveel welvarens. Dé&r werd geen vreemde eend geduld en de taal van het am bacht gesproken. Had eens, vóór een goede anderhalve eeuw of vroeger, een taalgeleerde, met den geest be gaafd een groot „Woordenboek” samen te stel len, al die ambachtskroegen kunnen bezoeken Hoofdband, met gekruiste banen, welke het haar bff iedere sport in weer en wind „netjes houdt" Toen plensten zes harde slagen uit de steert- klok in de diepte van den stillen huis. Öi 'k was klèèrwakker. Duidelijker vernam ik nou X veurzlchtlg ge stommel van Dré III, die dus opgebleven was. Zachtekens kraakte den trap van X opkamerke. HU was op bloote voeten, docht me. ’k Hoorde ’m X achterhuis Ingaan, als ‘nen dief de deur losgrendelen en toen, toen gulpte ’n sturm- vlaag naar binnen, da’k den klammen mer gen heel lochtekens Voelde gaan over m’nen wermen kop. In de bedstee. Ik róók X water, rook X natte boamenloof, snoof 'nen vleug herfst In m’n keel. Zou ie. De deur ging weer zachtkens dicht. X Na- jaarsgerucht was weer bulten. Maar nou kost ik X In bed ook nle langer uithouwen. En stlllekes. veurzlchtlg begost ik m’n eigen los te maken uit de dekens, uit de wermte, uit den duister van den bedstee. En als ik elndelUk de kouwe plavuizen aan m’n voetzolen voelde, dan zee Trui: „BlUft er toch nog 'n uurke In, jonk; wa zulde zoo vroeg tob ben mee deus kwaje weer, ga-d-’n miske later van Nog efkens hield ik me stil. Toen was de kans schoon, 'k Schoof in m’n klompen, trok m’n werkbroek aan en als ik even later deur X raamke van X achterhuis gluurde, dan.... dan voelde-n-lk den punt van m’nen lever omkrul len van stil plazler. Daar stond er eenen den kop van den Zon dag af te buten, da’k er eigens belust van wierd. Blank schimde z’n steuvlge jongenscorpus ach ter 'n kralekesgordUn van gldtenden regen. Ik hoorde ’m asemen van gulzig genot onder deu zen malschen douche, die veur 'm van den hoo- gen hemel viel. En kledderde op z'n schokkende vel. ’Nen bruinen nek, van den arbeid in den akker, teekende scherp langs zUnen blanken rug. Liep in ’nen langen driehoek van z’n kin over de royale, kloeke borst. Toen toen zag "k "m efkens aandachtig kUken naar den papzach- ten bojem. Tc Meende dat le stlllekes lachte jawel, daar ging ie liggen in den wannen slik, Onder de inzenders van een goede oplos sing worden weer zes fraaie pnjzen verloot. Boterhammen en broodjes, belegd en in bo- terhampapler verpakt, brengen ons al een heel eind in de goede richting; alleen ze hebben nogal wat te lUden van de warmte: ze worden droog en wat er tusschen de sneetjes is ge spreid. verliest aan oorspronkelUke frlschheld. Kaas is misschien wel de meest gekozen „be legging.” Geen wonder, want ze helpt daad- werkelUk onze wandelaars en fietsers aan een waardevolle aanvulling van de verbruikte krachten; maar.... het plakje kaas, dat er thuis zoo aanlokkelUk uitzag. boet op de reis wel wat van zUn ulterlUk In. Kunnen we daar aan Iets veranderen? Ja! Probeert u het eens met de hulp van een paar tomaten of een *kropje sla beide intus- schen ook nog pcachtmlddeltjes tegen den dorst. Hoe? U legt op een gesmeerde snee brood een paar plakjes tomaat of een frlsch blad kropsla; déér op komt het plakje kaas en er overheen wordt een tweede boterham gelegd, ook weer eerst bedekt met tomaat of sla. Op die manier droogt de kaas niet uit tot het beruchte vettige harde plakje: ze blUft zacht en soepel, terwUl én de smaak van de tomaat én het frissche van de sla uitstekend passen bU het hartige van de JÉ*s. X Is maar een weet! y ■y—e oorsprong van de namen onser meeste 1 steden, der dorpen vooral, verliest zich in den nacht der eeuwen. Van enkele even wel geeft de traditie ons de beteekenls, al moge die dan ook betwUfeld of weerlegd worden. Zeker is het, dat ze In den mond van het volk steeds bleef voortleven. Zoo verhaalt men, dat in het begin der 15e eeuw ten Oosten van het reeds in de 13de eeuw bekende dorp Graft, een schoone, breedgetakte lindeboom stond. In de nabUheid van dien boom, die door zUn lommer den voorbUganger een. welkome rustplaats bood, hadden de vrome dorpelingen uit den omtrek een kruis opgericht, waar jaar- Ipks een „ommegang" gehouden werd. Zoo ge viel het In het jaar 1404, dat men weer in statigen optocht den Lindeboom naderde, en toen de priester stil stond onder het lommer, viel er een „grooten wonderljjcken Rups” uit de bladerkroon voor zUn voeten. Verbazing over de schoone, prachtige, nooit te voren zoo ge ziene „RUp", als de volkstaal het insect noemt, beving de menigte, en het gerucht ervan ver spreidde zich heinde en verre. Langzamerhand werd X gehucht, dat allengs tot een welvarend dorp uitgroeide, alleen nog maar met den naam van De RUp, (de Rups) aangeduld. We „ontcUferen" onze 13 rebussen als volgt: 1. door N S pUl-1 k geeft DoornspUk. 2. E in D h op en voor p v geeft Eindhoven. 3. ui met t ui met h z en geeft Uithuizen. 4. G e ndr in gen geeft Gendringen. 5. 2-maal De ms v aan t voor n r geeft Dedemsvaart. 6. vóór S ch op e n voor p t geeft Voorschoten. 7. E G m In D voor 1 e b in N en geeft Egmond-Binnen 3. ru In er geld voor g w voor e o geeft Ruinerwold. regen, régen, gietenden regen, die ruischte over X gewas In de zwaardragende akkers, in X weel derige boomenloof, in de wegnevelende koren velden. De lamp most op in’ de Gouwen. „Zo’n weer mee de feesten.” zuchtte den bak ker, die bU al zUnen energie toch gaauw In den piepzak zit. luk ge weet. Maar nou trok le toch soo*n bezorgd fiesele- mie. om ons op gaonk te krUgen! Dat 'm best gelukte. Daar wierd. nadat gegeven was. gin kaart meer aangeraakt. En heel den middag hebben we zitten vergaderen, leder mee 'n busselt je van dertien kaarten veur 'm. Ze leeën er veul on der, de kaarten. D’n een rolde ze op en kneep ze dan toe, als ie iets beweerde. Den ander nam ze plat in d’hand en sloeg bü eiken lettergeep X kaartenbusseltje mee den kant op tafel. Den Flelp zat. in diep gepeins, sjuust of ie Raads zitting had. figuurkes te scheuren aan klaveren vrouw. En als we uit malkaar gingen, dan was er van den stok kaarten nie veul anders over dan opveegsel. Kee foeterde, brocht den stok in rekening, kreeg m natuurlUk nie betaald en moest nog zes gulden bUpassen veur d’r advertentie in X feestprogramma. Kee had dus ginnen veurdee- ligen Hemelvaart! Maar gezellig wks X! De lamp op. drukken praat over X feest, h sigaar en 'n borreltje, nou en dan *n .nommer” van den Blaauwe, om oe krom te lachen en toen efkens naar de Ginnekensche kermis, waar den Blaauwe 'n cadeau moest gaan gooien veur z'n Aantje. Zes leege gedeukte bussen op malkaar (drie, twee, één gestapeld) kreeg ie drie elastieken ballen veur *n dubbeltje, om dit^ bussen mee om te smUten. veur prUs. Nou scheen hum den kermisbaas z’n gezicht nie te bevallen. In ieder geval, als dieën kearel heelegaar opzU stond, links van den Blaauwe, dan mikte den Blaauwe rechts op de bussen, enkwamen tóch alle drie de ballen achter malkaar* en mee kracht teugen de kermisbaas z’n bakkes! Lieve kripsaus. wat schold dieën kearel mak keluk en vlot! HU haperde gin moment. Leut g'ad! Nie om na te vertellen! Maar *n weer, 'n weer, droppels als oliekoeken, om in den kermisstUl te praten. Gelukkig hadden we alle drie onze perepluie bU ons. Maar, ongelukkig, hebben we glad ver geten ze op te stekenOch ja als ge leut hebt, voelde gin regen veur ge thuis komt..., waar dan dlkkels nóg 'n ekstra „bui" loskomt! Kom, ik schei er af. XWas 'nen plazierigen Zondag. Veul groeten van Trui. Dré III en als altU gin horke minder van oewen tJLV. GUI gilden niet vergeten konden, plaatsen nog de oude regels^ de oude taal gesproken werd. Het spreekwoord nu, waarop wU doelen, luidde: „Meesters zoontje perst met een koud Urer”. Men ziet het, de inkleeding is die van het snUdersambacht; doch de zin doelt op Iets, dat niet uitsluitend bU dit, maar bU alle ambachten te vinden was, en daarom is het te vermoeden, dat ook menig ander gilde een spreekwoord ge had 'heeft van gelUke beteekenls, maar in een ander pak gestoken. En wat was die beteekenls? Deze: „Al verstaat eens Meesters zoon zUn am bacht nog zoo slecht, toch krUgt hU het mees terschap wel”. Men weet, dat tijdens het gildewezen niemand „X ambacht opsetten” noch ..winckel opstellen” mocht zonder meester en gildebroeder te zUn, en dat niemand het meesterschap verworven kon, dan na zUn proef gedaan te hebben en bekwaam bevonden te zUn, hetgeen zeer nut tig geoordeeld werd (en het werkelUk ook was) om de stad van bekwame werklieden te voor zien en de burgerU goed werk te verzekeren en alle knoeiers te weren. Maar waar is een goed gebruik zonder misbruik? En dit laatste vond hier ten opzichte der meesterzonen plaats. ZU vormden een be voorrechte klasse. ZU genoten, In alle ambachts gilden, zekere voorreclften en vrUheden. „omdat zU in X ambacht geboren" waren, en hadden boven de „vreemde gesellen” een goed schreefje voor. Dit was geheel in den geest der oude schutsgilden, waar de ambachtsgilden van af stamden; maar het gaf tot veel misbruik aanlei ding en werd in het laatst der XVIIIe eeuw mede 'als een grief tegen het gildewezen aan gevoerd. Sommige oude spreekwoorden hadden den vorm van een vraag. BU zulk een spreek- of liever vraagwoord behoorde altUd een historie of vertelling. Voor ieder, die deze laatste niet kende, was het spreekwoord een raadsel, maar hierin lag juist de aardigheid. Werd de vraag gedaan aan iemand, die haar niet begreep, dan gaf hU een verkeerd antwoord of zette een on- noozel gezicht; in beide gevallen werd hu uit gelachen en geplaagd, en het spreukje kreeg hU niet, of hU moest eerst tracteeren. Zeker is een aantal dezer soort spreekwoorden, met ver telling en al, sindslang vergeten; en zoo de spreekwoorden-verzamelaars al enkele van de eerste hebben opgeteekend, doch zonder de laatste er bU te geven, dan hebben zU er toch niet veel aan. WU willen er hier een uit de vergetelheid op delven, dat een eeuw geleden nog in den mond van ouderwetsche Amsterdammers leefde. „Wist JU ook van X kalf?” Deze vraag richtte men tot iemand, die druipnat geregend was, of op eenige andere wUze een nat pak gehaald had; en zeker is X niet licht te raden, wat dit met een kalf te maken had, doch ziehier de ver telling, die er bU hoorde: Een slager had een kalf gesmokkeld en het onder de trap verborgen. Toen de knecht van den pachter (van de slachtpacht of den accUns wel te verstaan) kwam, zou hU het niet ontdekt hebben, als de papegaai niet: „Onder de trapt Onder de trap”! geklapt had. De slager was woedend op den papegaai en smeet -hem in den put; maar de slagersvrouw had medelUden met den armen vogel, en redde hem. Juist zat Mr. Psittacus weer in zijn kooi, toen de hond van den slager, die eventjes In de gracht uit zwem men was geweest, thuis kwam en de schrandere groenrok, den bond even nat ziende als hU zelf was, riep dadelUk: „Wist JU ook van het kalf?” Joh. Th. Peterse. Groen van Prinstererstraat 20, Arnhem; N. Smit, C 20. SplerdUk; J. Rei vers. Grootestraat 07, NUverdal (O.); mej. Dolly Budde, Heerenstraat 33, Amsterdam (C.); A. M. Copler-de Roos. Heerenweg 34. d. Berg, Plein 18 (Ik dacht, ik hou ze ’n bietje aan den praat; den kleinen Dré vindt dan z'nen weg wel). „Züde gU vandaag soms alleen maar wakker geworren. om mU te beduvelen? Zeg?!” „Mensch ga naar binnen, Ge zy net zo’n too- verheks mee die slaapmuts op, deur dat dak- raamke. Als z'oe zoo zien Trui naar binnen! Vrouwen blUven vrouwen, amico en „Ijdelheidoewen naam is Vrouw”, lUk ge weet! Vóór Trui weer benejen was, had ik alles al in den steek gelaten, smeerde ’m dwars deur d’akkers naar de Mark en nam m’n morgen bad Den kleine had me belust op water, water, veul water gemaaktAl is X maar tien minuten, docht ik, nog ’n kwartierke om aan te kleejen ben 'k om zeuven uur in de kerk. Lekker dreef ik deur den buiten. X Regende blaaskes op nfn vel. Drup[>en als kladders spet terden om m’nen kop. En levers was X stil ge- ruisch van deuzen natten zomermergen, die róók naar den herfst! God! Wat 'nen schoonen Maria Hemelvaart, deus „vuile" weer! De poppelieren langs X kerkhof bogen als rletsteelen onder den malschen Zuidwester. Ik rag de peerls water, wegflieren uit X klapperend loof. Hah! Glnmensch, ja ginnen veugel was te bespeuren. leverans X stil gerulsch van zigge- lend, plensend. schuimend, kladderend water, dat striemen over de Mark joeg. Dat als poeier uit de boomkroonen wierd gejaagd schuim van den waterkant sUpelde. En plotselings stond daar m’nen goeien Bles ermoeiïg naar me te kUken, van boven den blinkend-natten oever. Ik klakte mee m’n tong. Bleske knipte de groote oogen. Toen kreeg 'k 'n goel gedacht. ’k Kraffelde den graskant op, sprong in m’n broek, rolde m’n hemd als 'nen das om m’nen nek. wipte op m’n perdje, en ree 'm warm deur de velden en binnen tien minuten stond ie droog en wel op stal en binnen 'n kwartier was ik mee m’nen compagnon, onder X gebeier van de klokskes. op weg naar de kerk. Onder. de perepluie....! Allebei prontekes opz'n Zon dags. Ik kost er niks aan doen, maar onder den preek zag ik ineens Dré III weer deur de dak goot rennen en of hU er ook om dochtHU schupte teugen m’nen voet en knipte 'n oogske naar me. Wat 'nen gezegenden mergen! Alle zonnebrand van de leste weken was uit ons geschroeide vel gezalfd, in deuzen malschen dag van Hemelvaart. Misschien had ie ons té veul deugd gedaan, om er ia de kerk nog nie 'ns efkens aan te denken....! Maar daar was *n schoone gelegenhe^ om alles goed te maken mee ’n blanke wykéérs, die we samen opstak- ken veur den* Altaar van Onslievrouwke, waar et was de tweede maal, dat hU naar me toekwam. 60 K.M. had hU er voor ge daan op z’n oude fiets: men zag er van alle kanten de armoede uit te voorschUn ko men het stuur verweerd en verroest, pedalen zonder het gebruikeUjke gummi, het zadel wat steviger gemaakt met Uzerdraad. Maar Jan zelf was netjes gekleed. Den eersten keer, toen hU gekomen was om te vragen in het huls te worden opgenomen, had ik hem getroost met de belofte van het volgende jaar. Waar zou ik het geld vandaan halen om het aangegroeide aantal van prlester-studenten te kunnen on derhouden? Maar waarom kwam hU nu terug? Wat ver langde hU nu van me? We wandelden op en neer in onze lindelaan. „Zoo! hoe gaat het, jongen? Hoe gaat 1 met vader?” „Vader is steeds ziek; al sinds jaren!” „Heb je veel broers?” „We zUn met zessen: allemaal nog jong!” „Maar waarom heb je dan toch geen vak geleerd om thuis te kunnen helpen?” „Omdat ik priester wilde worden!0 Jan heeft goede kwaliteiten. Heeft een goed rapport; was altUd een der eersten, ’k Keelt den braven jongen recht in zUn oogen ZUn goed verzorgde kleeren verrieden een zorgvul dige en bezorgde moeder. Nu kwam het er uit. ..Pater, als u me dan dit Jaar nog niet onder de studenten kunt opne men, neemt u me dan a. u. b. als knecht! Ik doe alles wat u wilt! Thuis moet ik ook alles doen: bedden opmaken, vegen, aardappelen schillen, moeder helpen bU de wasch! Ik kan ook hier helpen!”.... Deze eenvoudige, slimme en toch eerlijke jongensvraag greep me aan. Zou ik dezen goedwillenden jongen als knecht voor zijn mak kers van deuzelfden\,leeftUd in het huls opne men en hem het verdriet aandoen dag voor dag te moeten zien, hoe de anderen naar de klas gaan. terwUl hijzelf alleen achter blijft met een bezem en dweil in de handen en in het hart het stille verlangen te zUn als de anderen en den vagen troost: volgend jaar!? Ik zag in de oogen van den Jongen z’n ver langen, z’n goeden wil. ,Jan,” zei ik hem. „wat zullen de andere jon gens zeggen, als je, net als zy, priester zou willen worden?" De jongen zweeg. Maar ik voelde hoe sterk het verlangen in die Jongensziel lag priester van Christus te worden en hoe hU bereid was daarvoor ieder offer te brengen. ,Jan! Wees gerust! Ik zie, dat je een brave Jongen bent. Ik neem je na de vacantle aan.... en.... als student.” De knaap keek verrast op. Een oogenWik wist hU niet wat te antwoorden. Z’n oogen werden Dapper bedwong hU z’n tranen. Dan hU m’n hand en zeide: „Dank u, Pa- en van de voornaamste problemen van H den tegenwoordigen tUd is de vraag, wie schuld heeft aan de verkeersongelukken. In dit opzicht heeft de Loiidensche politie presi dent. Sir Philipp Game, een interessante bydrage geleverd, die in zUn jaarverslag de verkeer» problemen behandelt. Op grond van zeer nauwkeurig uit gewerkt materiaal over den tUd van April tot October 1936, heeft Philipp Game een zeer verrassend resultaat bereikt. Volgens zUn mee- ning zUn de voetgangers en de fietsers de hoofdschuldigen. 84 pCt. van alle ongelukken werden veroorzaakt door de schuld der voet gangers. NatuurlUk geeft Sir Game toe, dat er ook veel minder ongelukken zouden gebeuren, wanneer de maximumsnelheid voor auto's ver minderd werd. Het beste zou evenwel zUn, wan neer alle verkeerskrnisingen afgeschaft werden. En de vervulling van dezen wensch zou ook werkelUk niet zoo onmogelUk zUn. NatuurlUk mag men ook hier niet te veel van den vooruit gang der techniek verwachten, daar slechts 16 pCt. van de verkeersongelukken door een of ander gebrek aan de voertuigen veroorzaakt wordt. In de eerste plaats moeten echter de voetgangers op de juiste wUze opgevoed wor den; zU moeten leeren, de juiste verkeersregelen in acht te nemen, en maar niet zoo een straat over te steken, zonder een of ander signaal te geven. Immers, de autobestuurders moeten ook wel de verkeersregels in acht nemen; op de voetgangers en fietsers wordt tot nu toe veel te weinig gelet. Eerst, wanneer men daartoe zal overgaan, zal het aantal ongelukken vermin derd kunnen worden. Ulvenhout, 19 Aug. '37 Amico, Den lesten Zondag wlerden we ’r wel ef kens steuvlg op attent gemaakt, dat ’n ander De laatste bouquet zomerbloemen I I I ^lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIHIIIIIHIIimilHIHNIlllllHtlIlllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIHIHIIIIIIIIIIHtnil WIIIIIHnillllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIlimHIlHIHIlllllimillllllllNIHHII 1^1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1937 | | pagina 21