1 I VAN MOLENAAR JORGl 1 I Mc H r u DE JAPANSCHE VLAG IN SJANGHAI. l'l J T I Zoekt ”gï^"b”etr^ FOTOREPORTAGE X I I i II I till I I*-Plaats dan een „Omroeper” voor 80.000 gezinnen Ut O 1 tr 1 w. 5 r Gevaarlijke boom bewoners lit '--dl Él I 1 J I I •WWI pl «4 iFl 1 ¥i !W 1 r<9« Een oud spelletje ap i t- I I io O| M JF A I imrnmmrnnmnnnTmrnmmiiniiDONDERDAG 11 NOVEMBER 1937 iiiiHiHnnHinniinniiniinninnmiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiHlllllllllinilllllllllmllllllinilllllllllllllllinnmlllllfD 4 1 - F 1 t 1 r I I I if i I i Mfl 1 I its.-. i 1 DE VJ>D. berkenzwam kom eens naar Dat -•« I rf v Pa In aanbouw zijnda sluis In het Amsterdam Rijnkanaal ta Wijk bij Duurstada nadart haar voltooiing. Ean overzicht van dan stand der werkzaam heden Eenlge getje De Japansche vlag In Sjanghai. Chl- neesche bewoners In de buitenwijken der stad hebben, uit vrees voor nieuwe overvallen, ten teeken van overgave de Japansche vlag uitgestoken 1 1 1 1 i ▼o ml da ee ge de de de di< zo< vit tef J de en on ka gro trai ter] ken de taa doe spa E de ger lini ilui linj dat bes het kat veil ge» ree] gro i rh< VJ eei br< Inr ba: be< eet nir dei hei «J’i val 1 nie kal kal bot hei ovr en ha< nie pai de kal Uel ‘ten ver hle tig mo de ind vre I ons gin koe sta: me exp del eco I DE ma- Ua IV «-X. r De overdracht van het Marine-commando In Ned. IndM. Kapitein ter zee Soerabaja het commando der Marine over aan kapitein ter zee A. C. R. P. v. d. Wetering droeg te van de Sando Lacosto (rechts) i i De amazone in den dop, die gaarne de openingsjacht teTwytord deze week op haar pony wilde meemaken I -* ,.Als je er belang in stelt, mag je hem ge rust hebben.” Nu, dat liet Henk zich geen tweemaal zeggen. Hij bedankte boer Jan sen, die nu voorstelde eens te gaan kijken hoe het vrouwvolk het maakte. Daarna gingen zij de afgevallen peren rapen, die In een groote tasch met de noten werden gedaan en toen dat werk klaar was, was het koffietijd. Juist op dat oo- genblik kwamen Henk en ooer Jansen van de wandeling in den boomgaard terug. Na tuurlijk had Henk allerlei bizonderheden over de vruchtboomen moeten hooren. Na de koffie was bet tijd om naar huls te gaan met de volle tasschen. Op den terug tocht moesten ze toch eens letten op den dooden berkenstam, die langs het pad stond, had de boer gezegd. Daar zouden te nog Iets moois zien. Het was niet moeilijk den bedoelden berkenstam te vinden. Te gen de witte schors zat, eveneens wit, een soort schoteltje, naar het scheen (Flg. 3i. „De berkenzwam,” riep Henk, die haar da- delljk herkende. „Dat is net als de vuur zwam eh de tonderzwam een gaatjeszwam. Kijk maar aan de onderzijde van den hoed, daar kun je de heel kleine gaatjes zien. De honingzwam heeft geen gaatjes, maar plaatjes.” Henk wou de berkenzwam wel graag voor zijn verzameling hebben. Dat was niet moeilijk, met een mes maakte hij haar los en toen ging de zwam In de fiets- tasch. Niet lang daarna waren ze thuis, waar ze met bun volle tasch met gejuich werden begroet. A, bij een massa zwam Het levensgroots portret van Else Mauhs als «Koningin Elisabeth», geschilderd door Jan Poortenaar. dat In den Stads schouwburg te Amsterdam zal worden tentoongesteld Een huwelijk In de luchtvaart-wereld. De heer C. de Wijs, tweede piloot bij de K.L.M„ trad Woensdag te Amster dam In het huwelijk met de stewardess mej. C. Ch. Geleynse -w—e geschiedenis van dien molenaar, 1 die zoo ontzaglijk rijk was, heb Ik je, geloof ik, nog nooit verteld. Luister dan maar eens even. D’r leefde eens, zoo beginnen alle sprook jes, maar diV sprookje is waar gebeurd hoor! D’r leefde eens ergens een molenaar die zoo rijk werd met het malen van graan en koren, dat hij bijna niet wist waar hij zijn zilveren en gouden schijven moest la ten. Dat was nog zoo erg niet; maar hij kreeg daarbij een hoop verbeelding, alsot hjj de koning was van vier wereldrijken. Hij wou natuurlijk de klanten, die bij hem in den molen kwamen, graag duidelijk laten zien dat hij maar niet zoo de eerste de beste was en daarom hing hij een groot uithangbord aan zijn voordeur en liet daar schilder Kladdergraag op schilderen met gouden krulletters: Hier woont molenaar Jorg, Ik leef zonder zorg. S- teekende allerlei figuurtjes op den grond. „Vierhonderdmlljoen achttlenhonderd- zevenenveertigl” zei hij tenslotte. Js dat zeker?” vroeg de koning. „Absoluut,” antwoordde Plet, „als de hee- ren mij niet willen gelooven, kunnen zij ze natellen, als ze er Idee in hebben.” „H’m,” zei de koning, maar liet niet mer ken dat hij een beetje teleurgesteld was. „Zeg mjj eens,” vroeg hij opnieuw, „In welke maand eten de bewoners van Hono- loeloe het minste?” ,Jn Februari," antwoordde Plet terstond, „dat Is de kortste -maand.” De koning streek eens over zijn baard bromde wat en vroeg eindelijk: ,X>e moeilijks te vraag heb ik voor het laatst bewaard. Je krijgt er geen bedenk tijd voor. Antwoord me; Wat denk ik op dit moment?” „Om u te dienen,” antwoordde Plet la chend, „u denkt dat Ik molenaar Jorg ben en ik ben in werkelijkheid maar zijn knechtl” De koning schoot in den lach en het hof lachte mee.’ ,4e bent een gewiekste kerel,” riep hij uit, „en Je hebt ons een vrooljjk half uurtje bezorgd. Je mag nu een wensch doen.” „Wel,” zei Plet toen, „dan wensch Ik dat mijn baas, molenaar Jorg, met rust gela ten wordt en thuis kan blijven.” Deze wensch beviel den koning uitermate en beloofde dat hij het gevraagde zou doen. Piet gaf hij een kruiwagen njksdaalders mee naar huls. De molenaarsknecht was nu een man in bonis en bij zijn thuiskomst vertelde bij den molenaar Jorg, dat hij weer zonder zorg kon leven en vroeg tegelijkertijd diens dochter tot vrouw. Jorg en zijn dochter waren het daar al lebei mee eens en toen Plet later den molen ook nog erfde was hij de rijkste molenaar die er ooit geleefd heeft. Op zekeren den molen hangen. „Dien wonderen kerel wil ik wel eens graag zien,” dacht de ^orst en riep: „Hela, molenaar Jorg; kom eens naar buiten!" Nu had baas Jorg de gewoonte *s mid dags een dutje te doen en daar was hij juist mee bezig toen de koning hem riep. Als iemand hem daarin stoorde, raakte hij in een booze bul. Hij dacht dat het een boer was, die een zak graan kwam brengen en bleef daarom rustig liggen, draaide zich nog eens om, dat het bed ervan kraakte en schreeuwde terug: „Houdt je mond dicht, want ik moet sla pen. Als je hier iets te doen hebt, ga je maar naar den molen.” Je begrijpt, dat de koning bijna uit zijn vel sprong. „Wacht maar molenaar Jorg, je zult niet Ihng meer zonder zorg leven, daar geef ik Je mijn koningswoord op,” riep hjj, legde de zweep over de paarden en reed naar het paleis terug, dat het stof om de wielen stoof. De molenaar hoorde die woorden, schoot haastig uit zijn bed en loerde uit het ven ster. Nog net zag hjj den wagen met de ko- Vroeg in den morgen begaf Piet zich den volgenden dag op stap. HIJ had zijn door- de-weeksche kleeren aangehouden, zoodat iedereen zien kon dat hjj een molenaar was. Onverschrokken trad Piet de koningszaal binnen, waar de koning op den troon zat en uit alle macht regeerde. Toen deze Piet ontdekte, riep hij hem terstond voor den troon en trok een gezicht dat hij alleen Op die manier dacht hij er molenaar Jorg eens flink tus- schen te nemen. Hij wees met zijn scepter naar den ge- leerdsten man van het hof en deze trad naar voren om in het zuiverste Latijn een lange rede tot Piet te houden. Dat had de koning ioo met den grijzen geleerde afgesproKen om hem schrik aan te Jagen Piet verstond natuurlijk geen sikkepit van wat de man zei, - maar hij dacht: „Eerst JU, dan ik." Toen de oude man Ophield deed hij een stap naar voren, keek den man strak in het gelaat en begon: „Melum malum, bakketarum, stenelarum, rondom, zakkom, wiekum, windom,” en bleef zoo een kwartiertje aan den gang. De koning en de geleerden van het hof keken doodernstig en knikten zoo nu en dan, alsof ze alles verstonden wat Piet vertelde. „Juist, juist,” antwoordde de koning toen de molenaarsknecht eindelijk ophield, „maar nu moet je de drie vragen beant woorden, die ik je van plan was te steller Denk goed na, want ik verzeker je dat Je er niet gemakkeiljk afkomt, als Je het ant woord schuldig blijft. Zeg mij eens: Hoeveel zandkorrels liggen er aan het strand?” Dat was waarachtig geen gemakkelijke vraag. Maar Piet ging op zijn knieën zit ten, nam een potloodje uit zijn zak en „Henk, boer Jansen heeft gevraagd, of je eens naar zijn vruchtboomen wou ko men kijken. Hij was bang, dat er leelljke zwammen in zaten.” Met die woorden werd Henk van Voorden begroet, toen bij weer eens overkwam. Nu, Henk had wel zin om te gaan en Toos en Mientje, zijn beide zusjes gingen ook graag mee. Want boer Jansen was altijd erg gul, als je bij hem kwam en de noten en peren waren rijp! Zoo stapte het drietal na het eteri op de fiets naar boer Jansen, een kwar tier van hun huis. Boer Jansen was blij, dat ze kwamen. „Jullie moet maar eens komen kijken, er zijn een paar boomen, die er raar uitkien, er zitten bruine zwammen aan en een paar pereboomen hebben van die groote groene knoesten. Je kent ze zeker wel?” Henk volgde den boer naar den boomgaard. Bij een grooten boom bleven ze staan. „KUk”, zei de boer, „daar zitten ze” (Fig. 1). „wel, dat zijn honlngzwammen” antwoordde Henk. „*t Is maar goed, dat je me gewaarschuwd hebt, want als je niet wilt, dat er meer boomen aan gaan, moet je dezen zoo als hij is, rooien en opruimen.” Boer Jansen keek wel een beetje bedenkelijk, maar Henk drong zoo ernstig er op aan, dat hij zijn raad moest volgen, dat hij tenslotte be loofde den boom op te ruimen. Vervolgens bracht hij Henk boom; waar een bruin en groene aan zat (Fig. 2). Ook bij deze twijfelde Henk niet lang. „Dat is de vuur- zwam, die dqet ook niet veel goeds, maar je kunt hem wel afsnijden. Gek, dat hij hier op een peer zit, meestal vindt men dq vuurzwam op populieren en wilgen. Wat den naam betreft, die vuurzwam wordt wel verbrand als brandstof.” De boer kreeg er schik in, dat Henk zoo goed op de hoogte was. „Kijk hier eens, dat is een beuk, waar ook zoo Iets aan zit. Is dat ook een vuurzwam?” „Neen, dat is nu de ech te tonderzwam, die is veel grijzer. Vroe ger gebruikten de menschen hem om van te maken, dat bij erge bloe dingen te pas kwam en hij werd ook ge bruikt in de tondeldoos om vuur te ken.” „O, met zoo*n vuursteentje?” juist. Het vuurslag werd tegen een vuur steen geslagen, zoodat er vonken uit sprongen.” „Wacht, ik geloof, dat ik zoo*n dlngslgheld nog heb van mijn overgroot vader” en de boer haalde uit een schuur tje, waar hij een kist met gereedschap had staan, een tondeldoos te voorsclUJn. d^ kwam de koning voorbij hU zag het uithangbord ninklijke kroon om den hoek van de straat verdwijnen. „Sapperement,” riep hij uit,* „dat was de koning in levenden lijve, wat heb ik ge daan, wat heb ik gedaan. De koning zal me In het verderf storten." HU liep zijn kamer op en neer als een beer in zUn kooi, krabde met twee handen achter zUn ooren en was radeloos. TerwUi h(J al Jammerend door het huis schuifelde, kwam een bode binnen, die door den koning persoonhjk was gestuurd. HU overhandigde den molenaar een brief met het konlnkUJke zegel en Jorg las daarin, dat hU. omdat hU toch zonder zorg leefde, over drie dagen in het koninklUk paleis moest verschUnen. Daar zou de koning hem drie vragen stellen, die hU moest beant woorden. Waren zUn antwoorden niet goed, dan zou het hem slecht vergaan. Jorg werd bleek van schrik, want erg snugger was hU niet en van alle dingen, in oor logst Ud gebruikte, viel denken hem wel het zwaarste. Dag en nacht lag hU te piekeren en te sidderen en zou maar het liefste in den molenvUver gesprongen zUn, maar het water was te nat en te koud. Twee dagen waren verloopen en in die twee dagen was hU wel de helft magerder geworden. Want nu leefde hU niet meer zonder zorg. Jorg had echter verschillende knechten en een van hen heette Plet. Men had niet erg veel met hem op, want hU was klein van gestalte en zei nooit veel. De andere knechten lieten hem heelemaal links lig gen en in den schafttUd zat hU dan ge- woonlUk alleen op de molentrap. Daar had hU tUd om over alle dingen na te denken Toen de molenaar buiten kwam en er als een geruïneerd man uitzag, vroeg Piet hem vol medelUden, wat er toch wel aan de hand was. „Het is verschrikkelijk, het is te erg," jammerde de molenaar en vertelde hem de geheele geschiedenis met den koning „Is het anders niet!” zei Piet, „weet je watl Laat mU maar naar den koning gaan; hU heeft je niet gezien en weet toch niet of Ik de molenaar ben of niet." Toen was het of er een meelzak van Jorgs borst viel en hU omhdlsde Piet en beloofd** hem gouden bergen en zilveren dalen. kinderen staan In een krln- en houden samen, ieder met één hand, *n pet of *n hoed vast, Dan zegt er een van de club het volgen de rUmpje op: MUn vader had een snoek gevangen; Los is vast en vast is los. HU liet hem. Wordt er „vast” geroepen, dan moet men juist loslaten. En roept men „los”, dan moet men vasthouden. Wie zich vergist, is af of betaalt een pand. Op -het IJ te Amsterdam werd Woensdag een demonstratie gegeven met het model van het In aanbouw zijnde m.s. «Oranje», zulks op Instigatie van het «Nationaal comité tot het bevorderen van belangstelling ia do Nederlandsche scheepvaart door hot bouwen van scheepsmodellen» 8»”

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1937 | | pagina 4