Een Hollander
op reis
De avonturen van een verkeersagentje
w
wui den daq
F 750.-
SHEA
t Amerika
weg?
ALLE ABONNÉ’S F 750.- F 750.- F 250.-
Ook Uw steun!
Uit dichters en denkers
a1--
Lucht Verdediqinqs Fonds
van de lersche Brigade
Ervaringen in 1600
WOENSDAG 9 MAART 1938
I De chique van
de
ver
DOOR RANDALL PARRISH
Zendt Uw bijdrage
aan het
Een versterking van
vlieger-reserve is
sterking van onze Neu
traliteit
Het Luchtverdedigings-
fonds stelt
financieel in staat
vlieger opgeleid
•worden.
jongelui
tot
te
bU Mn «ngeval met
doodeUjken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
PP**
be-
via
suit Augustinus.
Dom Mannion.
96
XXI
Dl NEDERLAAG VAN DEN GEEST
Uier."
(Wordt vervolgd)
,Ax terwUl ae yluchtte,” vertelde de prinses verder, „liep se
tegen een lakei, die Juist de soep bracht voor de Koninklijke
tafel De schok was zoo hevig, dat de lakei de soepterrine liet
vallen en de soep rich over den corridor verspreidde.’’ „Ja,"
aeide de kabouter, erg wijs, „een ongeluk komt Belden alleen.’
e>
Ik
scheen
in het Cm
De onmo
in te sien
Noordelijke h<
vloed hebben ondergaan als de ZuldeUjke Dan
sou er een Noordwaartsche beweging der' giet-
schers rijn, Inplaats van de geweldige subtro
pische wouden in gebieden, welke thans dicht
bU den Poolcirkel liggen. Bovendien is het niet
mogelUk aan te nemen, dat zulk een geweldige
verschuiving van de aardas in een geologisch
zoo korten tUd plaats vindt.
De tweede hypothese, welke nu door som
mige geologen wordt aangenomen, is, dat de
Volgens eenige geophysici is het wi
cyclische afwijking, afhankelijk van
tangen van de temperatuur in het binnenste
der aarde. De onderkorst Is tegenwoordig, zooals
men heeft kunnen aantoonen bU aardbevingen,
zeer hecht, zoodat het afdrUven een zeer lang
zaam proces zou zijn.
-’■
ie zich over zijn geloof schaamt
I schaamt zich over God. Wie zich
I over God schaamt, ovar dien zal
I God zich schamen.
Dus wie dat wenscht te zUn bemind
Van and’ren, van rich selfs begint;
Want vriendschap voor bewezen jonst (gunst)
Dwingt met een hell’ge toover-konst.
Anna Vlsscher.
Postgiro 287177 Den Haag, (en name van
de Vereeniging voor Nationale Veiligheid.
door Us bedekte landen in het Carboon deelen
waren van één enkel geweldig groot land, dat,
als een vlot, langzaam naar de Zuidpool dreef.
De bedekking met Us geschiedde werkelijk
van het Zuiden af in Noordwaartsche richting,
maar de landen rijn in de groote pauze, welke
volgde, geheel gedraald. Deze landmassa zou
is een „overdaedlch werok”, precies zooals da
hedendaagsche protestant uit Holland het nog
beoordeelt en wanneer Sint Pieter zelf, de
apostel, zou terugkeeren op deze aarde en zou
oprien naar deze .geweldighe Roomse kerck",
hU. die gewoon was te leven „blootsvoets met
een riem omgort, sonder geit ofte costelUck-
helt” zou er verzekert ons geuzenkind
zijn godsdienst niet in terugkenhen. Eerst
het zien van sUn eigen beeld en dat van „de
andere staveren Apostelen, sUn confraters” in
de Sint Jan van Lateranen zou hem spoorwijs
maken, maar dan ook meteen doen opmerken
Dat het nu een ander tyt is als het placht
Dat d'Apostelen nu hebben veel meer macht,
Dat men nu heeft zUn eygen geit ende goet
enz.
Er volgen nog zeventien zulke regels,
niet ontbloot van geest, voldoende fel
Zeker, ook Hooft was een Geuzenkind, maar
van een bUaonder verdraagzamen vader. Ke
rens. die na zUn terugkeer hartstochtelUk partU
aal kiezen voor Johan van Oldenbarneveldt en
die ook in zUn journaal nooit een onverdraag-
zsunen indruk maakt, zal toch grooter moeite
hebben gehad, zUn afkeer van de paapsche
misbruiken (ook bU hem vindt men deze
woordspeling op de H. Mis) te bedwingen. HU
werkte zUn notities misschien op wat later
leeftUd uit, toen hU bezadigd was geworden,
een feit is, dat hU in het algemeen heel objec
tief blUft.
Maar de Sint Pieter, gedeeltelijk nog in aan
bouw voor wat de thans bekende kerk betreft,
hindert hem door de pracht en de weelde. Het
j
hier is zeker de haak, als ik ml) niet vergis, dit
leeren ding! Op mUn woord, het is zoo hard als
„Teneinde raad ging ik in het kippenhok. Toen ik nog een
prinses was, kenden alle kippen en hanen mU, maar nu Ik in
een muis was veranderd, liepen ze verschrikt weg. De hanen
kraalden verwoed, alsof de morgenstond aanbrak en de kippen
kakelden alsof ze een ei wilden leggen. „Hou nu toch op met
dat gekakel,” riep ik, maar ze stoorden rich er niet aan. Het
was aan doovetnans deur geklopt.”
moiselle. ZU was in het donkerste gedeelte van
den toren en ik kon haar bUna niet zien staan,
maar toen zU mU hoorde bewegen, begon zU te
spreken.
,EUt gU het, Monsieur? Hebt gU geen, wonden
opgeloopen?”
..Zelfs geen schram,” antwoordde ik, en ik
was nu weer geheel en al mUzelf. „De man zat
er zoo zwaar in, hU kon onmogelUk vechten.”
„Een man! Was het dan een man?”
„Dat zou ik wel denken, want hU schreeuwde
ten minste aardig, en wel in het Fransch, toen
mfln zwaard hem trof. Maar de ooren kunnen
tot dusver maar alleen getuigen, want de
oogen zien niets anders dan het stalen omhul
sel. Het komt mij voor, dat hU half gestikt is,
en ik heb er niet veel begrip van, hoe hU in dat
ding zit vastgewikkeld. Kunt gU misschien even
komen helpen, Mademoiselle?”
ZU kwam vlug mijn kant uit, maar toen «U
eenmaal naast mU stond, aarzelde zU en keek
met tegenzin naar het onbewegelUke, zwarte
voorwerp aan haar voeten.
„Denkt gU, dat hU dood is?”
.Neen, maar er is veel kans, dat hU gauw
dood gaat, tenzij wU dezen helm weten los te
maken en hem daardoor wat frissche lucht kun
nen geven. HU moet zwaar zUn neergekomen en
is door den hevigen slag bewelmd geraakt. Dit
ZU drukte mUn hand inniger, wat Ik als een
soort toestemming opvatte. Ik sprong overeind
en greep het gevest van mUn zwaard. Ik leidde
den wegen stond na enkele seconden in de ope
ning. Al was het. een donkere nacht, zoo gaf
toch een flauwe glans van de sterren, die hoog
aan den hemel stonden, en door spleten van de
wolken heendrong, een zwak licht Het was
een spookachtig onwezenlUk licht, dat eigen
lijk meer omhulde dan onthulde, en' den meest
gewonen voorwerpen een wonderlijk aanzien gaf.
Dit soort half licht was eigenlijk meer angst
aanjagend dan de dikke duisternis, waardoor
wU ons zoo even een weg hadden gebaand, en
het beangstigde meisje drong zich vol vol schrik
tegen mU aan, om zich heen starend naar de
vreemdsoortige schaduwen. Ik kon even een
glimpje van haar gericht zien en de uitdrukking
van wanhoop en van smeekend beroep, die er
op te lezen stond, was voor mU een aansporing
om mUn zenuwen tot kalmte te brengen.
„t Komt alleen van het flikkeren der sterren,
Mademoiselle,” fluisterde ik. „WU rijn alleen, zie
maar, er beweegt zich niets."
De toren te Pita, door Jan Merens
geteekend in het manuscript van zijn
reisdagboek. (Rechts een fragment van
het handschrift).
Ik heb nog nooit een Kelt ontmoet, die niet
bijgeloovig te. Het is om zoo te zeggen een
erfenis van ons ras, en al lachte ik wel eens om
de ervaring van anderen op dit gebied, toch ge
loofde ik op dat oogenblik, dat die spookachtig
voortschrijdende gestalte een bewoner was van
de overzijde van het graf. Wie anders zou hU
kunnen zUn dan de een of andere geest uit het
verleden, die was weergekeerd om deze ruïnen
te bewaken? En in mUn ooren klonken nóg
brokstukken van de praatjes der verschrikte
mannen beneden mannen die 6r zich op
beroemden, met eigen oogen dergelUke spook
achtige wachters gezien te hebben en in doods
angst op de vlucht waren geslagen. Ik had hen
toen voor bUgeloovlge lafaards gehouden, voor
slachtoffers van hun verbeelding. Van het grie
zelige verhaaltje van Guleteau, dat door Fran
sos en Jules was bevestigd, was toch wel ieta
van den doode of visioen van den levende
kwam recht op mU af! Ik meende zelfs de
vlekjes roest op de stalen borstplaat te zien, het
flikkeren der oogen door de spleten van het
masker. Maar er was geen enkel geluid om de
betoovering te verbreken geen stem om mij
uit te dagen; geen zware voetstap knarste op
den steenen vloer van het dak. De gestalte be
woog zich, maar maakte toch met den indruk
van te loopen, zU scheen eerder zonder in
spanning voort te glUden. Ik verbeeldde mjj zelfs
een oogenblik, dat ik door den romp heen een
ster zag glinsteren, alsof de geheele gestalte
niets dan een Ule damp was. Alleen het reus
achtige, dubbelhandige zwaard was in beweging
en werd omhoog gehouden door handen, die het
gevest omknelden. Ik denk, dat juist deze klei
nigheid, die op gewoon menschenwerk wees,
oorzaak was, dat ik mUn zinnen bU elkaar wist
te houden, mU de overtuiging gaf, dat de
vreemde verschUning, waar tegenover ik zoo
plotseling geplaatst was, mets anders was dan
een maskerade.
En met deze overtuiging ontwaakte in mU de
vroegere kracht, de vroegere strijdlustigheid. Ik
richtte mU fier overeind en hield mUn zwaard
in de hoogte, om een mogelUken slag te pAree-
ren. Dank mUn instinct, de discipline, waaraan
ik in het kamp gewoon was, de training van
Jaren, stond ik onmlddellUk ter verdediging ge
reed. Ik wist ternauwernood wat ik deed, maar
mUn oogen zochten de opening in het vizier en
mijn zwaard richtte zich op de stootplaats. Het
groots zwaard van mUn tegenstander maakte
een aanvallende beweging; ik was er nu zeker
het hypothetische oude continent Gondwana-
land zUn, dat reeds lang In stukken, zooals
Zuld-Afrlka, het Zuiden van Zuld-Amerlka,
Madagascar, Australië, Nleuw-Zeeland, Tasma-
nlë, Falkland en de tegenwoordige Antarctls uit
eengevallen is.
Gondwanaland is een oud geologisch begrip.
Vroeger nam men echter aan, dat het uiteen
vallen het gevolg was van verzinking van groote
stukken land, die alleen de bovengenoemde
streken als fragmenten boven water lieten staan.
De nieuwere voorstelling, aldus Prof. dr. Watts,
is gebaseerd op de hypothese van het drijven
der continenten, een hypothese, opgesteld door
den Duitscher Alfred Wegener. Deze houdt in,
dat de tegenwoordige vastelanden in stukken
braken en van elkaar wegdreven over het zach
tere materiaal onder de aardkost, als ijsbergen
in den Oceaan.
Zoo brak, overeenkomstig deze hypothese.'
Noord-Amerlka van Eurarië af en zal misschien
nog Westwaarts afdrijven.*
De fragmenten van het veronderstelde Gon
dwanaland, zegt Wegener, kunnen zoo te samen
worden gevoegd, dat zij werkelijk één geheel
vonnen, als men de verschillende tijdstippen in
aanmerking neemt, waarop zij verbrokkeld wer
den; de hypothese van het drijven van de
vastelanden kan nog niet als bewezen worden
beschouwd en vele feiten zijn er nog mee in
strijd.
Eén ervan is, dat er verschillende perioden
schijnen te zijn geweest van verspreiding van
de planten en dieren over de verschillende con
tinenten, in plaats van één enkele Een ander
feit is, dat de meest nauwkeurige metingen ge
durende de laatste paar jaren geen voortgaande
verplaatsing hebben kunnen constateeren. Dat
is evenwel nog met beslissend. De sterkte der
afdrijving kan van tijd tot tijd zeer afwisselen,
zoodat in een periode als de tegenwoordige er
praktisch geen afdrijving valt te registreeren.
:ht een
wisse-
Amerika en Australië eenmaal dicht bij- de
Zuidpool lagen?
Dat is een hypothese, ontworpen door dr. W.
W Watts, een Britsch geoloog, die zijn opvat
ting liet publlceeren in het Jaarverslag van het
bekende „Smithsonian Instituut". Dr. Watts
heeft van de genoemde werelddeelen een studie
gemaakt en is tot de volgende ontdekkingen
gekomen
Er zijn conglomeraten van typisch glaciale
steenen gevonden, met gletscherkrassen als de
steenen van Groenland en de Antarctls thans
nog bezitten en ook andere typisch glaciale
planten werden er gevonden.
Deze voorwerpen dateeren uit het Carboon, toen
de Noordelijke hemisfeer een zacht klimaat had
en een buitengewoon weelderlgen plantengroei,
welke oorzaak is geweest van de geweldige hoe
veelheden steenkool, die er in den bodem zitten.
Men kosnt tot de conclusie, zoo verklaart dr.
Watts in zijn jaarverslag, dat dft land vlak
moet zijn geweest gedurende den ijstijd en dat
het vermoedelUk niet ver boven den zeespiegel
lag.
Dit simt de mogelijkheid uit, dat degletschers
van hooge bergen kwamen, zooals tegenwoordig
in de Alpen Het door Us bedekte deel van den
bodem was' veel grooter dan het deel van
Europa, Azië en Noord-Amerlka, dat in het
Pleistoceen een UstUd meemaakte, welke on
geveer 20.000 jaar geleden eindigde, hoewel er
in het verre Noorden nog sporen van kunnen
voorkomen.
Het vreemdste van alles, verklaart Dr. Watts,
Is het aantoonbare feit, dat de richting van
deze geweldige Usmassa’s Zuidwaarts was, van
den equator naar de Zuidpool. Een hypothese
luidde, dat de as van de aarde van plaats zou
zUn veranderd, zoodat waar nu de Zuidpool is,
boon de equator, kan zUn geweest.
ia van deze bewering is echter
ider oppervlakkige studie. De
leer zou dan een gelUken in-
,Xn toch beweegt het zich!” zei ze half snik
kend. „Kijk eens naar dien kant! Mon Dieu!
Ziet gU dat dan met? Het komt hierheen!"
zag het voorwerp nu ook en mijn hart
een oogenblik zUn werking te staken.
Saint Christopher! Wat was dat toch voor iets?
Eerst kon ik er mets uit opmaken, het was
zoo’n wonderlijke, «x>n vreemdsoortige ge
daante. Toen viel er een spookachtige lichtstraal
op; de gestalte stond rechtop, omsloten door een
oude wapenrusting
„En hier," zei Jack, ,Js jouw kwitantie."
HU haalde een papier uit z’n zak waarop:
Betaald stond geschreven. Daarna ging hij di
rect naar z’n kantoor, waar David Deans op
hem wachtte.
„En, heb je 1 geld?" vroeg de eerzame David.
Jack Hardie zwaaide de chèque boven t hoofd
en schreef er z’n eigen, nu de derde handtee-
kenlng, onder.
.Hier is je geld, Deans. Waar is m’n kwi
tantie?"
David bekeek de chèque van voren en van
in mUn hoofd blUven hangen. ZU waren met
voor menschen, maar voor geesten terugge-
deln^d, en in weerwil van mUn pogingen om
er tegen in te gaan, spookte dezelfde doode-
lUke schrik voor het onbekende door mijn bloed.
En nu was ik daar zoo plotseling tegenover het
Urige geplaatst! En het was nu met langer een
droom, een schaduwbeeld, maar de meest ver-
schrikkelUke werkelUkheid. De sterren fonkelden
op een maliënkolder, op een gesloten helm, op
het lemmet van een tweehandig zwaard! En het
ding bewoog zich in mUn richting in een drei
gende geslotenheid! Het was daar! daar!
en kwam steeds nader! Ik kon natuurlUk over
mUn oogen wrijven en kon ze met mUn arm
beschutten, maar de ontzagwekkende gestalte
was steeds daar!
De menschen hadden mU wel eens dapper
genoemd, maar op dat oogenblik had Ik niet
den geringsten moed. BU alle heiligen, ik was
bang, het zweet stond mU op het gericht, mUn
adem stokte, mUn ledematen schudden heen en
weer. De hemel weet, wat mU op mUn plaats
hield, misschien was Ik verlamd door schrik en
daardoor met in staat, mU te bewegen. Maar
tpch kon het onmogelUk dat alleen zUn, want
ik behield de kracht tot handelen, het bewust
zijn van mUn plicht. Mademoiselle was op den
vloer in elkaar gezakt; zU had een enkelen
schrillen kreet geult en haar gericht In haar
handen verborgen. Zonder goed te weten, wat
ik deed, waagde ik, met uitgetrokken zwaard een
stap naar voren, en stond tusschen hen in,
tegenover ik wist zelf met wat!
En het ding weaenlUk of onwezenlUk, geest
behulpzaam was bU het annoteeren. In het al
gemeen Is Merens er de man met naar, zich
ets te laten wUsmaken en geheel bevredigd
voelt de lezer van de voetnoot zich dan ook
met. Maar de letters op de obelisken heeten
bU Merens ook „Hebreesche caractteren”, want
al heeft hU goede oogen, hU is met alwetend:
Van Rome reist hU naar Loreto, maar de le-
;ende omtrent het Heilig Huisje vertelt hU niet.
Vond hU haar te dwaas? HU zegt eenvoudig,
dat onze Lieve Vrouw hier vereerd wordt om
dat er de oudste Mariakapel van Italië stond
en vtndt de huidige kerk heerlük, ja, wel zoo
.heerlUck ende wél verslen als meenich
apotheeckerswinkel mach sUn”. Vermeldt voorwerpen en
hU de devotionaliën-handel een beetje uit de
hoogte, met den apothekerswlnkel schUnt het
hem ernst te zUn, al ware een lichte ironie hier
misschien te waardeeren. HU is in ieder geval
ruim genoeg om te Venetië naar de Grieksche
kerk te gaan, terwUl er dienst is.
Venetië, zegt hU. is een seer neeringachtige
stadt. daer groote handelingh geschiet van
speceryen, suyckeryen. cathoenen, wynen, mal-
versyen. rijs, alderhande drogeryen, juweelen, sy-
den, glasen, ende voorts alle andere coopman-
schappen. Geschiet oock uytermaeten seer veel
oncuysheyt”.
HU bleef er niettemin elf dagen, van 31 Augus
tus tot 11 September, om vervolgens,
Dultschland, de terugreis te aanvaarden.
van dat de handen, die het zoo stevig omknel
den, van vleesch en bloed waren. Toorn nam nu
bU mU de plaats In van den angst, dien Ik zoo
even had gekend; ik deed een stap vooruit en
richtte den punt van mUn zwaard op Iets, dat
ik voor een spleet in het masker hield. Ik had
zeker gemist, want de slag was forsch genoeg,
het lemmet boog mee met do kracht van den
slag, de punt ging omhoog en trof den onbe-
schermden pols. Het groote zwaard viel met een
slag voor mUn voeten neer en de in maliën
kolder gehulde gestalte wankelde achteruit Maar
ik wist nu, dat ik met een man te doen had,
ik wist het aan den weerstand van de stalen
borstplaat en aan den half onderdrukten Fran-
schen vloek, die van zUn lippen kwam. Ik
wierp mij op den man; het gewicht van mijn
lichaam slingerde hem nog meer achterwaarts,
maar mUn handen vonden geen houvast aan
de gladde stalen bekleedlng. Zoo stortten wU
belden op den grond, Ik boven op hem. HU
bewoog zich met, zUn armen hield hU wUd uit
Ik hield mUn oor dicht tegen het vizier van zUn
helm aan, doch ik kon zelfs met de meest
zwakke ademhaling onderscheiden. Maar de
man kon toch onmogelUk dood zUn. De slag, dien
Ik hem had .toegebracht, was met door het staal
heengedrongen, en was ook met van zooveel be
lang geweest, dat deze ernstige schade had kun
nen aanrichten. ZUn bewusteloosheid was mis
schien het gevolg geweest van zUn zwaren val
en van den knellenden druk der waiienrustlng.
We! wetend, dat hU mU voor het oogenblik geen
verdere schade kon doen, richtte Ik mU op mUn
knieën op en zocht om mU heen naar Made-1
e seer welgestelde veehandelaar Peter
Pattleson wierp met een bruusk gebaar
een chèque van 1500 dollar op de toon
bank naar Ben Nevis, den eigenaar van *t café.
„Bewaar dat ding voor me, Ben,” verzocht flü-
„Als Ik weer terugkom, zal Ik Je t wel uitleg
gen. Ik moet nu weg, om den trein van half elf
te halen.”
Nauwelijks was Pattleson weg, of Jack Har
die, de uitgever van t dagblad, kwam ’t café
binnenloopen.
„1 SpUt me verschrikkelUk, dat ik je moet
manen, Ben,” begon hU. ,Je weet wel, over t
geld dat je me schuldig bent.”
„t SpUt me ook, want m’n beurs is zoo plat
als een pannekoek.”
„Maar Ben. luister nu toch. Ik moet het
geld hebben. David Deans wacht op m’n kantoor
en Je weet wie David is. Ik ben hem 1500 dollar
schuldig en Ik heb hem vast beloofd....”
„Och, loop naar den drommel met je David.”
.Maar Ben,” hield Jack Hardie vol, „Davld
zal m’n drukkerij stomzetten. Ik zie wel, ouwe
Jongen, dat JU Davld Deans met kent. Ik heb
hem op m’n woord van eer beloofd....”
Intusschen bekeek Ben Nevis de chèque van
Is het mogelUk, dat equatoriaal Afrika, Zuid- Peter Pattleson. Ze was aan Pattleson betaal
baar en Pattleson had haar geëndosseerd. Ben
dacht even na. HU greep naar de telefoon en
en sloeg een nummer aan.
„Ben JU daar, Dicky? Je spreekt met Ben
Nevis. Zeg, Dicky, kan je me met aan t geld
helpen, dat Ik nog van je krUg? Mooi zoo, prach
tig! Dank Je wel. Dicky!"
Ben belde af en wendde zich weer tot Jack
Hardie.
.Eigenlijk nftët ik met doen, wat slk nu> van
plan ben. maaf Ik geloof dat t wel in orde zal
komen. Hier heb je een chèque, die ik zoo juist
van Peter Pattleson in bewaring heb gekregen.”
„Een chèque van Pattleson is t zelfde als
goud,” riep de gelukkige Jack.
„Ja,” beaamde Ben Nevis, ,hü deponeerde die
chèque bU me, om ze te bewaren. VermoedelUk
omdat hU haar zelf wil overdragen. Maar, wat
er ook van zU, dat geeft haar handelswaarde.
Ik zal haar nu aan jou endosseeren en als Pat-
tleson komt, zal Ik hem X500 dollars in con
tanten betalen!”
Daarop schreef Ben z’n naam onder de hand-
teekening van Pattleson.
,Mier heb je ze, Jack."
Allen gaan gaarne omhoog, maar de nederig
heid Js de laddertrede. Begin bU de trede en gU
sUim al.
Laat ons nooit verwonderd staan, wanneer wU
worden bekoord: pooit mogen wU vergeten dat
Christus, die in alles ons voorbeeld Is, vóór ons
werd bekoord.
U zult *e morgens Jdplekker**
uit bed springen.
lag moet Uw lover een liter gal tn do ta-
doen vloeien. Wanneer de galafacheldlng
ade la. wordt Uw voedsel niet verteerd, het
Er vormen stch gassen In Uw lichaam. U
■stopt. Uw argentine wordt vergiftigd en
humeurig en loom. U slot allee swart.
»ste laxeermiddelen rijn slechts lapmld-
sn geforceerde stoelgang neemt do oor-
A^Tér S LEVERPILLETJE8 sullen lor
de vrfje toevoer van gal. waardoor U weer
erstelt. Een plantaardig, aacht. onover-
üddel om do gal te doen vloeien.
Carter’s Leverpllletjei. verkrijgbaar bfl
ra en drogiaten in flacona van 0.7S.
ver
meldt er bU, dat het een droomvrouw was en
al was ae dan met onbeschaamd, ook hem
leek ze dartel. Er is reden om te gelooven, dat
Meens In dit opzicht méér werkelUkheidszin
bezat dan de galantste der Nederlandsche dich
ters. HU zag te Florence alleen onbeschaamd
heid. de dartelheid misprijzende.
Doch wU holden hem vooruit om hem te
laten toonen, hoe deugdzaam hU, tenminste
van oordeel, was gebleven. Tusschen Genua en
Florence heeft hU nog Pisa bezocht en den
scheeven toren gezien. „Een mlraculose tooren
in "t aenslen” bericht hU .Jiooch ende
schoon”, maar hU vergeet met te onderzoeken,
hoe het ding In elkaar rit en ontdekt met eigen
oogen het geheim. De scheeve toren Is elgenlUk
recht, maar laat het nauwelUks merken, want
binnen de spiraalsgewUs stijgende gaanderj
staat „de tooren prlnclpael, gaende spltsgewU»
recht op". Om het duldelUk te maken, teekent
hU In zUn handschrift een schets van het ge
heel, met erg gelukkig, want de scheefheid
wordt nu verdoezeld om te laten zien, dat het
binnenste, de toren zelf, rechtop staat en dat
'er dus geen reden overbluft om „grootelUckx
bevreest” te zUn, zooals „veele vreemdelingen,
deselve eerst siende ende daer dicht bU too
rnende”.
enua Is een heerlUke stad, vindt Jan
I T Martenszoon Merens, die er op -38 Juli
1800 aankomt en dadelUk verwonderd
staat over „de lantaeme op een hooge pilaer”
den vuurtoren bU de haven HU heeft in
middels „op sUn Italiaens leeren reeckenen”,
hetgeen wel beteekent, dat hU de Italiaanscne
telwoorden heeft geleerd. Vlak na de bootreis.
vermoedelUk bU prachtig weer, te hU dubbel
aandachtig, hij vindt geen woorden genoeg om
de weelden van Italië te schetsen en prijst ook
het .schoon vrouwvolk", waarvoor hU spUts de
ongelukkige liefde Jegens Geertruid Berck-
hout in toenemende mate oog krUgt, al ver
draagt zUn Hollandsche inborst te Florence de
wuftheid van de dames met. HU vertelt, dat
ae daar zeer opdringerig zUn met oneerbare
aanbiedingen en eindigt dit verhaal met de
klemmende opmerking: „Waeruyt lek een
yegelUck laet oordeelen oft het oorbaer te jon
ge, onstantvastighe manspersoonen derwaerte te
aeynden ofte met
Terzelfder tUd riet de jonge P. C. Hooft in
dezelfde stad
achteren, haalde daarop z’n portefeuille te voor-
schUn en schreef een kwitantie ter waarde van
1500 dollars.
,Jk vond het ber.... je te moeten lastig val
len, Jack, maar John Porteous, de geldschieter,
heeft een vordering op me en me er al een paar
malen over opgebeld....”
.Praat er met over, mUnheer Deans,” en Jack
Hardie hief z’n hand op bU <U“ van protest.
„Geen verontschuldigingen hoor, leder het
zUne."
Intusschen zat John Porteous, de geldschieter,
te wachten op z’n kantoor: 37ste verdieping van
een wolkenkrabber.
„Wees gezegend," riep hU. toen Deans het
kantoor binnenkwam en vroolUk met de chèque
wuifde. „Heb je de, dulten?”
.NatuurlUk," Juichte Deans, terwUl hu z’n
handteekening onder die van Jack Hardie
schreef. .Maar waarom heb Je toch zoo’n haast,
John?”
„Omdat ik zelf in de penarie rit,” zuchtte
Porteous. „Ik hen den Spanjaard Antonio Sala-
berri 1500 dollars schuldig. HU heeft een boek
handel hier beneden. Excuseer me....” en John
Porteous rende z’n kantoor uit.
Een kwartier later, nadat hU Salaberri ver
laten had, ging een ander num diens boeken
winkel binnen, ’t Was een lang, mager mensch,
keurig in de kleeren en bU iedereen bekend als
Dicky Bartollne, de hartstochtelUke wedder.
,Zoo, Antonio, beste vriend. Ik kom eens hoo-
ren over die weddenschap, die je gisteren zoo
prachtig verloren hebt, door Je geld op num
mer 9 te zetten. Een vriend van me verkeert in
moeilUkheden en ik ben hem....”
„Al genoeg, Bartollne. Je krUgt Je geld. An
tonio Salaberri betaalt-altUd.
En op den achterkant van Pattieson’s chèque
plaatste de eerlUke Spanjaard eveneens z’n
handteekening: Antonio Perez Salaberri, en
droeg daarbU de 1500 dollars over aan Dicky
Bartollne.
.Mooi aoo, in orde.” Dicky bekeek nieuwsgierig
de chèque van alle kanten. „Die te van Peter
Pattleson en schUnt harder te loopen dan alle
paarden van de wereld.”
HU stak de chèque in z’n zak en liep naar t
café van Ben Nevis.
,^oo Ben, beste kerel, daar ben ik met de
centen."
Dicky Bartollne haalde de chèque te voor-
schUn, voegde er z’n handteekening aan toe en
gaf haar aan Ben.
Deze keek naar
de chèque en
haalde diep
adem. Daarna
bekeek hU den
achterkant, wierp
een blik op de
klok en riep-
.Allemachtig!”
Juist een uur geleden had Peter Pattleson hem
deze chèque overhandigd en in dat uur was ze
al zesmaal van eigenaar verwisseld en had zes
rekeningen van 1500 dollars betaald.
„Is er iets met in orde met die chèque?” vroeg
Dicky.
„O, neen. De chèque te prima. Trouwens, Je
weet, dat te elke chèque van Peter Pattleson.”
Ben gaf Dicky een kwitantie.
.Maar t lag met in m’n bedoeling je te ma
nen, hoor, maar....”
„Geen woord meer daarover, ouwe jongen!”
riep de joviale Dicky ,Jk weet maar al te goed
wat het zeggen wil een jiaar stuivers noodig te
hebben. Maar ik hoop dat nu alles weer in
orde te."
„Daar ben ik nog zoo heel zeker met van,”
mompelde de caféhouder, nadat Dicky vertrok
ken was, en hU trachtte na te gaan wat dat
verwisselen van die chèque allemaal te betee-
kenen had.
.Eerst betaalde ik Jack Hardie het geld, dat
ik hem schuldig was. Dat vereffende m’n schuld
met Jaek. Jack betaalde daarop David Deans,
en dat vereffende zUn schuld. Daarna betaalde
Deans den geldschieter John Porteous, die den
Spanjaard betaalde. Antonio Salaberri betaalde
Dicky Bartollne en Dicky betaalde mU- Ja, we
werden allen betaald en zUn nu met elkaar
quitte, en tóch te het een vreemd geval, omdat
ik de chèque aan Peter Pattleson geef....”
In z’n berekeningen verzonken, had Ben met
gemerkt dat Peter Pattleson voor hem stond.
„’kHeb m’n trein gemist,” zei Peter. ,Zoo....
te dat mUn chèque?”
„Ja. en ik moet je iets uitleggen....”
„Laat mU het maar uitleggen, Ben. In m’n
haast heb ik je een chèque gegeven, die getrok
ken was op een bank, waar ik geen rekening
heb loopen en geen cent heb staan. Ik dacht
eens te probeeren haar een tUdje rond te laten
gaan, om een zekere theorie van me te toetsen.
Maar ik geloof dat ik dat niet goed inzag en ik
twUfel er sterk aan of die theorie wel ooit zal
opgaan.”
En Peter Pattleson nam, zonder aan den
achterkant te kUken, de chèque en scheurde ze
in kleine stukjes.
Zoo werden zes menschen betaald met geld
dat er met was, en t mooiste was: iedereen was
tevreden.
Het is een der karakteristiekste en der best
geschrevenbladzüden van zUn reisjournaal,
voor schoolbloemlezingen een prachtig voor
beeld van zuiver Hollandsch proza uit het be
gin der Gouden Eeuw, deze (overigens met
juiste) beschrUvlng van den scheeven to
ren. Te Florence komt Merens met uit
gekeken op al het fraais en dat hU, In
het jaar 1600, spreekt over „een Mlchiel An
gelo”, als over ’n onbekende, bewUst ons ineens,
hoe traag de faam haar Weg vond, toen de
boekdrukkunst nog betrekkelijk jong was. HU
riet ook een „beelt van wonder” en men moet
zeggen, dat het Hoornsche Geuzenkind zich
vrijhoudt van allen spotlust bU het beschrU-
ven van de talrUke ex-voto’s, die de fresco
schildering van de Boodschap des Engels („de
Verkondiging” zegt de protestantsche tekst
verzorger in een voetnoot) omgeven. HU te eén
en al oog voor de kunstwerken en riet met,
zooals de Jonge Hooft, het merkwaardige rio-
leerings-systeem: „dewelcke straten nenuner-
mcer vuil of befleckt gevonden worden, soo uut
oorsaeck van de stadta gront, die sandlch te,
als om gefabrikeert te wesen met grote brede
steenen ende in manlere datse seer wel afwa
teren" Deze woorden uit de .Jteteheuchente”
van den negentlenjarlgen dichter herinneren
ons eraan, dat hU de zoon van Amsterdams
burgemeester was en van hute uit belangstel
ling meedroeg voor zulke vraagstukken- als de
verwUdering van water en stadsvuil. Merens
riet alleen antieke beelden, fonteinen, paleizen,
kerken, schilderijen en opnieuw „schoon
vrouwvolck”. Dit alles boeit hem. HU blüft in
Florence van 9 tot 17 Augustus, reist dan naar
Rome, drinkt onderweg te Montefiascone een
AChoene moecadelwUn, die daeromtrent ge-
maeckt wert", nl. de beroemde Est-est-est, en
bei elkt de Eeuwige Sad op 19 Augustus om er
te blUven tot den 25sten.
lang
van
toon daarenboven en voldoende zuiver van taal
om op hun plaats té sUn tusschen de Refor
matorische poëzie dier dagen, waarin Daniël
Helnslus den protestantschen Parnassus
heerscht en Jacob Revlus zich in het vak be
kwaamt. Een groot dichter te in Jan Merens
met verloren gegaan, maar de overtuiging gaf
hem hier regels in, die e» poëtisch gespro
ken alleszins zUn mogen.
Zoo vUandlg is hu echter met, dat hU zou ver
zuimen te gaan kUken naar den Paus. Cle
mens VIII, „een swaerachtlch man, vol van
aengesicht, laet het hooft een weynlch hangen”,
fcelfs gaat hU op audiëntie en riet hoe de paus
1600 te een Jubeljaar de pelgrims spU-
zlgt. Maar mee-eten doet Merens met HU
gebruikt den tUd. dat de maaltüd duurt, om de
zalen en kamers van het Vaticaan te bekUken
en beweert, daar een schilderU te hebben aan
getroffen, voorstellende de onthoofding van Eg-
mond en Hoorne. ,Het blUkt niet dat deze
voorstelling er ooit te geweest. Hier zal zich
Merens wat op de mouw hebben laten spelden”
veronderstelt een Voetnoot, vermoedelUk van dr.
G. J. Hoogewerff, dïfe den uitgever van den<ekst
Een vrouw gewymbreauwt swart, en swart
als gidt, van oogen.
Van lip en kaken róót, blont was haer
vlees en blont
*t Welriekent hayr gevlecht met een
gentile vont.
Zoo beschrijft hU haar In de oorspronkelijke
lezing van zUn beroemde, later door hem om
gewerkte rijmbrief ,Aen de Comer in Llefd’
Bloeyende uut Florenza, 1600”, doch hU
c
•1
t
1
1
t