Een Hollander op reis De avonturen van een verkeersagentje w wui den daq F 750.- SHEA t Amerika weg? ALLE ABONNÉ’S F 750.- F 750.- F 250.- Ook Uw steun! Uit dichters en denkers a1-- Lucht Verdediqinqs Fonds van de lersche Brigade Ervaringen in 1600 WOENSDAG 9 MAART 1938 I De chique van de ver DOOR RANDALL PARRISH Zendt Uw bijdrage aan het Een versterking van vlieger-reserve is sterking van onze Neu traliteit Het Luchtverdedigings- fonds stelt financieel in staat vlieger opgeleid •worden. jongelui tot te bU Mn «ngeval met doodeUjken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL PP** be- via suit Augustinus. Dom Mannion. 96 XXI Dl NEDERLAAG VAN DEN GEEST Uier." (Wordt vervolgd) ,Ax terwUl ae yluchtte,” vertelde de prinses verder, „liep se tegen een lakei, die Juist de soep bracht voor de Koninklijke tafel De schok was zoo hevig, dat de lakei de soepterrine liet vallen en de soep rich over den corridor verspreidde.’’ „Ja," aeide de kabouter, erg wijs, „een ongeluk komt Belden alleen.’ e> Ik scheen in het Cm De onmo in te sien Noordelijke h< vloed hebben ondergaan als de ZuldeUjke Dan sou er een Noordwaartsche beweging der' giet- schers rijn, Inplaats van de geweldige subtro pische wouden in gebieden, welke thans dicht bU den Poolcirkel liggen. Bovendien is het niet mogelUk aan te nemen, dat zulk een geweldige verschuiving van de aardas in een geologisch zoo korten tUd plaats vindt. De tweede hypothese, welke nu door som mige geologen wordt aangenomen, is, dat de Volgens eenige geophysici is het wi cyclische afwijking, afhankelijk van tangen van de temperatuur in het binnenste der aarde. De onderkorst Is tegenwoordig, zooals men heeft kunnen aantoonen bU aardbevingen, zeer hecht, zoodat het afdrUven een zeer lang zaam proces zou zijn. -’■ ie zich over zijn geloof schaamt I schaamt zich over God. Wie zich I over God schaamt, ovar dien zal I God zich schamen. Dus wie dat wenscht te zUn bemind Van and’ren, van rich selfs begint; Want vriendschap voor bewezen jonst (gunst) Dwingt met een hell’ge toover-konst. Anna Vlsscher. Postgiro 287177 Den Haag, (en name van de Vereeniging voor Nationale Veiligheid. door Us bedekte landen in het Carboon deelen waren van één enkel geweldig groot land, dat, als een vlot, langzaam naar de Zuidpool dreef. De bedekking met Us geschiedde werkelijk van het Zuiden af in Noordwaartsche richting, maar de landen rijn in de groote pauze, welke volgde, geheel gedraald. Deze landmassa zou is een „overdaedlch werok”, precies zooals da hedendaagsche protestant uit Holland het nog beoordeelt en wanneer Sint Pieter zelf, de apostel, zou terugkeeren op deze aarde en zou oprien naar deze .geweldighe Roomse kerck", hU. die gewoon was te leven „blootsvoets met een riem omgort, sonder geit ofte costelUck- helt” zou er verzekert ons geuzenkind zijn godsdienst niet in terugkenhen. Eerst het zien van sUn eigen beeld en dat van „de andere staveren Apostelen, sUn confraters” in de Sint Jan van Lateranen zou hem spoorwijs maken, maar dan ook meteen doen opmerken Dat het nu een ander tyt is als het placht Dat d'Apostelen nu hebben veel meer macht, Dat men nu heeft zUn eygen geit ende goet enz. Er volgen nog zeventien zulke regels, niet ontbloot van geest, voldoende fel Zeker, ook Hooft was een Geuzenkind, maar van een bUaonder verdraagzamen vader. Ke rens. die na zUn terugkeer hartstochtelUk partU aal kiezen voor Johan van Oldenbarneveldt en die ook in zUn journaal nooit een onverdraag- zsunen indruk maakt, zal toch grooter moeite hebben gehad, zUn afkeer van de paapsche misbruiken (ook bU hem vindt men deze woordspeling op de H. Mis) te bedwingen. HU werkte zUn notities misschien op wat later leeftUd uit, toen hU bezadigd was geworden, een feit is, dat hU in het algemeen heel objec tief blUft. Maar de Sint Pieter, gedeeltelijk nog in aan bouw voor wat de thans bekende kerk betreft, hindert hem door de pracht en de weelde. Het j hier is zeker de haak, als ik ml) niet vergis, dit leeren ding! Op mUn woord, het is zoo hard als „Teneinde raad ging ik in het kippenhok. Toen ik nog een prinses was, kenden alle kippen en hanen mU, maar nu Ik in een muis was veranderd, liepen ze verschrikt weg. De hanen kraalden verwoed, alsof de morgenstond aanbrak en de kippen kakelden alsof ze een ei wilden leggen. „Hou nu toch op met dat gekakel,” riep ik, maar ze stoorden rich er niet aan. Het was aan doovetnans deur geklopt.” moiselle. ZU was in het donkerste gedeelte van den toren en ik kon haar bUna niet zien staan, maar toen zU mU hoorde bewegen, begon zU te spreken. ,EUt gU het, Monsieur? Hebt gU geen, wonden opgeloopen?” ..Zelfs geen schram,” antwoordde ik, en ik was nu weer geheel en al mUzelf. „De man zat er zoo zwaar in, hU kon onmogelUk vechten.” „Een man! Was het dan een man?” „Dat zou ik wel denken, want hU schreeuwde ten minste aardig, en wel in het Fransch, toen mfln zwaard hem trof. Maar de ooren kunnen tot dusver maar alleen getuigen, want de oogen zien niets anders dan het stalen omhul sel. Het komt mij voor, dat hU half gestikt is, en ik heb er niet veel begrip van, hoe hU in dat ding zit vastgewikkeld. Kunt gU misschien even komen helpen, Mademoiselle?” ZU kwam vlug mijn kant uit, maar toen «U eenmaal naast mU stond, aarzelde zU en keek met tegenzin naar het onbewegelUke, zwarte voorwerp aan haar voeten. „Denkt gU, dat hU dood is?” .Neen, maar er is veel kans, dat hU gauw dood gaat, tenzij wU dezen helm weten los te maken en hem daardoor wat frissche lucht kun nen geven. HU moet zwaar zUn neergekomen en is door den hevigen slag bewelmd geraakt. Dit ZU drukte mUn hand inniger, wat Ik als een soort toestemming opvatte. Ik sprong overeind en greep het gevest van mUn zwaard. Ik leidde den wegen stond na enkele seconden in de ope ning. Al was het. een donkere nacht, zoo gaf toch een flauwe glans van de sterren, die hoog aan den hemel stonden, en door spleten van de wolken heendrong, een zwak licht Het was een spookachtig onwezenlUk licht, dat eigen lijk meer omhulde dan onthulde, en' den meest gewonen voorwerpen een wonderlijk aanzien gaf. Dit soort half licht was eigenlijk meer angst aanjagend dan de dikke duisternis, waardoor wU ons zoo even een weg hadden gebaand, en het beangstigde meisje drong zich vol vol schrik tegen mU aan, om zich heen starend naar de vreemdsoortige schaduwen. Ik kon even een glimpje van haar gericht zien en de uitdrukking van wanhoop en van smeekend beroep, die er op te lezen stond, was voor mU een aansporing om mUn zenuwen tot kalmte te brengen. „t Komt alleen van het flikkeren der sterren, Mademoiselle,” fluisterde ik. „WU rijn alleen, zie maar, er beweegt zich niets." De toren te Pita, door Jan Merens geteekend in het manuscript van zijn reisdagboek. (Rechts een fragment van het handschrift). Ik heb nog nooit een Kelt ontmoet, die niet bijgeloovig te. Het is om zoo te zeggen een erfenis van ons ras, en al lachte ik wel eens om de ervaring van anderen op dit gebied, toch ge loofde ik op dat oogenblik, dat die spookachtig voortschrijdende gestalte een bewoner was van de overzijde van het graf. Wie anders zou hU kunnen zUn dan de een of andere geest uit het verleden, die was weergekeerd om deze ruïnen te bewaken? En in mUn ooren klonken nóg brokstukken van de praatjes der verschrikte mannen beneden mannen die 6r zich op beroemden, met eigen oogen dergelUke spook achtige wachters gezien te hebben en in doods angst op de vlucht waren geslagen. Ik had hen toen voor bUgeloovlge lafaards gehouden, voor slachtoffers van hun verbeelding. Van het grie zelige verhaaltje van Guleteau, dat door Fran sos en Jules was bevestigd, was toch wel ieta van den doode of visioen van den levende kwam recht op mU af! Ik meende zelfs de vlekjes roest op de stalen borstplaat te zien, het flikkeren der oogen door de spleten van het masker. Maar er was geen enkel geluid om de betoovering te verbreken geen stem om mij uit te dagen; geen zware voetstap knarste op den steenen vloer van het dak. De gestalte be woog zich, maar maakte toch met den indruk van te loopen, zU scheen eerder zonder in spanning voort te glUden. Ik verbeeldde mjj zelfs een oogenblik, dat ik door den romp heen een ster zag glinsteren, alsof de geheele gestalte niets dan een Ule damp was. Alleen het reus achtige, dubbelhandige zwaard was in beweging en werd omhoog gehouden door handen, die het gevest omknelden. Ik denk, dat juist deze klei nigheid, die op gewoon menschenwerk wees, oorzaak was, dat ik mUn zinnen bU elkaar wist te houden, mU de overtuiging gaf, dat de vreemde verschUning, waar tegenover ik zoo plotseling geplaatst was, mets anders was dan een maskerade. En met deze overtuiging ontwaakte in mU de vroegere kracht, de vroegere strijdlustigheid. Ik richtte mU fier overeind en hield mUn zwaard in de hoogte, om een mogelUken slag te pAree- ren. Dank mUn instinct, de discipline, waaraan ik in het kamp gewoon was, de training van Jaren, stond ik onmlddellUk ter verdediging ge reed. Ik wist ternauwernood wat ik deed, maar mUn oogen zochten de opening in het vizier en mijn zwaard richtte zich op de stootplaats. Het groots zwaard van mUn tegenstander maakte een aanvallende beweging; ik was er nu zeker het hypothetische oude continent Gondwana- land zUn, dat reeds lang In stukken, zooals Zuld-Afrlka, het Zuiden van Zuld-Amerlka, Madagascar, Australië, Nleuw-Zeeland, Tasma- nlë, Falkland en de tegenwoordige Antarctls uit eengevallen is. Gondwanaland is een oud geologisch begrip. Vroeger nam men echter aan, dat het uiteen vallen het gevolg was van verzinking van groote stukken land, die alleen de bovengenoemde streken als fragmenten boven water lieten staan. De nieuwere voorstelling, aldus Prof. dr. Watts, is gebaseerd op de hypothese van het drijven der continenten, een hypothese, opgesteld door den Duitscher Alfred Wegener. Deze houdt in, dat de tegenwoordige vastelanden in stukken braken en van elkaar wegdreven over het zach tere materiaal onder de aardkost, als ijsbergen in den Oceaan. Zoo brak, overeenkomstig deze hypothese.' Noord-Amerlka van Eurarië af en zal misschien nog Westwaarts afdrijven.* De fragmenten van het veronderstelde Gon dwanaland, zegt Wegener, kunnen zoo te samen worden gevoegd, dat zij werkelijk één geheel vonnen, als men de verschillende tijdstippen in aanmerking neemt, waarop zij verbrokkeld wer den; de hypothese van het drijven van de vastelanden kan nog niet als bewezen worden beschouwd en vele feiten zijn er nog mee in strijd. Eén ervan is, dat er verschillende perioden schijnen te zijn geweest van verspreiding van de planten en dieren over de verschillende con tinenten, in plaats van één enkele Een ander feit is, dat de meest nauwkeurige metingen ge durende de laatste paar jaren geen voortgaande verplaatsing hebben kunnen constateeren. Dat is evenwel nog met beslissend. De sterkte der afdrijving kan van tijd tot tijd zeer afwisselen, zoodat in een periode als de tegenwoordige er praktisch geen afdrijving valt te registreeren. :ht een wisse- Amerika en Australië eenmaal dicht bij- de Zuidpool lagen? Dat is een hypothese, ontworpen door dr. W. W Watts, een Britsch geoloog, die zijn opvat ting liet publlceeren in het Jaarverslag van het bekende „Smithsonian Instituut". Dr. Watts heeft van de genoemde werelddeelen een studie gemaakt en is tot de volgende ontdekkingen gekomen Er zijn conglomeraten van typisch glaciale steenen gevonden, met gletscherkrassen als de steenen van Groenland en de Antarctls thans nog bezitten en ook andere typisch glaciale planten werden er gevonden. Deze voorwerpen dateeren uit het Carboon, toen de Noordelijke hemisfeer een zacht klimaat had en een buitengewoon weelderlgen plantengroei, welke oorzaak is geweest van de geweldige hoe veelheden steenkool, die er in den bodem zitten. Men kosnt tot de conclusie, zoo verklaart dr. Watts in zijn jaarverslag, dat dft land vlak moet zijn geweest gedurende den ijstijd en dat het vermoedelUk niet ver boven den zeespiegel lag. Dit simt de mogelijkheid uit, dat degletschers van hooge bergen kwamen, zooals tegenwoordig in de Alpen Het door Us bedekte deel van den bodem was' veel grooter dan het deel van Europa, Azië en Noord-Amerlka, dat in het Pleistoceen een UstUd meemaakte, welke on geveer 20.000 jaar geleden eindigde, hoewel er in het verre Noorden nog sporen van kunnen voorkomen. Het vreemdste van alles, verklaart Dr. Watts, Is het aantoonbare feit, dat de richting van deze geweldige Usmassa’s Zuidwaarts was, van den equator naar de Zuidpool. Een hypothese luidde, dat de as van de aarde van plaats zou zUn veranderd, zoodat waar nu de Zuidpool is, boon de equator, kan zUn geweest. ia van deze bewering is echter ider oppervlakkige studie. De leer zou dan een gelUken in- ,Xn toch beweegt het zich!” zei ze half snik kend. „Kijk eens naar dien kant! Mon Dieu! Ziet gU dat dan met? Het komt hierheen!" zag het voorwerp nu ook en mijn hart een oogenblik zUn werking te staken. Saint Christopher! Wat was dat toch voor iets? Eerst kon ik er mets uit opmaken, het was zoo’n wonderlijke, «x>n vreemdsoortige ge daante. Toen viel er een spookachtige lichtstraal op; de gestalte stond rechtop, omsloten door een oude wapenrusting „En hier," zei Jack, ,Js jouw kwitantie." HU haalde een papier uit z’n zak waarop: Betaald stond geschreven. Daarna ging hij di rect naar z’n kantoor, waar David Deans op hem wachtte. „En, heb je 1 geld?" vroeg de eerzame David. Jack Hardie zwaaide de chèque boven t hoofd en schreef er z’n eigen, nu de derde handtee- kenlng, onder. .Hier is je geld, Deans. Waar is m’n kwi tantie?" David bekeek de chèque van voren en van in mUn hoofd blUven hangen. ZU waren met voor menschen, maar voor geesten terugge- deln^d, en in weerwil van mUn pogingen om er tegen in te gaan, spookte dezelfde doode- lUke schrik voor het onbekende door mijn bloed. En nu was ik daar zoo plotseling tegenover het Urige geplaatst! En het was nu met langer een droom, een schaduwbeeld, maar de meest ver- schrikkelUke werkelUkheid. De sterren fonkelden op een maliënkolder, op een gesloten helm, op het lemmet van een tweehandig zwaard! En het ding bewoog zich in mUn richting in een drei gende geslotenheid! Het was daar! daar! en kwam steeds nader! Ik kon natuurlUk over mUn oogen wrijven en kon ze met mUn arm beschutten, maar de ontzagwekkende gestalte was steeds daar! De menschen hadden mU wel eens dapper genoemd, maar op dat oogenblik had Ik niet den geringsten moed. BU alle heiligen, ik was bang, het zweet stond mU op het gericht, mUn adem stokte, mUn ledematen schudden heen en weer. De hemel weet, wat mU op mUn plaats hield, misschien was Ik verlamd door schrik en daardoor met in staat, mU te bewegen. Maar tpch kon het onmogelUk dat alleen zUn, want ik behield de kracht tot handelen, het bewust zijn van mUn plicht. Mademoiselle was op den vloer in elkaar gezakt; zU had een enkelen schrillen kreet geult en haar gericht In haar handen verborgen. Zonder goed te weten, wat ik deed, waagde ik, met uitgetrokken zwaard een stap naar voren, en stond tusschen hen in, tegenover ik wist zelf met wat! En het ding weaenlUk of onwezenlUk, geest behulpzaam was bU het annoteeren. In het al gemeen Is Merens er de man met naar, zich ets te laten wUsmaken en geheel bevredigd voelt de lezer van de voetnoot zich dan ook met. Maar de letters op de obelisken heeten bU Merens ook „Hebreesche caractteren”, want al heeft hU goede oogen, hU is met alwetend: Van Rome reist hU naar Loreto, maar de le- ;ende omtrent het Heilig Huisje vertelt hU niet. Vond hU haar te dwaas? HU zegt eenvoudig, dat onze Lieve Vrouw hier vereerd wordt om dat er de oudste Mariakapel van Italië stond en vtndt de huidige kerk heerlük, ja, wel zoo .heerlUck ende wél verslen als meenich apotheeckerswinkel mach sUn”. Vermeldt voorwerpen en hU de devotionaliën-handel een beetje uit de hoogte, met den apothekerswlnkel schUnt het hem ernst te zUn, al ware een lichte ironie hier misschien te waardeeren. HU is in ieder geval ruim genoeg om te Venetië naar de Grieksche kerk te gaan, terwUl er dienst is. Venetië, zegt hU. is een seer neeringachtige stadt. daer groote handelingh geschiet van speceryen, suyckeryen. cathoenen, wynen, mal- versyen. rijs, alderhande drogeryen, juweelen, sy- den, glasen, ende voorts alle andere coopman- schappen. Geschiet oock uytermaeten seer veel oncuysheyt”. HU bleef er niettemin elf dagen, van 31 Augus tus tot 11 September, om vervolgens, Dultschland, de terugreis te aanvaarden. van dat de handen, die het zoo stevig omknel den, van vleesch en bloed waren. Toorn nam nu bU mU de plaats In van den angst, dien Ik zoo even had gekend; ik deed een stap vooruit en richtte den punt van mUn zwaard op Iets, dat ik voor een spleet in het masker hield. Ik had zeker gemist, want de slag was forsch genoeg, het lemmet boog mee met do kracht van den slag, de punt ging omhoog en trof den onbe- schermden pols. Het groote zwaard viel met een slag voor mUn voeten neer en de in maliën kolder gehulde gestalte wankelde achteruit Maar ik wist nu, dat ik met een man te doen had, ik wist het aan den weerstand van de stalen borstplaat en aan den half onderdrukten Fran- schen vloek, die van zUn lippen kwam. Ik wierp mij op den man; het gewicht van mijn lichaam slingerde hem nog meer achterwaarts, maar mUn handen vonden geen houvast aan de gladde stalen bekleedlng. Zoo stortten wU belden op den grond, Ik boven op hem. HU bewoog zich met, zUn armen hield hU wUd uit Ik hield mUn oor dicht tegen het vizier van zUn helm aan, doch ik kon zelfs met de meest zwakke ademhaling onderscheiden. Maar de man kon toch onmogelUk dood zUn. De slag, dien Ik hem had .toegebracht, was met door het staal heengedrongen, en was ook met van zooveel be lang geweest, dat deze ernstige schade had kun nen aanrichten. ZUn bewusteloosheid was mis schien het gevolg geweest van zUn zwaren val en van den knellenden druk der waiienrustlng. We! wetend, dat hU mU voor het oogenblik geen verdere schade kon doen, richtte Ik mU op mUn knieën op en zocht om mU heen naar Made-1 e seer welgestelde veehandelaar Peter Pattleson wierp met een bruusk gebaar een chèque van 1500 dollar op de toon bank naar Ben Nevis, den eigenaar van *t café. „Bewaar dat ding voor me, Ben,” verzocht flü- „Als Ik weer terugkom, zal Ik Je t wel uitleg gen. Ik moet nu weg, om den trein van half elf te halen.” Nauwelijks was Pattleson weg, of Jack Har die, de uitgever van t dagblad, kwam ’t café binnenloopen. „1 SpUt me verschrikkelUk, dat ik je moet manen, Ben,” begon hU. ,Je weet wel, over t geld dat je me schuldig bent.” „t SpUt me ook, want m’n beurs is zoo plat als een pannekoek.” „Maar Ben. luister nu toch. Ik moet het geld hebben. David Deans wacht op m’n kantoor en Je weet wie David is. Ik ben hem 1500 dollar schuldig en Ik heb hem vast beloofd....” „Och, loop naar den drommel met je David.” .Maar Ben,” hield Jack Hardie vol, „Davld zal m’n drukkerij stomzetten. Ik zie wel, ouwe Jongen, dat JU Davld Deans met kent. Ik heb hem op m’n woord van eer beloofd....” Intusschen bekeek Ben Nevis de chèque van Is het mogelUk, dat equatoriaal Afrika, Zuid- Peter Pattleson. Ze was aan Pattleson betaal baar en Pattleson had haar geëndosseerd. Ben dacht even na. HU greep naar de telefoon en en sloeg een nummer aan. „Ben JU daar, Dicky? Je spreekt met Ben Nevis. Zeg, Dicky, kan je me met aan t geld helpen, dat Ik nog van je krUg? Mooi zoo, prach tig! Dank Je wel. Dicky!" Ben belde af en wendde zich weer tot Jack Hardie. .Eigenlijk nftët ik met doen, wat slk nu> van plan ben. maaf Ik geloof dat t wel in orde zal komen. Hier heb je een chèque, die ik zoo juist van Peter Pattleson in bewaring heb gekregen.” „Een chèque van Pattleson is t zelfde als goud,” riep de gelukkige Jack. „Ja,” beaamde Ben Nevis, ,hü deponeerde die chèque bU me, om ze te bewaren. VermoedelUk omdat hU haar zelf wil overdragen. Maar, wat er ook van zU, dat geeft haar handelswaarde. Ik zal haar nu aan jou endosseeren en als Pat- tleson komt, zal Ik hem X500 dollars in con tanten betalen!” Daarop schreef Ben z’n naam onder de hand- teekening van Pattleson. ,Mier heb je ze, Jack." Allen gaan gaarne omhoog, maar de nederig heid Js de laddertrede. Begin bU de trede en gU sUim al. Laat ons nooit verwonderd staan, wanneer wU worden bekoord: pooit mogen wU vergeten dat Christus, die in alles ons voorbeeld Is, vóór ons werd bekoord. U zult *e morgens Jdplekker** uit bed springen. lag moet Uw lover een liter gal tn do ta- doen vloeien. Wanneer de galafacheldlng ade la. wordt Uw voedsel niet verteerd, het Er vormen stch gassen In Uw lichaam. U ■stopt. Uw argentine wordt vergiftigd en humeurig en loom. U slot allee swart. »ste laxeermiddelen rijn slechts lapmld- sn geforceerde stoelgang neemt do oor- A^Tér S LEVERPILLETJE8 sullen lor de vrfje toevoer van gal. waardoor U weer erstelt. Een plantaardig, aacht. onover- üddel om do gal te doen vloeien. Carter’s Leverpllletjei. verkrijgbaar bfl ra en drogiaten in flacona van 0.7S. ver meldt er bU, dat het een droomvrouw was en al was ae dan met onbeschaamd, ook hem leek ze dartel. Er is reden om te gelooven, dat Meens In dit opzicht méér werkelUkheidszin bezat dan de galantste der Nederlandsche dich ters. HU zag te Florence alleen onbeschaamd heid. de dartelheid misprijzende. Doch wU holden hem vooruit om hem te laten toonen, hoe deugdzaam hU, tenminste van oordeel, was gebleven. Tusschen Genua en Florence heeft hU nog Pisa bezocht en den scheeven toren gezien. „Een mlraculose tooren in "t aenslen” bericht hU .Jiooch ende schoon”, maar hU vergeet met te onderzoeken, hoe het ding In elkaar rit en ontdekt met eigen oogen het geheim. De scheeve toren Is elgenlUk recht, maar laat het nauwelUks merken, want binnen de spiraalsgewUs stijgende gaanderj staat „de tooren prlnclpael, gaende spltsgewU» recht op". Om het duldelUk te maken, teekent hU In zUn handschrift een schets van het ge heel, met erg gelukkig, want de scheefheid wordt nu verdoezeld om te laten zien, dat het binnenste, de toren zelf, rechtop staat en dat 'er dus geen reden overbluft om „grootelUckx bevreest” te zUn, zooals „veele vreemdelingen, deselve eerst siende ende daer dicht bU too rnende”. enua Is een heerlUke stad, vindt Jan I T Martenszoon Merens, die er op -38 Juli 1800 aankomt en dadelUk verwonderd staat over „de lantaeme op een hooge pilaer” den vuurtoren bU de haven HU heeft in middels „op sUn Italiaens leeren reeckenen”, hetgeen wel beteekent, dat hU de Italiaanscne telwoorden heeft geleerd. Vlak na de bootreis. vermoedelUk bU prachtig weer, te hU dubbel aandachtig, hij vindt geen woorden genoeg om de weelden van Italië te schetsen en prijst ook het .schoon vrouwvolk", waarvoor hU spUts de ongelukkige liefde Jegens Geertruid Berck- hout in toenemende mate oog krUgt, al ver draagt zUn Hollandsche inborst te Florence de wuftheid van de dames met. HU vertelt, dat ae daar zeer opdringerig zUn met oneerbare aanbiedingen en eindigt dit verhaal met de klemmende opmerking: „Waeruyt lek een yegelUck laet oordeelen oft het oorbaer te jon ge, onstantvastighe manspersoonen derwaerte te aeynden ofte met Terzelfder tUd riet de jonge P. C. Hooft in dezelfde stad achteren, haalde daarop z’n portefeuille te voor- schUn en schreef een kwitantie ter waarde van 1500 dollars. ,Jk vond het ber.... je te moeten lastig val len, Jack, maar John Porteous, de geldschieter, heeft een vordering op me en me er al een paar malen over opgebeld....” .Praat er met over, mUnheer Deans,” en Jack Hardie hief z’n hand op bU <U“ van protest. „Geen verontschuldigingen hoor, leder het zUne." Intusschen zat John Porteous, de geldschieter, te wachten op z’n kantoor: 37ste verdieping van een wolkenkrabber. „Wees gezegend," riep hU. toen Deans het kantoor binnenkwam en vroolUk met de chèque wuifde. „Heb je de, dulten?” .NatuurlUk," Juichte Deans, terwUl hu z’n handteekening onder die van Jack Hardie schreef. .Maar waarom heb Je toch zoo’n haast, John?” „Omdat ik zelf in de penarie rit,” zuchtte Porteous. „Ik hen den Spanjaard Antonio Sala- berri 1500 dollars schuldig. HU heeft een boek handel hier beneden. Excuseer me....” en John Porteous rende z’n kantoor uit. Een kwartier later, nadat hU Salaberri ver laten had, ging een ander num diens boeken winkel binnen, ’t Was een lang, mager mensch, keurig in de kleeren en bU iedereen bekend als Dicky Bartollne, de hartstochtelUke wedder. ,Zoo, Antonio, beste vriend. Ik kom eens hoo- ren over die weddenschap, die je gisteren zoo prachtig verloren hebt, door Je geld op num mer 9 te zetten. Een vriend van me verkeert in moeilUkheden en ik ben hem....” „Al genoeg, Bartollne. Je krUgt Je geld. An tonio Salaberri betaalt-altUd. En op den achterkant van Pattieson’s chèque plaatste de eerlUke Spanjaard eveneens z’n handteekening: Antonio Perez Salaberri, en droeg daarbU de 1500 dollars over aan Dicky Bartollne. .Mooi aoo, in orde.” Dicky bekeek nieuwsgierig de chèque van alle kanten. „Die te van Peter Pattleson en schUnt harder te loopen dan alle paarden van de wereld.” HU stak de chèque in z’n zak en liep naar t café van Ben Nevis. ,^oo Ben, beste kerel, daar ben ik met de centen." Dicky Bartollne haalde de chèque te voor- schUn, voegde er z’n handteekening aan toe en gaf haar aan Ben. Deze keek naar de chèque en haalde diep adem. Daarna bekeek hU den achterkant, wierp een blik op de klok en riep- .Allemachtig!” Juist een uur geleden had Peter Pattleson hem deze chèque overhandigd en in dat uur was ze al zesmaal van eigenaar verwisseld en had zes rekeningen van 1500 dollars betaald. „Is er iets met in orde met die chèque?” vroeg Dicky. „O, neen. De chèque te prima. Trouwens, Je weet, dat te elke chèque van Peter Pattleson.” Ben gaf Dicky een kwitantie. .Maar t lag met in m’n bedoeling je te ma nen, hoor, maar....” „Geen woord meer daarover, ouwe jongen!” riep de joviale Dicky ,Jk weet maar al te goed wat het zeggen wil een jiaar stuivers noodig te hebben. Maar ik hoop dat nu alles weer in orde te." „Daar ben ik nog zoo heel zeker met van,” mompelde de caféhouder, nadat Dicky vertrok ken was, en hU trachtte na te gaan wat dat verwisselen van die chèque allemaal te betee- kenen had. .Eerst betaalde ik Jack Hardie het geld, dat ik hem schuldig was. Dat vereffende m’n schuld met Jaek. Jack betaalde daarop David Deans, en dat vereffende zUn schuld. Daarna betaalde Deans den geldschieter John Porteous, die den Spanjaard betaalde. Antonio Salaberri betaalde Dicky Bartollne en Dicky betaalde mU- Ja, we werden allen betaald en zUn nu met elkaar quitte, en tóch te het een vreemd geval, omdat ik de chèque aan Peter Pattleson geef....” In z’n berekeningen verzonken, had Ben met gemerkt dat Peter Pattleson voor hem stond. „’kHeb m’n trein gemist,” zei Peter. ,Zoo.... te dat mUn chèque?” „Ja. en ik moet je iets uitleggen....” „Laat mU het maar uitleggen, Ben. In m’n haast heb ik je een chèque gegeven, die getrok ken was op een bank, waar ik geen rekening heb loopen en geen cent heb staan. Ik dacht eens te probeeren haar een tUdje rond te laten gaan, om een zekere theorie van me te toetsen. Maar ik geloof dat ik dat niet goed inzag en ik twUfel er sterk aan of die theorie wel ooit zal opgaan.” En Peter Pattleson nam, zonder aan den achterkant te kUken, de chèque en scheurde ze in kleine stukjes. Zoo werden zes menschen betaald met geld dat er met was, en t mooiste was: iedereen was tevreden. Het is een der karakteristiekste en der best geschrevenbladzüden van zUn reisjournaal, voor schoolbloemlezingen een prachtig voor beeld van zuiver Hollandsch proza uit het be gin der Gouden Eeuw, deze (overigens met juiste) beschrUvlng van den scheeven to ren. Te Florence komt Merens met uit gekeken op al het fraais en dat hU, In het jaar 1600, spreekt over „een Mlchiel An gelo”, als over ’n onbekende, bewUst ons ineens, hoe traag de faam haar Weg vond, toen de boekdrukkunst nog betrekkelijk jong was. HU riet ook een „beelt van wonder” en men moet zeggen, dat het Hoornsche Geuzenkind zich vrijhoudt van allen spotlust bU het beschrU- ven van de talrUke ex-voto’s, die de fresco schildering van de Boodschap des Engels („de Verkondiging” zegt de protestantsche tekst verzorger in een voetnoot) omgeven. HU te eén en al oog voor de kunstwerken en riet met, zooals de Jonge Hooft, het merkwaardige rio- leerings-systeem: „dewelcke straten nenuner- mcer vuil of befleckt gevonden worden, soo uut oorsaeck van de stadta gront, die sandlch te, als om gefabrikeert te wesen met grote brede steenen ende in manlere datse seer wel afwa teren" Deze woorden uit de .Jteteheuchente” van den negentlenjarlgen dichter herinneren ons eraan, dat hU de zoon van Amsterdams burgemeester was en van hute uit belangstel ling meedroeg voor zulke vraagstukken- als de verwUdering van water en stadsvuil. Merens riet alleen antieke beelden, fonteinen, paleizen, kerken, schilderijen en opnieuw „schoon vrouwvolck”. Dit alles boeit hem. HU blüft in Florence van 9 tot 17 Augustus, reist dan naar Rome, drinkt onderweg te Montefiascone een AChoene moecadelwUn, die daeromtrent ge- maeckt wert", nl. de beroemde Est-est-est, en bei elkt de Eeuwige Sad op 19 Augustus om er te blUven tot den 25sten. lang van toon daarenboven en voldoende zuiver van taal om op hun plaats té sUn tusschen de Refor matorische poëzie dier dagen, waarin Daniël Helnslus den protestantschen Parnassus heerscht en Jacob Revlus zich in het vak be kwaamt. Een groot dichter te in Jan Merens met verloren gegaan, maar de overtuiging gaf hem hier regels in, die e» poëtisch gespro ken alleszins zUn mogen. Zoo vUandlg is hu echter met, dat hU zou ver zuimen te gaan kUken naar den Paus. Cle mens VIII, „een swaerachtlch man, vol van aengesicht, laet het hooft een weynlch hangen”, fcelfs gaat hU op audiëntie en riet hoe de paus 1600 te een Jubeljaar de pelgrims spU- zlgt. Maar mee-eten doet Merens met HU gebruikt den tUd. dat de maaltüd duurt, om de zalen en kamers van het Vaticaan te bekUken en beweert, daar een schilderU te hebben aan getroffen, voorstellende de onthoofding van Eg- mond en Hoorne. ,Het blUkt niet dat deze voorstelling er ooit te geweest. Hier zal zich Merens wat op de mouw hebben laten spelden” veronderstelt een Voetnoot, vermoedelUk van dr. G. J. Hoogewerff, dïfe den uitgever van den<ekst Een vrouw gewymbreauwt swart, en swart als gidt, van oogen. Van lip en kaken róót, blont was haer vlees en blont *t Welriekent hayr gevlecht met een gentile vont. Zoo beschrijft hU haar In de oorspronkelijke lezing van zUn beroemde, later door hem om gewerkte rijmbrief ,Aen de Comer in Llefd’ Bloeyende uut Florenza, 1600”, doch hU c •1 t 1 1 t

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1938 | | pagina 22