I
DE TAART
FOTOREPORTAGE
DE STRIJD IN CHINA.
I
I
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
SLIMME GROMPIE
DE TWIJFELAAR
Plaats dan een „Omroeper”
gezinnen
De jaarlijksche» „vierwekeiijksche* afetendsmarscben zijn *e Batavia weder
vangen. Ook (kam k de belangstelling zeer groot
<-
VLIEGONGELUK
a
8b
.0
EEN VRAAG
BB
DONDERDAG 31 MAART 1938
4* it
-
te singen:
pakken.”
er
ar
dat moet je niet doen, mijnheer
Haas,” antwoordde de taart, „dan zal ik wat
voor je zingen I”
En zij begon te zingen:
Maar opeens rukte een windvlaag
Henk het kluwen uit de hand.
Oei, oei, oei, daar vloog de vlieger
dutklend naar den boomenrand.
ent
het
Ha
En terwijl ze zoo zong, begon ze te rollen,
al harder en harder, zoodat ook de wolf
haar niet kon krijgen en met een hongerige
maag naar zijn hol terug moest.
Daar kwam een beer aan. Die likte eens
over zijn snorrebaard en bromde:
„Ha, daar is juffrouw Taart, ik zal jou
eens opeten!"
„Als je het niet doet, zal ik wat voor je
zingen,” antwoordde juffrouw Taart en be
gon:
,Jk ben juffrouw Taart,
Met boter en meel gebakken,
Ik rol de wereld door,
En niemand kan mij pakken.
De eerste die me hebben wou.
Dat was die domme Haas,
En ook de wolf, die honger had.
Maar ik bleef hem de baas.”
Och, daar hing de mooie vlieger
in de takken, flink gescheurd,
Henk ging huilende naar huis toe.
ken ongeluk te gauw gebeurd!
PIET BROOS.
Henk zou met den vlieger loopen.
Keesje hield hem even op.
Tjoep.... daar schoot hij al naar boven,
hoog er dan den booméntop.
't Was gelukkig net op Woensdag
en dan hadden ze steeds vrij.
Dus ging Henk met buurman’s Keesje
's middags vliegeren in de wei.
„Ik ben juffrouw Taart,
Met boter en meel gebakken,
Ik rol de wereld door
En niemand kan mij pakken,
De eerste die me hebben wou,
Dat was die domme haas.
En ook de wolf, die honger had,
Maar ik bleef hem de baas.
En toen jtwam Bruin, die booze beer.
Die kreeg me ook niet, dezen keer.”
Ki
wta<
punl
de 1
In d
pel!
rede
best!
bere:
wet
zou
geba
„Juffrouw taart, ik zal je eens lekker op
eten!”
,Xee,
De
er we
toch i
vaardl
goed i
Een
bouw
voor i
werdei
haven.
Boe
noodlij
komen
looshei
dragen
achter!
Nood
het ooi
wat lo
Landtx
landbo
heden
d
1<
11
d
dac
spn
het
KO
(R.1
D
is -
bou
kom
prol
feit
mee
omd
heel
wat
het
De 1
TOT
teerd
bouw
heeft
ren i
June
gen
wel,
afhar
were!
nu 1
armlr
door
Indus
I
van
«H
Hek
del
aew
mer
De n
hebben
niet wi
kort at
PARD
nle-veri
BrazUid
KOLFF
liggend»
ning vi
grander
menschi
naast 1
na hel
„Ik ben juffrouw taart,
Met boter en meel gebakken,
Ik rol de wereld dobr,
En niemand kan nqj
zijn logge pooten haar niet bU kon houden.
Daar kwam de vos aan.
„Hallo, juffrouw Taart!” zei de vos, „wat
zie Jij d*r aardig uit en hoe fijn bruingebak
ken ben je!”
Dat deed juffrouw Taart goed, dat de vos
haar zoo prees. En van louter plezier begon
„Dat is een mooi lied,” zei de vos, „wil
je het nóg eens voor me zingen?”
Dat wilde juffrouw Taart wel.
„Kom dan maar op m’n kop zitten," zei
de vos.
De taart deed dajt en zong haar lied nog
eens. v.
Miepsie paste op den winkel.
Toen haar vader achter was.
Ze bekeeksde lieve vogels
In een heel groot hok van glas.
Miepsie tikte aan den glaswand,
Riep de diertjes naar zich toe.
Maar ze werd ten lange leste
Van dat praten heel erg moe.
Miepsie ging op ’t trapje zitten
En viel langzaam toen in slaap.
Vóór de deur stond er een jongen
En wat deed die stoute aap?
allemaal vreemdelingen.... ook de prior, Heel stil kwam hij, sluipend, binnen,
Maakte *t deurtje los van ‘t hok.
Al de vogels vlogen kwetterend
Door ’t deurtje van hun stok.
Miepsie schrok van 't leven wakker.
Liep de diertjes achterna.
Maar ze kon niet één meer grijpen
En ze schreeuwde: „Pappie, Pal"
Vader droogde Miepsie’s tranen.
„Stil maar," zei hij, „’k weet wel raad."
En hij nam een doos vlug uit den winkel,
Vol met heerlijk vogelzaad.
Op de stoep lagen de korrels,
In den winkel op den vloer.
Op 't kozijn en op den drempel,
Overal lag vogelvoer.
Eén voor één kwamen de vogels
Toen Miep’s vader zachtjes floot.
En ze pikten vlug de korrels
Van de stoep weg tot de goot.
Maar ze wipten niet naar binnen.
Vader wist nu óók geen raad.
,Jia! da’s Grompie,’’ riep plots Miepsie,
„Daar, in 't midden van de straat!"
Grompie was een winkeljongen,
En dat jochie was een vriend
Van de dieren in den winkel.
Want h[j had daar ook gediend.
Grompie nam een handvol korrels,
Strooide ze toen op zijn pet.
Liep naar buiten en de vogels
Hadden zich dra neergezet.
Zoo liep Grompie vlug naar binnen.
Sloot de beestjes in de kooi.
Miepsie lachte door haar tranen,
Vader zei alleen maar: „Mooi!"
Grompie was erg dol op Loukie
En dat wist Miep’s pa heel goed.
Loukie was een schattig hondje.
Met een allerleukste snoet.
Pa nam Loukie uit zijn hokje,
Reikte hem toen Grompie aan.
„Als beloontng," zet pa vriendlijk,
Want jij hebt dat ütm gedaan."
FRANSIMANOt
„Jongens, er is niet veel t0d mess, dus ik
zal leder Mn vraag doen. Kees, weet Jij. wan
neer Columbus Amerika heeft ontdekt?**
„Jawel, meester!"
,Jn welk jaar dan?”
„Nu houdt u geen woord, meester; u zou
maar Mn vraag doen.”
En toen rolde ze Ineens zóó hard over het
veld, dat zelfs de haas haar niet bij kon
houden. Zij was al uit het gezicht, voor hij
er eigenlijk goed en wel erg in had.
En terwijl zij zoo voortrolde, kwam
Ineens een wolf op haar af.
„Ha, juffrouw taart,” riep die met zijn
heesche stem, ,Jk zal jou opeten!”
„Doe dat nu niet,” antwoordde juffrouw
taart, „dan zal ik wat voor je zingen!”
En zij begon:
,Jk ben juffrouw Taart,
In boter en meel gebakken,
Ik rol dc wereld door,
En niemand kan mij pakken,
De eerste die me hebben wou,
Dat was die domme Haas!”
En al zingend, begon zU te rollen en ze
lolde zóó hard, dat Bruin de beer met
en uit de kapel klonk reeds het gebed dei
godvruchtige mannen, die God loofden.
De deur werd geopend; maar.bil
kende den broeder-portier niet en dezt
kende den pater niet. Maar.hij had geen
tijd om over dit probleem na te denken
en ijlde haar zijn plaats in de kapel
Doch..,, wat was dat? Een ander zat op
zijn plaats en bleef rustig dóórbidden, toen
onze pater hem zacht aanstiet om hem et
op opmerkzaam te maken, dat hij op een
verkeerde plaats zat. De man echter keek
ternauwernood op, als begreep hij niet
wat men van hem verlangde.
Nu keek hij de rijen van monniken eens
langs; doch.... hij herkende geen enkelen
van de paters en de broeders. Het waren
Stil knielde hij op de achterste bank
neer en volgde verder het avondgebed.
Toen dit geëindigd was, ging hij naai
zijn overste om zich te verontschuldigen
over zijn te laat komen bij *t avondgebed
Maar deze keek hem met groote oogen
aan en sprak: „Wie zijt ge eigenlijk? Ik
ken u niet.”
De pater noemde zijn naam en voegde
er bij, dat hij in het klooster thuishoorde.
Nu sprak de Prior: „Sedert driehonderd
jaar draagt geen enkele onzer paters dezen
naam meer. De laatste, die zoo heette, was
de twijfelaar, die omkwam in het boseb
en sedert dien is zijn naam uit het regis
ter van het klooster geschrapt.”
De pater schrok, toen hij dit hoorde en
begreep nu, dat hij 300 lange jaren in het
bosch had doorgebracht, terwijl hij meen
de, dat het slechts enkele uren waren ge
weest.
HU riep nu alle paters en broeden om
zich heen en sprak: „Ja, ongetwUfeld ben
ik die twijfelaar, die vóór 3>0 jaar uit het
klooster verdween. Ik wilde begrijpen, wat
God in zUn oneindige'wijsheid voor de
menschen verborgen houdt. TwUfelt nooit
aan Gods woord, broeden! Wat HU zegt
is waarheid!”
En terwUl hU nog sprak, werd zUn haar
spierwit, een doodeUJke bleekheid bedekte
rijn wangen en bU de laatste woorden, die
hU sprak, zonk hU ineen en stferf.
God had door een schitterend wonder de
waarheid van zUn woorden bevestigd!
V. d. M.
Henkie kreeg een mooien vlieger
met een heel lang stevig touw.
*f Was niet zoo’n gewone vlieger,
nee, tn food en wit en blauw!
Luitenant-kolonel E. G de Haan, die
benoemd zal worden tot commandant
van het korps rijdende artillerie te
Arnhem
Tegen
»o« zee
«ten tijc
<ht hy
te begry
verzocht
De he
Wk. den
msstreg.
overdrag
*M«d
te elge
*U, in
hebben
verklaar,
met de
ben!
Wö tv
„Prachtig,” zei de vos, „als je nu op mijn
tong gaat zitten, kan ik het nog beter boo
ten.
En hij stak zUn tong uit en juffrouw
Taart sprong er op en begon te zingen:
,Jk ben juffrouw Taart, t
Met boter en meel gebakken.
Verder kwam zU niet, want.... hap....
zei de vos, deed zUn mond dicht en at de
taart fUn op!
r leefde eens een oude man, die op
H zekeren dag trek kreeg in iets lekkers.
-L-^-HU zei dus tegen zijn vrouw:
„Liefste, maak eens een taart klaar!”
„Nee maar,” antwoordde rij. „waar moet
ik die van bakken? We hebben geen bloem
in huls!”
„Onzin,” zei hU, „we hebben genoeg. Als
je de kanten en den bodem van den meel-
trog af schraapt, is er nog genoeg voor een
taartje!”,
De vrouw nam den meeltrog, schrapte de
wanden en den bodem met een mes zorg
vuldig af en kreeg zoo een hoopje meel bU
elkaar. Ze kneedde het deeg, smeerde het
in met boter en zette het in den oven.
Daar werd de taart eenvoudig prachtig.
De oude vrouw baalde harfk uit den oven
en zette haar in de vensterbank om koud
te laten worden.
Daar lag de taart en ze voelde zich daar
zóó eenzaam, dat ze besloot weg te rollen.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
ZU rolde van de vensterbank op een stoel,
van den stoel op den vloer en over den
vloer naar de deur. Toen over den drempel
bet voorportaal in en door de buitendeur
over bet stoepje de straat op, en zoo naar
de velden buiten de stad.
Spoedig ontmoette haar een baas en die
riep haar toe:
Langen tUd geleden stond op de helling
van een heuvel een groot klooster. Fraaie
tuinen omgaven het groote, eenvoudige ge
bouw en een uitgestrekt bosch, waarin men
uren kon ronddwalen, grensde aan de
boomgaarden.
Als de broeders en paters, die dit kloos
ter bewoonden, een poosje vrij hadden,
verlieten ze het gebouw en al wandelend
in de mooie lanen baden ze dan hun rozen
krans of liepen na te denken over den
goeden God, Die alles zoo mooi regelde en
Die zoo veel van de menschen hield.
Nu was er onder de paters één, die
heel vaak uren liep te denken over allerlei
plaatsen in de H. Schrift. HU had er dan
geen erg in, dat de tUd kalmpjes voorbij
ging en dat het al wandelend te laat werd
voor het eten of voor het avondgebed.
Op een keer liep deze pater weer eens
buiten en de woorden van de H. Schrift
kwamen hem in de gedachten: „Voor God
zUn duizend jaren gelUk aan één dag en
één dag is voor hem gelUk aan duizend
jaar.”
Ja, die eeuwigheid daarvan kon hU
zich geen begrip vormen erf/hoe meer hU
peinsde, hoe meer hU verward raakte. En
elndeUjk.... begon onze man een beetje
te twUfelen aan die woorden. Neen dat
kon niet waar zUn, wat daar'in de H.
Schrift stond.
AltUd maar peinzend en twUfelend kwam
hU aan het einde van den tuin en het
groote bosch,lag daar vóór hem! Steeds
verder liep hij, altUd maar door de fraaie
laantjes en dacht aan uur noch tUd en
eindelijk bespeurde hU, dat hU moe werd.
HU legde zich onder een schaduwrijken
boom neer en peinsde nog maar steeds
over de eeuwigheid....
Lang heel lang bleef hü daar liggen,
tot hU elndeUjk het kloosterklokje hoorde
kleppen, dat de monniken tot het avond
gebed samenriep....
Lieve hemel .hoe laat zou het wel zUn?
Verschrikt sprong hü overeind en holde
qaar bét klooster, de poort was al gesloten
niet 57» maand verlengd is( hebben
in voormalige meisjes -
H.B.S. aan het Bleijenburg te Den Haag
genomen
- -i
SS HoK