WIELERWEDSTRIJD IN DE
AARLEMMERMEER.
DE OPTOCHT
1=
♦f
gezinnen
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
DANSLES
Plaats dan een „Omroeper”
voor 80.
1?'^^
AU
A]
Niet strafbaar
DONDERDAG 4 AUGUSTUS 19M
Dat smaakt op een warmen
dag in Augustus
dag,”
heeleboel
hU
Ai
dief,
houd
den
dief!"
den
WWW
Met een kleurtje op haar wangen -
in haar oogj’een blijden gloed.
vraagt zij aan haar grooten broer steeds.
„Gerard, Gerard, gaat 't niet goedf"
Wa
drast’
ongein
Een
Mm
nu
dm i
roode
•token
Bello, beider hondje echter,
it het, die naar ’t eind verlangt: i
Hjj verfoeit verwoed die dansles,
hoor, hoe jammerlijk hij jankt!
de «a
team.
Inwent
liepen
Dokt
Pimtae
Schut
Kortst
tenhul
werden
•et n
De i
te-poUi
vei
om
tie
ooo
nei
brc
nlr
F
tie
UJM
kor
bes
ma
me
C
ker
zUr
in 1
en
A
Isn
slee
jep
gro
gs -
D
hi
on
Ml
M
te
le<
8t
Mi
Ml
eei
sti
grai
toe
krei
me
ach
stra
▼oa
omd
mai
itu
dier
nin|
buit
bei*
VOO!
te t
drui
st. 1
derb
hebt
fTOT
demi
sche
den
NAJ
met
▼erdl
een
rière
de u
maat
den.
loglsi
realir
gelijk
Isme
Maar
««een
dracht
Ma d
Leerling. Mijnheer, kan ik gestraft werd*
oor tote, dat ik niet gedaan hebt
Onderwijzer Zeker niet, jongen.
Leerling Wei mijnheer, ik heb mijn hu*
werk niet gemaakt.
Wreder
ken
tot
April.”
„Zal ik je nu eens wat over den steenu*.
vertellen, dat je niet in dat vogelboekje
vindt? Ik las het in een tijdschrift, dat ik
dezer dagen in handen kreeg.” Kees wa
door het bezoek zoo opgemonterd dat hl
zijn landerige bul geheel vergeten was. ,Dt
kropen, zooals een muls in zijn holletje
vlucht. Daar zat hij nu in een donkeren kel
der, die een bergplaats voor steenkolen
bleek te zijn. Bang als een wezeltje kroop
hjj in den donkersten hoek, maar er was
niemand, die er aan dacht, dat een dief
door zoo’n kleine opening kon krulpen. Leo
zat er uren en uren in elkaar gedoken en
op 't laatst kwamen de waterlanders. Het
was dan ook erg, te moeten denken, dat
het al bijna nacht was en dat de lieve
vrienden, die hem tot zoo'n leelljken streek
hadden aangezet, ongestoord in hun zacht»
bedje lagen, terwijl hij hier in een donker
hól zat, waar hij opgegeten kon worden
door ratten en muizen en wie weet, wat al
ongedierte meer. Hij droomde van wolven
en slangen en werd wakker door een klop
pend geluid. In ’t eerste oogenbllk dacht
hij, dat zijn moeder hem kwam wekken,
maar toen hjj de harde, puntige steenkolen
voelde, die hem dien nacht tot bed gediend
hadden, begreep hjj zijn betreurenswaar-
digen toestand.
.Help, help!” riep hij, in de hoop, dat
iemand hem zou hooren. Er kwam echter
geen hulp opdagen, want in den vroegen
morgen had een werkman het gat in den
muur dichtgemetseld en zoo zat dus het
muisje in de val. -Van de straat drongen
de feestgeluiden van Koninginnedag tot
hem door. Draaiorgels, trompetten en pie
pertjes. Zoo hard mogelijk begon Leo nu
ook op de gestolen trompet te blazen, maar
wie van de menschen op straat kon nu
denken, dat er achter dien muur een jon
gen opgesloten zat? In het huis echter,
waarbij de kelder hoorde, zei de vrouw
tegen den man: „hoor jij niet iets in het
kolenhok?”
„Ja,” zei de man en zij trokken er met
z’n beiden op af, om te zien, wat er gaande
was. Op U eerste gezicht dachten zij een
nikkertje te vinden, zoo zwart was het
ventje van het steenkolengruis, dat hij met
tranen vermengd over zijn gezicht ge
smeerd had. De menschen waren natuurlijk
erg nieuwsgierig, om te weten, hoe zoo’n
nikker in hun kolenhok verzeild kwam en
op het verhaal van de gestolen trompet
brachten zij den kleinen dief zoo gaua
mogelijk naar het politiebureau. Hier kreeg
nij zich schuil in een hol of tusschen de
bladeren. Door de uileballen wordt zijn
schuilplaats dikwijls verraden. Zie je, dat
klopt allemaal.”
„Welke zou de grootste uil zijn, die in ons
land voorkomt?” „De grootste uil in dit
boek afgebeeld, is de oehoe (Fig. 3), maar
die komt practlsch gesproken niet in ons
land voor. De dan volgende grootste zal
wel de boschuil zelf zijn.” Typisch zijn de
„oortjes” van den oehoe. De ooruil en de
ransuil hebben ook „oortjes”. In Duitsch-
land gebruikt men den oehoe om kraaien
en roofvogels te schieten. Die vogels hebben
namelijk de gewoonte om zoodra een groo-
te <11-zich vertoont, op hem af te vlieger
en met hun snavels op hem te stooten. Zoo
krijgt de jager ze gemakkelijk onder schot.
Men neemt zelfs wel opgezette uilen en pre
pareert ze zoo, dat de kop gedraaid kan
worden en de vleugels op en neer bewo
gen kunnen worden. Op dergelijke opge
zette exemplaren komen de roofvogels
evengoed af."
„Welke zou wel de kleinste vil in ons land
zijn?” „Ook daarover kan ik In dit boek
iets vinden. De kleinste uil, die bij ons ge
regeld voorkomt en ook broedt, is de steen
uil (Flg. 3). Hij komt, evenals de boschuil
het heele jaar bij ons voor, vooral waar
knotwilgen staan. Hij nestelt In holle hoo
rnen en in konijnenholen. Déze uil vertoont
zich veel overdag en wordt dan floor een
troep kleine vogels vervolgd. Zijn vleugels
zijn kort en iets bol. Zijn roep, zoowel over
dag als ’s nachts is „kieuw, kieuw" ol
„kow, kow”. Broeden doet de steenuil van
eind J^prll tot Juli. De eieren zijn wit en*
vier tot zes in aantal. Behalve in ons land
broedt de steenuil ook in Engeland en In
Vlaanderen.”
,Js de steenuil ook een standvogel?
Eigenlijk maar een zwerfvogel. Soms trek
troepjes het land door van Augustu
In October en van Februari tot in
zei Jaap Donders tot zijn vriendje
Harry Potjjn.
„Nou, dat weet ik ook, maar wat bedoel
je daarmee?” vroeg Harry.
„Ik bedoel, dat wij er een pretje van
maken, net zooals het vorig jaar, toen we
met Pieter en Leo een optocht in mekaar
gezet hebben."
Pieter was het zoontje van den apothe
ker en Leo de jongste telg van den nota
ris. De eerste was een stevige knaap van
13 jaar en de laatste een kleine puk van 10,
die verwend werd door zijn 7 zusjes. Het
spreekt dus vanzelf, dat hjj erg blij was.
als hij met de groote jongens mee mocht
doen. Harry, die al 13 was, had niet veel
met den kleinen Leo op.
„Moet die aardworm er ook weer bij?"
spotte hU-
„Ja, natuurlijk. Je weet, dat hij zoo ge
dwee is als een lammetje en ons misschien
goede diensten kan bewijzen,” antwoordde
Jaap.
Toen de vrienden den volgeniMip Zaterdag
bij elkaar kwamen, werd het plan in el
kaar gezet. ZU zouden oranjemutsen opzet
ten en vlaggen meenemen. Jaap en Harry
zouden met trommels voorop gaan en Leo
en Pieter moesten het Wilhelmus blazen
op koperen trompetten.
Dat is allemaal goed en wel,” opperde
Pieter, „maar hoe komen we aan de spul
len?”
„De vlaggen hebben we nog van het vorig
jaar,” zei Jaap. „Wie geen oranjemuts
heeft, moet die maken van een stuk vloei
papier. maar de muzieklnstrumentarlën
(Jaap-wilde zich eens heel deftig uitdruk
ken j moeten we zien te onteigenen.”
-„Onteigenen, wat is dat?” vroeg de kleine
Leo onnoozel.
„Dat wil zooveel zeggen als gappen, suf
ferd, en daar wordt jij, als de jongste van
onze club, mee belast.”
Leo keek *n bgetje benauwd, maar
had niet den moéd, om er iets tegen in te
brengen. Dat zou hem echter geducht be-
rouwen.
„Als nu Woensdag kromme Bertus met
zijn karretje door het dorp komt.” ging
Jaap voort, „doen wij net, of we een trom
mel willen uitzoeken en onderhand pak Jij
Gerard knikt en lacht tevreden,
en blddst wat hij blazen kan,
steeds één liedje, dat hij kent, pis.
telkens weer, van voor-af an!
Bn dat geeft aan ’t tweetal vreugde
V is een feest, dat bei bekoort:
Gerard blddst maar, en zijn zusje
danst en danst maar immer voort.
oude Orleken hielden den steenuil voor een
heiligen vogel. ZIJ meenden in hem bet
zinnebeeld van wijsheid te moeten zien.
Wel een beetje anders, dan in onzen tijd,
nu de menschen zeggen: zoo dom als een
uil. Je ziet de godin van de wijsheid Pallas
Athene in Griekenland altijd afgebeeld
met «en steenuil. En omdat de uil voor ben
zoo’n bizondere vogel was, werd hij als
huisdier gehouden. Daarom zegt men nog
wel egns van werk, dat weinig nut heeft:
uilen naar Athene dragen. Wij zeggen in
ons land: water naar zee dragen.”
.JWu zie je er heelemaal niet meer uit als
een uil in doodsnood. Maar ik moet nood-
zakelljk naar huis. Aju en beterschap met
Je verkoudheid." .Dank je en wel bedankt
voor je bezoek. Het heeft me een
verveling bespaard
ongemerkt een of twee trompetten weg en
gaat er mee van door. Een poosje later doe
je hetzelfde met de trommels. Begrepen?”
„Ja," knikte Leo bevend.
„En nou tegen niemand iets van ons
plannetje zeggen en tot Woensdag, jon
gens!”
Den volgenden Woensdagmiddag zat dus
het viertal op een muurtje even bulten het
dorp de komst van krommen Bertus met
zijn koopwaar af te wachten. Al uit de verte
was zijn schorre stem te hooren:
„Voor Koninginnedag, trommen, flui
ten
„Vooruit Leo,” porde Harry, „nou is het
jouw beurt. Houd er den moed maar In,
Jongen
„O, ik durf best,” blufte die onnoOeele
jongen.
Alles scheen goed te gaan. Jaap, Harry en
Pieter vroegen den man, wat de prijs was
van de trommels en, terwijl Bertus met zijn
rug naar hem toe stond, griste Leo een van
de trompetten weg, die opzij van het kar
retje hingen. Opeens riep een schelle stem,
(waar die vandaan kwam, begreep nie
mand), „man, ze pakken je boel weg!” Leo
liep, wat hij loopen kon en kromme Bertus
achter hem aan, terwijl de vrouw, die uit
een zijweg was te voorschijn gekomen, bij
het karretje bleef staan, om op te letten
dat die andere bandietjes er niets van mee
namen.
„Houd
y een, Kees voelde zich niets lekker
iXl HU was erg verkouden en hing
zoo'n beetje op een stoel. In naar
bed gaan had hU geen zin, maar in werken
of lezen elgenlUk ook niet. Nu zat hU een
beetje in een vogelboek te bladeren en te
soezen. Daar werd hard gebeld. Even later
stormde Rob naar binnen. HU kwam een
boek van Kees leenen en had ook iets bl!
zich om hem te laten zien. Dat „iets” was
een grUs balletje in een doosje. Rob duwde
het Kees onder zUn neus. „Ra, ra, wat is
dat?” Kees keek nauweUJks op. „Nou zeg,”
riep Rob, ,JU zit net te kUken als een uil
in doodsnood.” Nu moest Kees toch lachen
„Och ja, natuurlUk, het is een uilebal.”
„Goed geraden.” Rob had intusschen het
boek in het oog gekregen, waar Kees in zat
te kUken. „Hè, een vogelboek. Daar staan
zeker ook uilen in. Laat eens zien." „Waar
heb je dien uilebal vandaan?” „Wel, ik heb
hem onder een boom gevonden. HU zal wel
afkomstig zUn van een boschuil. (Fig. 1)
Eens kUken, wat er over staat tc lezen: De
FOTOREPORTAGE
M
CEDA
in
da
mi
di
wi
ai
O, wat doet dat kleine zusje,
van net even drie jaar oud,
allerleukst haar best tik pasje,
te vertoonen, zonder fout
Zusjes „groote broer" van negen
blaast zijn mondharmonika,
om haar nu eens fijn te leeren
dansen, van je hup-sa-saf
ARE’
schreeuwde Bertus en in een ommezientje
rende er een heele stoet achter Leo aan
allemaal roepend: „houd den dief”. Tot op
*n gegeven oogenbllk niemand wist wie
elgenlUk de dief was, want Leo, klein en
mager, was door een gat in een muur ge-
boschuil is een standvogel van oude boa-
schen, buitenplaatsen en parken.” .Dat
klopt precies, ik heb hem in de Warand
gevonden.” „Den uil zeker?” spotte Kees
„Neen, "den uilebal!” Rob las verder: ,De
boschuil is een vrij zeldzame broedvogel in
holle boomen, steenen ruïnes en oude
boomnesten van andere vogels, ook wel op
den grond. ZUn broedtUd loopt van begin
April tot Juni. Het wijfje legt drie tot vier
witte eieren, die in ongeveer vier weken
worden uitgebroed. Het geluid van den
boschuil lUkt op dat van een kat, „koelet”
of hU roept „hoehoehoe”. Over dag houdt
hjj een flink standje van den commissaris
en tusschen twee politieagenten in werd
hU naar huis gebracht.
Dat was nog wel wat anders dan
fijne optocht met oranjemuteen en vlag
gen!
I
i
Leo liep, wat hij loopen kon