f
H
A
1
ij
i
k® 1
i
l
4
EEN HISTORISCHE VLOOT TE ROTTERDAM.
I
1
ii
Zz:'4W-.» -
TANTE ANNIE
££S
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
Plaats dan een „Omroeper
gezinnen
•I
R Ti
fwllllï' tB
f-lM-
If
/i
I
voor 80.
L‘i
1
4
‘tl
7
DONDERDAG 1 SEPTEMBER 1938
rnmrr
O
KI
j
1
r
«HL
v*
Lyj
•s
1
VaUkv<U
V
I
!<-
-r
DE V.P.D.
MUZIKANTEN IN HET GRAS
K
-.
OP HET LAND
iï
«s» ’r
A’
J
4»
-
w
ff» ZiEra-r—atfWPs
f i
l
i i
Tiv
B
O
vi
j. I
T
-
„4^
f
N
I
I
tot het houden
■i
A
k_
4 A
r
'i
SS^J
Tg i
op ztfn achterpooten staan en
l-
PIST BROOS
t
en
I'
o
/jfts
niet alle dagen. „Kijk moeder", roept hu Ineens:
- --X
1
4
■i
J' "^1
r f
Op het Helden der Zee-plein te Den Helder had Woensdag een groote parade pleats, waarbij de troepen
door den commandant der marine, schout-bij-nacht H. Jolles geïnspecteerd werden
r
Keteltje staat teel lang voor het kippenhok
te kijken, want als stadsjongen siet njj zoolets
In de schuur staat een wit geitje
en dat blaat als het me ziet,
net of het wil zeggen: .Jiela,
Mientje zeg, zie je me niet?"
L i
h.
’k Woon bij tante in haar huisje
en ze is zoo lief voor mtf;
weet je, ik ben met vacantie
bij haar op de boerderij.
Ptm het paard staat stil te kijken,
k laat hem eten uit mijn hand;
eerst was ik een beetje bang, maar
nu is hij mijn beste klant.
Achter in het water zitten
iikke eenden op een rif
•n de kippen kun je hooren
'cakelen bff ieder ei.
Tante Annie heeft een huisje
met een dak van riet en stroo,
en met ruitjes klein en knusjes
en een schuur vol veé en zoo.
O, er is zooveel te zien hier,
ganzen, bijen, een kalkoen,
die wordt rood als je hem kwaad maakt,
'k durf ’t daarom niet te doen.
L-
3
tf -
«a.Aj.l vetpoot
Voor vleuncl s
S <U«l t *k-
7? cck*.**
^•v«w
FOTOREPORTAGE
•z-
&wv
■1
I
-.-.-K’WwvcxvWWÊS-»
a
I a
V i
ML
ht de studio van het hoofdkantoor der
P.T.T. te Den Haag. Links naast H. M.
de Koningin, die Haar radio rede uit«
sprak, onderscheidt men dr. Ir. M. H.
Damme, directeur-generaal der P.T.T.
Ihe 4 rPw
Een getrouwe copie van de vloot, waar
mede Piet Hein in 1628 uitvoer en de
Zilvervloot veroverde, ging Woensdag
te Rotterdam voor anker bij het begin
der Oranjefeesten
j.
•■-X
J
De aankomst van H. M. de Koningin
aan het gebouw der P.T.T. te Den Haag
kl van Haar radio-rede
I
De vorstelijke familie met den burgemeester van Den Haag, mr. S.
J. R. de Monchy op het balcon van het paleis aan het Lange Voor
hout in de residentie tijdens de aubade voor H. M. de Koningin
et was op een mooien zomerschen
morgen. Jubelend steeg de leeuwerik
de lucht in om als een kleine zwarte
stip, hoog, haast bij de wolken, zijn mooiste
lied te zingen. Hij keek naar omlaag naar
het nestje dat hij, goed verborgen, ondei
de grashalmen aan den rand van de groote
weide gebouwd had. Maar daar Ineens, als
bij tooverslag hield hij op met zingen. Hoe
kwam die groote zwarte plek op de wel?
Die was er toch nog nooit geweest! Zoo snel
hij kon, dook hij naar beneden en zocht
zijn vrienden op om hun het groote nieuws
te vertellen. Daar waren Langstaart de
muis, Hobbelpoot de sprinkhaan en Zing-
zong de hommel. En al spoedig werd een
vergadering belegd om te bespreken wat er
gedaan moest worden.
Allen stonden perplex rond den grooten
bruinen zandhoop, die er nooit geweest was
en Gompert de wezel zette zijn bril op en
zei: „Dames en Heeren, hier zien we iets
wat we nog nooit gezien hebben. Een
groote hoop zand, die onze heele mooie
groene wei bederft. Wie heeft dien leelljken
hoop zand hier gebouwd? En wat moet er
gedaan worden?”
Ze keken allen naar Rlmpelneus den ka
bouter, die verschillende boeken mee had
gebracht. Daar zat hij Ijverig in te blade
ren.
,Jk geloof dat ik het heb,” zei hij ten
slotte, „alleen de mieren maken zulke wo
ningen. Ik denk dus, dat de roode mieren
die onze vrienden zijn, of een ander soort,
dit huis gebouwd hebben. Maar Ik hoop
toch, dat ze liever een andere plaats zullen
uitkiezen dan onze wel.”
Maar een van de roode mieren kwam
naar voren en zei:
,Jlet bestaat niet, dat een mier een huis
bouwt met zoo’n grooten Ingang. Ik geloot
eerder, dat de familie Langstaart hier zijn
tenten opgeslagen heeft.”
,^eg eens,” riep de muis, „wat denk je
wel. Als wij hulzen bouwen, zijn ze moot
en geriefelijk en niet zoo plomp en slordig
als dat, wat je hier voor Je ziet!**
Zoo twistten ze met elkaar en wezen
elkaar als de bouwers aan. Maar Ineens
werd het stil. Alleen hoorde je de harten
van de omstanders kloppen. De grond on-
In het gras; ik probeerde hem te vangen,
toen nam hij de beenen. Maar ik zag hem
juist In zijn holletje verdwijnen en toen
stopte ik een grashalm In zijn hol. Hij vond
dat blijkbaar niet leuk en kwam weer te
voorschijn. Toen kon ik hem pakken. Ik heb
hem eens goed bekeken en toen weer laten
loopen.”
„Weet jij hoe de krekels eigenlijk geluld
maken?"
zeker. De vleugels, de voorste wel te
verstaan, zijn een beetje rasperig en worden
over elkaar gewreven.”
„Nu, dan is de manier van muziek maken
bjj de veldsprinkhanen veel ingewikkelder.
Die bezitten aan de binnenzijde van de dijen
een rij spitse tandjes (tig. 2). Op den vleugel
is een der aderen hooger gelegen dan de an
dere en heeft scherpe kanten. Door de be
weging van den tandenkam over de ader
ontstaat een seer schel geluid, dat door het
meetrillen van den heelen vleugel versterkt
wordt. Maar het mooiste instrument heeft
toch de sabelsprinkhaan. Bij dit insect zijn
de beide Voorvleugels velschillend. De lin
kervleugel (tig. 3) heeft aa^ de onderzijde
een soort rasp, die langs een vrij dikke, on
doorzichtige plek loopt. De rechtervleugel
(fig. 3) heeft van boven een hooger adertje
dat een dunne plek omgeeft, die helder
doorzichtig is. Als de sprinkhaan den rech
tervleugel Iets oplicht en binnenwaarts be
weegt, wordt de rasp over het adertje ge
wreven. Bjj een dood dier is deze beweging
gemakkelijk na te bootsen en kan men een
raspend geluid hooren. De dikke, ondoor
zichtige en de dunne doorzichtige plek ko
men precies op elkaar te liggen en vormen
een soort trommel, die het geluid versterkt.
Kees, nu geheel wakker, had intusschen
niet stil gezeten, maar het geluk gehad een
krekel te pakken. Het dier was zwart met
grijsbruine voorvleugels. Het moest dus vol
gens Kees een wijfje wezen. Kees hield hem
nog even vast. Hij had een jampotje bij de
hand staan en dat werd voorloopig de ver
blijfplaats van het dier. Kees wilde name
lijk ook een sprinkhaan vangen en dan op
zijn gemak de belde dieren vergelijken. Nu.
krekels waren zeldzamer dan sprinkhanen
dat merkte hij al gauw genoeg. Al heel gauw
had hij een veldsprlnkhaan te pakken en
nu was het verschil in pooten vooral heel
opvallend. De dikke dijen van den sprink
haan en hun eigenaardige gebogen vorm in
rust waren teekenend genoeg. Ook de
bruine kleur was heel anders, dan die var.
den krekel.
„Oeef ze nu maar weer de vrijheid”, stelde
Rob voor. Kees had daar geen bezwaar te
gen.
„Zouden die dieren eigenlijk schadelijk
zijn?” vroeg hij op twijfelachtlgen toon.
„*k Denk het niet. De gewone sprinkha
nen en krekels komen niet zooveel voor da’
ze schadelijk kunnen worden. Alleen de
De vorstelijke familie woonde Woens
dagavond in het gebouw van Kunsten
•n Wetenschappen te Den Haag de
gala-première van .1813' bij
der hen begon te beven, er kwam een gat
in den aardhoop en een roseroode snuit
en twee roseroode pooten kwamen te voor
schijn en even later een zwart lijf. Daar
stond de bewoner van den aardhoop voor
hen. Nou, een knappe meneer was het niet,
al had hij dan ook een deftig zwart fluwee-
len pak aan.
„Wat staan jullie hier herrie te maken
voor mijn huis?" vroeg hij.
De weibewoners keken hem stomverbaasd
aan. Dat was een brutaal heer, die zwart-
jas. Eindelijk kregen ze de spraak w^er
terug.
Hobbelpoot de sprinkhaan kwam waardig
naar voren.
„Mag ik me even voorstellen,” zei hij, „ik
ben Hobbelpoot tot Sprinkhaan, een ge
acht lid van de familie Hobbelpoot, die al
geslachten en geslachten hier op deze wei
woont. Mag Ik misschien weten met wier,
ik de eer heb?”
„Ik ben Piet Mol,” zei de zwarte indrin
ger, „ik ben verhuisd en heb hier mijn huis
neergezet.”
„Dat is alles goed en wel," zei Hobbel
poot, „maar u begrijpt toch wel, mijnheer
Piet Mol, dat voor zoolets allereerst de toe
stemming noodzakelijk is van de oudste
en meest geachte bewoners van deze wei.”
„Wat zegt u?” vroeg de mol. ,Jk hoor
niet goed. Kom eens wat dichter bij staan."
„Ik zei,” zei Hobbelpoot, die wat dichter
bjj was gaan staan, ,4k zei, mijnheer Piet
Mol, dat voor zoolets...."
Piet Mol greep hem met zijn pooten vast
en beet met één hap zijn kop af.
„HU smaakt niet eens lekker,” zei hij tot
de anderen, die hem met open mond aan
keken, „hier hebben jullie de pooten Geef
mU maar regenwormen of engerlingen.”
„Dat is het toppunt," riepen ze allemaal
en wilden den zwarten sinjeur te Ujf. maar
Op het peristyle van den Stadsschouw
burg aan het Leidscheplein te Am
sterdam werd Woensdagmorgen ter
inleiding van Koninginnedag koraal-
muziek ten gehoore gebracht
winterjas van het vel. Alleen Koos begreep
er niets van. Die kon den mol maar niet te
pakken krijgen. Hij wist ook niet dat Rim-
pelneus hem weggesleept had. Maar ja,
zUn wei werd niet meer beschadigd, dus
maakte hjj er zich niet al te druk om.
..die kip is getrouwd, want die beeft een ring
om haar poot."
o
*t Was een warme, zomersche dag. Kees
lag lui in het gras te soezen. HU had een
boek over Insecten meegenomen. Maar de
zon scheen zoo lekker, het gras was zacht
en hU zou zeker in slaap gegaan zUn, als
niet juist Rob den tuin binnengestapt was.
„Hallo, oude jongen. Aan het studeeren? De
familie, tenminste, wat ik van de familie
gezien heb, zei, dat ik maar naar den tuin
moest gaan, want dat je daar wel ergens
zou uithangen.”
„Hèhéhé” zei Kees en moest zich eens
uitrekken. „Je stoorde me geloof ik net in
een morgendutje. Maar dat is wel goed,
want eigenlUk wilde ik eens een studie ma
ken van al dat grut, dat hier om je heen zit
te piepen en te sjilpen.”
„Krekels en sprinkhanen zeker?”
„Geraden. Ik heb juist gelezen, dat de
veldkrekel meestal aansprakelUk wordt ge
steld voor het geluid, dat hU niet maakt,
maar dat door de veld- of andere sprink
hanen wordt voortgebracht. Ik zou het zoo
aardig vinden eens zoo’n veldkrekel (Fig. 1)
te zien."
„Ik heb er wel eens een gevangen. HU zat
die ging
schreeuwde
„Ik waarschuw jullie allemaal. Wie dich
ter bU komt, bUt Ik z*n kop af. En maak
nu maar dat je in een, twee, drie hier van
daan komt, want die herrie voor mUn huis
bevalt me niets.”
Verschillende kleinere weibewoners waren
flauw gevallen en al de anderen dropen af.
„Weet je wat we doen,” zei de kabouter,
„we gaan naar Zwartjan de kraal. Die weet
overal raad op.”
Zwartjan de kraai meende dat het het
beste was' ’s nachts op de loer te gaan
liggen en den zwarten Indringer, zoo gauw
hU zUn hoofd buiten stak, aan te vallen.
Maar Piet Mol, die er de lucht van had
gekregen dat Zwartjan en Krombek, de
raaf, de wacht hielden, bouwde een ande
ren uitgang en lachte de twee nog uit ook.
Horzel, de paardewesp en Zingzong de
hommel trokken er op uit, maar de mol
kloeg zoo geducht om zich heen, dat ze
geen kans kregen hem hier of daar te
raken.
ElndelUk Was Nico Egel bereid den mol te
verdrUven. HU wandelde op zUn gemak Piet
Mol's huls binnen, trok zich In een hoekje
terug en wachtte geduldig tot de bewoner
thuis zou komen. ElndelUk hoorde hU hem
aankomen. Nico spreidde al zUn scherpe
stekels uit en was bereid tot den aanval
Maar dat viel tegen. Want Piet Mol kwam
achterste voren binnen en begon met alle
vier zUn pooten te krabben, dat het zand
In Nico’s oogen vloog en hU geen mol meer
kon ontdekken. HU was blU dat hU den
uitgang nog vond. Haastig ging hU een bad
nemen, want hU zat van boven tot onder
vol zand. Dat de anderen hem uitlachten,
daar gaf hU niets om.
Het aantal dakloozen steeg met den dag
Want de mol bouwde overal uitgangen en
hulzen en hield er geen rekening mee, dat
anderen reeds daar woonden. Regenwor
men en larven werden .verjaagd en de
vroolUke weibewoners werden treurende
menschen.
Gelukkig kwam Koos de boerenknecht
tusschenbeide. HU zag hoe zUn wei verwoest
werd en zette voor leder molshuisje een
strik. En nog geen dag later kon de leeu
werik vol vreugde gaan melden dat Piei
Mol dood In een van de strikken hing.
Toen was het weer feest op de wel. AJ
de bewoners betrokken opnieuw hun oudr
.woningen en de kabouter maakte een mooie
Frederik, die voor het eerst een sproeiwagen
ris”, roept opgewond--n tegen den -ne itleur;
„Hé, sljk eens, al Je benzine loopt er mil"
treksprinkhanen worden erg schadelUk,
maar die komen in ons land niet voor."
„Hèhè, nu ben Ik ook moe.” En Rob ging
lui naast Kees liggen. Maar Kees was nu
eenmaal weer in beweging en had geen zin
om nog lang te blUven liggen. HU stelde
Rob voor een eindje te gaan wandelen. En
toen Kees opsprong, deed Rob hetzelfde en
ze vergaten de warmte en loomheid
maakten nog een lekker tlppeltje vóór ze
weer uit elkaar gingen.