I
wr
De avonturen van een verkeersagentje
JCetu&Aaal vonden daq
I
Het systeem van
de autowegen
Jozef Israëls
B
HOHIG’sKE U KENST ROOPa^t"
WOENSDAG 21 SEPTEMBER 1938
Rerinnaringan van Wally Moat
\d
Werkloosheid in
vroeger tijd
/-
7
r
Beate weet
wat ze wil
Een middel tegen
het snorken
4 2*
CM/.
y 18
ff
AANGIFTE MO ET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Vaarwel
Marie”
I
ally
lunch kwam een landauer voor, die
iet
it
lyken."
m
tot
It.
•Ht
bekend.
1
ld
be-
'A
ie
f
rt
Een Argentynach meisje neem je nu
9
antwoordde
l
I
HOOFDSTUK XII
I
(Wordt vervolgd)
u
I
l
I
bQ wrtta* van aan taan*
aan voaa aC aan MS
iet
m.
in
•t
it
ie
r
aan den kant van de wang een sterken haak of
knop hebben, die dient om er een kleinen, dik
ken gummirlng tusschen te spannen, ’s Avonds
wordt dan de gummrfhg zoo tusschen de tan-
denparen gespannen, dat een passief neerzinken
van de onderkaak en dus ook het snorken ón
mogelijk gemaakt wordt. Of dit apparaat in
trek zal komen by de snorkers?
Volgens de verklaring van den uitvinder wor
den aan elk tegenover elkaar liggend tandenpaar
droometig
fauteuils.
ir-
I*-
én
hs
st
iet
•n
ll-
m
M
ze
al
ie
i-
rt
is
o
I-
n
k
k
a
hy
het nichtje van zijn gastvrouw beleedlgd.
beleedlgd! Nog klonken hem de woorden
oal
iks
x>-
•en
*-
rat
en.
ng
ills
id.
en
en
le-
l.
a
or
do
M,
Ut
e-
oe
de
Ut
ia
1*
n,
h
het concert bijwoonden; daarna reden
ge
lid
int
re-
n-
Ut
BlO
n-
ch
ilk
m,
do
de
ot
Het is dan ook een noodzakelijke eisch. ’0°Tbee?e? v“ weL“OO4ai,eJd ulth't
deze enkele gebreken in de systematiek van
den overigens voorbeeldigen autoweg weg
te nemen. Zij zullen voortdurend ongeluk
ken veroorzaken.
Een zoon van het oude
volk," van Jozef Israëls,
een schilderij dat zich in
het Stedelijk Museum te
Amsterdam bevindt
In het Tijdschrift van den Ned. Werkloos-
heidsraad brengt de heer A. N. van Mill eeni-
11— ver
leden in herinnering, by welker waardeering
men echter dient te bedenken, dat de gelijk
stelling van werkloozen met ondersteunden of
bedeelden wel niet geheel opgaat. De heer van
MUI memoreert:
Het is begrijpelijk, dat men bij de over
brugging der dwarswegen materiaal en
bouwkosten heeft willen besparen en daar
om de brugbreedte tot het noodzakelijke
heeft herleid door den scheidenden mid
denberm zoo smal mogelijk te maker. Dat
men dezen echter op sommige punten to
taal heeft weggenomen, beteekent een
breuk met het systeem zelf van den snel
weg en moet dan ook onvermijdelijk
ongelukken lelden.
Op een overzichtelijk vlak punt van den
weg zou deze systeem-verloochenlng nog
minder gevaarlijk zijn dan juist bij de via
ducten, waar het uitzicht ontbreekt. Daar
bij komt dan nog, dat men niet bij alle,
doch slechts bij enkele overwegen de schei-
c.ing heeft laten wegvallen.
tyd. Maar om hemelswil! wat was dat
daar?
Daar lag iemand in mijn bed te slapen. Het
was een vrouw. Neen, dese vrouw sliep niet!
Zoo zag een slapend mensch ar niet uit, zoo
wasbleek, zoo roerloos en vaal. Die vrouw
was.... doodll 4
In mijn eersten schrik was ik naar het ate
lier gesneld en had mijn demi weer aangescho
ten, om rJar beneden te rennen. Maar toen
schaamde ik me over myn onbezonnenheid. „In
Jouw bed ligt een mensch, die dood is." sprak ik
tot mezelf. „Heb JU het ooit beleefd, dat een
dood mensch je iets deed? Neen! Nou. ga dan
kijken, wat er gaande is!”
Ik vermande me
en ging weer naar
de slaapkamer. In
mijn bed lag het
lyk van een meis
je, dat wellicht
goed twintig jaar
oud was. Haar
Een geheel nieuwe en eigenaardige gedachte
is opgekomen in het brein van een Engelsch
tandarts, die een apparaat geconstrueerd heeft
voor snorkers, die hun Ifefeiyk geluid vóórt
brengen, omdat ze des nachts met open mond
slapen.
Intusschen waren Keesie en het matroosje weer onder water
gegaan om den hengelaar een poets te bakken. Nauwelijks
ging de haak onder water, of ze trokken stevig aan de 'Ijn,
zoodat de hengelaar dacht' „Nou heb ik heb ik byna een
snoek van honderd pond aan den haak." Maar hy vond, dat
die snoek wel wat al te hard trok.
en zwaar ongeluk, dat dezer dagen op
den autoweg AmsterdamDen Haag
plaats had, komt opnieuw de aan
dacht eischen voor een ernstig gebrek, dat
tus-
senen de hoofdstad en de residentie is een
pronkstuk van ons wegennet, maar zij is
niet zonder feil. Zij heeft zelfs een zeer ern
stig gebrek: het gebrek aan systeem
Wij doelen hier niet op den éénen on-
be waakten overweg,
HoofddorpAalsmeer
tnori" opdoemt voor
automobilist. Het locaalspoortje, dat hier
den autoweg „onbewaakt” kruist, zal spoe
dig verdwijnen en men heeft blijkbaar ge
meend, dat voor dit korte tijdsverloop een
verlegging van het spoor of een verbree-
ding van het viaduct niet loonend was.
Het is te hopen, dat dit „overgangs"-
stadium niet lang meer duurt.
Waar wij hier op doelen, ia echter de
verschillende behandeling, die asm de via
ducten is ten deel gevallen. De voornaam
ste waarde van een autoweg ligt, meer nog
dan in de breedte, in het gescheiden zijn
van de twee wegen, zoodat op eiken weg
Slechts in één richting wordt gereden. Dit
beteekent immers voor den automobilist
de zekerheid, dat hjj niet met tegenliggers
te doen krijgt. Terwijl nu vrijwel over de
gansche lengte van dezen autosnelweg de
11 - jy-
die bij de kruising
als een „mfemento
den aansuizenden
nlnkfyk en wel voornamelijk in de rijk
ste provinciën van hetzelve, onderhoud it
ondersteuning behoeft? Zevenmaal
honderd en vfjf en veertig duizend men-
schen en dus één van de zeven Inwoneren
werden in den jare 1817 in dit Ryk onder
houden of ondersteundDat voorts
in sommige onzer steden bijna .de helft. In
andere (b.v. Leeuwarden), een derde deel
van de bevolking ondersteuning genoot, is
k geef Je ronduit toe, Wlm, dat we in *n
snellen tyd leven, die gauw loet vergeten.
Maar wat ik nu al weer zooveel jaren her In
een Noorsche stad beleefde, staat me nog zoo
helder voor den geest, als was het gisteren ge
beurd”
Leo Havendaal blies eerst enkele vervaarlijke
rookwolken uit en hy vervolgde:
,Je weet, als ik to Stockholm verbleef, logeer
de ik altyd by myn schilder-vriend Lanen, die
de vUfde étage bewoonde van een magnifiek in
gericht atelier. In die kleine woning, welke uit
het eigeniyke atelier en twee ruime kamen be
stond. vertoefde ik altyd graag. De eene kamer
was als keuken ingericht, de andere als slaapka
mer. Van de straat drong daar nauweiyks eenlg
geluid door, zoodat ik daar uitstekend kon wer
ken. En ook van de gang en het trappenhuis
kwam weinig rumoer, omdat de woning door
speciale, dubbele deuren was gesloten. Hoezeer
ik over het algemeen deze rust ook waardeerde,
soms verwenschte ik haar van ganscher harte.
Wanneer er byv. eens inbrekers kwamen, dacht
ik. Niemand zou me hooren, als Ik om hulp riep.
Zulke gedachten drong ik echter altyd weer
terug. Wie zou op het idiote idee komen om
by my rijkdommen te gaan zoeken?
Zoo dacht ik ook, toen ik dien avond de laat
ste trap opklom en onderweg de automatische
trapverlichting uitging. Heelemaal boven was
geen schakelaar. En omdat ik geen lucifers by
me had je ziet, een ongeluk komt zelden al
leen moest ik in het donker de dubbele deur
van de woning openen. Toen ik bet licht in
het atelier had aangedraaid, viel alle vrees van
•me af. Alles was volkomen in, orde. En ik
zei tot mezelf: „Je bent moe en *n beetje over
spannen. myn vriend!”
In het atelier peuzelde ik een paar broodjes
op, die ik van het staticih had meegebracht.
Eensklaps viel het me toen op. dat de lucht in
het atelier slecht was. Toen ik eens nauwkeu
rig rond keek, verbaasde het me, dat de belde
bovenlichten dicht waren. Ik wist heel zeker,
dat ik ze voor myn vertrek ik was er ’n dag
of drie op uit geweest geopend had. omdat
het by slecht weer toch niet naar binnen kon
regenen, daar ze met den benedenkant naar
bulten opensloegen. Zou de huisbewaarder ty-
dens myn afwezigheid in de woning geweest
zyn? Maar ik had hem toch den sleutel niet
gegeven. Of zou ik me toch vergissen?
Ik was te moe om nog lang over de mogeiyke
oplossing van dit raadsel na te denken en
geeuwend slofte ik naar de slaapkamer. Een
bed is toch maar een heeriyk din-?. filosofeer
de ik. Tot 9 uur morgenochtend heeriyk sla
pen, dan even langs de zaak, om myn hono
rarium op te halen en dan weer voor een week
de wyde wereld in! Maar viel het me op
rook het hier niet naar bloemen, naar lelietjes
van dalen en.... naar rozen? En was deze
bloemengeur niet vermengd met een anderen
reuk, beklemmend.... adembenemend? Ik
haastte my het licht aan te draaien, doch alles
was in orde. De kleerenkast stond in den hoek
en de spiegel van de waschtafel blonk als al-
Onder water trokken ze zoo hard, dat de hengelaar zyn
evenwicht verloor en van den kant van de vliet in het water
sukkelde. Hy zou en wou den hengel niet loslaten, want hy wou
wel eens zien wie sterker was, de snoek of hy.
Egon ontwaakte met een bonzend hoofd, toen
de sterren nog aan den hemel stonden en alles
In de estancla sliep. Slechts bulten by de huizen
van de peons brandden al de vuren en do man
nen slurpten hun eeuwige maté.
Egon liep langzaam naar buiten. Nog woel een
licht koeltje om zyn slapen. Hy ging naar de
stallen, zadelde het wilde paard, dat hy den
vorigen dag getemd had. sprong op zyn rug,
gaf hem den vryen teugel en galoppeerde met
hem het vlakke veld in. Het deed hem goed.
zyn kleeren schenen hem alle te wyd te «yn,
vooral de pantalon In het geheel niet op syn
maat, maar voor een veel langer persoon ge
maakt, waardoor deze van boven naar beneden
ia zonderlinge dwarsploolen en laag op oe
hielen en hulssloffen hing. De kleine handen
aan de kleine armen zagen er zacht en krach
teloos uit en de Hnkerduim was misvormd door
een sponsachtig gezwel, dat de meester uit een
vergiftiging had gehouden.
De manier waarop Israëls jongeren en be
ginnelingen tegemoet kwam, was byzonder
beminnelijk. Hy kon ze niet gauw genoeg ver-
aikeren. hoe moeiiyk hy zelf het vak vond en
boe hy moest tobben en wurmen om maar by
benadering te bereiken wat hy zich voorgesteld
had. Maar het waren biymcmdige klachten.
Men voelde onmiddeliyk dat niets te verbergen
viel, dat deze kunstenaar van Gods genade
open en onbevangen een blik in zijn innerlijk
liet slaan, omdat by hem het gevoel van on
macht om te geven wat hy te-, geven had, al
leen voortkwam uit overgrooten rijkdom."
Het geven van deze citaten heeft niet
tot bedoeling, den ernst, van dezen tyd te
verkleinen, of de beteekenis van het, werk
loosheidsvraagstuk te verminderen, doch
wel om te waarschuwen voor het gevaar,
dat men de verschijnselen van den eigen
tyd te groot of te byzonder ziet, omdat men
er te dicht by staat. Het feit, dat er vroe
ger ernstige werkloosheid heeft geheerscht
en dat daaruit geen biyvende werkloosheid
is voortgevloeid, bewyst natuuriyk niet,
dat er thans geen biyvende werkloosheid
zou kunnen ontstaan; wel geeft het een
aanwyzlng, dat er reden kan zyn voor het
koesteren van een optimistischer verwach
ting. dan de verschynselen oppervlakkig
beschouwd toelaten.”
beide richtingen door een breede strook
gras gescheiden zijn, zijn de overwegen ge
heel verschillend behandeld. Op sommige
is de scheiding der richtingen, zij het
slechts in den vorm van een richel, ge
handhaafd; op andere echter is zij wegge
vallen, zoodat de twee richtingen .elkaar
kunnen ontmoeten, en dat juist, waar de
stijging van den weg, die een dwarsweg
overbrugt, het uitzicht volkomen weg
neemt. Op deze punten heeft 'de in goed
geloof snelrijdende automobilist dus de
kans, volkomen onverwachts op een af
stand van een kleine honderd meter een
even snellen tegenligger tegenover zich te
vinden.
Aldus een verslag van de Sub-Commis-
sie van de Maatscbappy van Weldadig
heid te Leeuwarden, gepubliceerd In het
Tijdschrift De Star «n 1819, no. 1.
c. syn tyden geweest, dat het er
met de werkloosheid in Nederland al even,
zoo niet erger somber uitzag als tegen
woordig.
laten. Ik denk, dat zy boos op my is, omdat
Ik vanavond zoo’n slecht danseur was.”
Een blazen op den hoorn weerklonk.
Het was tameiyk laat geworden. Auto’s en
paarden stonden gereed, om de gasten naar het
station of naar hun ver verwyderde estancla's
te brengen.
In de groote hall werd een laatste dronk
koele champagne rondgereikt. Gedurende het
wisselen der afscheidswoorden zocht Egon Ines.
zy stond by haar nicht, had haar zelfbeheer-
schlng volkomen terug en nam afscheid met
vriendeiyke, convenUoneele woorden. Eenmaal
slechts trof Egon een blik uit haar oogen en op
dat oogenblik hadden deze een andere uitdruk
king. In de groote zwarte sterren was teederheid
en geluk te lezen.
De gasten gingen heen. Toen Egon, die hen
met den heer des huizes en Don Ernesto naar
bulten had vergezeld, weer In de hall terug
keerde, waren de dames verdwenen.
dat hy armen en beenen moest Inspannen, dat
hy moest werken, tot het zweet uit al zyn
poriën drong; zóó kon hy niet denken.
Het dier scheen geen lust te hebben, het spel
van den vorigen dag te herhalen; spoedig
schikte het zich in zyn lot en gehoorzaamde
zyn berijder.
Toen kwamen ook de gedachten weer neen,
de eene gedachte, die Egon reeds sinds den
vorigen dag volkomen beheerachte: Ines! Don ja
Ines!
Nog eenmaal doorleefde hy al de zaligheld
van den vorigen avond, voelde hy haar zachte
meisjeslichaam in zyn armen; hy meende den
fynen geur van haar parfum in te ademen en
zag zich met haar onder de bloeiende struiken
loopen. En weer stond hem voor oogen, wat hy
had gedaan: hy had Ines de Verera gekust, hy
had....
Een lichte huivering voer door zyn leden. Hy
was zyn vriend zooveel dank verschuldigd en
hy, de gast, had het gastrecht geschonden, had
tegen de Argentynsche zeden gehandeld;
had
J».
van professor Almeidas in de ooren, toen hy
hem vroeg, of hy zyn meisje tydens de ver
loving dan nooit gekust had.
,JIoe zou ik myn verloofde zoo hebben kun
nen beleedlgen?”
En hy, hy was niet eens met Ines verloofd,
had niet het minste recht op haar, en toch
had hy haar Jonge lippen gekust, had haar met
dezen kus een lompe beleediglng toegevoegd!
Wat nu? Hy kon maar één ding doen: alles
door Olfrid
von Hanstoin
U
kleine, weeke, lakkende mond plooide
tot een glimlach; zy hief het hoofd nog
Egon vergat alles; vergat waar hy was
jat hy iets waanzinnigs deed, dat hy de
van het land met voeten trad; hy boog
voorover en drukte een kus op haar frls-
lche lippen.
To« voelde hy haar armen om zich heen,
•v kuste hem terug, een heeten, gloei enden
d et l0S’ hold* we* en ver<iween
JDonnEgon”0,dK,,’■
*ra«to kwam naderby, terwyi Egon nog
^s dronken van geluk, onder de palmen
"ond Ernesto keek verbaasd.
u geheel alleen?"
glimlachte verlegen, hy moest leis zeg-
5e2egd' de rtt ik kon nlet dansen."
had sterk den indruk, dat het jonge
oocirT1 ■?r8Waan had gekregen en dat zyn
w’L^*kend rondwaarden.
•ebt u myn zuster gezien?”
belwn moest liegen, alleen al om Ines te
_-T aHy Moes, een bekende Larensche
\A/ schilderes, die zich vele vrienden wist
V v te maken (in 1918 overleed zy), heeft ^a de
mémoires nagelaten, waarvan thans door Eli- onklaar
isbeth C. A. Schröder een gedeelte wordt ge- deel Wen
oubliceerd in Elsevier's Maandschrift. Dit ge
deelte behandelt de indrukken die de schilderes
m den nazomer van 1883 opdeed by een be-
mek, dat zy in het gezelschap van Thérèse
■w sebwartze bracht agn Jozef Israëls, die met
7 rijn gezin woonde in het bekende huls aan de
koninginnegracht te ’s-Gravenhage.
„Israëls geboren in 1824, dus toen nog geen
sestig Jaar. leek, in myn oogen ten minste al
een zeer oude man, aldus de schryfster 'der
herinneringen. Schuifelend kwam het kleine
joodje aansloffen, den naar verhouding te
pooien kop naar voren in de schouders ge
drukt en toch wat naar achteren gebogen om
door den op den neus gezakten bril te kunnen
Wjken. De gryze knevel en kort onder de kin
recht afgeknipte baard konden niet verbergen
hoe buitengewoon groot de mond was en men
kon zich gemakkeiyk voorstellen, hoe deze bek,
die bü lachen en praten ver openging, tot oe
.meest verschillende expressies in staat moest
stjn: van de innemendste vriendeiykheld tot
de venijnigste kwaadaardigheid. Het hooge te
rugwükende voorhoofd met de zeer zichtbare
blauwe kronkeladertjes aan de slapen, deed
den denker en droomer vermoeden. De neus
was, hoewel forsch, niet bepaald typisch
Joodsch, het onmiskenbare i Semletlsche lag
meer in den mond en in het, ondanks her
eenlgszins koppig opgeheven hoofd, onderwor
pene en geslagene der geheele kleine gestalte.
schen. Een Argentynach meisje neem je nu
eenmaal niet in je armen, om over je liefde te
spreken. Het is onze schuld, van myn vrouw en
ook van my. wy hadden be*Ar moeten oppassen.
In leder geval kan ik je wel zeggen, dat Je een
geluksvogel bent. Het is, tenslotte geen wonder.
De Argentynen vechten om Dultsche meisjes,
maar ook om Duitsche mannen. .Ik wil heele
maal niet verwaand zyn hoor, maar ik geloof,
dat Donja Theresa met my gelukkiger is ge
worden dan menige Argentynsche. En dat alle
maal, omdat wy anders tegenover de vrouw
staan, omdat wy onzen vrouwen meer persoon
lijke vrUheid geven en meer kameraadschap
pelijk tegenover haar staan. Maar ik wil geen
college over het huweiyk voor je houden. Ik
kan je alleen nog eens zeggen, dat je een ge
luksvogel bent, want Kleine Ines was heelemaal
niet beleedlgd; ze heeft Je lief. Niettemin heb
je gehandeld tegen de heerschende zeden. Als
de kleine je niet had liefgehad, zou je jezelf
onmogelyk hebben gemaakt en my groote on
aangenaamheden hebben bezorgd. We moeten
trachten, de zaak nu weer in het reine te bren
gen. Ik zal vandaag nog Don Georgio, haar
veder, ultnoodlgen en jy moet je geheel op den
achtergrond houden en leder samenzyn onder'
vier oogen vermyden. Dat kennen we hier niet;
je zult je moeten vergenoegen met een paar
blikken uit de verte. Ik zal Georgio voorberei
den en nu Ja. Je moet trachten, zyn vertrou
wen te winnen. Weet je wel, jongen, dat de va
der van Donja Ines even ryk is als myn
schoonvader?”
ATI p A ’Q W <W blad «^ingevolge de vertekertngsvoorwaartenwf» p JevenMaage geheele ouuriliftthMd tot wwtan mr p 7RA bfl een ongeval met OCA
li l IL O ongevallen veneterd voor een der volgende ultkeeringen F OtJo" verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen OVle“ doodelijken afloop F ZfDUo*
„Herinner u ten bewyze daarvan slechts
hoe in 1634 te Leiden van de bevolking,
die voor de overgroote meerderheid uit ,ge-
meene ha.:dwerx- en arbeytsluyden”
stond, wel 40.000 van 46.000, die men toen
telde, gesteund moest worden. Voor De
cember 1834 teekende de stadsregeerlng
aan, dat er toen 20.000 personen met brood
bedeeld werden. En niet in bedden,
maar op stroo sliepen.”
Aldus de heer A. J. A. C. van Delft in
zyn artikel „Bemiddeling voor Jeugdigen
en Jeugdregistratle'” gepubliceerd in Ar
beidsmarkt van Maart 1938.
aan zyn vriend bekennen en de beslissing aan
Gitoter overlaten.
Egon stuurde het nu mak geworden dier weer
in de richting van de estancla, waar hy juist
van het paard sprong, toen de groote gong
luidde voor het begin van den arbeid. Hy was
bleek en zyn lippen waren opeengeklemd.
Don Ernesto kwam juist het bordes af; hy
scheen boos te zyn over iets en ook zyn ge
zicht stond strak. Onwillekeurig richtte Egon
zich op, hy verwachtte, dat de jonge man hem
staande zou houden, om hem rekenschap te
vragen.
Ernesto zag hem en knikte hem toe: „Don
Oiintero zit nog aan het ontbyt, senhor! Was
het paard mak?"
-Onwillekeurig herademde Egondie wist
tenminste nog niets! Oünter zat aan tafel; hy
had gegeten en wachtte biykbaar op hem.
„Ben Je al gaan ryden?”
,Jk heb het paard nog eens geprobeerd.”/
„Het wordt vandaag heet."
Egon wist, dat dit slechts woorden waren.
om maar iets te zeggen, terwyi de bedienden
zyn ontbyt klaar zetten. Hy at ei> dronk, maar
hy had geen honger; de brokken bleven in zyn
keel steken en GUnter was opgestaan. Hy
leunde tegen het venster en rookte een sigaar.
Egon voelde, dat GUnter op hem wachtte, dat
hy alles wist....
„Heb Je een oogenblik styd?" vroeg GUnter,
toen Egon met zyn ontbyt klaar was. ,Jk heb
Ernesto verzocht, met de peons vooruit te
gaan.”
Het was Egon te moede, alsof hy een school-
Is hy by de worsteling om zyn onstoffe-
ZX feiyke visioenen op het stugge doek te
- tooveren met de nuchtere kwasten en
voor ieder geiyke lydzame verven het in het
geheel niet gedaan kon krijgen, probeerde htj
het kermend met zyn eigen spuug. En al kon
hy wei eens, voor zyn werk staande, bewogen
door liefde voor wat daar uit hem voortgeko
men was, zonder een zweem van zelf-ingeno-
menheld, stll-opgetogen zeggen: „dat is goed,
dat is mooi, dat doet het wel!”, het viel hem
ontzagiyk zwaar om een schilderij voor af te
verklaren en er niet telkens weer wat aan te
verwriemelen, te vermorrelen. Hy werkte er
gewooniyk aan tot het uiterste oogenblik van
Inzending voor de tentoonstellingen. Als dan
de pakkers kwamen om net stuk in te pakken,
vonden zy hem er nog angstig en haastig atol nsch‘? e“ ’P®01»16 kronen bevestigd die
OQrl ri^T) leonr von Ha wawsv aav« cvorlron hoalr zvr
„Ga jMia nog even in de gang '.zei hy dan
huilerig en de pakkers, die dit spelletje al ken
den, verdwenen weer. Na in de grootste ze
nuwachtigheid met een vullen doek of spuug
nog eens hier of daar te hebben gewreven,
gordde hy zich aan en riep ze terug. Gewoon
iyk moesten ze nog een paar keer weg totdat
eindeiyk, om er een eind aan te maken, 0e
opgewonden kleine man met zyn gezicht naar
den muur ging staan, zyn handen voor zyn
oogen hield en „kom maar, kpm maar” riep.
HU waagde het dan niet meer een blik op zyn
schilderij te slaan, voor het onherroepeiyk in
de kist neergelegd was.
Onder aangenaam gesprek brachten wy
eerst een half uur in het atelier door. Het
was er mooi tonig, gezellig en ook zeer proper.
Volgens den wil zyner energieke eega moest
de meester er iedere week een dag uit om het
grondig te laten schoonmaken. Een gobelin
achtig behangsel bedekte de muren, in het
midden stonden verscheidene ezels met schii-'
deryen in wording, alle in rijke gouden lystea
De hoek achter het groote atellerraam was
•(geschoten en ingericht als een dorpsbinnen-
huisje, kenneiyk alleen om de modellen wat
beknopter te belichten, want naar echtheid
was er in 't minst niet gestreefd.
.Mathilde, .Masje zooals de een paar Jaar
oudere zuster van Isaac genoemd werd, kwam
ons halen voor de lunch. Het bizonder kleine
Jonge meisje, de latere mevrouw Cohen Ter-
vaart, die zich op sociaal gebied zoo verdien-
•teiyk maakt trof door haar opgewekte
vrtendelyke zachtmoedigheid. En toen stonden
vil allen weldra voor de indrukwekkende
vrouw des huizes, zy was een rijzige zware
vrouw met een groot blond gezicht, waarop
tol soort beschermende bazigheid dè meest
«prekende uitdrukking was. Haar kleine be
roemde echtvriend scheen als hy voor haar
«ond nog in te krimpen en met respect tot
baar op te zien. Hy wist dat ook wel en vertel
de het graag hoe goed hy het by haar had en
dat hy het zonder haar materieel nooit zoo
ver zou hebben gebracht, zy immers had het
eerst gemerkt welke enorme winsten de kunst-
koopers met zyn werk maakten en er voor ge
zorgd dat hy ook zyn deel kreeg. Nooit zou hy
vergeten dat hy dus zyn onbezorgd bestaan
en zyn heeriyk vry scheppen aan haar had te
danken.
„Alvorens myn betoog aan te vangen,
moge ik vooraf een drietal citaten geven
en wel:
a. „Het is een somber oogenblik in de
geschiedenis. In vele Jaren heeft er niet
zulk een ernstige en diepe vrees bestaan:
nooit heeft de toekomst zoo onbereken
baar geschenen als nu. In ons eigen land
heerscht er een algemeene commercieele
gedruktheid en paniek en duizenden van
onze armste burgers gaan den komenden
tyd zonder werk of eenlg uitzicht erop te
gemoet
„In Frankryk bestaat er groote onzeker
heid op politiek gebied; Rusland hangt
als gewooniyk als een wolk donker en zwy-
gend aan den horizont van Europa, terwyi
van alle hulpbronnen van het Engelsche
Ryk reeds het uiterste gevergd is en nog
meer gevergd zal worden in den strijd
met den grooten Indischen opstand en In
zyn woelige verbindingen in China."
Het vorenstaande werd 80 jaar ge
leden geschreven en verscheen in de uit
gave van 10 April 1857 van het Harpen
Weekly.
b. „Wie beeft niet terug op het tafereel,
hetwelk deskundigen schetsen van de meer
en meer toenemende ellende der lagere
volksklasse, wanneer zy beweren, dat im
mers meer dan zeventien millloen behoef-
tlgen zonder toereikend bestaan in het be
schaafd Europa aanwezig zün.Wien
deert en bekommert het niet, wanneer hy
acht geeft, welk zeer aanmerkeiyk ge
deelte ook van de bevolking in ons Ko-
moest
••tt heb de senhorita op den dansvloer ver-
•MgMMgMeeueectotoeteeeeMtoMeeeeeeeeeeeeeMeeMg
gelaat had de steenachtige uitdrukking van vol
maakte en ongenaakbare rust, zooals alleen de
dood die in een menschengezlcht kan beitelen.
Uit de rust der verstarde trekken kon ik op
maken. dat aan haar geen misdaad was begaan.
Op de zwarte, in het midden gescheiden haren
lag een onhandig samengebonden krans van
lelietjes van dalen. Het lichaam was met een
wit nachthemd als doodskleed omhuld; een
hemd, dat uit myn kast was gehaald. En tot
aan haar borst was het meisje met een schoon
laken toegedekt. De teere handen waren over
een klein bouquët roode rozen gevouwen, die
nog niet verwelkt waren. En tusschen die rozen
zat een briefje, waarop ik enkele met potlood
geschreven woorden zag staan. Voorzichtig nam
ik het papiertje in myn handen en las: „Vaar
wel, Marie, slaap gerust!" Nee, de mensch. die
deze woorden had geschreven, was met tot een
misdaad in staat. Misschien was 't meisje dood
ziek geweest. Misschien had ze dakloos op straat
gelegen. Misschien had haar geliefde een plaats
gezocht, waar zy rustig kon sterven De gedach
ten werkten in myn hersens als vermoedens, die
als zwarte vogels langs een donkeren hemel vlo
gen. Misschien misschien,... Zeker was al
leen de zoete vrede, die van het gelaat van bet
doode meisje straalde.
Wat nu volgde is in weinige woorden gezegd.
Ik ging naar het .dlchtstbyzynde politiebureau,
waar de ambtenaar de moord-commissie alar
meerde. Aan het doodsbed stelde de polltie-
dokter vast, dat het meisje nauweiyks 24 uur
geleden asm vliegende tering overleden was.
Alle verdere gegevens, wie het meisje en de
gene. die haar zoo liefdevol op myn bed gelegd
had, waren, ontbraken en zyn me nu nog on
bekend. Myn eigen alibi was niet moeiiyk te
leveren. Den volgenden morgen werd het iyk
vry gegeven, des middags werd het begraven.
Maar telkens "als ik in Stockholm kom. ga ik
naar bet eenzame graf op het groote kerkhof,
waar ik dan wat lelietjes van dalen en rozen
neerlegl”
jongen was, die door den leeraar op een
kwajongensstreek was betrapt en die nu mee
moest om een afstraffing te krygen. Zy gingen
de studeerkamer binnen en GUnter sloot de
deur.
,Je hebt gisteren iets gedaan, beste jongen,
dat minstens voorbarig genoemd moet wor
den”
Egon antwoordde niet; hy verwonderde er
zich slechts over, dat GUnter geen scherpere
woorden gebruikte.
„Je hebt Donja Ines je liefde verklaard. Ze
heeft het aan myn vrouw bekend.”
Ines! Lieve kleine Ines! Egons hart liep
over van dankbaarheid. Zy had niets over den
kus geeegd!
GUnter bleef by het raam staan. Hy scheen
het pymyk te vinden. Egon aan te kyken.
„Het is grootendeels myn schuld. Je bent
eerst te kort in het land, om met de Argen
tynsche zeden vertrouwd te zyn. Je hebt een
zeer zwaar mlsdryf tegen de gebruiken be
gaan."
Then draaide hy zich om en kwam hem met
ultgestrekte armen tegemoet.
.Je bent een geluksvogel, een ongeloofeiyke
geluksvogel. Als Ines je niet lief had goeie
hemel, ik zal openhartig met je praten: Ik heb
zoo’n beetje voor voorzienigheid gespeeld. Niet
Van het begin af; je behoeft je heusch niet te
verbeelden, dat ik Donja Ines om jouwentwil
hier heb laten komen. Maar Je zoudt een stuk
hout zyn geweest, als Je op het allerliefste
meisje niet hals over kop verliefd was geworden.
Toch dacht ik, dat je jezelf beter kon beheer-
w «caaaaSCeaAwa vZJAJa^ UI w.
ir het Bosch bracht, waar wy het eerste
-- -) uaatua r--
wy naar Schevenlngen, volgens de vaste ge
woonte der familie om by goed weer Zondags
middags een uurtje aan het strand door te
brengen.
Welbehaagiyk leunde mevrouw Israëls in
de kussens van het rytuig en keek met uitda
genden trots naar de beau-monde in de equi
pages. zy wist heel goed, dat de Hollandsche
beau-monde het gezelschap van kunstenaars
niet zoekt, maar er was toch maar één Joset
Israëls en die zat tegenover haarl
Onderwyi zat de kleine groote man beschei
den weggedoken in zyn hoekje en genoot van
de heerlijke zomerlucht en het ryke kleuren
spel van het Zondagsche menschengewemel op
de gedeeltelik belommerde, gedeeltelik door
de zon beschenen paden en wegen. Hy dacht
er niet over of hy wel genoegzaam geëerd
werd. Byna zonder uitzondering welwillend
tegen ieder met wien hy in aanraking kwam,
was hy te veel philosoof om waarde te hech
ten aan rang en stand. Met artisten, jong en
oud, had hy maar t liefst te doen, en als de
een of andere dwepende leek weer eens
een al te onbenullige opmerking over zyn werk
ten beste had gegeven, zei hy tegen hen wel
eens wanhopig; „wy schilderen eigenlyk voor
een troep idioten bn stommerlkken".
Na een uurtje aan het strand gezeten te
hebben, reden wy huiswaarts en deden ons
weer te goed aan een kosteiyk middagmaal en
fyne wynen. Daarna zaten wy, voldaan en
neergezonken in de gemakkeiyke
onder het genot van een geurig
kopje thee, nog een uurtje in de koel deftige
suite te redekavelen, waarby men het welda
dig gevoel had" zich niet te hoeven inspannen
om een belangrijk gesprek te voeren. Onge
dwongen, eenvoudig en harteiyk keuvelde de
meester, hy gaf, als hy merkte dat men net
ernstig met het werken meende, zoo gereedelyk
zyn sympathie en vertrouwen. Mevrouw door
spekte het gesprek met hare origineele, leuk-
nuchtere opmerkingen Masje zorgde op het
vriendeiykst voor ons allen en Isaac zweeg jf
verkondigde hoog ernstig de gekste paradoxen. dczen weg aankleeft. De autostrada
En dan namen wy afscheid en voelden ons
rijk, omdat de groote meester zoo harteiyk ge
weest was en ons behandeld had als zyns ge-