I wr De avonturen van een verkeersagentje JCetu&Aaal vonden daq I Het systeem van de autowegen Jozef Israëls B HOHIG’sKE U KENST ROOPa^t" WOENSDAG 21 SEPTEMBER 1938 Rerinnaringan van Wally Moat \d Werkloosheid in vroeger tijd /- 7 r Beate weet wat ze wil Een middel tegen het snorken 4 2* CM/. y 18 ff AANGIFTE MO ET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Vaarwel Marie” I ally lunch kwam een landauer voor, die iet it lyken." m tot It. •Ht bekend. 1 ld be- 'A ie f rt Een Argentynach meisje neem je nu 9 antwoordde l I HOOFDSTUK XII I (Wordt vervolgd) u I l I bQ wrtta* van aan taan* aan voaa aC aan MS iet m. in •t it ie r aan den kant van de wang een sterken haak of knop hebben, die dient om er een kleinen, dik ken gummirlng tusschen te spannen, ’s Avonds wordt dan de gummrfhg zoo tusschen de tan- denparen gespannen, dat een passief neerzinken van de onderkaak en dus ook het snorken ón mogelijk gemaakt wordt. Of dit apparaat in trek zal komen by de snorkers? Volgens de verklaring van den uitvinder wor den aan elk tegenover elkaar liggend tandenpaar droometig fauteuils. ir- I*- én hs st iet •n ll- m M ze al ie i- rt is o I- n k k a hy het nichtje van zijn gastvrouw beleedlgd. beleedlgd! Nog klonken hem de woorden oal iks x>- •en *- rat en. ng ills id. en en le- l. a or do M, Ut e- oe de Ut ia 1* n, h het concert bijwoonden; daarna reden ge lid int re- n- Ut BlO n- ch ilk m, do de ot Het is dan ook een noodzakelijke eisch. ’0°Tbee?e? v“ weL“OO4ai,eJd ulth't deze enkele gebreken in de systematiek van den overigens voorbeeldigen autoweg weg te nemen. Zij zullen voortdurend ongeluk ken veroorzaken. Een zoon van het oude volk," van Jozef Israëls, een schilderij dat zich in het Stedelijk Museum te Amsterdam bevindt In het Tijdschrift van den Ned. Werkloos- heidsraad brengt de heer A. N. van Mill eeni- 11— ver leden in herinnering, by welker waardeering men echter dient te bedenken, dat de gelijk stelling van werkloozen met ondersteunden of bedeelden wel niet geheel opgaat. De heer van MUI memoreert: Het is begrijpelijk, dat men bij de over brugging der dwarswegen materiaal en bouwkosten heeft willen besparen en daar om de brugbreedte tot het noodzakelijke heeft herleid door den scheidenden mid denberm zoo smal mogelijk te maker. Dat men dezen echter op sommige punten to taal heeft weggenomen, beteekent een breuk met het systeem zelf van den snel weg en moet dan ook onvermijdelijk ongelukken lelden. Op een overzichtelijk vlak punt van den weg zou deze systeem-verloochenlng nog minder gevaarlijk zijn dan juist bij de via ducten, waar het uitzicht ontbreekt. Daar bij komt dan nog, dat men niet bij alle, doch slechts bij enkele overwegen de schei- c.ing heeft laten wegvallen. tyd. Maar om hemelswil! wat was dat daar? Daar lag iemand in mijn bed te slapen. Het was een vrouw. Neen, dese vrouw sliep niet! Zoo zag een slapend mensch ar niet uit, zoo wasbleek, zoo roerloos en vaal. Die vrouw was.... doodll 4 In mijn eersten schrik was ik naar het ate lier gesneld en had mijn demi weer aangescho ten, om rJar beneden te rennen. Maar toen schaamde ik me over myn onbezonnenheid. „In Jouw bed ligt een mensch, die dood is." sprak ik tot mezelf. „Heb JU het ooit beleefd, dat een dood mensch je iets deed? Neen! Nou. ga dan kijken, wat er gaande is!” Ik vermande me en ging weer naar de slaapkamer. In mijn bed lag het lyk van een meis je, dat wellicht goed twintig jaar oud was. Haar Een geheel nieuwe en eigenaardige gedachte is opgekomen in het brein van een Engelsch tandarts, die een apparaat geconstrueerd heeft voor snorkers, die hun Ifefeiyk geluid vóórt brengen, omdat ze des nachts met open mond slapen. Intusschen waren Keesie en het matroosje weer onder water gegaan om den hengelaar een poets te bakken. Nauwelijks ging de haak onder water, of ze trokken stevig aan de 'Ijn, zoodat de hengelaar dacht' „Nou heb ik heb ik byna een snoek van honderd pond aan den haak." Maar hy vond, dat die snoek wel wat al te hard trok. en zwaar ongeluk, dat dezer dagen op den autoweg AmsterdamDen Haag plaats had, komt opnieuw de aan dacht eischen voor een ernstig gebrek, dat tus- senen de hoofdstad en de residentie is een pronkstuk van ons wegennet, maar zij is niet zonder feil. Zij heeft zelfs een zeer ern stig gebrek: het gebrek aan systeem Wij doelen hier niet op den éénen on- be waakten overweg, HoofddorpAalsmeer tnori" opdoemt voor automobilist. Het locaalspoortje, dat hier den autoweg „onbewaakt” kruist, zal spoe dig verdwijnen en men heeft blijkbaar ge meend, dat voor dit korte tijdsverloop een verlegging van het spoor of een verbree- ding van het viaduct niet loonend was. Het is te hopen, dat dit „overgangs"- stadium niet lang meer duurt. Waar wij hier op doelen, ia echter de verschillende behandeling, die asm de via ducten is ten deel gevallen. De voornaam ste waarde van een autoweg ligt, meer nog dan in de breedte, in het gescheiden zijn van de twee wegen, zoodat op eiken weg Slechts in één richting wordt gereden. Dit beteekent immers voor den automobilist de zekerheid, dat hjj niet met tegenliggers te doen krijgt. Terwijl nu vrijwel over de gansche lengte van dezen autosnelweg de 11 - jy- die bij de kruising als een „mfemento den aansuizenden nlnkfyk en wel voornamelijk in de rijk ste provinciën van hetzelve, onderhoud it ondersteuning behoeft? Zevenmaal honderd en vfjf en veertig duizend men- schen en dus één van de zeven Inwoneren werden in den jare 1817 in dit Ryk onder houden of ondersteundDat voorts in sommige onzer steden bijna .de helft. In andere (b.v. Leeuwarden), een derde deel van de bevolking ondersteuning genoot, is k geef Je ronduit toe, Wlm, dat we in *n snellen tyd leven, die gauw loet vergeten. Maar wat ik nu al weer zooveel jaren her In een Noorsche stad beleefde, staat me nog zoo helder voor den geest, als was het gisteren ge beurd” Leo Havendaal blies eerst enkele vervaarlijke rookwolken uit en hy vervolgde: ,Je weet, als ik to Stockholm verbleef, logeer de ik altyd by myn schilder-vriend Lanen, die de vUfde étage bewoonde van een magnifiek in gericht atelier. In die kleine woning, welke uit het eigeniyke atelier en twee ruime kamen be stond. vertoefde ik altyd graag. De eene kamer was als keuken ingericht, de andere als slaapka mer. Van de straat drong daar nauweiyks eenlg geluid door, zoodat ik daar uitstekend kon wer ken. En ook van de gang en het trappenhuis kwam weinig rumoer, omdat de woning door speciale, dubbele deuren was gesloten. Hoezeer ik over het algemeen deze rust ook waardeerde, soms verwenschte ik haar van ganscher harte. Wanneer er byv. eens inbrekers kwamen, dacht ik. Niemand zou me hooren, als Ik om hulp riep. Zulke gedachten drong ik echter altyd weer terug. Wie zou op het idiote idee komen om by my rijkdommen te gaan zoeken? Zoo dacht ik ook, toen ik dien avond de laat ste trap opklom en onderweg de automatische trapverlichting uitging. Heelemaal boven was geen schakelaar. En omdat ik geen lucifers by me had je ziet, een ongeluk komt zelden al leen moest ik in het donker de dubbele deur van de woning openen. Toen ik bet licht in het atelier had aangedraaid, viel alle vrees van •me af. Alles was volkomen in, orde. En ik zei tot mezelf: „Je bent moe en *n beetje over spannen. myn vriend!” In het atelier peuzelde ik een paar broodjes op, die ik van het staticih had meegebracht. Eensklaps viel het me toen op. dat de lucht in het atelier slecht was. Toen ik eens nauwkeu rig rond keek, verbaasde het me, dat de belde bovenlichten dicht waren. Ik wist heel zeker, dat ik ze voor myn vertrek ik was er ’n dag of drie op uit geweest geopend had. omdat het by slecht weer toch niet naar binnen kon regenen, daar ze met den benedenkant naar bulten opensloegen. Zou de huisbewaarder ty- dens myn afwezigheid in de woning geweest zyn? Maar ik had hem toch den sleutel niet gegeven. Of zou ik me toch vergissen? Ik was te moe om nog lang over de mogeiyke oplossing van dit raadsel na te denken en geeuwend slofte ik naar de slaapkamer. Een bed is toch maar een heeriyk din-?. filosofeer de ik. Tot 9 uur morgenochtend heeriyk sla pen, dan even langs de zaak, om myn hono rarium op te halen en dan weer voor een week de wyde wereld in! Maar viel het me op rook het hier niet naar bloemen, naar lelietjes van dalen en.... naar rozen? En was deze bloemengeur niet vermengd met een anderen reuk, beklemmend.... adembenemend? Ik haastte my het licht aan te draaien, doch alles was in orde. De kleerenkast stond in den hoek en de spiegel van de waschtafel blonk als al- Onder water trokken ze zoo hard, dat de hengelaar zyn evenwicht verloor en van den kant van de vliet in het water sukkelde. Hy zou en wou den hengel niet loslaten, want hy wou wel eens zien wie sterker was, de snoek of hy. Egon ontwaakte met een bonzend hoofd, toen de sterren nog aan den hemel stonden en alles In de estancla sliep. Slechts bulten by de huizen van de peons brandden al de vuren en do man nen slurpten hun eeuwige maté. Egon liep langzaam naar buiten. Nog woel een licht koeltje om zyn slapen. Hy ging naar de stallen, zadelde het wilde paard, dat hy den vorigen dag getemd had. sprong op zyn rug, gaf hem den vryen teugel en galoppeerde met hem het vlakke veld in. Het deed hem goed. zyn kleeren schenen hem alle te wyd te «yn, vooral de pantalon In het geheel niet op syn maat, maar voor een veel langer persoon ge maakt, waardoor deze van boven naar beneden ia zonderlinge dwarsploolen en laag op oe hielen en hulssloffen hing. De kleine handen aan de kleine armen zagen er zacht en krach teloos uit en de Hnkerduim was misvormd door een sponsachtig gezwel, dat de meester uit een vergiftiging had gehouden. De manier waarop Israëls jongeren en be ginnelingen tegemoet kwam, was byzonder beminnelijk. Hy kon ze niet gauw genoeg ver- aikeren. hoe moeiiyk hy zelf het vak vond en boe hy moest tobben en wurmen om maar by benadering te bereiken wat hy zich voorgesteld had. Maar het waren biymcmdige klachten. Men voelde onmiddeliyk dat niets te verbergen viel, dat deze kunstenaar van Gods genade open en onbevangen een blik in zijn innerlijk liet slaan, omdat by hem het gevoel van on macht om te geven wat hy te-, geven had, al leen voortkwam uit overgrooten rijkdom." Het geven van deze citaten heeft niet tot bedoeling, den ernst, van dezen tyd te verkleinen, of de beteekenis van het, werk loosheidsvraagstuk te verminderen, doch wel om te waarschuwen voor het gevaar, dat men de verschijnselen van den eigen tyd te groot of te byzonder ziet, omdat men er te dicht by staat. Het feit, dat er vroe ger ernstige werkloosheid heeft geheerscht en dat daaruit geen biyvende werkloosheid is voortgevloeid, bewyst natuuriyk niet, dat er thans geen biyvende werkloosheid zou kunnen ontstaan; wel geeft het een aanwyzlng, dat er reden kan zyn voor het koesteren van een optimistischer verwach ting. dan de verschynselen oppervlakkig beschouwd toelaten.” beide richtingen door een breede strook gras gescheiden zijn, zijn de overwegen ge heel verschillend behandeld. Op sommige is de scheiding der richtingen, zij het slechts in den vorm van een richel, ge handhaafd; op andere echter is zij wegge vallen, zoodat de twee richtingen .elkaar kunnen ontmoeten, en dat juist, waar de stijging van den weg, die een dwarsweg overbrugt, het uitzicht volkomen weg neemt. Op deze punten heeft 'de in goed geloof snelrijdende automobilist dus de kans, volkomen onverwachts op een af stand van een kleine honderd meter een even snellen tegenligger tegenover zich te vinden. Aldus een verslag van de Sub-Commis- sie van de Maatscbappy van Weldadig heid te Leeuwarden, gepubliceerd In het Tijdschrift De Star «n 1819, no. 1. c. syn tyden geweest, dat het er met de werkloosheid in Nederland al even, zoo niet erger somber uitzag als tegen woordig. laten. Ik denk, dat zy boos op my is, omdat Ik vanavond zoo’n slecht danseur was.” Een blazen op den hoorn weerklonk. Het was tameiyk laat geworden. Auto’s en paarden stonden gereed, om de gasten naar het station of naar hun ver verwyderde estancla's te brengen. In de groote hall werd een laatste dronk koele champagne rondgereikt. Gedurende het wisselen der afscheidswoorden zocht Egon Ines. zy stond by haar nicht, had haar zelfbeheer- schlng volkomen terug en nam afscheid met vriendeiyke, convenUoneele woorden. Eenmaal slechts trof Egon een blik uit haar oogen en op dat oogenblik hadden deze een andere uitdruk king. In de groote zwarte sterren was teederheid en geluk te lezen. De gasten gingen heen. Toen Egon, die hen met den heer des huizes en Don Ernesto naar bulten had vergezeld, weer In de hall terug keerde, waren de dames verdwenen. dat hy armen en beenen moest Inspannen, dat hy moest werken, tot het zweet uit al zyn poriën drong; zóó kon hy niet denken. Het dier scheen geen lust te hebben, het spel van den vorigen dag te herhalen; spoedig schikte het zich in zyn lot en gehoorzaamde zyn berijder. Toen kwamen ook de gedachten weer neen, de eene gedachte, die Egon reeds sinds den vorigen dag volkomen beheerachte: Ines! Don ja Ines! Nog eenmaal doorleefde hy al de zaligheld van den vorigen avond, voelde hy haar zachte meisjeslichaam in zyn armen; hy meende den fynen geur van haar parfum in te ademen en zag zich met haar onder de bloeiende struiken loopen. En weer stond hem voor oogen, wat hy had gedaan: hy had Ines de Verera gekust, hy had.... Een lichte huivering voer door zyn leden. Hy was zyn vriend zooveel dank verschuldigd en hy, de gast, had het gastrecht geschonden, had tegen de Argentynsche zeden gehandeld; had J». van professor Almeidas in de ooren, toen hy hem vroeg, of hy zyn meisje tydens de ver loving dan nooit gekust had. ,JIoe zou ik myn verloofde zoo hebben kun nen beleedlgen?” En hy, hy was niet eens met Ines verloofd, had niet het minste recht op haar, en toch had hy haar Jonge lippen gekust, had haar met dezen kus een lompe beleediglng toegevoegd! Wat nu? Hy kon maar één ding doen: alles door Olfrid von Hanstoin U kleine, weeke, lakkende mond plooide tot een glimlach; zy hief het hoofd nog Egon vergat alles; vergat waar hy was jat hy iets waanzinnigs deed, dat hy de van het land met voeten trad; hy boog voorover en drukte een kus op haar frls- lche lippen. To« voelde hy haar armen om zich heen, •v kuste hem terug, een heeten, gloei enden d et l0S’ hold* we* en ver<iween JDonnEgon”0,dK,,’■ *ra«to kwam naderby, terwyi Egon nog ^s dronken van geluk, onder de palmen "ond Ernesto keek verbaasd. u geheel alleen?" glimlachte verlegen, hy moest leis zeg- 5e2egd' de rtt ik kon nlet dansen." had sterk den indruk, dat het jonge oocirT1 ■?r8Waan had gekregen en dat zyn w’L^*kend rondwaarden. •ebt u myn zuster gezien?” belwn moest liegen, alleen al om Ines te _-T aHy Moes, een bekende Larensche \A/ schilderes, die zich vele vrienden wist V v te maken (in 1918 overleed zy), heeft ^a de mémoires nagelaten, waarvan thans door Eli- onklaar isbeth C. A. Schröder een gedeelte wordt ge- deel Wen oubliceerd in Elsevier's Maandschrift. Dit ge deelte behandelt de indrukken die de schilderes m den nazomer van 1883 opdeed by een be- mek, dat zy in het gezelschap van Thérèse ■w sebwartze bracht agn Jozef Israëls, die met 7 rijn gezin woonde in het bekende huls aan de koninginnegracht te ’s-Gravenhage. „Israëls geboren in 1824, dus toen nog geen sestig Jaar. leek, in myn oogen ten minste al een zeer oude man, aldus de schryfster 'der herinneringen. Schuifelend kwam het kleine joodje aansloffen, den naar verhouding te pooien kop naar voren in de schouders ge drukt en toch wat naar achteren gebogen om door den op den neus gezakten bril te kunnen Wjken. De gryze knevel en kort onder de kin recht afgeknipte baard konden niet verbergen hoe buitengewoon groot de mond was en men kon zich gemakkeiyk voorstellen, hoe deze bek, die bü lachen en praten ver openging, tot oe .meest verschillende expressies in staat moest stjn: van de innemendste vriendeiykheld tot de venijnigste kwaadaardigheid. Het hooge te rugwükende voorhoofd met de zeer zichtbare blauwe kronkeladertjes aan de slapen, deed den denker en droomer vermoeden. De neus was, hoewel forsch, niet bepaald typisch Joodsch, het onmiskenbare i Semletlsche lag meer in den mond en in het, ondanks her eenlgszins koppig opgeheven hoofd, onderwor pene en geslagene der geheele kleine gestalte. schen. Een Argentynach meisje neem je nu eenmaal niet in je armen, om over je liefde te spreken. Het is onze schuld, van myn vrouw en ook van my. wy hadden be*Ar moeten oppassen. In leder geval kan ik je wel zeggen, dat Je een geluksvogel bent. Het is, tenslotte geen wonder. De Argentynen vechten om Dultsche meisjes, maar ook om Duitsche mannen. .Ik wil heele maal niet verwaand zyn hoor, maar ik geloof, dat Donja Theresa met my gelukkiger is ge worden dan menige Argentynsche. En dat alle maal, omdat wy anders tegenover de vrouw staan, omdat wy onzen vrouwen meer persoon lijke vrUheid geven en meer kameraadschap pelijk tegenover haar staan. Maar ik wil geen college over het huweiyk voor je houden. Ik kan je alleen nog eens zeggen, dat je een ge luksvogel bent, want Kleine Ines was heelemaal niet beleedlgd; ze heeft Je lief. Niettemin heb je gehandeld tegen de heerschende zeden. Als de kleine je niet had liefgehad, zou je jezelf onmogelyk hebben gemaakt en my groote on aangenaamheden hebben bezorgd. We moeten trachten, de zaak nu weer in het reine te bren gen. Ik zal vandaag nog Don Georgio, haar veder, ultnoodlgen en jy moet je geheel op den achtergrond houden en leder samenzyn onder' vier oogen vermyden. Dat kennen we hier niet; je zult je moeten vergenoegen met een paar blikken uit de verte. Ik zal Georgio voorberei den en nu Ja. Je moet trachten, zyn vertrou wen te winnen. Weet je wel, jongen, dat de va der van Donja Ines even ryk is als myn schoonvader?” ATI p A ’Q W <W blad «^ingevolge de vertekertngsvoorwaartenwf» p JevenMaage geheele ouuriliftthMd tot wwtan mr p 7RA bfl een ongeval met OCA li l IL O ongevallen veneterd voor een der volgende ultkeeringen F OtJo" verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen OVle“ doodelijken afloop F ZfDUo* „Herinner u ten bewyze daarvan slechts hoe in 1634 te Leiden van de bevolking, die voor de overgroote meerderheid uit ,ge- meene ha.:dwerx- en arbeytsluyden” stond, wel 40.000 van 46.000, die men toen telde, gesteund moest worden. Voor De cember 1834 teekende de stadsregeerlng aan, dat er toen 20.000 personen met brood bedeeld werden. En niet in bedden, maar op stroo sliepen.” Aldus de heer A. J. A. C. van Delft in zyn artikel „Bemiddeling voor Jeugdigen en Jeugdregistratle'” gepubliceerd in Ar beidsmarkt van Maart 1938. aan zyn vriend bekennen en de beslissing aan Gitoter overlaten. Egon stuurde het nu mak geworden dier weer in de richting van de estancla, waar hy juist van het paard sprong, toen de groote gong luidde voor het begin van den arbeid. Hy was bleek en zyn lippen waren opeengeklemd. Don Ernesto kwam juist het bordes af; hy scheen boos te zyn over iets en ook zyn ge zicht stond strak. Onwillekeurig richtte Egon zich op, hy verwachtte, dat de jonge man hem staande zou houden, om hem rekenschap te vragen. Ernesto zag hem en knikte hem toe: „Don Oiintero zit nog aan het ontbyt, senhor! Was het paard mak?" -Onwillekeurig herademde Egondie wist tenminste nog niets! Oünter zat aan tafel; hy had gegeten en wachtte biykbaar op hem. „Ben Je al gaan ryden?” ,Jk heb het paard nog eens geprobeerd.”/ „Het wordt vandaag heet." Egon wist, dat dit slechts woorden waren. om maar iets te zeggen, terwyi de bedienden zyn ontbyt klaar zetten. Hy at ei> dronk, maar hy had geen honger; de brokken bleven in zyn keel steken en GUnter was opgestaan. Hy leunde tegen het venster en rookte een sigaar. Egon voelde, dat GUnter op hem wachtte, dat hy alles wist.... „Heb Je een oogenblik styd?" vroeg GUnter, toen Egon met zyn ontbyt klaar was. ,Jk heb Ernesto verzocht, met de peons vooruit te gaan.” Het was Egon te moede, alsof hy een school- Is hy by de worsteling om zyn onstoffe- ZX feiyke visioenen op het stugge doek te - tooveren met de nuchtere kwasten en voor ieder geiyke lydzame verven het in het geheel niet gedaan kon krijgen, probeerde htj het kermend met zyn eigen spuug. En al kon hy wei eens, voor zyn werk staande, bewogen door liefde voor wat daar uit hem voortgeko men was, zonder een zweem van zelf-ingeno- menheld, stll-opgetogen zeggen: „dat is goed, dat is mooi, dat doet het wel!”, het viel hem ontzagiyk zwaar om een schilderij voor af te verklaren en er niet telkens weer wat aan te verwriemelen, te vermorrelen. Hy werkte er gewooniyk aan tot het uiterste oogenblik van Inzending voor de tentoonstellingen. Als dan de pakkers kwamen om net stuk in te pakken, vonden zy hem er nog angstig en haastig atol nsch‘? e“ ’P®01»16 kronen bevestigd die OQrl ri^T) leonr von Ha wawsv aav« cvorlron hoalr zvr „Ga jMia nog even in de gang '.zei hy dan huilerig en de pakkers, die dit spelletje al ken den, verdwenen weer. Na in de grootste ze nuwachtigheid met een vullen doek of spuug nog eens hier of daar te hebben gewreven, gordde hy zich aan en riep ze terug. Gewoon iyk moesten ze nog een paar keer weg totdat eindeiyk, om er een eind aan te maken, 0e opgewonden kleine man met zyn gezicht naar den muur ging staan, zyn handen voor zyn oogen hield en „kom maar, kpm maar” riep. HU waagde het dan niet meer een blik op zyn schilderij te slaan, voor het onherroepeiyk in de kist neergelegd was. Onder aangenaam gesprek brachten wy eerst een half uur in het atelier door. Het was er mooi tonig, gezellig en ook zeer proper. Volgens den wil zyner energieke eega moest de meester er iedere week een dag uit om het grondig te laten schoonmaken. Een gobelin achtig behangsel bedekte de muren, in het midden stonden verscheidene ezels met schii-' deryen in wording, alle in rijke gouden lystea De hoek achter het groote atellerraam was •(geschoten en ingericht als een dorpsbinnen- huisje, kenneiyk alleen om de modellen wat beknopter te belichten, want naar echtheid was er in 't minst niet gestreefd. .Mathilde, .Masje zooals de een paar Jaar oudere zuster van Isaac genoemd werd, kwam ons halen voor de lunch. Het bizonder kleine Jonge meisje, de latere mevrouw Cohen Ter- vaart, die zich op sociaal gebied zoo verdien- •teiyk maakt trof door haar opgewekte vrtendelyke zachtmoedigheid. En toen stonden vil allen weldra voor de indrukwekkende vrouw des huizes, zy was een rijzige zware vrouw met een groot blond gezicht, waarop tol soort beschermende bazigheid dè meest «prekende uitdrukking was. Haar kleine be roemde echtvriend scheen als hy voor haar «ond nog in te krimpen en met respect tot baar op te zien. Hy wist dat ook wel en vertel de het graag hoe goed hy het by haar had en dat hy het zonder haar materieel nooit zoo ver zou hebben gebracht, zy immers had het eerst gemerkt welke enorme winsten de kunst- koopers met zyn werk maakten en er voor ge zorgd dat hy ook zyn deel kreeg. Nooit zou hy vergeten dat hy dus zyn onbezorgd bestaan en zyn heeriyk vry scheppen aan haar had te danken. „Alvorens myn betoog aan te vangen, moge ik vooraf een drietal citaten geven en wel: a. „Het is een somber oogenblik in de geschiedenis. In vele Jaren heeft er niet zulk een ernstige en diepe vrees bestaan: nooit heeft de toekomst zoo onbereken baar geschenen als nu. In ons eigen land heerscht er een algemeene commercieele gedruktheid en paniek en duizenden van onze armste burgers gaan den komenden tyd zonder werk of eenlg uitzicht erop te gemoet „In Frankryk bestaat er groote onzeker heid op politiek gebied; Rusland hangt als gewooniyk als een wolk donker en zwy- gend aan den horizont van Europa, terwyi van alle hulpbronnen van het Engelsche Ryk reeds het uiterste gevergd is en nog meer gevergd zal worden in den strijd met den grooten Indischen opstand en In zyn woelige verbindingen in China." Het vorenstaande werd 80 jaar ge leden geschreven en verscheen in de uit gave van 10 April 1857 van het Harpen Weekly. b. „Wie beeft niet terug op het tafereel, hetwelk deskundigen schetsen van de meer en meer toenemende ellende der lagere volksklasse, wanneer zy beweren, dat im mers meer dan zeventien millloen behoef- tlgen zonder toereikend bestaan in het be schaafd Europa aanwezig zün.Wien deert en bekommert het niet, wanneer hy acht geeft, welk zeer aanmerkeiyk ge deelte ook van de bevolking in ons Ko- moest ••tt heb de senhorita op den dansvloer ver- •MgMMgMeeueectotoeteeeeMtoMeeeeeeeeeeeeeMeeMg gelaat had de steenachtige uitdrukking van vol maakte en ongenaakbare rust, zooals alleen de dood die in een menschengezlcht kan beitelen. Uit de rust der verstarde trekken kon ik op maken. dat aan haar geen misdaad was begaan. Op de zwarte, in het midden gescheiden haren lag een onhandig samengebonden krans van lelietjes van dalen. Het lichaam was met een wit nachthemd als doodskleed omhuld; een hemd, dat uit myn kast was gehaald. En tot aan haar borst was het meisje met een schoon laken toegedekt. De teere handen waren over een klein bouquët roode rozen gevouwen, die nog niet verwelkt waren. En tusschen die rozen zat een briefje, waarop ik enkele met potlood geschreven woorden zag staan. Voorzichtig nam ik het papiertje in myn handen en las: „Vaar wel, Marie, slaap gerust!" Nee, de mensch. die deze woorden had geschreven, was met tot een misdaad in staat. Misschien was 't meisje dood ziek geweest. Misschien had ze dakloos op straat gelegen. Misschien had haar geliefde een plaats gezocht, waar zy rustig kon sterven De gedach ten werkten in myn hersens als vermoedens, die als zwarte vogels langs een donkeren hemel vlo gen. Misschien misschien,... Zeker was al leen de zoete vrede, die van het gelaat van bet doode meisje straalde. Wat nu volgde is in weinige woorden gezegd. Ik ging naar het .dlchtstbyzynde politiebureau, waar de ambtenaar de moord-commissie alar meerde. Aan het doodsbed stelde de polltie- dokter vast, dat het meisje nauweiyks 24 uur geleden asm vliegende tering overleden was. Alle verdere gegevens, wie het meisje en de gene. die haar zoo liefdevol op myn bed gelegd had, waren, ontbraken en zyn me nu nog on bekend. Myn eigen alibi was niet moeiiyk te leveren. Den volgenden morgen werd het iyk vry gegeven, des middags werd het begraven. Maar telkens "als ik in Stockholm kom. ga ik naar bet eenzame graf op het groote kerkhof, waar ik dan wat lelietjes van dalen en rozen neerlegl” jongen was, die door den leeraar op een kwajongensstreek was betrapt en die nu mee moest om een afstraffing te krygen. Zy gingen de studeerkamer binnen en GUnter sloot de deur. ,Je hebt gisteren iets gedaan, beste jongen, dat minstens voorbarig genoemd moet wor den” Egon antwoordde niet; hy verwonderde er zich slechts over, dat GUnter geen scherpere woorden gebruikte. „Je hebt Donja Ines je liefde verklaard. Ze heeft het aan myn vrouw bekend.” Ines! Lieve kleine Ines! Egons hart liep over van dankbaarheid. Zy had niets over den kus geeegd! GUnter bleef by het raam staan. Hy scheen het pymyk te vinden. Egon aan te kyken. „Het is grootendeels myn schuld. Je bent eerst te kort in het land, om met de Argen tynsche zeden vertrouwd te zyn. Je hebt een zeer zwaar mlsdryf tegen de gebruiken be gaan." Then draaide hy zich om en kwam hem met ultgestrekte armen tegemoet. .Je bent een geluksvogel, een ongeloofeiyke geluksvogel. Als Ines je niet lief had goeie hemel, ik zal openhartig met je praten: Ik heb zoo’n beetje voor voorzienigheid gespeeld. Niet Van het begin af; je behoeft je heusch niet te verbeelden, dat ik Donja Ines om jouwentwil hier heb laten komen. Maar Je zoudt een stuk hout zyn geweest, als Je op het allerliefste meisje niet hals over kop verliefd was geworden. Toch dacht ik, dat je jezelf beter kon beheer- w «caaaaSCeaAwa vZJAJa^ UI w. ir het Bosch bracht, waar wy het eerste -- -) uaatua r-- wy naar Schevenlngen, volgens de vaste ge woonte der familie om by goed weer Zondags middags een uurtje aan het strand door te brengen. Welbehaagiyk leunde mevrouw Israëls in de kussens van het rytuig en keek met uitda genden trots naar de beau-monde in de equi pages. zy wist heel goed, dat de Hollandsche beau-monde het gezelschap van kunstenaars niet zoekt, maar er was toch maar één Joset Israëls en die zat tegenover haarl Onderwyi zat de kleine groote man beschei den weggedoken in zyn hoekje en genoot van de heerlijke zomerlucht en het ryke kleuren spel van het Zondagsche menschengewemel op de gedeeltelik belommerde, gedeeltelik door de zon beschenen paden en wegen. Hy dacht er niet over of hy wel genoegzaam geëerd werd. Byna zonder uitzondering welwillend tegen ieder met wien hy in aanraking kwam, was hy te veel philosoof om waarde te hech ten aan rang en stand. Met artisten, jong en oud, had hy maar t liefst te doen, en als de een of andere dwepende leek weer eens een al te onbenullige opmerking over zyn werk ten beste had gegeven, zei hy tegen hen wel eens wanhopig; „wy schilderen eigenlyk voor een troep idioten bn stommerlkken". Na een uurtje aan het strand gezeten te hebben, reden wy huiswaarts en deden ons weer te goed aan een kosteiyk middagmaal en fyne wynen. Daarna zaten wy, voldaan en neergezonken in de gemakkeiyke onder het genot van een geurig kopje thee, nog een uurtje in de koel deftige suite te redekavelen, waarby men het welda dig gevoel had" zich niet te hoeven inspannen om een belangrijk gesprek te voeren. Onge dwongen, eenvoudig en harteiyk keuvelde de meester, hy gaf, als hy merkte dat men net ernstig met het werken meende, zoo gereedelyk zyn sympathie en vertrouwen. Mevrouw door spekte het gesprek met hare origineele, leuk- nuchtere opmerkingen Masje zorgde op het vriendeiykst voor ons allen en Isaac zweeg jf verkondigde hoog ernstig de gekste paradoxen. dczen weg aankleeft. De autostrada En dan namen wy afscheid en voelden ons rijk, omdat de groote meester zoo harteiyk ge weest was en ons behandeld had als zyns ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1938 | | pagina 11