*<Ket wtfaial
en
I
De avonturen van een verkeersagentje
Vakbekwaamheid
kleinbedrijf
Voor de werklooze jeugd
<10/1 den daq
ONS VOLKSLIED
I
De - vorst
Een stem uit de practük
J Windvlagen
DONDERDAG 3 NOVEMBER-1938
5
9
•a wrtfe
reist incognito
DOOR FRITZ METZNER
r»
tl
PT
altijd
het
harde stooten op
d. BIJL.
THEO
Een oogenblik als ’t u
mijnheer.
g
Maar
(Wordt vervolgd.)
De
1
i
schouwen
dige-van'
zei reeds.
Wederverkoop» rs
vragen leveranciers
om couranienredame
ondanks het
Ingeschreven
i
zit
Ge
hij
he
we
bel
t
h<
h
h<
or
n
g
VI
C
g
h
VI
r<
v
i
1
v
V
o
ve
wi
W
in
V<
t
de
oi
gi
h
Vi
D
hi
wi
I
die
lee
hoi
uit
col
h(j
ver
sch
luit
gez
wat
dat
ze
vas
belt
con
"ên
vaa
tiet
ven
D
zUn
„C
vasi
VOOT
D
- acti
kan
«J
anti
D
wik
bete
zou
Wou
•cha
Mi
glim
En met het borstbeeld op den rug kwam de matroos ver
gezeld door Keesie en den boschgod op het toumooiveld, waar
de ridders reeds bereid stonden om het gevecht te beginnen.
.Zeker,
blieft.”
En terwijl SigmaT vrooljjk met zijn vrienden [i
beraadslaagde, waarbij hU voor den vorm nog
wat aan benzinepomp! deed, kwam Maria al
met den wagen-vjjzel terug.
Onwillekeurig liep graaf Hughen op haar toe,
en wilde helpen, het werktuig onder den wagen
te schuiven, doch Maria weerde hem af.
„O nee, mijnheer, Sigmar zal zijn kracht wel
toonen.”
En nu pas keek Maria de gravin eens oplet
tender aan. Voornaam, doch vooral elegant.
Een klein rond gezieht, cenigszlns bruin getint
en zuiver blauw-zwart haar. De gravin moest
ontegenzeglijk vin zuidelijke afkomst zUn. De
kleine, grijze sportmuts met de autosjaal stond
haar uitstekend, net als het steenroode rels-
coetuum.
drijf komen, zeer goed het verschil in de
wijze van werken zien. Zij staan heusch
critlsch genoeg tegenover deze soort oplei
ding en zij slaan de waarde er van zelf niet
bijster hoog aan.
Als instellingen om de jonge werkloozen
van de straat te houden hebben de centrale
werkplaatsen enz. hun nut; voor de vak
opleiding of bestrijding van werklocfcheid
zijn zij m.i. vrijwel waardeloos.
A T T E* ADnMMf'JC ep«»Md«t!ntocevoMe «te vereekeringsvoorwaarden tegvn TJ ®ehe*de ongeschiktheid tot werken door p “0 “*nl C* OCA
I «I sis Vxl w 1 w O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen F DUs“ verlies van belde armen, belde hunnen oC belde oogen doodellJken afloop 1
AANGIFTE moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval
menschen nog toe, natuurlijk met zijn baas, die
graaf. Vlug. Maria, Ik kom je wel na. Vlug dan
toch! Zulke menschen mag men niet laten
wachten.”
Haastig deed Maria in de smederij nog even
haar witte huishoudschort af en liep dan met
een hoogrood hoofd de poort uit. Op de sofa
voor het venster richtte de zieke zich zooveel
mogelijk op en keek naar buiten.
De goede vrouw kon een gevoel van trots niet
Onderdrukken, nu ze daar den toekomstlgen
schoonzoon als chauffeur zooals zU meende
naast een echten graaf zag staan.
„Onze jongen.... mijn jongen....” lachte zU
gelukkig en sloeg het groepje met belangstelling
gade.
„I S
’■'i
Op den grond gel
kon Magda geeni,
woorden vinden" j
voor 1—j
smart. ZU snikte j
het uit, onder-
wUl de kleuren
op de flarden van
het doek haar
-•'.t
Een groote Amerikaansche bier
brouwerij heeft dit jaar haar couran
tenreclame met 50% uitgebreid, ter-
wijl zij minder van andere reclame-
mlddelen gebruik maakte. Het verzoek
van de wederverkoopers der William
Simon Brewery om meer couranten
reclame voor het merk, heeft o.a. tot
dit besluit bijgedragen.
Van grooten invloed moet ook het
voorbeeld zijn geweest, dat enkele
groote adverteerders de laatste jaren
hebben gegeven. Deze hadden n.l. de
prominente plaats, die zij in hun
branche innamen, verloren tengevolge
van allerlei experimenten met nieuwe
zeclamemiddelen. Zoo gauw mogelijk
zijn deze bedrijven echter terugge
keerd tot het beproefde en primaire
reclamemiddel: courantenreclame.
2-onder God geen gezag.
dus kunnen be-
aanbevelenswaar-
,et tot heden verrichte, doch ik
Herover heb ik geen eigen erva
ring. Over de'^ndeje genoemde maatrege
len echter ben ik op grond van eigen erva
ring zeer positief: deze middelen zijn on-
Daarom mag men dan ook niet te veel reke
nen met de werkloosheidscijfers van be
drijfsgroepen.
Het kleinbedrijf ondervindt natuurlijk
evenzeer als elk ander bedrijf den invited
van tijdsomstandigheden, doch het is soe-
erwijl hiermede reeds is aangetoond,
dat er onberekenbare schade aan de
jeugd van heden wordt toegebracht, peler, taaier in den strijd om het bestaan,
rest mij nog aan te toonen, dat deze schade
zich ook, mede hierdoor, uitstrekt tot het
bedrijf van morgen.
Het bedrijf, dat het meest gebruik maakt
van handenarbeid, is het kleinbedrijf. In
het kleinbedrijf is onder normale omstan
digheden, arbeid te vinden voor jonge en
voor volwassen arbeiders, en in het be
drijfsleven in zijn geheel genomen neemt
het kleinbedrijf een zeer voorname plaats
in. Het voorziet voor een groot deel het
grootbedrijf van geschoolde, vakbekwame
arbeiders.
Ik maak hierlpU onderscheid tusschen
kleinbedrijf als in hoofdzaak ambachts-
bedxijf en kleinindustrie als in hoofdzaak
met machines werkende, gespecialiseerde
industrie. Deze laatste is voor de ontwikke
ling van de vakbekwaamheid van tailooze
jongens noodlottig. Deze industrie werkt in
hoofdzaak met jeugdige arbeiders. Zij haalt
haar personeel uit de door de ambachts
school afgeleverden, die juist voldoende
kennis hebben verkregen om de paar nood
zakelijke handgrepen in enkele dagen te
leeren en daardoor bnfikbaar in het bedrijf
te zijn. Na enkele jaren moet de jongen weer
plaats maken
dat na eenige dagen evenveel produceert,
maar goedkooper is. De ontslagen jongen is
dan te oud om in een ander bedrijf als
leerling aangenomen te worden leef tij ds-
loon) en is daar het loon niet waard. Hij
blijft, enkele gunstige uitzonderingen daar
gelaten, een los werkman, een handlanger
en een permanent werklooze.
Toch worden deze lieden door bonden en
statistieken ingedeeld bij beroepen, waarin
zij niets presteeren. Terwijl er honderden
werklooze metaalbewerkers staan inge
schreven, moet men een bekwamen met een
lantaarntje gaan zoeken, vaak tevergeefs.
ƒ5 r Is in de jaren die achter ons liggen
reeds zooveel over de werkloosheid in
het algemeen en over de jeugdwerk
loosheid in het bijzonder geschreven en ge-
sprokep, dat het geen zin heeft, nog
weer ^ens uiteen te zetten, welken nadeeli-
gen invloed de langdurige werkloosheid op
de karaktervorming van de jeugdige werk
loozen heeft. Dat is goed begrepen, zoo goed
dat door particulieren en Overheid talrijke
pogingen zijn gedaan, met groote toewijding
en groote geldelijke offers, om de gevolgen
van de werkloosheid te verzachten.
Het bestrijden van de werkloosheid onder
de jeugd, het verschaffen dus van werk
aan de jeugd, is iets anders dan het be
strijden van de gevolgen van de werkloos
heid, en het is over het verschaffen van
dit werk, dat ik in de volgende regels mijn
xneenlng zal zeggen.
Het zal ongeveer zes jaar geleden zijn,
dat ik er in het openbaar óp wees, dat de
jongens in de werkplaatsen móesten worden
gebracht, dat dat kón en dat voor hen
geschikt werk moest worden gevonden.
Werk dus, dat in hoofdzaak door jeugdigen
kon worden gemaakt. Ik bleef natuurlijk
niet in gebreke om verschillende werk
objecten aan te geven en nam als lid van
het Comité Practisch Werken Amsterdam
het tewerkstellen van jongens in het bedrijf
daadwerkelijk ter hand.
De Overheid echter deed voor het bestrij -
den Van de werkloosheid onder de jeugd veel
minder dan voor het verzachten van de
gevolgen er van. Oaat men op de wijze als
thans gevolgd voort, dan ontstaat een cultl-
veeren van de jeugdwerkloosheid, een orga-
niseeren van schijn-vakopleiding, en In
plaats van de jeugd te steunen bij haar
pogingen óm haar brood te leeren verdienen,
berokkent men onberekenbare schade aan
de jeugd van heden, het bedrijf van morgen
en aan de maatschappij in een verre toe
komst.
kringen voor „de schoonheid” gold, kon haar
verbazing slechts met moeite verbergen. ZU zag
naar het weelderige, als goud glanzende haar,
dat, wellicht nog nooit door een kapper aange
raakt, toch als een zeldzame tooi net fUne,
smalle gezichtje omlUstte. De zooeven hoogrood
gekleurde wangen, waren nu nog maar met een
zacht blosje bedekt; een blosje, dat het teere en
bekoorlUke van het smalle gezichtje nog meer
deed uitkomen. En dan dat hooge, gladde voor
hoofd en die oogen.... Ja, wat was het elgen-
lUk, dat aan die groote. grUsblauwe oogen zoo'n
wonderen gloed gaf? En dan de mond, en de
handen! Niets was er, dat Edlar ontging. Zoo'n
wezentje trof men in een dorpssmederU! Dat
was onbegrUpelUk. In de feestzalen der hoogste
kringen zou men deze schoonheid moeten be
wonderen. En het meisje wist zich ook mét
smaak te kleeden. Zeker, die gebloemde voile
kon niet duur zUn, doch zU was werkelUk apart
verwerkt. De hooge taille deed het slanke
figuur van Maria opvallfr^d goed uitkomen en
Edlar bekende zichzelf, zonder eenige afgunst,
dat haar zoo gevierde schoonheid naast de
schoonheid van deze smidsdochter ver op den
achtergrond zou raken. ZU verheugde zich in
stilte en zond den vorst nog eens met een blik
haar gelukwenschen toe.
EindelUk was ook graaf Hughen van zUn
verbazing bekomen en vond woorden om Mar
la's vraag te beantwoorden.
„Het reservoir vol. alstublieft, juffrouw. Ik
zal dadelUk we! even nazien, hoeveel er in
gaat."
Maar gunst, wm dat nu niet het werk van Llaten.-maken, juffrouw?"'
O, wat lachte haar nu de toekomst tegen. Van
de zoetste hoop vervuld ging Maria aan haar
werk. ZU hoorde, hoe haar vader met bUna jon
gensachtige geestdrift over Sigmar sprak. HU
scheen geen woorden genoeg te kunnen vinden,
om te laten hoeren, hoe hU nu met den jongen
was Ingenomen. Van alles voerde hU tot Sig
mar’s verdediging aan.
danks alles hun kinderen liever in het
male bedrijf plaatsen.
gulden is voor een werkloozengezin
heel bedrag »en bovendien: op de oei
werkplaats en in het werkobject, zoo) r
men, krijgt de jongen toch immens
vakopleiding en goed ook! Maar dat\
de jongen nu juist niet.
Het staat wel op de aanplakbiljetten, in
de krantenberichten en de advertenties;
burgemeester en wethouders zeggen het wel
en de raadsleden en leeraren en de leden
van het Comité, en in het particuliere be
drijf is het ook zoo mooi niet. Maar toch is
dat alles niet waar.
Dat wordt bewezen door het werk zelf,
het wordt bewezen dóór de. begroetingen
van de werkobjecten. De jongens leeren
geen werken, ze leeren geen vak. Want het
vak is niet: werken aan hout of ijzer of
steen, maar het is: iets maken van be
hoorlijke kwaliteit en in een behoorlijken
tijd. Deze eigenschappen: goed werken en
In een goed tempo werken, bepalen de ge
schiktheid en daarmee de waarde van een
en voor
k kom nu tot de werkobjecten. Het mee
werken aan iets, dat nu eens werkelijk
gemaakt moet worden, aan iets, dat
ólijft en nuttig is voor de
geeft den arbeid van de jongens, die hierbij
te werk worden gesteld, een ander karakter.
Zij vinden in dit soor? werk aanvankelijk
zelfs arbeidsvreugde als gevolg van het feit,
dat zij nu door hun werken als het ware
weer in de samenleving zijn opgenomen.
Doordat de deelneming vrijwillig is, werken
zij onder gelijkgezinden en zij zijn dus,
althans op het werk, buiten den« invloed
van kankerende of opruiende anderen.
Op den duur echter geeft ook dit soort
werk geen bevrediging. Een groot déél der
tewerkgestelden had andere idealen voor
de naaste toekomst. ZIJ hadden in zich de
voorliefde voor een of ander bepaald vak of
beroep en wanneer dan aan den primalren
wensch, werken, nuttig zijn, is voldaan door
de tewerkstelling, komt het verlangen naar
het gekozen beroep weer op den voorgrond
en geeft het werk, dat zij mot^n verrich
ten, geen bevrediging meer.
Het werken aan werkobjecten voor jeug
dige werkloozen acht ik beter dan cursussen
of centrale werkplaatsen, doch uit een oog
punt van ontwikkeling van vakbekwaam
heid'kan ik er slechts een geringe waarde
aan toekennen.
De werkkampen kan ik niet beoordeelen
op grond van zelf opgedane ervaring. Het
lijkt mij in hooge mate afhankelijk van de
leiding, of de jongens, die aan een kamp
deelnemen, daaraan méér zullen hebben
dan aan het werken aan een werkobject.
Is de leiding in een kamp goed, en ik zie
niet in waarom die niet gBed zou kunnen
zijn, dan is ook de geest in het kamp goed.
De jonge werkman kan dan in een kamp
meer vinden dan werk en huisvesting alleen.
Hij kan, en hij zal, want hij komt er vrij
willig en is er dus ontvankelijk voor, in een
werkkamp vinden een stimulans tot saam-
hoorigheid, een hernieuwd zelfvertrouwen
en nieuwe krachten om straks in de maat
schappij weer een paar
te vangen.
ffet^ werkkamp zou ik
als het meest
doelmatig. Zij bestrijden de werkloosheid
niet en zij kweeken geen vakbekwaamheid
aan in die mate, dat de jongen er wat aan
heeft. Zij geven den jongen arbeider geen
bevrediging, hij werkt niet voor een behoor
lijk loon en hij voelt zich als een verschop
peling die, zonder uitzicht op éen behoor
lijke toekomst, op kosten van de maat
schappij wordt bezig gehouden.
Want bij al deze pogingen om den jonge
ren te helpen voelt deze zelf, dat er eens
een tijd komt, dat hij voor zichzelf moet
zorgen, althans moet kunnen zorgen. En hij
weet, dat hij dat niet zal kunnen.
De maatschappij geeft hem cursussen,
geeft hem zakgeld, eiken dag weer, ze geeft
hem mooie toespraken en redevoeringen en
ze houdt collecten voor hem, maar zij geeft
hem geen werk met de kans om zelf zijn
brood te leeren verdienen. Zij steekt hem
een hart onder den riem in werkkampen,
maar zij laat hém los wanneer hij, ouder
■geworden, voor zichzelf moet zorgen, zon
maatschappij, der vakkennis. De werkman en dus ook de
goede jonge werkman vraagt niet om zak
geld, om een kampleven of om overheids
zorg, hij vraagt werkgelegenheid, waardoor
hij later voor zichzelf kan zorgen. Thans
ziet hij in de toekomst niet anders dan de
oplossing: stenjperaar.
We hebben een volkslied in teksten en no
ten, in klanken helaas niet. De schat van oude
liederen is onuitputbaar, doch het volk aanbidt
den ééndags-vlinder: den schlager-van-den-
dag. Voor wie zich Interesseerde voor het Ne
derlandsche volkslied was het geen geheim, dat
er op onzen bodem een onoverzienbare oogst
van volksliederen gebloeid heeft, doch dat hU
bfhnengehaald is door, wat men noemt, onze
huidige Nederlandsche bevolking, daar is geen
sprake van.
Voor alle minnaars van het lied was en bleef
het een ramp, dat onze „massa” er niets, maar
dan ook niets van kent of wil kennen. TegelUk
met het verdwUnen van de beoefening van de
huismuziek in dé huiskamers, verdween ook het
zingen bU het volk. Wanneer latere geschted-
schrUvers een overzicht krUgen van wat er na
1900 in Nederland verschenen is aan lieder-
bundels. dan moeten ze tot de conclusie komen,
dat er in onze dagen veel gezongen is door de
menschen.
WU weten» beter.
Er, hangt zoo veel met dit probleem samen, al
was het alleen maar dê miserabele toestand van
het zangonderwUs op de overigens toch soo
voortreffelUke Nederlandsche scholen.
Toch is hier geen wanhoop op haar plaats,
wanneer men slechts bedenkt, dat nfets soo
langzaam voortschrUdt als de geschiedenis.
Want inderdaad: vooruitgang is er, en deze
vooruitgang zal te danken zUn aan het Inacht-
nemen van de spreekwoorden: „Jong gewend,
oud gedaan” en: „Jonge boomen kan men bui
gen, oude niet.”
De enthousiaste volks-lied-propagandisten
moeten hun idealisme maar niet meer te plet
ter laten loopen tegen den doffen onwil en de
onmacht van de ouderen.
Verspilling van energie!
De nieuwere beweging ten onzent en aan
de andere zUde o.a. de A.J.C. richt zich niet
meer tot de massa, evenmin als men zulks met
den gemeentezang in de kerken moet doen!
Geen verspilling meer van energie!
Arbeiden met kernen, kernen op alle gebied
van de jeugdbeweging, kan slechts vrucht dra
gen. Zie b.v. maar eens den catalogus na van
Wolter Hattlnk's zaak in Den Haag. Uit dit
brandpunt schUnen Immers nieuwe stralen
naar bulten, doch deze stralen richten zich
uitsluitend naar de Jeugd-fonnaties. En wan
neer men hier aantallen hoort, begint men mU
geluk te geven, dat er vooruitgang is.
Dat er tegelijk met het verschhnen van den
derden bundel van Jopi Pollmann: „De blUde
bongerd” een tweede vah „Het lachende wa
ter” en een derde van „Het Blonde Riet” de
wereld wordt ingestuurd door den energieken
Wolter Hattlnk, zegt In elk geval iets.
Een zaaier ging uit om te zaaien....
Als dat zaad goed en gezond is, laten we ons
dan maar niet al te bezorgd maken over den
groAd, ofde rota, waar het neerkomt.
BlUven zaaien!
et cultlveeren van de jeugdwerkloos
heid zie ik in het bezighouden,
vooral van de Jongeren, in cursussen,
voetbal-, korfbal- en andere clubs, georga
niseerd zwemmen, wandelen met thee en
koekjes toe. De jongens worden aangenaam
bezig gehouden en blijven intusschen ver
stoken van geregelden arbeid of van gere
geld onderwijs. De band met club of cursus
is buitengewoon los.
Hoezeer ik het ook waardeer, dat een
aantal jongens op deze wijze van de straat
wordt gehouden, voor zóóver zij óók van
geregeld werk worden afgehouden zie ik het.
met alle waardeering voor de club- en
cursusleidende dames en heeren, als een
gevaar. Een gevaar ook daardoor, dat men
soms als doel gaat zien, wat slechts een
ondeugdelijk middel is.
Aanvankelijk was dit gevakr veel grooter,
doch het schijnt uit zichzelf te verdwenen.
Ik leid dit af uit de moeite, welke men doet
om de jongeren naar dit soort instellingen
te trekken. De aardigheid schijnt er af te
gaan. Men roept hen op dbor biljetten,
krantenberichten en advertenties. Bijv.’:
cursus booten-bouwen en zeilen voor jeug
dige werkloozen onder deskundige leiding.
Aanmelden volgt adres.
Ik twijfel niet aan de waarde van al deze
cursussen op zich zelf, evenmin als ik twij
fel aan de waarde van peper en zout op zich
zelf, doch men geeft geen maaltijden van
enkel peper en zout. En het gaat hier om
arbeiderskinderen, die later hun eigen brood
moeten verdienen.
Organisatie van schijn-vakopleiding zie
ik in het Inrichten van centrale werkplaat
sen voor jeugdigen en het oprichten van
Khljn-flnna’s voor werklooze kantoorbe
dienden en M.TJ3.-ers, waar men elkaar
aütrlei opdrachten geeft- Ook deze instel
lingen zullen wel uit zich zelf verdwijnen;
zij geven den jongens geen bevrediging,
ondanks de mooie krantenberichten die er
nu en dan over verschijnen. Daarbij komt
Kan nog, dat de jongens die reeds in een
bedrijf werkzaam waren of die in een be
door en het was voor hem geen kunst, een klein
mankement aan te brengen. Een schroef was
gauw losgerukt, er uit geslagen en onbruikbaar
gemaakt. En toen was er een reparatie-werkje,
dat niet zoo vlug gereed kon zUn.
„WU laten een nieuwe schroefpin maken,
Hervard. Dan hebben wü nog tijd en een reden
om'hier te blUven." -:-
Die woorden had Maria natuurlijk niet ge- w
hoord, daar de gravin nog steeds met haar ver
der wandelde.
Smid Disselhoff was verlegen, toen die echte
graaf zUn smederU binnenstapte.
„Kunt u zoo'n schroef maken, baas? Misschien
kan ik er wel-op wachten.”
„Graag, mUnheer. Heel graag. Hans!" i
De leer line kwam al aanhollen.
„OogenblikkelUk vuur! En de schroevenstaaf
hier!”
het past zich gemakkelijker aan, kortom
het bestaat nog, het heeft nog zijn eigeUf
aardigheden en zijn vitaliteit, doch het
heeft het moeilijk, omdat het door de tijds
omstandigheden weinig werk heeft.
Doordat het zoo weinig werk heeft, leidt
het ook bijna geen jongens meer op tot vak
man in den ruim en zin van het woord.
Toch zou het kleinbedrijf deze, het van
nature toekomende taak ook thans nog ver
vullen, ware het niet dat de Overheid door
haar -jaugdwerkloosheldsbemoelingen weer
nieuwe en ernstige belemmeringen had ver
oorzaakt, naast die welke reeds door wetge-
ving en loonpolitiek van de vakvereeniging
aanwezig waren.
Het complex van die bemoeiingen drukt
het kleinbedrijf langzaam maar zeker dood.
De jongen, die aan een werkobject wordt
geplaatst, krijgt loon in den vorm van een
kleine bijdrage als zakgeld. Het bedrag va
rieert van f 2.50 tot f 4.50 per week en dit
bedrag wordt'niet van de uitkeerlng aan
gesteunde gezinsleden afgetrokken. Dit ge
schiedt voor een belangrijk deel wél, wan
neer de jongen in een bedrijf werkt en daar
een gelijk bedrag als loon ontvangt. Daarbij
voor een nieuw slachtoffer, komt, dat het bedrijf geen werkkleedlng en
schoeisel en geen thee en zwem- en bios
coopkaartjes geeft. De jongen is niet op
Zaterdag vrij en tegenover een werkweek
van 48 uur staat in het werkobject een
week van 37.% uur, benevens ruim vrij voor
werkzoeken en regenverzuim.
Het in een bedrijf werken is dus voor een
jongen niet zoo prettig als het werken aan
een werkobject; denk daarbij nog eens aan
het verschil in werktempo en, de grpotere
vrijheid.
Nu zijn er ouders die zich de opoffering
kunnen en er zijn er ook die zich de op
offering zouden willen getroosten en on-
En de mooie, elegante vrouw, die zoo echt
natuurlijk kon lachen, wekte niet alleen Maria’s
bewondering, doch ook haar genegenheid,
OogenblikkelUk had gravin Hughen den
crltlschen blik van Maria gevoeld, en begon nu
een gesprek met haar.
.Sigmar dweept met u, juffrouw...,"
„Maria Disselhoff, mevrouw.”
„Nu, mU kent u zeker al als gravin Hughen,
niet waar.Ja, Ja, Sigmar dweept met u als
een jongen.”
„Dat Is hij ook, mevrouw. Een echte, groote
Jongen nog! HU begaat allerlei dwaasheden en
zet het heele dorp op stelten. Dan vraagt hU
ook nog mijn mobder eenvoudigweg om mijn.
„En van nu af komt hU lederen avond hier
naar toe. Maar bU ons In huis, Maria. ZU zul
len in het dorp niets te klefsen hebben.”
„En de Richters, Albert?"
„M'm. Daar zal hU het wel mee klaar spelen.
Het Is een flinke jongen, dat heb ik toch al ge
zegd. HU is vanmorgen op het erf op den bruine
gesprongen, terwUl dat wilde beest in galop was.
Zoo maar, zonder teugels! Ja, kinderen, zoek er
maar eens één. die hem dat nadoet. Maar nu
wil ik ontbijten.”
v Tegen den middag klonk buiten een luid suto-
slgnaal, dat vader Disselhoff uit zUn middag
dutje wekte.
„Tanken, Maria. Maar lieve hemel, dat
s is.... dat is Warmsteen. Wat een wagen! Alia.
Het matroosje was bereid den man te helpen. Het borst
beeld werd met vereende krachten 'opgetlld en op den rug van
het matroosje gezet," die het beeld met zijn armen onder
steunde, terwUl de man zUn armen om den hals van den
hulpvaardigen matroos had geslagen.
kregen een uitdrukking van wreedheid. Ook zU
lachte, maar het was een onheilspellende lach
en met een sprong Mfas ze bü de kostbare
schilderU. cue voor Magda alles beteekende.
De meisjesfiguur op het doek fonkelde in het
gouden licht van de zon, die naar binnen kwam.
De andere vrouw greep het doek en schudde het
been en weer, alsof het een levend wezen was
en sloeg er op met haar vuisten en wierp het
tegen Sen grond en vertrapte het met haar
hooge hakken en scheurde het aan flarden.
Uit Magda’s opgepropte keel ontsnapte een
gehuil als van een gewonde wolvin. lederen slag,
die het doek werd toegebracht, voelde zU als
het ware aan haar eigen lichaam. Bulten zich
zelf van woede en wanhoop, stortte zU zich op
de ander en bewerkte haar met handen en voe
ten. En haar gejammer bleef nog aanhouden,
toen de ander was weggevlucht....
Op den grond geknield bU het vernielde doek,
vinden":
haar wilde -|
MsaMssssaseesisisetissessseeeissMttziiseMZzsstsasr
nog tegenstraalden.
Lawrence had alles gezien. HU was niet in
staat geweest, zich te verroeren. Betoovenng
had hem als het ware bevangen. Thans knielde
hU op den grond, naast Magda en keek beurte
lings naar de vernielde schilderU en naar het
meisje. In zün oogen stond ontzetting te lezen
over de verwoesting van zUn werk maar dat
was het niet alleen. Magda was* nog
zachtjés aan het hullen.
Huil niet zoo, Magda, zei hU verder.
Denk er niet meer a^n....
Magda schudde als Vernietigd het hoofd. De
schilderU Is vernield" prevelde zU ontroostbaar.
Toen nam hU haar in zUn armen, richtte haar
op en keek haar teeder aan.
't Is voor mU zooveel als een openbaring,
kind, zelde hU- KUk, een windvlaag heelt dat
doek in het leven geroepen, een andere wind
vlaag heeft het vernield maar wat JU voor
me beteekent, dat zou Ik niet geweten heoben.
als dit niet gebeurd was
Toen glimlachte Magda, door haartranen
heen.
werkman voor een onderneming
hem zelf; en geen andere.
En deze eigenschappen worden juist niet
aangekweekt. De jongens zien te veel Jon
genswerk, want het werk van het werk
object moet juist jongenswerk zijn. En ze
zien niets anders, ze °2ien geen echt wer
ken.
Omdat nu de Overheid door haar goed
bedoelde maatregelen de jongens uit het
kleinbedrijf houdt, mist dit bedrijf de mo
gelijkheid om een voldoend aantal jongens
cp te leiden. Men kan hun niets meer lee
ren, daarvoor zijn ze te duur. Omdat zij te
duur zijn, ontgaat aan het bedrijf ook een
deel van- het werk, dat in normale tijden
gemaakt kon worden en straks komt het
bedrijf zonder bekwame werklieden en is
daardoor gedoemd te verdwUnen.
Toen ongeveer een jaar geleden een kleine
opleving in de metaalindustrie plaats vond,
ontstond bijna onmiddellUk een groot tekort
aan vakbekwame arbeiders,
groote aantal als werkloos
metaalarbeiders.
Op deze wijze wordt dus m.i. aan de
jeugd van heden, aan het bedrijf van mor
gen en aan de maatschappU in de toekomst
onberekenbare schade toegebrach^^^z
A. J. DINGEMAN8
den chauffeur, die er toch bU stond? ZUn rol
goed te spelen, viel den graaf toch niet mee.
„Honderdtachtig liter ka^ er In, mUnheer. Als
u van BerlUn tot hier bent gereden, is het reser
voir bUna leeg, veronderstel ik,” antwoordde
Maria ernstig.
„Wat weet JU daar nu van?” wilde Sigmar
vragen, doch hu slikte die woorden gauw in.
„Kunt u dat zoo snel berekenen, Juffrouw?
Ik sta werkelUk verwonderd,” lachte de
graaf.
Jteker krUg ik niet lederen dag zoo’n wagen
te zien, mUnheer. En deze hier is al zeldzaam
mooi.”
Maria sprak geheel vrU en onbevangen en
zette zelfs Sigmar aan het werk.
„Help toch eens, Sigmar!”
De vorst stond een oogenblik verbluft en
Edlar kon haar lachen onmogelUk bedwingen.
„Houd hem maar bezig, Juffrouw. Heel goed
zoo. BU ons moest Sigmar wU noemen hem
altUd zoo ook werken.”
„Ik wil toch ook werken, mevrouw.
nu....”
„Ja, zeg het maar eerlUk, "nu heb je niet
vwl durf, omdat je vader ziet komen. Vader
is echter allang gekalmeerd, hoor. En kUk, hU
gaat alweer terug,” zei Maria zonder de minste
verlegenheid.
Het tanken was nu afgeloopen, maar graaf
Hughen wilde nog niet wegrUden. Wat nu te
doen?
,Jk geloof, dat er voorin een veer niet ge-
heel In orde is. Kunnen ^wU dat hier meteen
hand, zonder mü zelf daar permissie voor ge
vraagd te hebben.”
„En wat hebt u toen gezegd, Maria? Vindt
u het goed, dat ik u zoo noem?”
„Ik dank u hartelUk voor die eer, mevrouw.
En wat ik toen gezegd heb....? Och, hoe kan
men zich tegen zoo’n jongen verzetten? Men
geeft hem zUn zin maar; men kan niet anders."
De beide dames waren, zonder dat Maria daar
erg in had, den weg wat opgeloopen, terwUl
Sigmar zich met graaf Hughen onderhield.
Alle veeren van den wagen waren natuurlük J
in orde. Maar Sigmar kende zUn wagen door en
Vlug was Sigmar von Wemstein naer de poort
van de smederU gestapt en fluisterde zUn ver
raste Maria tge:
,MUn vroegere patroon, graaf Hughen en zUn
vrouw, Maria. ZU willen benzine innemen. Stel
je voor, zeg. heel toevallig trof ik hen buiten het
dorp. ZU zUn bU de Richters uitgenoodigd.”
Maria groette met een bescheiden lachje.
Maar wat was dat? Boog de graaf? En
waarom? Ook de gravin vergat voor een
oogenblik geheel en ai haar rol en groette de
eenvoudige smidsdochter meer dan vrien-
delUk. Voor een oogenblik stond Maria wer
kelUk verlegen, maar gelukkig was zU weer
gauw zichzelf. ZU maakte een en ander aan de
benzinepomp gereed en vroeg:
.Hoevele wenscht ftUjnheer?”
Gravin Hughen, die in de hooge BerlUnschei
f-y had hU haar gezien de haren in de
war door den wind en een blos op de ge-
zonde wangen. En aanstonds was de schil
der in hen» ontwaakt.
Vlug! zei hU tot zÏBhzelf. Vlug, vóórdat
de inspiratie weg is! De inspiratie is óók een
windvlaag: ze komt, brengt even in beroering
en is weer weg!
Zoo had hU kennis gemaakt met Magda en
haar overgehaald, voor hem te poseeren. En
de inspiratie herleefde op het doek, één en al
schittering van kleur en léven. Het werd zifn
meesterwerk een juweeltje, dat eensklaps
tusschen tal van middelmatige doeken te voor-
schUn was gekomen, zooals Magda zelf eens
klaps in het eentonige leven van Lawrence ver
schenen was.
Toen de schilderU af was, noemden ze haar
samen: „Windvlaag". En Lawrence kreeg ze op
de tentoonstelling. Nu geschiedde het wonder.
Binnen weinige dagen was zUn naarn in wereld-
sche en artistieke kringen bekend en werd zUn
atelier bezocht door tal van koopers. Magda had
hem geluk aangebracht.
Een dame bood een aanzienlUk bedrag voor
het doek, maar Lawrence weigerde en zei, dat
het voor niemand er» voor geen enkelen prijs te
koop was. Magda stond verbaasd over zooveel
„krankzinnigheid". Ze zei het niet, maar< ze
décht aan iets héél redelUks: aan een paar
goede schoenen, die Lawrence beter vandaag
dan morgen kon gebruiken.
Doch de dame in kwestie Het zich niet uit het
veld slaan. ZU besloot, haar portret door den
schilder te laten maken en kwam nu geregeld
lederen dag poseeren. Welke verhouding be
stond er tusschen Lawrence en'die dame? Geen
enkele, maar Magda’s jalouzie was ontwaakt. De
bezoeken van die vreemde dame beteekenden
voor hiér: verraad. Ze moest die indringster
verjagen, hoe dan ook!!
En op een morgen slaagde zU erin, het ate
lier binnen te dringen, terwUl de vreemde er
was. Aanstonds stonden de beide vrouwen tegen
over elkaar een en al vUandlgheid. De oudere
keek pUnlUk getroffen, maar ook met een uit
drukking van wraaklust in de oogen de jon
gere daarentegen stond daar met oogen fon
kelend van triomf. Een oogenblik keken ze el
kaar aan toen maakte Magda een minachten
de beweging met haar lippen, wendde het hoofd
af en lachte schamper. De oogen van de ander
mtrale
meent
1 ook
krij«t