*<Ket wtfaial en I De avonturen van een verkeersagentje Vakbekwaamheid kleinbedrijf Voor de werklooze jeugd <10/1 den daq ONS VOLKSLIED I De - vorst Een stem uit de practük J Windvlagen DONDERDAG 3 NOVEMBER-1938 5 9 •a wrtfe reist incognito DOOR FRITZ METZNER r» tl PT altijd het harde stooten op d. BIJL. THEO Een oogenblik als ’t u mijnheer. g Maar (Wordt vervolgd.) De 1 i schouwen dige-van' zei reeds. Wederverkoop» rs vragen leveranciers om couranienredame ondanks het Ingeschreven i zit Ge hij he we bel t h< h h< or n g VI C g h VI r< v i 1 v V o ve wi W in V< t de oi gi h Vi D hi wi I die lee hoi uit col h(j ver sch luit gez wat dat ze vas belt con "ên vaa tiet ven D zUn „C vasi VOOT D - acti kan «J anti D wik bete zou Wou •cha Mi glim En met het borstbeeld op den rug kwam de matroos ver gezeld door Keesie en den boschgod op het toumooiveld, waar de ridders reeds bereid stonden om het gevecht te beginnen. .Zeker, blieft.” En terwijl SigmaT vrooljjk met zijn vrienden [i beraadslaagde, waarbij hU voor den vorm nog wat aan benzinepomp! deed, kwam Maria al met den wagen-vjjzel terug. Onwillekeurig liep graaf Hughen op haar toe, en wilde helpen, het werktuig onder den wagen te schuiven, doch Maria weerde hem af. „O nee, mijnheer, Sigmar zal zijn kracht wel toonen.” En nu pas keek Maria de gravin eens oplet tender aan. Voornaam, doch vooral elegant. Een klein rond gezieht, cenigszlns bruin getint en zuiver blauw-zwart haar. De gravin moest ontegenzeglijk vin zuidelijke afkomst zUn. De kleine, grijze sportmuts met de autosjaal stond haar uitstekend, net als het steenroode rels- coetuum. drijf komen, zeer goed het verschil in de wijze van werken zien. Zij staan heusch critlsch genoeg tegenover deze soort oplei ding en zij slaan de waarde er van zelf niet bijster hoog aan. Als instellingen om de jonge werkloozen van de straat te houden hebben de centrale werkplaatsen enz. hun nut; voor de vak opleiding of bestrijding van werklocfcheid zijn zij m.i. vrijwel waardeloos. A T T E* ADnMMf'JC ep«»Md«t!ntocevoMe «te vereekeringsvoorwaarden tegvn TJ ®ehe*de ongeschiktheid tot werken door p “0 “*nl C* OCA I «I sis Vxl w 1 w O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen F DUs“ verlies van belde armen, belde hunnen oC belde oogen doodellJken afloop 1 AANGIFTE moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval menschen nog toe, natuurlijk met zijn baas, die graaf. Vlug. Maria, Ik kom je wel na. Vlug dan toch! Zulke menschen mag men niet laten wachten.” Haastig deed Maria in de smederij nog even haar witte huishoudschort af en liep dan met een hoogrood hoofd de poort uit. Op de sofa voor het venster richtte de zieke zich zooveel mogelijk op en keek naar buiten. De goede vrouw kon een gevoel van trots niet Onderdrukken, nu ze daar den toekomstlgen schoonzoon als chauffeur zooals zU meende naast een echten graaf zag staan. „Onze jongen.... mijn jongen....” lachte zU gelukkig en sloeg het groepje met belangstelling gade. „I S ’■'i Op den grond gel kon Magda geeni, woorden vinden" j voor 1—j smart. ZU snikte j het uit, onder- wUl de kleuren op de flarden van het doek haar -•'.t Een groote Amerikaansche bier brouwerij heeft dit jaar haar couran tenreclame met 50% uitgebreid, ter- wijl zij minder van andere reclame- mlddelen gebruik maakte. Het verzoek van de wederverkoopers der William Simon Brewery om meer couranten reclame voor het merk, heeft o.a. tot dit besluit bijgedragen. Van grooten invloed moet ook het voorbeeld zijn geweest, dat enkele groote adverteerders de laatste jaren hebben gegeven. Deze hadden n.l. de prominente plaats, die zij in hun branche innamen, verloren tengevolge van allerlei experimenten met nieuwe zeclamemiddelen. Zoo gauw mogelijk zijn deze bedrijven echter terugge keerd tot het beproefde en primaire reclamemiddel: courantenreclame. 2-onder God geen gezag. dus kunnen be- aanbevelenswaar- ,et tot heden verrichte, doch ik Herover heb ik geen eigen erva ring. Over de'^ndeje genoemde maatrege len echter ben ik op grond van eigen erva ring zeer positief: deze middelen zijn on- Daarom mag men dan ook niet te veel reke nen met de werkloosheidscijfers van be drijfsgroepen. Het kleinbedrijf ondervindt natuurlijk evenzeer als elk ander bedrijf den invited van tijdsomstandigheden, doch het is soe- erwijl hiermede reeds is aangetoond, dat er onberekenbare schade aan de jeugd van heden wordt toegebracht, peler, taaier in den strijd om het bestaan, rest mij nog aan te toonen, dat deze schade zich ook, mede hierdoor, uitstrekt tot het bedrijf van morgen. Het bedrijf, dat het meest gebruik maakt van handenarbeid, is het kleinbedrijf. In het kleinbedrijf is onder normale omstan digheden, arbeid te vinden voor jonge en voor volwassen arbeiders, en in het be drijfsleven in zijn geheel genomen neemt het kleinbedrijf een zeer voorname plaats in. Het voorziet voor een groot deel het grootbedrijf van geschoolde, vakbekwame arbeiders. Ik maak hierlpU onderscheid tusschen kleinbedrijf als in hoofdzaak ambachts- bedxijf en kleinindustrie als in hoofdzaak met machines werkende, gespecialiseerde industrie. Deze laatste is voor de ontwikke ling van de vakbekwaamheid van tailooze jongens noodlottig. Deze industrie werkt in hoofdzaak met jeugdige arbeiders. Zij haalt haar personeel uit de door de ambachts school afgeleverden, die juist voldoende kennis hebben verkregen om de paar nood zakelijke handgrepen in enkele dagen te leeren en daardoor bnfikbaar in het bedrijf te zijn. Na enkele jaren moet de jongen weer plaats maken dat na eenige dagen evenveel produceert, maar goedkooper is. De ontslagen jongen is dan te oud om in een ander bedrijf als leerling aangenomen te worden leef tij ds- loon) en is daar het loon niet waard. Hij blijft, enkele gunstige uitzonderingen daar gelaten, een los werkman, een handlanger en een permanent werklooze. Toch worden deze lieden door bonden en statistieken ingedeeld bij beroepen, waarin zij niets presteeren. Terwijl er honderden werklooze metaalbewerkers staan inge schreven, moet men een bekwamen met een lantaarntje gaan zoeken, vaak tevergeefs. ƒ5 r Is in de jaren die achter ons liggen reeds zooveel over de werkloosheid in het algemeen en over de jeugdwerk loosheid in het bijzonder geschreven en ge- sprokep, dat het geen zin heeft, nog weer ^ens uiteen te zetten, welken nadeeli- gen invloed de langdurige werkloosheid op de karaktervorming van de jeugdige werk loozen heeft. Dat is goed begrepen, zoo goed dat door particulieren en Overheid talrijke pogingen zijn gedaan, met groote toewijding en groote geldelijke offers, om de gevolgen van de werkloosheid te verzachten. Het bestrijden van de werkloosheid onder de jeugd, het verschaffen dus van werk aan de jeugd, is iets anders dan het be strijden van de gevolgen van de werkloos heid, en het is over het verschaffen van dit werk, dat ik in de volgende regels mijn xneenlng zal zeggen. Het zal ongeveer zes jaar geleden zijn, dat ik er in het openbaar óp wees, dat de jongens in de werkplaatsen móesten worden gebracht, dat dat kón en dat voor hen geschikt werk moest worden gevonden. Werk dus, dat in hoofdzaak door jeugdigen kon worden gemaakt. Ik bleef natuurlijk niet in gebreke om verschillende werk objecten aan te geven en nam als lid van het Comité Practisch Werken Amsterdam het tewerkstellen van jongens in het bedrijf daadwerkelijk ter hand. De Overheid echter deed voor het bestrij - den Van de werkloosheid onder de jeugd veel minder dan voor het verzachten van de gevolgen er van. Oaat men op de wijze als thans gevolgd voort, dan ontstaat een cultl- veeren van de jeugdwerkloosheid, een orga- niseeren van schijn-vakopleiding, en In plaats van de jeugd te steunen bij haar pogingen óm haar brood te leeren verdienen, berokkent men onberekenbare schade aan de jeugd van heden, het bedrijf van morgen en aan de maatschappij in een verre toe komst. kringen voor „de schoonheid” gold, kon haar verbazing slechts met moeite verbergen. ZU zag naar het weelderige, als goud glanzende haar, dat, wellicht nog nooit door een kapper aange raakt, toch als een zeldzame tooi net fUne, smalle gezichtje omlUstte. De zooeven hoogrood gekleurde wangen, waren nu nog maar met een zacht blosje bedekt; een blosje, dat het teere en bekoorlUke van het smalle gezichtje nog meer deed uitkomen. En dan dat hooge, gladde voor hoofd en die oogen.... Ja, wat was het elgen- lUk, dat aan die groote. grUsblauwe oogen zoo'n wonderen gloed gaf? En dan de mond, en de handen! Niets was er, dat Edlar ontging. Zoo'n wezentje trof men in een dorpssmederU! Dat was onbegrUpelUk. In de feestzalen der hoogste kringen zou men deze schoonheid moeten be wonderen. En het meisje wist zich ook mét smaak te kleeden. Zeker, die gebloemde voile kon niet duur zUn, doch zU was werkelUk apart verwerkt. De hooge taille deed het slanke figuur van Maria opvallfr^d goed uitkomen en Edlar bekende zichzelf, zonder eenige afgunst, dat haar zoo gevierde schoonheid naast de schoonheid van deze smidsdochter ver op den achtergrond zou raken. ZU verheugde zich in stilte en zond den vorst nog eens met een blik haar gelukwenschen toe. EindelUk was ook graaf Hughen van zUn verbazing bekomen en vond woorden om Mar la's vraag te beantwoorden. „Het reservoir vol. alstublieft, juffrouw. Ik zal dadelUk we! even nazien, hoeveel er in gaat." Maar gunst, wm dat nu niet het werk van Llaten.-maken, juffrouw?"' O, wat lachte haar nu de toekomst tegen. Van de zoetste hoop vervuld ging Maria aan haar werk. ZU hoorde, hoe haar vader met bUna jon gensachtige geestdrift over Sigmar sprak. HU scheen geen woorden genoeg te kunnen vinden, om te laten hoeren, hoe hU nu met den jongen was Ingenomen. Van alles voerde hU tot Sig mar’s verdediging aan. danks alles hun kinderen liever in het male bedrijf plaatsen. gulden is voor een werkloozengezin heel bedrag »en bovendien: op de oei werkplaats en in het werkobject, zoo) r men, krijgt de jongen toch immens vakopleiding en goed ook! Maar dat\ de jongen nu juist niet. Het staat wel op de aanplakbiljetten, in de krantenberichten en de advertenties; burgemeester en wethouders zeggen het wel en de raadsleden en leeraren en de leden van het Comité, en in het particuliere be drijf is het ook zoo mooi niet. Maar toch is dat alles niet waar. Dat wordt bewezen door het werk zelf, het wordt bewezen dóór de. begroetingen van de werkobjecten. De jongens leeren geen werken, ze leeren geen vak. Want het vak is niet: werken aan hout of ijzer of steen, maar het is: iets maken van be hoorlijke kwaliteit en in een behoorlijken tijd. Deze eigenschappen: goed werken en In een goed tempo werken, bepalen de ge schiktheid en daarmee de waarde van een en voor k kom nu tot de werkobjecten. Het mee werken aan iets, dat nu eens werkelijk gemaakt moet worden, aan iets, dat ólijft en nuttig is voor de geeft den arbeid van de jongens, die hierbij te werk worden gesteld, een ander karakter. Zij vinden in dit soor? werk aanvankelijk zelfs arbeidsvreugde als gevolg van het feit, dat zij nu door hun werken als het ware weer in de samenleving zijn opgenomen. Doordat de deelneming vrijwillig is, werken zij onder gelijkgezinden en zij zijn dus, althans op het werk, buiten den« invloed van kankerende of opruiende anderen. Op den duur echter geeft ook dit soort werk geen bevrediging. Een groot déél der tewerkgestelden had andere idealen voor de naaste toekomst. ZIJ hadden in zich de voorliefde voor een of ander bepaald vak of beroep en wanneer dan aan den primalren wensch, werken, nuttig zijn, is voldaan door de tewerkstelling, komt het verlangen naar het gekozen beroep weer op den voorgrond en geeft het werk, dat zij mot^n verrich ten, geen bevrediging meer. Het werken aan werkobjecten voor jeug dige werkloozen acht ik beter dan cursussen of centrale werkplaatsen, doch uit een oog punt van ontwikkeling van vakbekwaam heid'kan ik er slechts een geringe waarde aan toekennen. De werkkampen kan ik niet beoordeelen op grond van zelf opgedane ervaring. Het lijkt mij in hooge mate afhankelijk van de leiding, of de jongens, die aan een kamp deelnemen, daaraan méér zullen hebben dan aan het werken aan een werkobject. Is de leiding in een kamp goed, en ik zie niet in waarom die niet gBed zou kunnen zijn, dan is ook de geest in het kamp goed. De jonge werkman kan dan in een kamp meer vinden dan werk en huisvesting alleen. Hij kan, en hij zal, want hij komt er vrij willig en is er dus ontvankelijk voor, in een werkkamp vinden een stimulans tot saam- hoorigheid, een hernieuwd zelfvertrouwen en nieuwe krachten om straks in de maat schappij weer een paar te vangen. ffet^ werkkamp zou ik als het meest doelmatig. Zij bestrijden de werkloosheid niet en zij kweeken geen vakbekwaamheid aan in die mate, dat de jongen er wat aan heeft. Zij geven den jongen arbeider geen bevrediging, hij werkt niet voor een behoor lijk loon en hij voelt zich als een verschop peling die, zonder uitzicht op éen behoor lijke toekomst, op kosten van de maat schappij wordt bezig gehouden. Want bij al deze pogingen om den jonge ren te helpen voelt deze zelf, dat er eens een tijd komt, dat hij voor zichzelf moet zorgen, althans moet kunnen zorgen. En hij weet, dat hij dat niet zal kunnen. De maatschappij geeft hem cursussen, geeft hem zakgeld, eiken dag weer, ze geeft hem mooie toespraken en redevoeringen en ze houdt collecten voor hem, maar zij geeft hem geen werk met de kans om zelf zijn brood te leeren verdienen. Zij steekt hem een hart onder den riem in werkkampen, maar zij laat hém los wanneer hij, ouder ■geworden, voor zichzelf moet zorgen, zon maatschappij, der vakkennis. De werkman en dus ook de goede jonge werkman vraagt niet om zak geld, om een kampleven of om overheids zorg, hij vraagt werkgelegenheid, waardoor hij later voor zichzelf kan zorgen. Thans ziet hij in de toekomst niet anders dan de oplossing: stenjperaar. We hebben een volkslied in teksten en no ten, in klanken helaas niet. De schat van oude liederen is onuitputbaar, doch het volk aanbidt den ééndags-vlinder: den schlager-van-den- dag. Voor wie zich Interesseerde voor het Ne derlandsche volkslied was het geen geheim, dat er op onzen bodem een onoverzienbare oogst van volksliederen gebloeid heeft, doch dat hU bfhnengehaald is door, wat men noemt, onze huidige Nederlandsche bevolking, daar is geen sprake van. Voor alle minnaars van het lied was en bleef het een ramp, dat onze „massa” er niets, maar dan ook niets van kent of wil kennen. TegelUk met het verdwUnen van de beoefening van de huismuziek in dé huiskamers, verdween ook het zingen bU het volk. Wanneer latere geschted- schrUvers een overzicht krUgen van wat er na 1900 in Nederland verschenen is aan lieder- bundels. dan moeten ze tot de conclusie komen, dat er in onze dagen veel gezongen is door de menschen. WU weten» beter. Er, hangt zoo veel met dit probleem samen, al was het alleen maar dê miserabele toestand van het zangonderwUs op de overigens toch soo voortreffelUke Nederlandsche scholen. Toch is hier geen wanhoop op haar plaats, wanneer men slechts bedenkt, dat nfets soo langzaam voortschrUdt als de geschiedenis. Want inderdaad: vooruitgang is er, en deze vooruitgang zal te danken zUn aan het Inacht- nemen van de spreekwoorden: „Jong gewend, oud gedaan” en: „Jonge boomen kan men bui gen, oude niet.” De enthousiaste volks-lied-propagandisten moeten hun idealisme maar niet meer te plet ter laten loopen tegen den doffen onwil en de onmacht van de ouderen. Verspilling van energie! De nieuwere beweging ten onzent en aan de andere zUde o.a. de A.J.C. richt zich niet meer tot de massa, evenmin als men zulks met den gemeentezang in de kerken moet doen! Geen verspilling meer van energie! Arbeiden met kernen, kernen op alle gebied van de jeugdbeweging, kan slechts vrucht dra gen. Zie b.v. maar eens den catalogus na van Wolter Hattlnk's zaak in Den Haag. Uit dit brandpunt schUnen Immers nieuwe stralen naar bulten, doch deze stralen richten zich uitsluitend naar de Jeugd-fonnaties. En wan neer men hier aantallen hoort, begint men mU geluk te geven, dat er vooruitgang is. Dat er tegelijk met het verschhnen van den derden bundel van Jopi Pollmann: „De blUde bongerd” een tweede vah „Het lachende wa ter” en een derde van „Het Blonde Riet” de wereld wordt ingestuurd door den energieken Wolter Hattlnk, zegt In elk geval iets. Een zaaier ging uit om te zaaien.... Als dat zaad goed en gezond is, laten we ons dan maar niet al te bezorgd maken over den groAd, ofde rota, waar het neerkomt. BlUven zaaien! et cultlveeren van de jeugdwerkloos heid zie ik in het bezighouden, vooral van de Jongeren, in cursussen, voetbal-, korfbal- en andere clubs, georga niseerd zwemmen, wandelen met thee en koekjes toe. De jongens worden aangenaam bezig gehouden en blijven intusschen ver stoken van geregelden arbeid of van gere geld onderwijs. De band met club of cursus is buitengewoon los. Hoezeer ik het ook waardeer, dat een aantal jongens op deze wijze van de straat wordt gehouden, voor zóóver zij óók van geregeld werk worden afgehouden zie ik het. met alle waardeering voor de club- en cursusleidende dames en heeren, als een gevaar. Een gevaar ook daardoor, dat men soms als doel gaat zien, wat slechts een ondeugdelijk middel is. Aanvankelijk was dit gevakr veel grooter, doch het schijnt uit zichzelf te verdwenen. Ik leid dit af uit de moeite, welke men doet om de jongeren naar dit soort instellingen te trekken. De aardigheid schijnt er af te gaan. Men roept hen op dbor biljetten, krantenberichten en advertenties. Bijv.’: cursus booten-bouwen en zeilen voor jeug dige werkloozen onder deskundige leiding. Aanmelden volgt adres. Ik twijfel niet aan de waarde van al deze cursussen op zich zelf, evenmin als ik twij fel aan de waarde van peper en zout op zich zelf, doch men geeft geen maaltijden van enkel peper en zout. En het gaat hier om arbeiderskinderen, die later hun eigen brood moeten verdienen. Organisatie van schijn-vakopleiding zie ik in het Inrichten van centrale werkplaat sen voor jeugdigen en het oprichten van Khljn-flnna’s voor werklooze kantoorbe dienden en M.TJ3.-ers, waar men elkaar aütrlei opdrachten geeft- Ook deze instel lingen zullen wel uit zich zelf verdwijnen; zij geven den jongens geen bevrediging, ondanks de mooie krantenberichten die er nu en dan over verschijnen. Daarbij komt Kan nog, dat de jongens die reeds in een bedrijf werkzaam waren of die in een be door en het was voor hem geen kunst, een klein mankement aan te brengen. Een schroef was gauw losgerukt, er uit geslagen en onbruikbaar gemaakt. En toen was er een reparatie-werkje, dat niet zoo vlug gereed kon zUn. „WU laten een nieuwe schroefpin maken, Hervard. Dan hebben wü nog tijd en een reden om'hier te blUven." -:- Die woorden had Maria natuurlijk niet ge- w hoord, daar de gravin nog steeds met haar ver der wandelde. Smid Disselhoff was verlegen, toen die echte graaf zUn smederU binnenstapte. „Kunt u zoo'n schroef maken, baas? Misschien kan ik er wel-op wachten.” „Graag, mUnheer. Heel graag. Hans!" i De leer line kwam al aanhollen. „OogenblikkelUk vuur! En de schroevenstaaf hier!” het past zich gemakkelijker aan, kortom het bestaat nog, het heeft nog zijn eigeUf aardigheden en zijn vitaliteit, doch het heeft het moeilijk, omdat het door de tijds omstandigheden weinig werk heeft. Doordat het zoo weinig werk heeft, leidt het ook bijna geen jongens meer op tot vak man in den ruim en zin van het woord. Toch zou het kleinbedrijf deze, het van nature toekomende taak ook thans nog ver vullen, ware het niet dat de Overheid door haar -jaugdwerkloosheldsbemoelingen weer nieuwe en ernstige belemmeringen had ver oorzaakt, naast die welke reeds door wetge- ving en loonpolitiek van de vakvereeniging aanwezig waren. Het complex van die bemoeiingen drukt het kleinbedrijf langzaam maar zeker dood. De jongen, die aan een werkobject wordt geplaatst, krijgt loon in den vorm van een kleine bijdrage als zakgeld. Het bedrag va rieert van f 2.50 tot f 4.50 per week en dit bedrag wordt'niet van de uitkeerlng aan gesteunde gezinsleden afgetrokken. Dit ge schiedt voor een belangrijk deel wél, wan neer de jongen in een bedrijf werkt en daar een gelijk bedrag als loon ontvangt. Daarbij voor een nieuw slachtoffer, komt, dat het bedrijf geen werkkleedlng en schoeisel en geen thee en zwem- en bios coopkaartjes geeft. De jongen is niet op Zaterdag vrij en tegenover een werkweek van 48 uur staat in het werkobject een week van 37.% uur, benevens ruim vrij voor werkzoeken en regenverzuim. Het in een bedrijf werken is dus voor een jongen niet zoo prettig als het werken aan een werkobject; denk daarbij nog eens aan het verschil in werktempo en, de grpotere vrijheid. Nu zijn er ouders die zich de opoffering kunnen en er zijn er ook die zich de op offering zouden willen getroosten en on- En de mooie, elegante vrouw, die zoo echt natuurlijk kon lachen, wekte niet alleen Maria’s bewondering, doch ook haar genegenheid, OogenblikkelUk had gravin Hughen den crltlschen blik van Maria gevoeld, en begon nu een gesprek met haar. .Sigmar dweept met u, juffrouw...," „Maria Disselhoff, mevrouw.” „Nu, mU kent u zeker al als gravin Hughen, niet waar.Ja, Ja, Sigmar dweept met u als een jongen.” „Dat Is hij ook, mevrouw. Een echte, groote Jongen nog! HU begaat allerlei dwaasheden en zet het heele dorp op stelten. Dan vraagt hU ook nog mijn mobder eenvoudigweg om mijn. „En van nu af komt hU lederen avond hier naar toe. Maar bU ons In huis, Maria. ZU zul len in het dorp niets te klefsen hebben.” „En de Richters, Albert?" „M'm. Daar zal hU het wel mee klaar spelen. Het Is een flinke jongen, dat heb ik toch al ge zegd. HU is vanmorgen op het erf op den bruine gesprongen, terwUl dat wilde beest in galop was. Zoo maar, zonder teugels! Ja, kinderen, zoek er maar eens één. die hem dat nadoet. Maar nu wil ik ontbijten.” v Tegen den middag klonk buiten een luid suto- slgnaal, dat vader Disselhoff uit zUn middag dutje wekte. „Tanken, Maria. Maar lieve hemel, dat s is.... dat is Warmsteen. Wat een wagen! Alia. Het matroosje was bereid den man te helpen. Het borst beeld werd met vereende krachten 'opgetlld en op den rug van het matroosje gezet," die het beeld met zijn armen onder steunde, terwUl de man zUn armen om den hals van den hulpvaardigen matroos had geslagen. kregen een uitdrukking van wreedheid. Ook zU lachte, maar het was een onheilspellende lach en met een sprong Mfas ze bü de kostbare schilderU. cue voor Magda alles beteekende. De meisjesfiguur op het doek fonkelde in het gouden licht van de zon, die naar binnen kwam. De andere vrouw greep het doek en schudde het been en weer, alsof het een levend wezen was en sloeg er op met haar vuisten en wierp het tegen Sen grond en vertrapte het met haar hooge hakken en scheurde het aan flarden. Uit Magda’s opgepropte keel ontsnapte een gehuil als van een gewonde wolvin. lederen slag, die het doek werd toegebracht, voelde zU als het ware aan haar eigen lichaam. Bulten zich zelf van woede en wanhoop, stortte zU zich op de ander en bewerkte haar met handen en voe ten. En haar gejammer bleef nog aanhouden, toen de ander was weggevlucht.... Op den grond geknield bU het vernielde doek, vinden": haar wilde -| MsaMssssaseesisisetissessseeeissMttziiseMZzsstsasr nog tegenstraalden. Lawrence had alles gezien. HU was niet in staat geweest, zich te verroeren. Betoovenng had hem als het ware bevangen. Thans knielde hU op den grond, naast Magda en keek beurte lings naar de vernielde schilderU en naar het meisje. In zün oogen stond ontzetting te lezen over de verwoesting van zUn werk maar dat was het niet alleen. Magda was* nog zachtjés aan het hullen. Huil niet zoo, Magda, zei hU verder. Denk er niet meer a^n.... Magda schudde als Vernietigd het hoofd. De schilderU Is vernield" prevelde zU ontroostbaar. Toen nam hU haar in zUn armen, richtte haar op en keek haar teeder aan. 't Is voor mU zooveel als een openbaring, kind, zelde hU- KUk, een windvlaag heelt dat doek in het leven geroepen, een andere wind vlaag heeft het vernield maar wat JU voor me beteekent, dat zou Ik niet geweten heoben. als dit niet gebeurd was Toen glimlachte Magda, door haartranen heen. werkman voor een onderneming hem zelf; en geen andere. En deze eigenschappen worden juist niet aangekweekt. De jongens zien te veel Jon genswerk, want het werk van het werk object moet juist jongenswerk zijn. En ze zien niets anders, ze °2ien geen echt wer ken. Omdat nu de Overheid door haar goed bedoelde maatregelen de jongens uit het kleinbedrijf houdt, mist dit bedrijf de mo gelijkheid om een voldoend aantal jongens cp te leiden. Men kan hun niets meer lee ren, daarvoor zijn ze te duur. Omdat zij te duur zijn, ontgaat aan het bedrijf ook een deel van- het werk, dat in normale tijden gemaakt kon worden en straks komt het bedrijf zonder bekwame werklieden en is daardoor gedoemd te verdwUnen. Toen ongeveer een jaar geleden een kleine opleving in de metaalindustrie plaats vond, ontstond bijna onmiddellUk een groot tekort aan vakbekwame arbeiders, groote aantal als werkloos metaalarbeiders. Op deze wijze wordt dus m.i. aan de jeugd van heden, aan het bedrijf van mor gen en aan de maatschappU in de toekomst onberekenbare schade toegebrach^^^z A. J. DINGEMAN8 den chauffeur, die er toch bU stond? ZUn rol goed te spelen, viel den graaf toch niet mee. „Honderdtachtig liter ka^ er In, mUnheer. Als u van BerlUn tot hier bent gereden, is het reser voir bUna leeg, veronderstel ik,” antwoordde Maria ernstig. „Wat weet JU daar nu van?” wilde Sigmar vragen, doch hu slikte die woorden gauw in. „Kunt u dat zoo snel berekenen, Juffrouw? Ik sta werkelUk verwonderd,” lachte de graaf. Jteker krUg ik niet lederen dag zoo’n wagen te zien, mUnheer. En deze hier is al zeldzaam mooi.” Maria sprak geheel vrU en onbevangen en zette zelfs Sigmar aan het werk. „Help toch eens, Sigmar!” De vorst stond een oogenblik verbluft en Edlar kon haar lachen onmogelUk bedwingen. „Houd hem maar bezig, Juffrouw. Heel goed zoo. BU ons moest Sigmar wU noemen hem altUd zoo ook werken.” „Ik wil toch ook werken, mevrouw. nu....” „Ja, zeg het maar eerlUk, "nu heb je niet vwl durf, omdat je vader ziet komen. Vader is echter allang gekalmeerd, hoor. En kUk, hU gaat alweer terug,” zei Maria zonder de minste verlegenheid. Het tanken was nu afgeloopen, maar graaf Hughen wilde nog niet wegrUden. Wat nu te doen? ,Jk geloof, dat er voorin een veer niet ge- heel In orde is. Kunnen ^wU dat hier meteen hand, zonder mü zelf daar permissie voor ge vraagd te hebben.” „En wat hebt u toen gezegd, Maria? Vindt u het goed, dat ik u zoo noem?” „Ik dank u hartelUk voor die eer, mevrouw. En wat ik toen gezegd heb....? Och, hoe kan men zich tegen zoo’n jongen verzetten? Men geeft hem zUn zin maar; men kan niet anders." De beide dames waren, zonder dat Maria daar erg in had, den weg wat opgeloopen, terwUl Sigmar zich met graaf Hughen onderhield. Alle veeren van den wagen waren natuurlük J in orde. Maar Sigmar kende zUn wagen door en Vlug was Sigmar von Wemstein naer de poort van de smederU gestapt en fluisterde zUn ver raste Maria tge: ,MUn vroegere patroon, graaf Hughen en zUn vrouw, Maria. ZU willen benzine innemen. Stel je voor, zeg. heel toevallig trof ik hen buiten het dorp. ZU zUn bU de Richters uitgenoodigd.” Maria groette met een bescheiden lachje. Maar wat was dat? Boog de graaf? En waarom? Ook de gravin vergat voor een oogenblik geheel en ai haar rol en groette de eenvoudige smidsdochter meer dan vrien- delUk. Voor een oogenblik stond Maria wer kelUk verlegen, maar gelukkig was zU weer gauw zichzelf. ZU maakte een en ander aan de benzinepomp gereed en vroeg: .Hoevele wenscht ftUjnheer?” Gravin Hughen, die in de hooge BerlUnschei f-y had hU haar gezien de haren in de war door den wind en een blos op de ge- zonde wangen. En aanstonds was de schil der in hen» ontwaakt. Vlug! zei hU tot zÏBhzelf. Vlug, vóórdat de inspiratie weg is! De inspiratie is óók een windvlaag: ze komt, brengt even in beroering en is weer weg! Zoo had hU kennis gemaakt met Magda en haar overgehaald, voor hem te poseeren. En de inspiratie herleefde op het doek, één en al schittering van kleur en léven. Het werd zifn meesterwerk een juweeltje, dat eensklaps tusschen tal van middelmatige doeken te voor- schUn was gekomen, zooals Magda zelf eens klaps in het eentonige leven van Lawrence ver schenen was. Toen de schilderU af was, noemden ze haar samen: „Windvlaag". En Lawrence kreeg ze op de tentoonstelling. Nu geschiedde het wonder. Binnen weinige dagen was zUn naarn in wereld- sche en artistieke kringen bekend en werd zUn atelier bezocht door tal van koopers. Magda had hem geluk aangebracht. Een dame bood een aanzienlUk bedrag voor het doek, maar Lawrence weigerde en zei, dat het voor niemand er» voor geen enkelen prijs te koop was. Magda stond verbaasd over zooveel „krankzinnigheid". Ze zei het niet, maar< ze décht aan iets héél redelUks: aan een paar goede schoenen, die Lawrence beter vandaag dan morgen kon gebruiken. Doch de dame in kwestie Het zich niet uit het veld slaan. ZU besloot, haar portret door den schilder te laten maken en kwam nu geregeld lederen dag poseeren. Welke verhouding be stond er tusschen Lawrence en'die dame? Geen enkele, maar Magda’s jalouzie was ontwaakt. De bezoeken van die vreemde dame beteekenden voor hiér: verraad. Ze moest die indringster verjagen, hoe dan ook!! En op een morgen slaagde zU erin, het ate lier binnen te dringen, terwUl de vreemde er was. Aanstonds stonden de beide vrouwen tegen over elkaar een en al vUandlgheid. De oudere keek pUnlUk getroffen, maar ook met een uit drukking van wraaklust in de oogen de jon gere daarentegen stond daar met oogen fon kelend van triomf. Een oogenblik keken ze el kaar aan toen maakte Magda een minachten de beweging met haar lippen, wendde het hoofd af en lachte schamper. De oogen van de ander mtrale meent 1 ook krij«t

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1938 | | pagina 10