<7Cetu&Aaal
aan
Voor de werklooze jeugd
den dag
.1
De avonturen van een verkeersagentje
z
ALLEABONNÉ’S F 750.-F 750-2ZZT2 F250.-
De vorst
Vakwerk tegenover bezighouden
EEN STEM UIT DE
PRACTIJK
r
ZATERDAG 5 NOVEMBER1938
conclusie
I
reist incognito
„wu
L
N
Bj
On|
lnt<
Br.
1—
AAI
intern,
v. verl
banket
Julian:
za
•Ueen
nen 01
zeem
borgst
ren fn
Brleve
KI
goed
ren. 1
van i
NET’
NI
leeftijd
•traat
De verkeerde
AANGIFTE MOET. pP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
J».
werk
woord
aan
v«rw
kleinbedrijf
antwoord
ben
toch
HOOFDSTUK VIII
DOOR FRITZ METZNER
**n««
de
♦Wordt vervolgd/
Gaat u nu maar, zoolang u wilt,**
'i
W w
<4
Daar is nog een kamer vrij met een divan.”
*t Was ruim een uur na middernacht, dat de
men
werk-
ir en in het
ig van zelf.
werk-
bedui-
als
en
Phi-
waar
Ad
BOt
vei
bu
heet
COUl
Brie
bft
Bju
nleti
Op
tuni
ter
van
schreeuwde
in tem
Triomf
h. bes.
voor
tijd 1
18872
goed
omgi
verri
die
te 1
bek
MJn
•tas
of
tier
jaw
der
ter
lood
ÏWRJ
groe
Wlll-
ven*
1—4
bTÏ
Voor
n; se
ze op
Jan
alen,
ondei
van
B.x*.
Bx.a.
BK.
Wees]
Nette
a pi’.
Heer
Loon
letter
W bl
<t ve
prov., i
▼oor Br
«traat,
B 11
1
voor li
Wagenv
bJ
in
cor
11
B
Mn
Daar verschenen de ridders, geheel gekleed in blinkend har
nas, terwijl hun paarden mooi waren versierd. Hun helmen
met gesloten vizier schenen als het ware op hun hoofd ge
groeid, en van hun helm wapperde de kleur waaronder zij
streden. „Het zou mU wat te warm zQh. zoo in het staal,"
zeide het matroosje „Mjj ook," antwoordde Keesie, „het is mij
al te vaak in mUn unifofm te warm.’*
patiënt tot bewustzijn kwam. De verpleegster
kwam me waarschuwen.
„Hij probeert maar steeds „Laura" te zeggen,"
vertelde ze.
Ik liet het meisje roepen.
,,’t Is mogelük,” lichtte ik haar in, „dat hij u
niet herkent, want hij is er slecht aan toe.”
„Hij zal me wel herkennen," zei ze eenvoudig.
Toen-stapte hij vlug naar ,Het Witte Hert”
en reed vandaar met graaf Hughen naar Harz-
burg. Pas tegen den avopd zou hij Maria gaan
halen, want het meisje had ook dezen dag haar
huishoudelijke plichten niet willen verwaar-
loosen*
ken over z’n drinken en wat hem er toe ge
bracht heeft, dan glijdt u er maar ongemerkt
over heen. Beur hem op, geef hem z’n zin, beloof
hem alles wat hij wenscht. Z’n leven is zoo goed
als in uw hand....”
„O. dokter, dat is gemakkeljjk genoeg.”
„Nu, kind, dat is dan afgesproken,” zei ik.
„Als een meisje van een jongen man houdt
zooals u, dan is er veel kans, dat hU er weer
bovenop komt. Ga nu mee en wacht bij z’n zaal.
Gevraai
Motmé.
Oevraa
$11 H.
MUI
25
Mevrouw Richter was van haar stoel gezakt
en steunde erbarmelijk. ¥rida gilde:
ellendeling! O, de ellendeling!”
Gravin Hughen kon onmogelijk nog lang-
ger haar lachen Inhouden. Zb liep vlug naar
bet venster en keek naar buiten.
.Moeder Gerda kom tot jezelf! Wees
niet dwaas! Val niet flauwi Ik zal het hem
wel in peperen-'t
Net alsof zij gewoon was. altijd te gehoor
zamen, stond mevrouw Richter op, klopte zorg
vuldig haar japon af en keek met een blik, of
heel het leed der wereld op haar drukte, graaf
Hughen aan.
,Jk mocht hem zoo graag lijden. Hij zou onze
schoonzon zijn geworden, mijnheer Hughen.
Denkt u zfch toch eens in, mevrouw! Heel het
dorp heeft hij in rep en roer gebracht."
„En mij heeft hU steeds afgesnauwd! O, dat
Ik dat heb verdragen!” huilde Frida.
„En met mijn bruine heeft hij als een circus-
artist achter een auto aangejaagd,” brulde de
landeigenaar.
„En bij heeft ons belogen, terwijl wjj hem
Sigmar trok een verbaasd gezicht.
„Zoolang ik wil? Ik dacht, dat u mtf niet
wilde laten vertrekken.”
„Toch wel! Maak dat je uit Altroda wegkomt!
En vlug!"
„Nu lachte Sigmar zoo onnoozel mogelijk. -
.Dat gaat toch niet. En waarom ook? Ik
wilde in de smederij blijven. Maar zeg mjj toch,
mijnheer Richter, wat is er dan plotseling ver
anderd? Heeft mijn patroon iets slechts van mij
gezegd? Maar nee, dat is toch uitgesloten,
want graaf Hughen liegt beslist niet.”
„Nee, uitgesloten, mijnheer Richter. Vertel
mg toch....”
„Ga, alsjeblieft! Oogenblikkeljjk! Kom mor
gen maar terug. Of nee, verlaat Altroda maar
ineens voorgoed!”
Sigmar maakte een beleefde buiging.
,Js dat ook de wensch van de dames?”
Mevrouw Richter greep naar haar zakdoek
en schudde treurig haar hoofd. ,4k stuur u
niet weg, mijnheer Warmsteen."
„Ik toch ook niet, mijnheer Warmsteen,”
snikte Frida, en haar zwarte oogen keken lief
kozend naar Sigmar op.' Sigmar trok zich met
een diepbedroefd gezicht terug, doch in de
vestibule schoot hij in een vroolljken lach.
„Wat zijn jullie toch voor menschen! O, o!”
Nu stonden ae ridders tegenover elkaar, wachtende op het
sein van den boechgod om den strijd te beginnen. Hun lansen
hadden zij stevig vast, terwijl zU klaar stonden hun rossen
de sporen te geven. „Ik heb liever een prik met een speld dun
met zulk een lans,” zei het matroosje. „Ik ook,” beaamde
Keesie.
de sociale verzekeringen.
houdt de jongens gedurende den
het werk onderhanden is,
-j—e vraag of het
■w -v- u rest nog de vraag, of de Overheid
1^1 bereid is het kleinbedrijf in te
A. n schakelen en het beschikbare
werk zoodanig over het bedrijf te verdee-
len, dat een groot aantal Jeugdigen in het
normale bedrijfsleven kan worden opge
nomen.
Op deze vraag moet ik het
Toen ze dicht bU z’n bed gekomen was, steun-
de hij: „Laura!”
Het g«zicht van de bezoekster vertrok pijnlijk,
maar ze liep snel naar hem toe en legde zacht
haar hand op z’n voorhoofd.
„Laura!” steunde hU weer met moeite.
.Praat niet, .Henk.”
„Ga ik sterven?"
„Neen."
„Maar als ik sterf.... moet.... ik.
iets.... iets vertellen.”
„Heusch liefste, *t komt er niet op aan. 7»
verlang het niet eens te weten.”
- .Maar het.... het moet.”
Ze keek mij vragend aan.
„Lgat ’t hem maar vertellen.” fluisterde ik.
„Maar houd u, in elk geval, kalm.”
Het meisje knielde voor het bed en drukte
een kus op z’n hand.
„Wat is er dan, dat Je zoo hindert, lieve
Henk?”
Langzaam en met moeite klonk bet uit den
mond van den doodzieken jongen:
Uk.... ik ben niet.... neen.... niet eerlijk
tegenover je.... geweest. Maar dat is.... is nu
voorbij.”
*t Was, alsof haar lichaam door een zwBren
slag getroffen werd. Ze kromp ineen, maar bleef
in dezelfde houding geknield en vroeg met een
droeven glimlach:
„Wél.... en?”
„Vergeef Je mU?”
,4a, natuurlijk; ik vergeef je alles.”
„O, Laura, lieveling,” z’n oogen sloten zich.
„Ga nu weg, dat is beter,” fluisterde ik. „Hij
van de straat hebben opgenomen. Voor
niets hebben wij hem te eten gegeven en hem
nog goedheid bewezen op den koop tbe," jam
merde mevrouw Richter.
„Allemaal jullie schuld! Jullie vrouwen ook!
Stom, dat ik altijd naar jullie luister. Excu
seert u mevrouw, maar het Is zoo. Als hoofd
van de familie geeft men toch altijd maar toe.
Maar dat is nu afgeloopen, GerSa! ^kn'nu af
aan geldt mijn woord! Zoon schelm! Heb ik
het niet dadelijk gezegd! Hij heeft een porte
feuille met een kroon er op en nog een siga-
retten-étul met briljanten! Alles gestolen of
niet echt! U zei het zelf, mijnheer Hughen, hU
is niet wat hjj schijnt! Ten slotte heet hij mis
schien nog niet eens Warmsteen!"
„Nee, zoo heettfhlj ook niet, mijnheer Rich
ter.”
,Zie je wel!” De landeigenaar sloeg met dg, graaf Hughen en zijn* vrouw
vuist zoo hard op tafel, dat alles rinkelde. *--*■--
„Hoe heet hij dan?” vroeg Frida nog steeds
hullend.
„Houd Je stil! (Pat komt er niets op aan,”
bromde haar vader.
Gravin Hughen kneep zich vinnig in den arm,
om niet in een onbedaarlljke lachbui los te
barsten. Ook de graaf moest zich met geweld
in bedwang houden, terwijl de familie Richter
al haar best deed, om tegenover de gasten weer
eenjgszlns tot kalmte te komen.
zijn mijneer Hughen veel dank ver
schuldigd en ik hoop nu maar, dat die heks
den smid dien schelm tot man krijgt!”
landeigenaar woedend. Maar
daarna wist hij zich toch te beheerschen. Ten
en
itoe-^p'
aan. „U hebt hem niet lief, zooals ik dachtTdat
u hem lleféiad?” -
■4a, u hééft inderdaad een verkeerde conclusie
getrokken, dokter,” zei ze. „Maar niet wat het
liefhebben aangaat. Als u ’t dan absoluut wilt
weten, mijn naam is met Laura; ik ben Emmy."
slqapt.”
Ik nam haar
mee naar *t aan
grenzende ver
trek en zei: „Ik
zal u weer laten
roepen; waar
schijnlijk zal hij
alles vergeten
zijn, wat hij “tegen u gezegd heeft.”
Zfj wankelde en hield zich aan de tafel vast.
„Voelt u zich wel goed?” vroeg ik.
Ze knikte bevestigend. Om drie uur *s nachts
werd ik weef door de pleegzuster gewekt en een
paar minuten daarna stak ik m’n hóófd bij ’fr
jonge meisje om de deur.
ZIJ sprong direct van den divan op en volg
de me.
„Geslapen?” vroeg ik.
„Een beetje.”
„Z’n hart is erg zwak," lichtte ik haar in. ,Jk
denk niet, dat we u na dezen keer nog noodig
zullen hebben."
„O, Laura.... ben jij bet?” vroeg de patiënt,
nu duidelijker.
„Zeker, ik ben het, lieveling. Maar waarom
probee» je niet te slapen?"
,Jk..’.ik kan niet,” sprak hij, en z’n oogen
draalden vreemd in hun kassen. „Ik moet het
je vertellen.... er is een ander meisje.... ik
heb je bedrogen. Ik kende.... haar langer dan
jou. Toen leerde ik jou kennen, maar durfde
haar niets zeggen en ook jou niet, uit angst je
te verliezen.”
„Btil.... stil.... het komt er niet op aan.
Probeer maar te slapen.”
De jonge man haalde moeilijk adem. Ik gsf
hem een injectie. HU scheen gevoelloos er voor
te zUn.
„O, Laura,” klonk het weer, „och, vergeef me,
dat van Emmy. Ik verzeker je, dat ze niets voor
mU beteekent, niets.... ’t was alleen maar
piedelUden. Jou^heb ik altUd liefgehad, begrijp
me en vergeef; ik durfde het JEmmx niet te
zeggen, dat arme kind.”
„Stil, lieve Henk, ik vergeef je alles!”
Ik vond het beter, hem nu weer te laten rus
ten ep leidde haar weg.
„Over een paar uren zal ik u komen zeggen,
hoe ’t met hem gaat.” zei ik. „Tracht nu wat
te slapen.”
Ik begaf me niet te bed. Kopjes en ontbUt-
bordjes rinkelden, verpleegsters liepen zacht af
en aan. Ik vond haar wakker op een stoel in T
vertrek, terwijl ze in de ruimte staarde.
,Dank zU uw wilskracht en vergevingsgezind
heid,” zei ik opgeruimd, „zal hU langzaam op
knappen."
Nu was de spanning bU haar gebró
brak in tranen uit. Zacht snikkend he
de «leur toe en zei: .Dank u, dokter.”
„Ik kan u zeker wel bereiken aan *t adres
van ’t kaartje, dat de jonge man in z’n zak
had?” vroeg ik.
Ze stond stil en vroeg op haar beurt: .Denkt
u, dat hU nog een inzinking zal hebben?"
.Menschelljkerwijze gesproken, meen ik bUna
zeker te kunnen zeggen van niet.”
,Dan zult u me niet meer kunnen bereiken.”
Ze liep de gang in. Ik ging haar achterna en
trok haar aan den arm.
„Dus,” zei ik korzelig, „u laat hem in den
steek, omdat hjj een dwaling heeft begaan? Ik
bégrUp u niet, juffrouw Laura. U redt z’n leven
en verknoeit dan het uwe, nadat hU als ’t ware
zwoer, dat alles uit zou zUn tusschen hen» en
z’n vroegere verloofde.”
Ze maakte haar arm zacht los uit den greep
van m’n harid.
„Ik heb dus verkeerd geoordeeld?” drong ik
r- - - - - -
u hem lief
De
het werk niet
uitgetrokken jongensver-
goeding en verzekering. Alle andere kosten
zijn voor het bedrijf. Het bedrijf betaalt
in plaats van gemiddeld 3,— zakgeld
minimaal 3,84 loon en alle kosten vih
Het a bedrijf
t«d. dat
als gewone
werklieden, en wel ten minste voor denzelf-^hem vooral niet op. Wanneer hU u mocht spre-
den tijd, dien de Gemeente in haar be
groeting als noodig had aangenomen. De
Gemeente nam 4M week per bank en dus
ca. 2 weken voor het ijzerwerk. De werk
plaats schatte den tijd daarvoor benoodigd
op elf uur. De jongens zouden dus, mede
door de hoogere vergoeding, geruimen tijd
aan ander werk kunnen en moeten wer
ken: Zij waren ook volkomen in het bedrijf
opgenomen en kregen het normale loon.
Op dit voorstel gingen Burgemeester en
Wethouders niet in. En wel o.a. op de vol
gende motieven:
a. Deze wijze van werken zal nimmer
het huidige systeem van tewerkstellen van
jonge werkloozen volledig vervangen. Im
mers vele werkzaamheden bestaan uit ter-
reinwerk enz.;
b. De Regeering stelt geld beschikbaar,
en waar het particuliere bedrijf elf uur ge
noeg acht voor het maken van een werk,
waar Rijk en Gemeente ruim twee weken
voor noodig achten (en ook voor die twee
weken vergoeding en verdere kosten be
talen), zouden de jongens waarschijnlijk
niet werken aan de objecten waarvoor
geld, gegeven is. Dus bestaat twijfel, of de
Regeering van haar kant dan zooveel geld
geven zal. Bovendien zullen de plaatselijke
vakcentrales bezwaren hebben;
c. De resultaten zullen bij toepassing op
ruime schaal in sterke mate afhankelijk
zijn van de wijze, waarop de betrokken
werkgevers hun taak zullen uitvoeren;
d. De controle zal bezwaren opleveren.
Hoe kan nX gecontroleerd worden, of de
werkgever geen andere jongeps ontslaat,
ot voorkoming van de schade, die de
jeugd, het bedrijf en de maatschap
pij in de huidige omstandigheden
bedreigen, kunnen alleen die middelen die
nen, die het bedrijfsleven zooveel mogelijk
gaande houden of herstellen en zooveel
mogelijk jonge arbeiders In- normale be
drijven, liefst kleinbedrijven, overbrengen.
Wanneer wij zien'welke groote bedragen
er besteed worden om werkobjecten. welke
men vóór jeugdige werkloozen geschikt
acht, te doen uitvoeren, kan men aanne
men dat er tegen een andere, mits betere
besteding van dat geld geen bezwaar be
staat. Met andere woorden, ik neem aan
dat er geld ter beschikking is, zooals het
thans voor de centrale werkplaatsen en de
werkobjecten ter beschikking is. Verder
staat vast, dat de werkobjecten er even
eens zijn. Men heeft nu niets anders te
doen dan de bedrijven in de jeugdopleiding
in te schakelen en dat kan men door op
bepaalde voorwaarden de werkobjecten ter
uitvoering aan bestaande, daartoe ge
schikte werkplaatsen en bedrijven op te
dragen.
Daarbij zal men een aantal ander»-ob
jecten naast de thans gekozene moeten
uitzoeken, omdat er voor het beschikbare
geld veel meer gemaakt kan worden.
Het is mijn stellige overtuiging dat
▼oor het geld, thans aan centrale
plaatsen en werkobjecten uitgegeven, méér
jeugdige arbeiders aan het werk kan zet
ten in het normale bedrijfsleven. Zij krij
gen daarbij het loon, dat met hun vakbe
kwaamheid overeenkomt, en zijn door de
sociale wetten beschermd. Ik steun bij dit
oordeel op eigen ervaring, opgedaan als
lid van het Comité Practisch Werken en in
mijn eigen werkplaats. Vergelijkingen kan
ik des te gemakkelijker maken, omdat ik
beschik over begroetingen en resultaten
van de Gemeente-bemoeiingen te Amster
dam.
Een combinatie van practische menschen
dient de uit te voeren werken te beoordee-
len en de algemeene regels vast te stellen,
welke bij de uitvoering zullen gelden.
Bij deze regeling zal onder het oog moe
ten worden gezien, op welke wijze de af
trek van eventueelen steun aan het gezin
geregeld wordt, teneinde te voorkomen dat
jongens in het bedrijf achter staan bij die,
welke In centrale werkplaatsen of aan
werkobjecten werkzaam zijn. In mijn ge
dachtengang zal de Centrale Werkplaats
in afzienbaren tijd verdwijnen; doch de
tegenstelling, welke thans bestaat, dient
onmlddellljk te verdwijnen.
Wanneer de overheid eenmaal ten be
paald jeugdwerk heeft opgedragen, dient
hef bedrijf, dat de opdracht kreeg, een
vastgesteld aantal jeugdige werkloozen aan
het werk te zetten, die gedurende een
tijd, dat het werk onderhanden is, als ge
wone werklieden worden beschouwd en be
handeld. De contróle hierover laat men
over aan vakmenschen.
Overleg over de keuze van het object
met de Vakcentrales Is overbodig, omdat
het werk als zoodanig op normale wijze
wordt uitgevoerd. Dat er bijzondere bepa
lingen voor de uitvoering worden gege
ven, heeft met het aan de markt brengen
van het werk niets te maken.
Een gevolg van deze wijze van doen zal
zijn, dat pen groot aantal Jeugdigen te
werk gesteld kan worden in het vak dat
zij kozen. Immers, er wordt in het nor
male bedrijf, waarin zij dan werken, ook
ander werk gemaakt dan het jeugdwerk
alleen. Omdat de jongen het normale loon
verdient, is er geen enkel bezwaar om
hem ook aan dat werk te laten werken,
wanneer daartoe aanleiding is. In elk ge
val ziet hij, hoe er gewerkt wordt.
Zoodoende groeit de jongen in het be
drijf op tot halfwas, hij wisselt van werk
plaats, zooals dat in normale tijden even
eens gebeurt, en wordt volslagen werkman.
Op grond van eigen ervaring kan ik ver
klaren en met bewijzen aantoonen, dat
u is mU bij de besprekingen tel-
kens gewezen op het feit, dat de
*1 jongens die in de centrale werk
plaatsen werken, gaarne worden genomen
door de bedrijven, ja dat men zelfs aan
deze jongens de voorkeur geeft; immers
men vraagt aan de werkplaats of er jon
gens zijn.
Dat is volkomen juist. Ik doe het zelf
ook. Doch dat is geen bewijs tegen mijn
beweringen. De Jongens, die in de, cen
trale werkplaatsen gaan terken, zijn in
elk geval jongens, die liever werken dan,
lanterfanten, en deze jongens zouden niet
dóór ons worden gezocht, ze zouden reeds
bij ons in het bedrijf zijn, indien onze
bedrijven het werk kregen, dat nu naar
de centrale werkplaatsen gaat. Maar
vraag nu dezen jongens zei ven eens waar 1
ze het best leeren.
Verder is mij n. a. v. mijn meening over
jongenswerk opgemerkt, dat b.v. bij
Ups toch een school-werkplaats is
uitsluitend jongens werkzaam zijn.
Ook dat is volkomen logisch. Deze jon
gens worden opgeleid in de richting van
het bedrijf van Philips. Zij zijn daar om
geregeld en planmatig onderricht te ontr
vangen. Dat de Overheid daarvoor sub
sidie geeft, is geen bewijs voor de deug
delijkheid van het systeem om in de cen
trale werkplaatsen jongens op te leiden
voor verschillende, vaak uiteenloopende
ondernemingen. En dan zal er ook nog
wel verschil bestaan in de wijze van op
leiden, in den leeftijd en in den lust bij de
jongens. Die bij Philips immers hopen in
het bedrijf te blijven.
Graaf en gravin Hughen zaten op het terras
van het hotel in Harzburg en wachtten op
Sigmar von Wernsteln, die zich op aandringen
van den graaf, naar diens kamer had begeven
cm zich te verkleeden. „WU hebben niet voor
niets een deel van de garderobe meegebracht,”
had de graaf gezegd.
En nu Sigmar in een licht zomereoetuum de
breede trap -naar de hall van het hotel
kwam, keken eenlge dames met bewondering,
naar hem op. I
„Een schitterende verschUning! Zoo echt\
sportief, en wat een houding! Ik wed, van heel
ouden adel,” meende een der jongere dames
uit een groot gezelschap, waarbU zich ook
vorstin Astrid von Cherbourg bevond, die voor
de renpen In Harzburg gelogeerd was.
„Wlen bedoelt u, mevrouw Llndström?'
„Daar, dien lichtblonden heer, die zoo juist
naar beneden kwam.”
„Vorst von Wernsteln!" riep vorstin Cher
bourg verbaasd uit, en kreeg een hoogroode
kleur.
Het heele gezelschap keek Sigmar nu aan, die
daar heelemaal geen vermoeden van bad.
„U kent dien heer, vorstin?”
,4a, tot mUn »pUt. ZUn gedrag is heelemaal
niet vorstelUk," antwoordde de aangesprokene
scherp.
m o g e 1 U k is, op de
boven geschetste wijze het klein
bedrijf in te schakelen kan zonder
eenigen twijfel bevestigend worden beant
woord, mits de zaak goed wordt aange-
pakt. Ongelukkiger wijze liefhebberen er
een groot aantal menschen in werklooze-
jeugdwerk en zullen er heel wat gevoelig
heid j es een opstopper moeten krijgen;
doch het kim, en dan moet het maar.
De vraag of er geschikte werkobjecten
zijn te vinden voor een .zeer groot aantal
jeugdigen en voor langen tijd, kan even
eens met ja worden beantwoord. Hierbij is
dan volop rekening te houden met de wen-
schelijkheid om deze werken vooral loon-
intensief te maken.
Tot hiertoe heb ik mU uitsluitend bezig
gehoudën met jeugdige werkloozen, die
vrijwillig een bepaald, zelf gekozen beroep
willen leeren. Zou er aanvankelijk een te
veel van deze jongens zijn, dan zou men
het twee-op-éénstelsel kunnen toepassen
als overgangsmaatregel, doch met dien
verstande, dat de vhsselperloden niet te
kort zijn en in verband met vak en om
standigheden worden vastgesteld. De
niet-werkende Jongens dienen dan naar
gewone scholen voor herhalingsonderwljs
te worden gezonder^. Er zijn onderwijzers
genoeg; en als men ziet hoe onze Jongens
van een jaar of zestien hun werklljst in
vullen, dan lijkt het niet overbodig. Het
zou overigens ook mogelUk zijn, leerling-
contracten af te sluiten volgens Titel II
van de Nljverhelds-onderwUswet, een wet
die tot heden op meesterlijke wijze is ge
saboteerd door dezelfde menschen, die nu
een -gmat woord voeren bij het werkloos
heidsvraagstuk. Het verschaffen van werk
is echter prt(
gaat de opleii
slotte had bU toch een echten graaf op be
zoek.
„Nu mag ik zeker de tafel wel laten dekken,
mijnheer Hughen? U zult wel uitgehongerd zUn
na zoo’n langen tocht, niet? Met mU is dat ten
minste altijd zoo.”
,Me*r, Paul!”
Mevrouw Richter schaamde zich voor haar
man.
.Dank u vriéndelijk, mijnheer Richter. MUn
vrouw en ik hebben reeds een diner in „Het
Witte Hert” besteld.
„Maar ik heb nog wel expres een reebok
laten schieten, mynheer Hughen!”
„Toch kan Ik het diner in „Het Witte Hert”
niet afbestellen, mijnheer Richter.”
Met deze woorden stond de graaf op. Leeiyk
uit zijn humeur ging de landeigenaar achter
r aan.
„Ik heb er werkelijk veel kosten aan besteed,
mijnheer Hughen. Maar enfin.... Wanneer u
nog eens hier langs komt.... u weet den weg,
nietwaar?”
,MUn dank, mijnheer Rlcjiter," lachte de
graaf, en hielp zUn vrouw In den auto. Toen
reden zU met een luid signaal het erf af.
Dit signaal, drong door tot In de smederij en
was het at gesproken teeken. dat de Hughens de
familie Richter wser hadden verlaten. Nu kon
Sigmar von Wernsteln er op uit, om zUn patroon
ook voor den verderen Zondag verlof te vragen.
Tegelijk zou bet hem dan duldelük worden, hoe
de Inlichtingen van den graaf hadden gewerkt.
In de beste stemming kwam Sigmar op het
landgoed aan, waar tot op dat oogenblik de heer
jongens en volwassenen, in het kleinbedrijf
opgeleid, zeer gaarne door het grootbedrijf
worden aangenomen. Daarom is er geen
bezwaar om een groot aantal jongens in
het kleinbedrijf te plaatsen ter opleiding.
De tallooze Gemeentebedrijvefi en groote
ondernemingen, welke technisch personeel
noodig hebben en zelf niets aan de oplei
ding kunnen doen, namen vroeger steeds
het surplus af en thans, nu er reeds een
merkbaar tekort aan bekwame vaklieden
bestaat, gebeurt dat zeer zeker.
Door het kleinbedrijf in te schakelen,
bevordert men de instandhouding van dat
bedrijf en daarmede toekomstige
gelegenheid, de scholing van een
dend aantal thans werklooze jongens en
de concurrentie-capaciteiten van de Ne-
derlandsche industrie ingiet algemeen.
Men doet op deze wijze, naar mijn mee
ning, iets tegen de werkloosheid zelf en
niet alleen tegen de gevolgen.
des huizes woest te keer was gegaan.
„Ik jaag hem van het erf af! Ik laat hem op
pakken wegens zwendelarU en bedrog! Laat hem
nu maar eens hier kotnen, de vlegel!”
En toen Sigmar kwam en aanklopte, keken
drie paar oogen gespannen naar de deur. Dood
stil was het, toen hU binnentrad.
„U hebt mU gezegd, dat ik vanmiddag aan
tafel moest zUn, mijnheer Richter. Ik wilde u
echter vragen, mU voor vanmiddag ook nog vrij
te geven, want ik heb mUn vroegeren patroon,
uw vriend, ontmoet, en hU heeft mU ultgenoo-
dlgd. HU zei, dat hU mU iets moest vertellen.
Wat, weet ik werkelUk niet.”
,H’m. H’m". Meer kon de landeige
naar niet uitbrengen. Nu Sigmar hem daar zoo
vrU en overmoedig aankeek, miste hU den
moed om direct handelend op te treden.
„Ga dan maar gerust. Morgen vroeg rekenen
wU wel af.”
„WH dat aeggen, dat Ut elndelUk mUn betrek
king kan verlaten, münheer Richter? Waarom
zoo opeens? Mag Ik dat weten?”
Geen antwoord. Frida kon haar oogen niet
van Sigmar afhouden. Och, wat was nU toch
een knappe man! Mevrouw Richter dacht
hetzelfde en zelfs de landeigenaar voelde zUn
haat -eti woede sterk minderen. Maar ook de
angst voor Sigmar’s kracht deed hem kalm
blUven. Wanneer hU nu voor het oogenblik
den kerel maar kwijt was.
„Ik kan u dat zoo niet zeggen, mijnheer
Warmsteen,” stamefde hü, en ging dan wat
vaster voort: „WU praten morgen vroeg wel.
wanneer hij werklooze jongens aanneemt?
Hierbij moet volgens Burgemeester en
Wethouders niet uit het oog worden verlo
ren, dat de werkgever het werk zal be
schouwen als sfbpwerk en dat hij de jon
gens zal aannemen in een periode van
haastwerk, zoodat de jongens op een heel
anderen tUd in de werkplaatsen werken
dan waarop de opdracht door de Genfeente
wordt, verstrekt.
Het lust mij niet om een
deze motieven te verspillen.
Als’ dan echter Burgemeester en Wethou
ders meenen „eenlg Inzicht” te hebben ge
geven in hun bezwaren, dan komt „des
poedels kern” door de mededeeling: „Ik
(de Wethouder) voeg hieraan nog jxje, dat
het Amsterdamsche Centraal Comité voor
Jongere Werkloozen, dat, in samenwerking
met den Dienst der Publieke Werken, met
de uitvoering der objecten voor jongere
werkloozen is belast, er bezwaar tegen
heeft* werkobjecten of gedeelten daarvan
in andere dan de eigen werkplaatsen te
doen uitvoeren, daar het Comité voor het
vakonderrlcht behoefte heeft aan practi
sche werkobjecten."
Dat is dus de ware reden, en daarmede
is dan ook bewezen, dat het ondeugdelijke
middel doel is geworden. Het beschikbare
werk en het beschikbare geld moeten aan de
Centrale Werkplaatsen worden gegeven
om toch vooral deze werkplaatsen in stand
te houden. Dé.&r moeten de jeugdige werk
loozen tegen zakgeld werken, déér moeten
zij leeren twee weken te prutsen aan werk,
dat in het particuliere bedrijf in elf uren
kan worden klaargemaakt en goed. En dat
wordt dan vakonderrlcht genoemd en werk
„dat de vakbekwaamheid In hooge mate
bevordert”.
Wij ouderen en wij vakmenschen heb-
duren plicht, te zorgen voor de toe
komst Van de jongeren en voor de opleiding
van de jongeren in ons vak. Wanneer wij
niet alles in het werk stellen om dezen jon
geren de gelegenheid te verschaffen in het
normale bedrijfsleven te worden opgeno
men, dan schieten wij In dezen plicht op
schromelijke wijze tekort.
Nu wij weten, welke gebreken aan de
werklooze-jeugd-verzorging’ aankleven
welke krachten daarbij hun Invloed rui
fenen, dienen wij alles In het werk*
stellen om daarin verandering te brengen.
Het gaat om het beste wat wij bezitten,
de toekomst van de jeugd.
A. J. DINGEMANS
schuldig blijven, daarop kan de Regeering
antwoorden. Ik kan echter niet verhelen,
dat het gemeentebestuur van Amsterdam
er afwijzend tegenover staat. Men wil er
zelfs geen proef mee nemen.
Er was n.l. door Burgemeester en Wet
houders voorgesteld en door den Raad
aangenomen, door jeugdige werkloozen
een aantal plantsoenbar.ken te laten ma
ken. De jongens kregen hiervoor een ver
goeding van gemiddeld 3 gulden per
week en de geschatte werktijd was on
geveer 4% week per bank. Daarbij jkomen
dan nog de kosten voor leiding, toezicht
en de kosten voor de werkplaats
stroomverbruik, gereedschap, kolen
verzekering tegen ongevallen enz.
De uitvoering van de gereedgekomen
banken was van dien aard, dat duidelijk
de gebreken van deze soort van werkuit-
voeren en de geringe waarde als middel
tot vakopleiding aan den dag traden.
Er is toen aan Burgemeester en Wet
houders voorgesteld om bij wUze van
proef één vierde deel van het ijzerwerk
te laten maken in een particuliere werk
plaats op de volgende voorwaarden;
Gemeente betaalt voor het werk
méér dan de
Behalve de jeugdigen nu, die op deze
wUze In het normale bedrUfsleven wor
den opgenomen, zullen er nog een groot
aantal zijn die daarin geen plaats vinden,
omdat zij thans reeds te oud zUn of in
normale omstandigheden evenzeer bui
ten het ambachtsbedrijf bleven.
Voor deze groep lUken mU werkkampen,
vrijwillige en andere met werkplicht,
noodzakelijk, teneinde nog te fedden wat
er van de Nederlandsche jeugd te redden
valt.
Voor deze groepen lijkt het mij van
meer belang, dat ^5 aan regel en tucht
gewend worden, dan dat zij tegen hun wil
een vak zouden leeren. Wellicht dat er
door doelmatige leiding nog iets van te
recht komt en dat zoo bij een aantal de
wensch ontstaat, om Iets meer te worden
dan los werkman; des te beter. Daarvoor
dient men hun dan, desnoods in een
kamp, de gelegenheid te geven.
Dit, ongetwijfeld even belangrijke deel
van het werkloosheidsprobleem, kan ik
echter niet overzien en ik acht mij niet
In staat daar een oordeel over te geven,
dat eenlge waarde zou hebben.
T adat ik een blik geworpen had op den
jongen man, die op de operatie-tafel lag,
vertelde de dokter, „verzocht Ik de- ver
pleegster zl» familie te roepen.”
De patiënt kreunde: „Laura! Laura!”
Toen liet ik hem onder narcose brengen en
t was nog geen half thw-later, dat we hem
naar bed reden, ofschoon ik bad verwacht, dat
hU ’t niet meer zou hebben gehaald. In de hall
stond een knap, rijzig meisje met kastanje
bruin haar. Met pijnlijk vertrokken trekken
vroeg ze met ingehouden angst:
„Dood?" x
Ik schudde m’n hoofd en ging haar voor naai*
een spreekkamer. Ze droeg geen ring en Ik was
wel een beetje verwonderd, dat zU *t „adres”
was geweest, dat we in den zak van den jongen
man hadden gevonden.
Ik vroeg: „Bent u zn zuster?”
„Neen. We zouden de volgende week gaan
trouwen.”
„Waar woont z’n familie?”
„Die heeft hU niet.”
„Heeft men u gezegd, dat hU door een auto
is overreden? En ook, dat hU gedronken heeft?”
„Neen.... maar.... ik weet het. HU dronk
vroeger nooit, alleen In den laatsten tUd. Waar
om weet ik niet.”
„Ik heb hem zooveel mogelUk weer opgeknapt,
jonge dame," hernam ik, „maar Iets garan-
deeren kan ik niet. HU riep om u vóór hU on
der narcose werd gebracht. Ik zou graag wil
len, dat u in z’n nabüheid vertoeft, als hU over
enkele uren bU komt. Zou dat kunnen?"
„Ik zal hier blUven,” klonk het zacht.
„Mooi zoo.”
Ik stond op en nam haar kleine, koude hajjd.
in de mUne. „L^at ik u zeggen, dat bUna auës
nu van U afhangt, ’t Is een zwaar geval. Wind