<7Cetu&Aaal aan Voor de werklooze jeugd den dag .1 De avonturen van een verkeersagentje z ALLEABONNÉ’S F 750.-F 750-2ZZT2 F250.- De vorst Vakwerk tegenover bezighouden EEN STEM UIT DE PRACTIJK r ZATERDAG 5 NOVEMBER1938 conclusie I reist incognito „wu L N Bj On| lnt< Br. 1— AAI intern, v. verl banket Julian: za •Ueen nen 01 zeem borgst ren fn Brleve KI goed ren. 1 van i NET’ NI leeftijd •traat De verkeerde AANGIFTE MOET. pP STRAFFE VAN VERUES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL J». werk woord aan v«rw kleinbedrijf antwoord ben toch HOOFDSTUK VIII DOOR FRITZ METZNER **n«« de ♦Wordt vervolgd/ Gaat u nu maar, zoolang u wilt,** 'i W w <4 Daar is nog een kamer vrij met een divan.” *t Was ruim een uur na middernacht, dat de men werk- ir en in het ig van zelf. werk- bedui- als en Phi- waar Ad BOt vei bu heet COUl Brie bft Bju nleti Op tuni ter van schreeuwde in tem Triomf h. bes. voor tijd 1 18872 goed omgi verri die te 1 bek MJn •tas of tier jaw der ter lood ÏWRJ groe Wlll- ven* 1—4 bTÏ Voor n; se ze op Jan alen, ondei van B.x*. Bx.a. BK. Wees] Nette a pi’. Heer Loon letter W bl <t ve prov., i ▼oor Br «traat, B 11 1 voor li Wagenv bJ in cor 11 B Mn Daar verschenen de ridders, geheel gekleed in blinkend har nas, terwijl hun paarden mooi waren versierd. Hun helmen met gesloten vizier schenen als het ware op hun hoofd ge groeid, en van hun helm wapperde de kleur waaronder zij streden. „Het zou mU wat te warm zQh. zoo in het staal," zeide het matroosje „Mjj ook," antwoordde Keesie, „het is mij al te vaak in mUn unifofm te warm.’* patiënt tot bewustzijn kwam. De verpleegster kwam me waarschuwen. „Hij probeert maar steeds „Laura" te zeggen," vertelde ze. Ik liet het meisje roepen. ,,’t Is mogelük,” lichtte ik haar in, „dat hij u niet herkent, want hij is er slecht aan toe.” „Hij zal me wel herkennen," zei ze eenvoudig. Toen-stapte hij vlug naar ,Het Witte Hert” en reed vandaar met graaf Hughen naar Harz- burg. Pas tegen den avopd zou hij Maria gaan halen, want het meisje had ook dezen dag haar huishoudelijke plichten niet willen verwaar- loosen* ken over z’n drinken en wat hem er toe ge bracht heeft, dan glijdt u er maar ongemerkt over heen. Beur hem op, geef hem z’n zin, beloof hem alles wat hij wenscht. Z’n leven is zoo goed als in uw hand....” „O. dokter, dat is gemakkeljjk genoeg.” „Nu, kind, dat is dan afgesproken,” zei ik. „Als een meisje van een jongen man houdt zooals u, dan is er veel kans, dat hU er weer bovenop komt. Ga nu mee en wacht bij z’n zaal. Gevraai Motmé. Oevraa $11 H. MUI 25 Mevrouw Richter was van haar stoel gezakt en steunde erbarmelijk. ¥rida gilde: ellendeling! O, de ellendeling!” Gravin Hughen kon onmogelijk nog lang- ger haar lachen Inhouden. Zb liep vlug naar bet venster en keek naar buiten. .Moeder Gerda kom tot jezelf! Wees niet dwaas! Val niet flauwi Ik zal het hem wel in peperen-'t Net alsof zij gewoon was. altijd te gehoor zamen, stond mevrouw Richter op, klopte zorg vuldig haar japon af en keek met een blik, of heel het leed der wereld op haar drukte, graaf Hughen aan. ,Jk mocht hem zoo graag lijden. Hij zou onze schoonzon zijn geworden, mijnheer Hughen. Denkt u zfch toch eens in, mevrouw! Heel het dorp heeft hij in rep en roer gebracht." „En mij heeft hU steeds afgesnauwd! O, dat Ik dat heb verdragen!” huilde Frida. „En met mijn bruine heeft hij als een circus- artist achter een auto aangejaagd,” brulde de landeigenaar. „En bij heeft ons belogen, terwijl wjj hem Sigmar trok een verbaasd gezicht. „Zoolang ik wil? Ik dacht, dat u mtf niet wilde laten vertrekken.” „Toch wel! Maak dat je uit Altroda wegkomt! En vlug!" „Nu lachte Sigmar zoo onnoozel mogelijk. - .Dat gaat toch niet. En waarom ook? Ik wilde in de smederij blijven. Maar zeg mjj toch, mijnheer Richter, wat is er dan plotseling ver anderd? Heeft mijn patroon iets slechts van mij gezegd? Maar nee, dat is toch uitgesloten, want graaf Hughen liegt beslist niet.” „Nee, uitgesloten, mijnheer Richter. Vertel mg toch....” „Ga, alsjeblieft! Oogenblikkeljjk! Kom mor gen maar terug. Of nee, verlaat Altroda maar ineens voorgoed!” Sigmar maakte een beleefde buiging. ,Js dat ook de wensch van de dames?” Mevrouw Richter greep naar haar zakdoek en schudde treurig haar hoofd. ,4k stuur u niet weg, mijnheer Warmsteen." „Ik toch ook niet, mijnheer Warmsteen,” snikte Frida, en haar zwarte oogen keken lief kozend naar Sigmar op.' Sigmar trok zich met een diepbedroefd gezicht terug, doch in de vestibule schoot hij in een vroolljken lach. „Wat zijn jullie toch voor menschen! O, o!” Nu stonden ae ridders tegenover elkaar, wachtende op het sein van den boechgod om den strijd te beginnen. Hun lansen hadden zij stevig vast, terwijl zU klaar stonden hun rossen de sporen te geven. „Ik heb liever een prik met een speld dun met zulk een lans,” zei het matroosje. „Ik ook,” beaamde Keesie. de sociale verzekeringen. houdt de jongens gedurende den het werk onderhanden is, -j—e vraag of het ■w -v- u rest nog de vraag, of de Overheid 1^1 bereid is het kleinbedrijf in te A. n schakelen en het beschikbare werk zoodanig over het bedrijf te verdee- len, dat een groot aantal Jeugdigen in het normale bedrijfsleven kan worden opge nomen. Op deze vraag moet ik het Toen ze dicht bU z’n bed gekomen was, steun- de hij: „Laura!” Het g«zicht van de bezoekster vertrok pijnlijk, maar ze liep snel naar hem toe en legde zacht haar hand op z’n voorhoofd. „Laura!” steunde hU weer met moeite. .Praat niet, .Henk.” „Ga ik sterven?" „Neen." „Maar als ik sterf.... moet.... ik. iets.... iets vertellen.” „Heusch liefste, *t komt er niet op aan. 7» verlang het niet eens te weten.” - .Maar het.... het moet.” Ze keek mij vragend aan. „Lgat ’t hem maar vertellen.” fluisterde ik. „Maar houd u, in elk geval, kalm.” Het meisje knielde voor het bed en drukte een kus op z’n hand. „Wat is er dan, dat Je zoo hindert, lieve Henk?” Langzaam en met moeite klonk bet uit den mond van den doodzieken jongen: Uk.... ik ben niet.... neen.... niet eerlijk tegenover je.... geweest. Maar dat is.... is nu voorbij.” *t Was, alsof haar lichaam door een zwBren slag getroffen werd. Ze kromp ineen, maar bleef in dezelfde houding geknield en vroeg met een droeven glimlach: „Wél.... en?” „Vergeef Je mU?” ,4a, natuurlijk; ik vergeef je alles.” „O, Laura, lieveling,” z’n oogen sloten zich. „Ga nu weg, dat is beter,” fluisterde ik. „Hij van de straat hebben opgenomen. Voor niets hebben wij hem te eten gegeven en hem nog goedheid bewezen op den koop tbe," jam merde mevrouw Richter. „Allemaal jullie schuld! Jullie vrouwen ook! Stom, dat ik altijd naar jullie luister. Excu seert u mevrouw, maar het Is zoo. Als hoofd van de familie geeft men toch altijd maar toe. Maar dat is nu afgeloopen, GerSa! ^kn'nu af aan geldt mijn woord! Zoon schelm! Heb ik het niet dadelijk gezegd! Hij heeft een porte feuille met een kroon er op en nog een siga- retten-étul met briljanten! Alles gestolen of niet echt! U zei het zelf, mijnheer Hughen, hU is niet wat hjj schijnt! Ten slotte heet hij mis schien nog niet eens Warmsteen!" „Nee, zoo heettfhlj ook niet, mijnheer Rich ter.” ,Zie je wel!” De landeigenaar sloeg met dg, graaf Hughen en zijn* vrouw vuist zoo hard op tafel, dat alles rinkelde. *--*■-- „Hoe heet hij dan?” vroeg Frida nog steeds hullend. „Houd Je stil! (Pat komt er niets op aan,” bromde haar vader. Gravin Hughen kneep zich vinnig in den arm, om niet in een onbedaarlljke lachbui los te barsten. Ook de graaf moest zich met geweld in bedwang houden, terwijl de familie Richter al haar best deed, om tegenover de gasten weer eenjgszlns tot kalmte te komen. zijn mijneer Hughen veel dank ver schuldigd en ik hoop nu maar, dat die heks den smid dien schelm tot man krijgt!” landeigenaar woedend. Maar daarna wist hij zich toch te beheerschen. Ten en itoe-^p' aan. „U hebt hem niet lief, zooals ik dachtTdat u hem lleféiad?” - ■4a, u hééft inderdaad een verkeerde conclusie getrokken, dokter,” zei ze. „Maar niet wat het liefhebben aangaat. Als u ’t dan absoluut wilt weten, mijn naam is met Laura; ik ben Emmy." slqapt.” Ik nam haar mee naar *t aan grenzende ver trek en zei: „Ik zal u weer laten roepen; waar schijnlijk zal hij alles vergeten zijn, wat hij “tegen u gezegd heeft.” Zfj wankelde en hield zich aan de tafel vast. „Voelt u zich wel goed?” vroeg ik. Ze knikte bevestigend. Om drie uur *s nachts werd ik weef door de pleegzuster gewekt en een paar minuten daarna stak ik m’n hóófd bij ’fr jonge meisje om de deur. ZIJ sprong direct van den divan op en volg de me. „Geslapen?” vroeg ik. „Een beetje.” „Z’n hart is erg zwak," lichtte ik haar in. ,Jk denk niet, dat we u na dezen keer nog noodig zullen hebben." „O, Laura.... ben jij bet?” vroeg de patiënt, nu duidelijker. „Zeker, ik ben het, lieveling. Maar waarom probee» je niet te slapen?" ,Jk..’.ik kan niet,” sprak hij, en z’n oogen draalden vreemd in hun kassen. „Ik moet het je vertellen.... er is een ander meisje.... ik heb je bedrogen. Ik kende.... haar langer dan jou. Toen leerde ik jou kennen, maar durfde haar niets zeggen en ook jou niet, uit angst je te verliezen.” „Btil.... stil.... het komt er niet op aan. Probeer maar te slapen.” De jonge man haalde moeilijk adem. Ik gsf hem een injectie. HU scheen gevoelloos er voor te zUn. „O, Laura,” klonk het weer, „och, vergeef me, dat van Emmy. Ik verzeker je, dat ze niets voor mU beteekent, niets.... ’t was alleen maar piedelUden. Jou^heb ik altUd liefgehad, begrijp me en vergeef; ik durfde het JEmmx niet te zeggen, dat arme kind.” „Stil, lieve Henk, ik vergeef je alles!” Ik vond het beter, hem nu weer te laten rus ten ep leidde haar weg. „Over een paar uren zal ik u komen zeggen, hoe ’t met hem gaat.” zei ik. „Tracht nu wat te slapen.” Ik begaf me niet te bed. Kopjes en ontbUt- bordjes rinkelden, verpleegsters liepen zacht af en aan. Ik vond haar wakker op een stoel in T vertrek, terwijl ze in de ruimte staarde. ,Dank zU uw wilskracht en vergevingsgezind heid,” zei ik opgeruimd, „zal hU langzaam op knappen." Nu was de spanning bU haar gebró brak in tranen uit. Zacht snikkend he de «leur toe en zei: .Dank u, dokter.” „Ik kan u zeker wel bereiken aan *t adres van ’t kaartje, dat de jonge man in z’n zak had?” vroeg ik. Ze stond stil en vroeg op haar beurt: .Denkt u, dat hU nog een inzinking zal hebben?" .Menschelljkerwijze gesproken, meen ik bUna zeker te kunnen zeggen van niet.” ,Dan zult u me niet meer kunnen bereiken.” Ze liep de gang in. Ik ging haar achterna en trok haar aan den arm. „Dus,” zei ik korzelig, „u laat hem in den steek, omdat hjj een dwaling heeft begaan? Ik bégrUp u niet, juffrouw Laura. U redt z’n leven en verknoeit dan het uwe, nadat hU als ’t ware zwoer, dat alles uit zou zUn tusschen hen» en z’n vroegere verloofde.” Ze maakte haar arm zacht los uit den greep van m’n harid. „Ik heb dus verkeerd geoordeeld?” drong ik r- - - - - - u hem lief De het werk niet uitgetrokken jongensver- goeding en verzekering. Alle andere kosten zijn voor het bedrijf. Het bedrijf betaalt in plaats van gemiddeld 3,— zakgeld minimaal 3,84 loon en alle kosten vih Het a bedrijf t«d. dat als gewone werklieden, en wel ten minste voor denzelf-^hem vooral niet op. Wanneer hU u mocht spre- den tijd, dien de Gemeente in haar be groeting als noodig had aangenomen. De Gemeente nam 4M week per bank en dus ca. 2 weken voor het ijzerwerk. De werk plaats schatte den tijd daarvoor benoodigd op elf uur. De jongens zouden dus, mede door de hoogere vergoeding, geruimen tijd aan ander werk kunnen en moeten wer ken: Zij waren ook volkomen in het bedrijf opgenomen en kregen het normale loon. Op dit voorstel gingen Burgemeester en Wethouders niet in. En wel o.a. op de vol gende motieven: a. Deze wijze van werken zal nimmer het huidige systeem van tewerkstellen van jonge werkloozen volledig vervangen. Im mers vele werkzaamheden bestaan uit ter- reinwerk enz.; b. De Regeering stelt geld beschikbaar, en waar het particuliere bedrijf elf uur ge noeg acht voor het maken van een werk, waar Rijk en Gemeente ruim twee weken voor noodig achten (en ook voor die twee weken vergoeding en verdere kosten be talen), zouden de jongens waarschijnlijk niet werken aan de objecten waarvoor geld, gegeven is. Dus bestaat twijfel, of de Regeering van haar kant dan zooveel geld geven zal. Bovendien zullen de plaatselijke vakcentrales bezwaren hebben; c. De resultaten zullen bij toepassing op ruime schaal in sterke mate afhankelijk zijn van de wijze, waarop de betrokken werkgevers hun taak zullen uitvoeren; d. De controle zal bezwaren opleveren. Hoe kan nX gecontroleerd worden, of de werkgever geen andere jongeps ontslaat, ot voorkoming van de schade, die de jeugd, het bedrijf en de maatschap pij in de huidige omstandigheden bedreigen, kunnen alleen die middelen die nen, die het bedrijfsleven zooveel mogelijk gaande houden of herstellen en zooveel mogelijk jonge arbeiders In- normale be drijven, liefst kleinbedrijven, overbrengen. Wanneer wij zien'welke groote bedragen er besteed worden om werkobjecten. welke men vóór jeugdige werkloozen geschikt acht, te doen uitvoeren, kan men aanne men dat er tegen een andere, mits betere besteding van dat geld geen bezwaar be staat. Met andere woorden, ik neem aan dat er geld ter beschikking is, zooals het thans voor de centrale werkplaatsen en de werkobjecten ter beschikking is. Verder staat vast, dat de werkobjecten er even eens zijn. Men heeft nu niets anders te doen dan de bedrijven in de jeugdopleiding in te schakelen en dat kan men door op bepaalde voorwaarden de werkobjecten ter uitvoering aan bestaande, daartoe ge schikte werkplaatsen en bedrijven op te dragen. Daarbij zal men een aantal ander»-ob jecten naast de thans gekozene moeten uitzoeken, omdat er voor het beschikbare geld veel meer gemaakt kan worden. Het is mijn stellige overtuiging dat ▼oor het geld, thans aan centrale plaatsen en werkobjecten uitgegeven, méér jeugdige arbeiders aan het werk kan zet ten in het normale bedrijfsleven. Zij krij gen daarbij het loon, dat met hun vakbe kwaamheid overeenkomt, en zijn door de sociale wetten beschermd. Ik steun bij dit oordeel op eigen ervaring, opgedaan als lid van het Comité Practisch Werken en in mijn eigen werkplaats. Vergelijkingen kan ik des te gemakkelijker maken, omdat ik beschik over begroetingen en resultaten van de Gemeente-bemoeiingen te Amster dam. Een combinatie van practische menschen dient de uit te voeren werken te beoordee- len en de algemeene regels vast te stellen, welke bij de uitvoering zullen gelden. Bij deze regeling zal onder het oog moe ten worden gezien, op welke wijze de af trek van eventueelen steun aan het gezin geregeld wordt, teneinde te voorkomen dat jongens in het bedrijf achter staan bij die, welke In centrale werkplaatsen of aan werkobjecten werkzaam zijn. In mijn ge dachtengang zal de Centrale Werkplaats in afzienbaren tijd verdwijnen; doch de tegenstelling, welke thans bestaat, dient onmlddellljk te verdwijnen. Wanneer de overheid eenmaal ten be paald jeugdwerk heeft opgedragen, dient hef bedrijf, dat de opdracht kreeg, een vastgesteld aantal jeugdige werkloozen aan het werk te zetten, die gedurende een tijd, dat het werk onderhanden is, als ge wone werklieden worden beschouwd en be handeld. De contróle hierover laat men over aan vakmenschen. Overleg over de keuze van het object met de Vakcentrales Is overbodig, omdat het werk als zoodanig op normale wijze wordt uitgevoerd. Dat er bijzondere bepa lingen voor de uitvoering worden gege ven, heeft met het aan de markt brengen van het werk niets te maken. Een gevolg van deze wijze van doen zal zijn, dat pen groot aantal Jeugdigen te werk gesteld kan worden in het vak dat zij kozen. Immers, er wordt in het nor male bedrijf, waarin zij dan werken, ook ander werk gemaakt dan het jeugdwerk alleen. Omdat de jongen het normale loon verdient, is er geen enkel bezwaar om hem ook aan dat werk te laten werken, wanneer daartoe aanleiding is. In elk ge val ziet hij, hoe er gewerkt wordt. Zoodoende groeit de jongen in het be drijf op tot halfwas, hij wisselt van werk plaats, zooals dat in normale tijden even eens gebeurt, en wordt volslagen werkman. Op grond van eigen ervaring kan ik ver klaren en met bewijzen aantoonen, dat u is mU bij de besprekingen tel- kens gewezen op het feit, dat de *1 jongens die in de centrale werk plaatsen werken, gaarne worden genomen door de bedrijven, ja dat men zelfs aan deze jongens de voorkeur geeft; immers men vraagt aan de werkplaats of er jon gens zijn. Dat is volkomen juist. Ik doe het zelf ook. Doch dat is geen bewijs tegen mijn beweringen. De Jongens, die in de, cen trale werkplaatsen gaan terken, zijn in elk geval jongens, die liever werken dan, lanterfanten, en deze jongens zouden niet dóór ons worden gezocht, ze zouden reeds bij ons in het bedrijf zijn, indien onze bedrijven het werk kregen, dat nu naar de centrale werkplaatsen gaat. Maar vraag nu dezen jongens zei ven eens waar 1 ze het best leeren. Verder is mij n. a. v. mijn meening over jongenswerk opgemerkt, dat b.v. bij Ups toch een school-werkplaats is uitsluitend jongens werkzaam zijn. Ook dat is volkomen logisch. Deze jon gens worden opgeleid in de richting van het bedrijf van Philips. Zij zijn daar om geregeld en planmatig onderricht te ontr vangen. Dat de Overheid daarvoor sub sidie geeft, is geen bewijs voor de deug delijkheid van het systeem om in de cen trale werkplaatsen jongens op te leiden voor verschillende, vaak uiteenloopende ondernemingen. En dan zal er ook nog wel verschil bestaan in de wijze van op leiden, in den leeftijd en in den lust bij de jongens. Die bij Philips immers hopen in het bedrijf te blijven. Graaf en gravin Hughen zaten op het terras van het hotel in Harzburg en wachtten op Sigmar von Wernsteln, die zich op aandringen van den graaf, naar diens kamer had begeven cm zich te verkleeden. „WU hebben niet voor niets een deel van de garderobe meegebracht,” had de graaf gezegd. En nu Sigmar in een licht zomereoetuum de breede trap -naar de hall van het hotel kwam, keken eenlge dames met bewondering, naar hem op. I „Een schitterende verschUning! Zoo echt\ sportief, en wat een houding! Ik wed, van heel ouden adel,” meende een der jongere dames uit een groot gezelschap, waarbU zich ook vorstin Astrid von Cherbourg bevond, die voor de renpen In Harzburg gelogeerd was. „Wlen bedoelt u, mevrouw Llndström?' „Daar, dien lichtblonden heer, die zoo juist naar beneden kwam.” „Vorst von Wernsteln!" riep vorstin Cher bourg verbaasd uit, en kreeg een hoogroode kleur. Het heele gezelschap keek Sigmar nu aan, die daar heelemaal geen vermoeden van bad. „U kent dien heer, vorstin?” ,4a, tot mUn »pUt. ZUn gedrag is heelemaal niet vorstelUk," antwoordde de aangesprokene scherp. m o g e 1 U k is, op de boven geschetste wijze het klein bedrijf in te schakelen kan zonder eenigen twijfel bevestigend worden beant woord, mits de zaak goed wordt aange- pakt. Ongelukkiger wijze liefhebberen er een groot aantal menschen in werklooze- jeugdwerk en zullen er heel wat gevoelig heid j es een opstopper moeten krijgen; doch het kim, en dan moet het maar. De vraag of er geschikte werkobjecten zijn te vinden voor een .zeer groot aantal jeugdigen en voor langen tijd, kan even eens met ja worden beantwoord. Hierbij is dan volop rekening te houden met de wen- schelijkheid om deze werken vooral loon- intensief te maken. Tot hiertoe heb ik mU uitsluitend bezig gehoudën met jeugdige werkloozen, die vrijwillig een bepaald, zelf gekozen beroep willen leeren. Zou er aanvankelijk een te veel van deze jongens zijn, dan zou men het twee-op-éénstelsel kunnen toepassen als overgangsmaatregel, doch met dien verstande, dat de vhsselperloden niet te kort zijn en in verband met vak en om standigheden worden vastgesteld. De niet-werkende Jongens dienen dan naar gewone scholen voor herhalingsonderwljs te worden gezonder^. Er zijn onderwijzers genoeg; en als men ziet hoe onze Jongens van een jaar of zestien hun werklljst in vullen, dan lijkt het niet overbodig. Het zou overigens ook mogelUk zijn, leerling- contracten af te sluiten volgens Titel II van de Nljverhelds-onderwUswet, een wet die tot heden op meesterlijke wijze is ge saboteerd door dezelfde menschen, die nu een -gmat woord voeren bij het werkloos heidsvraagstuk. Het verschaffen van werk is echter prt( gaat de opleii slotte had bU toch een echten graaf op be zoek. „Nu mag ik zeker de tafel wel laten dekken, mijnheer Hughen? U zult wel uitgehongerd zUn na zoo’n langen tocht, niet? Met mU is dat ten minste altijd zoo.” ,Me*r, Paul!” Mevrouw Richter schaamde zich voor haar man. .Dank u vriéndelijk, mijnheer Richter. MUn vrouw en ik hebben reeds een diner in „Het Witte Hert” besteld. „Maar ik heb nog wel expres een reebok laten schieten, mynheer Hughen!” „Toch kan Ik het diner in „Het Witte Hert” niet afbestellen, mijnheer Richter.” Met deze woorden stond de graaf op. Leeiyk uit zijn humeur ging de landeigenaar achter r aan. „Ik heb er werkelijk veel kosten aan besteed, mijnheer Hughen. Maar enfin.... Wanneer u nog eens hier langs komt.... u weet den weg, nietwaar?” ,MUn dank, mijnheer Rlcjiter," lachte de graaf, en hielp zUn vrouw In den auto. Toen reden zU met een luid signaal het erf af. Dit signaal, drong door tot In de smederij en was het at gesproken teeken. dat de Hughens de familie Richter wser hadden verlaten. Nu kon Sigmar von Wernsteln er op uit, om zUn patroon ook voor den verderen Zondag verlof te vragen. Tegelijk zou bet hem dan duldelük worden, hoe de Inlichtingen van den graaf hadden gewerkt. In de beste stemming kwam Sigmar op het landgoed aan, waar tot op dat oogenblik de heer jongens en volwassenen, in het kleinbedrijf opgeleid, zeer gaarne door het grootbedrijf worden aangenomen. Daarom is er geen bezwaar om een groot aantal jongens in het kleinbedrijf te plaatsen ter opleiding. De tallooze Gemeentebedrijvefi en groote ondernemingen, welke technisch personeel noodig hebben en zelf niets aan de oplei ding kunnen doen, namen vroeger steeds het surplus af en thans, nu er reeds een merkbaar tekort aan bekwame vaklieden bestaat, gebeurt dat zeer zeker. Door het kleinbedrijf in te schakelen, bevordert men de instandhouding van dat bedrijf en daarmede toekomstige gelegenheid, de scholing van een dend aantal thans werklooze jongens en de concurrentie-capaciteiten van de Ne- derlandsche industrie ingiet algemeen. Men doet op deze wijze, naar mijn mee ning, iets tegen de werkloosheid zelf en niet alleen tegen de gevolgen. des huizes woest te keer was gegaan. „Ik jaag hem van het erf af! Ik laat hem op pakken wegens zwendelarU en bedrog! Laat hem nu maar eens hier kotnen, de vlegel!” En toen Sigmar kwam en aanklopte, keken drie paar oogen gespannen naar de deur. Dood stil was het, toen hU binnentrad. „U hebt mU gezegd, dat ik vanmiddag aan tafel moest zUn, mijnheer Richter. Ik wilde u echter vragen, mU voor vanmiddag ook nog vrij te geven, want ik heb mUn vroegeren patroon, uw vriend, ontmoet, en hU heeft mU ultgenoo- dlgd. HU zei, dat hU mU iets moest vertellen. Wat, weet ik werkelUk niet.” ,H’m. H’m". Meer kon de landeige naar niet uitbrengen. Nu Sigmar hem daar zoo vrU en overmoedig aankeek, miste hU den moed om direct handelend op te treden. „Ga dan maar gerust. Morgen vroeg rekenen wU wel af.” „WH dat aeggen, dat Ut elndelUk mUn betrek king kan verlaten, münheer Richter? Waarom zoo opeens? Mag Ik dat weten?” Geen antwoord. Frida kon haar oogen niet van Sigmar afhouden. Och, wat was nU toch een knappe man! Mevrouw Richter dacht hetzelfde en zelfs de landeigenaar voelde zUn haat -eti woede sterk minderen. Maar ook de angst voor Sigmar’s kracht deed hem kalm blUven. Wanneer hU nu voor het oogenblik den kerel maar kwijt was. „Ik kan u dat zoo niet zeggen, mijnheer Warmsteen,” stamefde hü, en ging dan wat vaster voort: „WU praten morgen vroeg wel. wanneer hij werklooze jongens aanneemt? Hierbij moet volgens Burgemeester en Wethouders niet uit het oog worden verlo ren, dat de werkgever het werk zal be schouwen als sfbpwerk en dat hij de jon gens zal aannemen in een periode van haastwerk, zoodat de jongens op een heel anderen tUd in de werkplaatsen werken dan waarop de opdracht door de Genfeente wordt, verstrekt. Het lust mij niet om een deze motieven te verspillen. Als’ dan echter Burgemeester en Wethou ders meenen „eenlg Inzicht” te hebben ge geven in hun bezwaren, dan komt „des poedels kern” door de mededeeling: „Ik (de Wethouder) voeg hieraan nog jxje, dat het Amsterdamsche Centraal Comité voor Jongere Werkloozen, dat, in samenwerking met den Dienst der Publieke Werken, met de uitvoering der objecten voor jongere werkloozen is belast, er bezwaar tegen heeft* werkobjecten of gedeelten daarvan in andere dan de eigen werkplaatsen te doen uitvoeren, daar het Comité voor het vakonderrlcht behoefte heeft aan practi sche werkobjecten." Dat is dus de ware reden, en daarmede is dan ook bewezen, dat het ondeugdelijke middel doel is geworden. Het beschikbare werk en het beschikbare geld moeten aan de Centrale Werkplaatsen worden gegeven om toch vooral deze werkplaatsen in stand te houden. Dé.&r moeten de jeugdige werk loozen tegen zakgeld werken, déér moeten zij leeren twee weken te prutsen aan werk, dat in het particuliere bedrijf in elf uren kan worden klaargemaakt en goed. En dat wordt dan vakonderrlcht genoemd en werk „dat de vakbekwaamheid In hooge mate bevordert”. Wij ouderen en wij vakmenschen heb- duren plicht, te zorgen voor de toe komst Van de jongeren en voor de opleiding van de jongeren in ons vak. Wanneer wij niet alles in het werk stellen om dezen jon geren de gelegenheid te verschaffen in het normale bedrijfsleven te worden opgeno men, dan schieten wij In dezen plicht op schromelijke wijze tekort. Nu wij weten, welke gebreken aan de werklooze-jeugd-verzorging’ aankleven welke krachten daarbij hun Invloed rui fenen, dienen wij alles In het werk* stellen om daarin verandering te brengen. Het gaat om het beste wat wij bezitten, de toekomst van de jeugd. A. J. DINGEMANS schuldig blijven, daarop kan de Regeering antwoorden. Ik kan echter niet verhelen, dat het gemeentebestuur van Amsterdam er afwijzend tegenover staat. Men wil er zelfs geen proef mee nemen. Er was n.l. door Burgemeester en Wet houders voorgesteld en door den Raad aangenomen, door jeugdige werkloozen een aantal plantsoenbar.ken te laten ma ken. De jongens kregen hiervoor een ver goeding van gemiddeld 3 gulden per week en de geschatte werktijd was on geveer 4% week per bank. Daarbij jkomen dan nog de kosten voor leiding, toezicht en de kosten voor de werkplaats stroomverbruik, gereedschap, kolen verzekering tegen ongevallen enz. De uitvoering van de gereedgekomen banken was van dien aard, dat duidelijk de gebreken van deze soort van werkuit- voeren en de geringe waarde als middel tot vakopleiding aan den dag traden. Er is toen aan Burgemeester en Wet houders voorgesteld om bij wUze van proef één vierde deel van het ijzerwerk te laten maken in een particuliere werk plaats op de volgende voorwaarden; Gemeente betaalt voor het werk méér dan de Behalve de jeugdigen nu, die op deze wUze In het normale bedrUfsleven wor den opgenomen, zullen er nog een groot aantal zijn die daarin geen plaats vinden, omdat zij thans reeds te oud zUn of in normale omstandigheden evenzeer bui ten het ambachtsbedrijf bleven. Voor deze groep lUken mU werkkampen, vrijwillige en andere met werkplicht, noodzakelijk, teneinde nog te fedden wat er van de Nederlandsche jeugd te redden valt. Voor deze groepen lijkt het mij van meer belang, dat ^5 aan regel en tucht gewend worden, dan dat zij tegen hun wil een vak zouden leeren. Wellicht dat er door doelmatige leiding nog iets van te recht komt en dat zoo bij een aantal de wensch ontstaat, om Iets meer te worden dan los werkman; des te beter. Daarvoor dient men hun dan, desnoods in een kamp, de gelegenheid te geven. Dit, ongetwijfeld even belangrijke deel van het werkloosheidsprobleem, kan ik echter niet overzien en ik acht mij niet In staat daar een oordeel over te geven, dat eenlge waarde zou hebben. T adat ik een blik geworpen had op den jongen man, die op de operatie-tafel lag, vertelde de dokter, „verzocht Ik de- ver pleegster zl» familie te roepen.” De patiënt kreunde: „Laura! Laura!” Toen liet ik hem onder narcose brengen en t was nog geen half thw-later, dat we hem naar bed reden, ofschoon ik bad verwacht, dat hU ’t niet meer zou hebben gehaald. In de hall stond een knap, rijzig meisje met kastanje bruin haar. Met pijnlijk vertrokken trekken vroeg ze met ingehouden angst: „Dood?" x Ik schudde m’n hoofd en ging haar voor naai* een spreekkamer. Ze droeg geen ring en Ik was wel een beetje verwonderd, dat zU *t „adres” was geweest, dat we in den zak van den jongen man hadden gevonden. Ik vroeg: „Bent u zn zuster?” „Neen. We zouden de volgende week gaan trouwen.” „Waar woont z’n familie?” „Die heeft hU niet.” „Heeft men u gezegd, dat hU door een auto is overreden? En ook, dat hU gedronken heeft?” „Neen.... maar.... ik weet het. HU dronk vroeger nooit, alleen In den laatsten tUd. Waar om weet ik niet.” „Ik heb hem zooveel mogelUk weer opgeknapt, jonge dame," hernam ik, „maar Iets garan- deeren kan ik niet. HU riep om u vóór hU on der narcose werd gebracht. Ik zou graag wil len, dat u in z’n nabüheid vertoeft, als hU over enkele uren bU komt. Zou dat kunnen?" „Ik zal hier blUven,” klonk het zacht. „Mooi zoo.” Ik stond op en nam haar kleine, koude hajjd. in de mUne. „L^at ik u zeggen, dat bUna auës nu van U afhangt, ’t Is een zwaar geval. Wind

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1938 | | pagina 24