1813 Lierzangers op de Verlossing van DE SCHOOL VAN UYLENBROEK E2- -■—■dan staatkundlg-vaderlandsche litte ratuur gevaar liep, geen belangstelling meer wakken” zoo noemt de periode, die het de vorst. W haar over Vreugde bevrijding Hoe de kunst geknecht werd door de Fransche censuur BLADZIJDE 7 DONDERDAG 17 NOVEMBER 1938 - Willem Bilderdijk Mr. Rhijnüis Feith, omstreeks 1813, op 80-jarigen leeftijd Jan Frederik Helmers Door Dr. ANTON VAN DUINKERKEN De moord op den Zwijger Titelvignet voor de Oden en Gedichten van Rhijnüis Feith Vlecht Oranje om den hoed! een en beneden MUn latnm'ren hun in tot Denk dan W Noch Die *t zalig Het Hol- voor- elkanders maar voelden cantate vervaardigde, die denzelfden avond werd uitgevoerd, en waarin het koor ojn. de lakonieke woorden zong: Op, Neérlands dicht'ren, toeft niet langer! Het vrije speeltuig thana gesnaardl Wie op der vaadren voorspoed staart. Keer* tot de deugd der vaad'ren weder! Grootmoedig Vorst, doorluchte Grooten! Hell u, 1 verband, door u gesloten Vereent Euroop’ door hechten band; Gij stort de dwingland!) ter neder Herstelt der volken rechten weder En schenkt Oranje aan Nederland. Schept adem! 't monster ligt te flaauwen Te hijgen naar den ademtocht! O! had uw dichter, Batavieren. Uw wordend heil op aarde aanschouwd, Hoe zou hjj dan uw hoogtijd vieren In zangen, beeldenvol en stout! de vrien- voort- meer prof, verstreek den van niet Maar dankt hem, dat zijn vlüt den oudep roem bewaarde, schuimende moeras, waar hjj t vermogt, bestreed. Voor d'onervaren hand 1 Bataafsche speeltuig Welk een stof Tot Helmers' tof! UHUiiiiiiiiiiiiium Alexander („de ander treft”. Had drie Te tus- stadhou- den sou- mogeUjk, (Gravure van P. Velijn, naar I den en bezongen, zijn Feith en Bilderdijk weg wier verdienen, Uw koude ziel kent geen erbarmen. Natuur.... gjj spot met haar geween; GU sleept den zoon uit moederarmen Gelijk een lam ter slachtbank heen; Gjj doemt, wie vrij wil zijn, tot slaven, Niet slechts om in 't gareel te draven. Nog verder holt uw overmoed: Uw slaven doen weer volken bukken, De volken, op hun beurt verdrukken.... Zoo ligt de wereld aan uW voet. Schouwt rond! In 't heuglijk ochtenddagen Beurt Hollands tuinleeuw weer den kop. Van *t geeslend onweer mat geslagen, Verschrikljjk uit den doodsslaap op: HIJ voelt zijn kracht, te lang vergeten, Hjj voelt, o smaad!, en ziet zijn keten En heft de koninklijke borst. En spat het gehand juk, dat hU tilde, EU *t azend gierenbroed in t wilde, Dat hem in 't net bestoken dorst. De lof stljge als een vlam naar boven! Hoe! zou de wolventeelt van uit het Roomache nest ’t Bataafsche volk en roem en adel rooven? Een mistwalm zou de zon verdooven, Waarop Germanje de oogen vest? ter ge- enormen Invloed uitge oefend, want aan de vaderlandsche histo rische romantiek heeft het.de voornaamste motieven geleverd. De heele dichterschool ^onderwerpen, :i 1814, het eerste jaarge- )/*s dichters dood, is Jan Frederik door de Amsterdamsche afdeeling Hollandsche Maatschappij van :unsten en wetenschappen lulster- ult Uylenbroek- wien het vertrek van wederkomst Het Is een man van smaak en worden, heeft hij in zijn een zelfstandig geestelijk tijd, waarin de politiek zoozeer overheerschte, dat eene andere De vaderlandsche dichters moesten „brein en boezem laten zwellen”, ze moesten „los barsten" en de „snaren bezielen”, ze moes ten „hart en boezem sneller laten slaan”, ze moesten vervolgens „rondschouwen* naar* de ravage, door Napoleon in heel Europa aangericht, ze moesten eindelijk naar het eigen land kijken om den Neder- landschen leeuw te zien ontwaken: vermaant de grijze dichter, die alleen ouder deze voorwaarde in de herrljzing van een Gouden Eeuw gelooven kan. Veel langei dan hjj kon verwachten, mocht hij getuige blijven van het Herstel. Hij stierf eerst 8 Februari 1824, daags na zijn 71en verjaar dag. Bilderdijk overleefde hem tot 18 De cember 1831. Hij stierf op 75-jarigen leef tijd. Van de dichters, die het herstel der Nederlandsche onafhankelijkheid beleef- van Rein. Vinkele» naar een teekening M. J. van Brie. Illustratie b(j den Tweeden Zang van „De Hollandsche Natie" door J. F. Helmers In de Maatschappij Felix Meritls werd de nagedachtenis van Helmers gehuldigd op 25 November 1814 door een rede van Hen- nog even langs den boekhandel, waar hij, zonder bezit, den rijkdom van den geest verzameld zag, zoo zien wij den jeugdigen uyTEfïbroek zich tot een man van smaak ontwikkelen. De boekhandel was in die dagen te Amsterdam nog de plaats, waar de dienaren van het schoonê elkander ont moetten. Men had er nog tijd voor lange conversatie over de vragen van den dag. Ten huize van Klippingk zag Uylenbroek vdbr het eerst de dichters, die hjj bewon derde, Lucas Pater, Bernardus de Boech, Jan Nimsz, Nlcolaas Simon van Winter en diens beroemde echtgenoote Lucretia Wil helmina van Merken. De bescheiden vers jes, die hij zelf schreef, werden door zijn vriend Meyer afgedrukt in de „Algemeene Oefenschool’’ en zoo kon de schamele kan toor geplaatst, waar hij tegen een uitersi toorklerk door df dichterlijke vrienden als een jeugdigen gelijke worden begroet en aangemoedigd. Aan Ijver schortte het hem niet, maar zijn talent had minder omvang dan zijn smaak, zoodat hij eerder geroepen bleek, de schoonheid te bevorderen door haar te dienen dan door haar te vermeer deren. Een groot dichter is Pieter Johannes Uylenbroek niet geworden, de Nederland sche dichtkunst is hem echter veel ver schuldigd. In 1788, zelf boekhandelaar ge worden, begon hij de uitgave der Kleine Dichterlijke Handschriften. Hij hield die twintig jaar vol, tot hij op 21 December 1808 in de Luthersche Nieuwe Kerk werd ten grave gedragen door Bilderdijk, Hel mets, Klnker, Loots. Zijn zoon werd later hoogleeraar in de wiskunde te Leiden. De boekhandel van Uylenbroek is in de jaren van nationale vernedering, waarin de politiek de kunst overheerschte, de ver zamelplaats geweest van vele jongeren „die hij altijd met de groptste minzaamheid te regt wees en. aanipoedigde. De voormiddag- bljeenkomsten in zijnen boekwinkel waren eene wezenlijke leerschool van goeden smaak in ieder vak der fraalje letteren en het werktuigelijke der dichtkunst; In deze school ontwikkelden Bilderdijk, Kinker, Helmers, Loots, Tollens, Klijn en zoo vele andere naderhand beroemd geworden dichters hpn eerste bekwaamheden.” Uylenbroek bracht menschen bij elkan der, wier godsdienst niet dezelfde was en die elkanders politieke opvattingen niet deelden, maar die bij hem aan huis zich vereenlgd voelden door eenzelfde liefde voor de kunst. (Gravure van P. Velijn naar een teekening van J. 8. DoUer) v aan ’t hollend misdrijf stelt" is er Czaar Alexander; Zijn vrienden, zich wel bewust, dat zij in een vervaltijd leefden, hebbetp. hem de verdienste toegekend, dat hij voor de herleving van de vaderlandsche letterkunde had gestreden zonder bij-oogmerk. De wijs- geerige poëet Klnker, vurig hopend op zulk een herleving, sprak bij het graf van Uylen broek den wensch uit, dat men in den overleden vriend den voorlooper zou hul digen: bescheiden salaris arbeid verrichtte, die hem tegenstond. Echter het is, zooals Pot gieter terloops aan het eind zijner zede- schets over het kleijtenleven op onze koop manshantoren (,,’t Is maar een pennellk- kerl”) opgemerkt heeft: „Genie komt aan het licht óf schitterende als de zon óf kwijnende als de .maan óf schemeren de als eene ster óf wanneer lot, levan, omstandigheden, gebeurtenissen, wanneer alles zich vereenigt om het te omhullen, te verbergen, te verstikken, onverwacht en bij vlagen als de bliksem uit de zwangere wolk”. „Genie”. Dit woord klinkt zwaar bij Uylenbroek’s naam. En toch, de jeugdige kantoorbediende, die zich den droom niet liet ontstelen, wetenschap te worsteling om bestaan, waar alles hem zoo ongunstig was, minder kracht van ziel en gloed tan hart aan den dag gelegd dan velen, bij wie de ontplooiing van het dichterschap slechts den maatschappelijken groei tot welstand en geluk begeleidde? In de weinige uren, die den kantoorklerk van die jaren ter be schikking bleven, bekwaamde de jongen zich door „het lezen van de beste dichters, het vervaardigen van kleine dichtstukjes en het aanleeren der Hoogdultsche en Fran sche talen, geliA later ook het Engelsch.” Het is zijn jongere vriend en latere collega ons te Winkel schen der en vereinen over de dichters en de schrijvers van dit tijdperk te spreken, zonder meteen hun staatsopvattingen In het geding te brengen, want aan deze dankten zij gewoonlijk hun tljdelljken roem, die gold, zoolang hun op vatting de geldende was, en taande, wan neer hun partU naar den achtergrond .ver dween. Roerige pamfletschrijvers, felle pa triotten, vurige prinsgezinden, lofzangers van de vrijheid en verdedigers van de rech ten der Nassau’s, ze hebben het geestelijke leven van ons vaderland met allen harts tocht bewogen, dien wij vandaag bij de ver tegenwoordigers van de onderling vijandige groepeeringen in het staatkundige terug vinden, maar hun blijvende invloed is uiterst gering geweest en is meestal niet uitgeoefend door hun politieke overtuiging. De loffelljkste arbeid, tijdens de Bataafsche Republiek voor de vaderlandsche letter kunde verricht, was wel de verzameling van „Kleine Dichterlijke Hand schriften” door den Amsterdamschen boekverkooper Pieter Johannes Uylenbroek, die zich ernst maakte met de kunstliefde zonder zich aan de ix>litiek veel te laten gelegen liggen. Hij was den 7en December 1748 te Am sterdam in het achterhuis van een kleinen hoedenwinkel geboren, had weinig weelde gekend in zijn jeugd, maar werd, omdat hij te vroeg zijn vader verloor, van de stads school genomen en op een koopmanskap- Maar als ge, o dichtrenU!, dien zangtoon eens a doet hooren. Die, slulm’rend In uw lier, een blijden mossen Is een ultnoodiglng, die in dezen bundel, tot tweemaal herhaald wordt, en de „V a- derlandsche Uitboezemingen* van 1815 gaan voort In denzelfden vreugde- vollen toon. Geen dichter voelde zich van den zwaren druk der voorgaande jaren zoo vreugdevol ontlast als Willem Bilderdijk. Het dichtstuk prijst vervolgeps de Hol landsche helden als de dapperste de Hollandsche vorsten als de roemrijkste de Hollandsche ontdekkingsreizigers als de stoutmoedigste en de Hollandsche we- tenschapslieden als de vruchtbaarste wereld. Het heeft, spijts zijn geringe loofwaardigheid. wacht. Als eens die gouden eeuw aan d'Amstel wordt geboren, Als Vonders geest herrijst, maar schooner dan te voren. En trotscher met zijn voet drukt op den ouden nacht van 1813 heeft geput uit de (onderwerpen, waarnaar Helmers verwees, l Op 26 Fel tijde va: Helmerd van dl fraaije I rijk herdacht als profeet en pleitbezorger der •natronah Joan Me^cr gevolgd dooN nelis van H( mocht: hechtenis te nemen en onverwUld naar Parijs te doen opzenden. Het kwam te laat. De dichter Loots wees de handlangers van den Amsterdamschen politie-prefect De Celles op het lijk van zijn joo juist over leden zwager. Enkele jaren geleden schreef dr. G. Kalff Jr., dat geen Nederlandsch dichtstuk uit het verleden zooveel kans heeft, eerlang weer te worden bewonderd als De Ho 1- ndsche Natie, want dit chauvinls- cMe werk komt dengenen in het gevlij, die Germaansohe afstamming van het Ne- rmndsche volk op zichzelf als een ver tapte waardeeren^Het vangt aan met èen de Fransche censuur, in de eerste zangen vooral, heel wat geschrapt, men achtte te Parijs, dat zij toch nog te toegébflljk geweest was, en In Februari 1813 kwam een keizerlijk bevel om Helmers In 'k ZagMaar Doorluchte Prins, wat zoude ik breeder weien? (Verdenk geen Neérlandsch hart van ongroot- moedig vleien Een trek voltooie alleen mijn schaduwschllderij 'k Zag de aard gelukkig zijn, u machtig, Neer land vrij! Is het wonder, dat deze dichter, voor zijn Prinsgezinde overtuigingin ballingschap gegaan,- het herstel van de Nederlandsche onafhankelijkheid toejuichte «als de „V e r- vulling”, niet slechts vffl^ien droom dien hij bij de geboorte van den Erfprins had gedroomd, maar van^gi zijn staatkun dige ja, van' al Zijn ^usdienstlge Idea len, want voor hem was Oranje bij uitstek het werktuig in de hand des AUerhoogston tot heil van Nederland. In de diepste ellen de, tijdens de Napoleontische overheer sching, was Bilderdijk aan deze verwachting trouw gebleven. Zijn beroemde verzen uit het gedicht .Afscheld”, die Hollands ondergang schilderen en het herstel voor zeggen („Holland groeit weer Holland bloeit weer”) warden door de Fransche censuur verboden, maar verschenen voor het eerst in den bundel „Hollands Verlossing”, die zijn titel aan de heug lijke feiten van 1813 ontleende. Nu is het gejuich niet van de lucht: De profecU des dichters; Neen 't w(as geen droombedrog, geen hersen- schllderlj „Gelukkig zag hij de aard', u machtig, Neériand vrij!" Alleen over Bilderdjjk’s vaderlandsche en politieke poëzie van de jaren 1813, 1814, 1815 zou een heel boekdeel te schrijven zjjn. Met de herleving der vrijheid zag hij de kunst herleven, en het was voor hem een prach tige triomfdag, toen hij op 25 November 1813 in de Amsterdamsche afdeeling van de Hollandsche Maatschappij van Weten schappen en Kunsten zijn groot gedicht „Vervulling” voorlas onder stormachtige toejuiching. Hij opende er den bundel „Hol lands Verlossing” mede, die nog hetzelfde jaar verscheen, in '1814 door een tweede deel gevolgd. „Het Gnossisch monster is gevallen, ’t Gehorend hoofd heeft uit- la n tiscl de der] dlei zangstuk van „barden", die „Wodan’s har- ’pe naren" worc^n-^ genoemd, en tlkander opwekken tot geestdrift over den eigen volksaard Maar dat is nu afgeloopen, immers: „boven, boven troont een-Wezen, dat perk Pie ter W11 se n Geysbeek, die deze levensbijzonderheden mededeelt. Van het koopmanskantoor, op naar het winkeltje der weduwe, levensonderhoud hij moest Beide avonden waren zeer druk bezocht, want de pasgestorven Helmers was in het eerste jaar van de herstelde onafhankelijk heid de gevierde dichter bij uitstek. Voor zijn roem deed zelfs die van Bilderdijk onder. Een rijken voorraad, voor een beter toekomst, gaarde En d'eersten schemerglans dier eeuw verrijzer. deed! -|--j 11 d e r d ij k was van 1795 tot 1806 in l-£ ballingschap geweest. HU had den patriottisch gezinden Uylenbroek ont raden, zUne uitgave van' O. Z. van Haren’s „De Geuzen” te verzorgen, om dat het uitgeven van zulk een prins gezind werk hem, die weliswaar zich boven de politieke leuzen verhief, maar die toch zijn eigen overtuiging had. zou worden aangerekend als een „hoog- schreeuwende misdaad”. Uylenbroek had hierin bewilligd. Bilderdijk bezorgde giet werk bij een ander. Aan hunne vriend schap schaadde dit niet. Ook BilderdUk, hoewel een staatkundig agitator ten gun ste van het herstel der Oranjes, wist op zUn rijd de politiek bU*de kunst achter te stel len. - HU was, zegt prof. dr. A. Kluyver (Ver spreide Opstellen, blz. 218) „een onpractisch man, wat niet juist een blaam behoeft te zUn. Met al zUn liefde en zUn talent voor de rechtswetenschap, wist hU toch als advocaat niet tot welstand te komen. HU redeneerde wel evel over den tUd, waarin hU leefde, maar dit beteekent nog niet, dat hU voor zichzelf de omstan digheden kon te baat nemCTT'Voomëhzelf leefde hU gaarne in zUn phantasie. Wan neer in het najaar van 1794 de Franschen het vaderland met verovering bedreigen, en alle politieke personen ten hoogste veront rust worden, dan ziet men BilderdUk in briefwisseling over een gedicht, waarin hU de namen der vaste sterren wil te pas brengen en over de metrische moellUkhe- den, die hij daarbU ondervindt. En wan neer de Franschen het land zijn binnenge trokken, de Republiek is omvergeworpen, de geliefde Prins gevlucht, dan Is BilderdUk bezig met een Arabisch gedicht in het Nederlandsch te bewerken (niet zonder hulp van een Latljnsche vertaling), en op zUne manier schrijft hU geleerde aanteeke- ningen over de juiste beteekenis van woor den in den Arablschen tekst.” Deze „onpractische man" was de grootste dichter uit de school van Uylenbroek, en werd de zanger bU uitstek van de natio nale onafhankeUjkheid. In 1787 had hU de geboorte van den Erfprins (later Koning Willem I) begroet in een lierdicht, dat hU In 1813 zou aanhalen als een „profetie” Na van leer te zUn getrokken, en niet zoet jes, tegen: >,het vuur der muitzucht, dat van helschen zwavel rookt, ten vloekb’ren Satansdlenst door Neêrland aangestookt" vertelt hU daarin, hoe hU, rustend op zUn legerstede, de meest afwisselende, deels bU- zonder schrikwekkende visioenen beleefde, die met de verschijning van «enen Seraf eindigden. Daima rolt langs den onbe- grensden hemel de stem van God Zelf en spreekt vertroostende woorden. God spreekt; Ik zelf, ik aal, van deernis aange daan, vlucht, als Herder gadeslaan. Ik zal ben zoeken, hen verzaamlen uit de belden, En drUven ze aan den stroom in zulvelrtjke weiden. Ik zal hen leeg'ren, hen verzorgen, en hun kooi En stalling zuiveren van elk besmetlijk ooi. Want, o mijn kudde! ik ben de Hoeder van u-allen, GU zUt mijn liefde en lust en heel mijn wel gevallen. Deze herinnering aan Psalm XXIII, waar in God wordt afgeschilderd als de Herder en de Gastheer van ZUn volk, hield voor Bilderdijk de verzekering in van de Hol landsche Restauratie, en als bet visioen van verschrikking geweken, de stem van vertroosting verklonken is, richt hU zich rechtstreeks tot den Erfprins met de be lofte van herstel: dichter den van Uylenbroek was maar wien het niet was gegeven, de verlossing des vaderlands te beleven,- Jan Frederik Helmers, die op 26 Februari 1813 overleden was. HU had De Hollandsche Natie gedicht, naar den smaak dier dagen „een voortreffelUk meesterwerk”, doch de Fransche boeken censuur had er „verscheidene schoone en krachtige regels uitgeworpen, die bU de volgende drukken er weder ingevoegd zUn” Geen vaderlandsch dichtwerk, tenzU dé be faamde overwintering van Tollens, heeft zulk een populariteit gekend. De Holland- sche Natie beleefde herdruk op herdruk. .Aleer dan tien jaar" zegt Kalff „had hU dit werk met zich omgedragen en eraan gearbeid, voordat bet aan het licht kwam; niet vreemd, dat bet eene kristalli satie zUner dichterlijke werkzaamheid be vat. Den belUder aan het geloof van de Verlichting zien wU in den lof der verdraag zaamheid, den uitval tegen „duivlen in het kleed van priesteren verborgen”; maar voor de kosmopolitische neigingen der verlich ting, vinden wij bier chauvinisme: geen volk, dat het Nederlandsche over- le onafhankelijkheid. Gerrit «prak een lange lofrede uit, een lofzang van Maurits Cor- aU, die met rSfcht verzekeren De eerste hulde van den dichter wordt „eerbiedig toegebracht" aan den „God der vrUheid”, Immers: „God leeft.de dwingt landU verdween” en het herstel van de on- afhankelUkheld wordt in den letterhjken zin bezongen als een wonder van den Aller hoogste, maar daarnaast klinkt het loflied voor Alexander van Rusland en voor de kozakken („de helden van des Wolga’s boorden”), zoomede voor den edelen koning van Pruisen, voor de „bloem en pronk der brave Zweden, als Gustaaf-Adolf aange beden”, voor den „verheven Wellington”, voor „Kastieljes volken’* (dat zyn de Span- laarden) en voor „Brittanla" (dat is Enge land), kortom voor alle vUanden.van Napo leon, die slechts door „laffe vloekgenooten” gevleid wordt met den eernaam van den Grooten, en wiens portret in deze regels J geschetst staat: en „opwekking aan de Ne derlandsche Dichters”, was ze bU deze gelegenheid nog noo- dlg? Toch werd ze ten gehoore ge geven door den Gronlng&hen hoeg- leeraar Jan ten Brink (1771—1839). niet met den lateren, Amsterdamschen te verwarren. Deze Gronlngsche Jan ten Brink was professor in het Grieksch en vertaalde behalve verscheidene geschriften van Plato, o.m. de Anabasis van Xenophon. HU vuurde de Nederlandsche dichters aan, dat ze maar goed zouden proflteeren van de herstelde vrijheid, en gaf zelf het voorbeeld door Napoleon, na den slag van Waterloo te be spotten als „Napje” in een luimig vers, dat weinig vefheffends heeft, maar dat, gezien de tijdsomstandigheden, nogal opgang maakte- Een „woellgen geleerde" noemt Kalff dezen Groningschen Graecus, wiens „Opwekking" echter lang niet zoo verspreid werd als die van Tollens, op dat oogen- blik de „coming man" der Nederlandsche poëzie. ZUn ode ,A*n de Nederlandsche Dichters In 1813” was een ware kreet van verluchting: nog dan hU trok echter bU herstel der het herstel der Nederlandsche ■^■onafhankelUkheld een dichter dc aandacht, die eveneens denkring gekomen, omdat de dwingeland geveld is, is de kunst weer vrij: .Juicht vroolUk, juicht, Minerva’s wallen, De maat uws Ujdens is vervuld!” aan Uylenbroek! HU kon den stroom niet keeren Der laffe rUmTarU, die opborlde uit uW grond Het boigezwollen vocht niet uit uw beemden weren, in >Un tragen, doch ontembren vloed besweren, oord der kunst ontluisterde en verslond! Zoo zong de „coming man”, niet bijster muzikaal. En de verdwijnende man? Ver eenzaamd in de bifurt van Zwolle leefde de grijze Mr. R b Ij n via Feith, die op 7 Februari 1813 zUn zestigsten verjaardag had gevierd en zich met Herfstbespiegelln- gen bezig hield. HU had, in de vorige eeuw nog, alle groote nationale gebeurtenissen en gedenkdagen bezongen, al was hij pa triot, hU had de nationale schande met bitterheid beleefd, de Fransche overheer- sching nauwelUks verdragen. Bilderdijk, zUn drie jaar jongere tUdgenoot, aanvan- kehjk zUn vriend, later om politieke rede nen zUn tegenstander en vUand geworden, vertegenwoordigde in de nieuwe letteren de bovenliggende staatkundige opvatting, Hel mers, die korter geleefd had, was de held van den nieuwen tUd, Tollens en Spandaw de populaire zangers. Maar Feith, al leefde hU in droevige afzondering, had nog zUn publiek. Zwak en kwUnend, zag hU reeds sedert jaren den tragen dood tegemoet, toen het bericht van Napoleon’s val hem ver raste. Ook hij leefde op, nu zUn land zich herstelde. Ook hij hoewel hU patriot was geweest juichte van harte, toen hij den Souvereinen Vorst den troon beklimmen zag. Had hij ,De val van Napoleon” bezongen in een ode, opgedragen aan den Prins, op ,JJe Ver lossing van Nederland** vervaardigde hij eene cantate, die hU in zUn bundel „Ver- lus'tlging van mijnen ouderdom** opnam. Het is de waardigste,, want de oot moedigste poëzie, bU deze feesteUjke ge legenheid geschreven. De grootspraak bluft hier achterwege, alleen de dankbaarheid voert het woord: ot de moedigen, die reeds tUdens de Fransche overheersching de landsche Restauratie hadden speld of bezongen, behoorde ook muel Iperusz Wlselius, een bui tengewoon vruchtbaar dichter, vooral van politieke poëzie. HU had in 1813 een berijmde vertaling uitgegeven van het veertiende hoofdstuk van Isalas, waar in de ondergang van Babels Koning wordt voorspeld. De toespeling op Napoleon was duidelijk genoeg. Het verscheen juist tUdlg om aan de Fransche censuur te ontsnap pen. De dichter, een knap jurist, die sedert 1804 ambteloos geleefd had, omdat hU zich met het heerschende regiem niet vereenl- gen kon, werd nu benoemd tot directeur van politie te Amsterdam als opvolger van De Celles- Merkwaardiger was de verschijning van een ander dichter, evenals Wlselius, die later zUn vUand worden zou, van Joodschen bloede, te weten de jeugdige Isa kc da Costa, die met zUn dichtstuk ,De Ver lossing van Nederland” in 1813 zich voor het eelst als dichter leerde kennen. Het is nog een jeugdwerk van den dichter, die in 1798 geboren in 1813 slechts rijf tien jaren telde. Maar het trok de aan dacht en werd het begin van een roemvolle loopbaan. BU de officleele viering van onze onaf- jiankelUkheid door de Amsterdamsche af- 'deellng van de Hollandsche Maatschappij ‘-Op- -29 Maart 1814 was de Souvereine Vorst persoonlUk met zUn beide zoons aanwezig Hier droeg Cornells Loots zUn gedicht Nederlands Verlossing voor, dat meteen in druk verscheen, en in November nog gevolgd werd door ,De Verjaring van Nederlands Verlossing Beide dichtstukken beteekenen weinig, maar bun officieel karakter het eerstgenoemde is aan den Soevereinen Vorst opgedragen verbieden, dat men ze in een overzicht voorbUgaat. Een der populairste dichters van die dagen was de thans vrijwel vergetéh Gro ninger Mr. Hajo Albert-Spandaw, geboren in 177i, die bU de invoering der Fransche rechtspleging in ons land uit zUn betrekking als secretaris der jurisdictie van de belde Oldambten was ontzet en tot rech ter van Instructie te Groningen benoemd tegen een zóó lage bezoldiging, dat hU be danken moest. Na het Herstel werd hU tot lid van de Staten, vervolgens tot lid van Gedeputeerde Staten gekozen. Niet alleen de vaderlandsche gevoelens, maar ook de particuliere levensomstandigheden van vele prinsgezinden waren tUdens de Fnmsche overheersching In het gedrang gekomen, en vonden in 1813 weer ruimte. Spandaw’s Lierzang op Neder lands Verlossing in 1813 werd in geleid met een motto, aan Helmers ont leend, en ving aan met een juichkreet over de bevrijding van de kunst uit den druk van de Fransche censuur

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1938 | | pagina 19