1813
Lierzangers op de Verlossing
van
DE SCHOOL VAN UYLENBROEK
E2-
-■—■dan staatkundlg-vaderlandsche litte
ratuur gevaar liep, geen belangstelling meer
wakken” zoo noemt
de periode, die
het
de
vorst.
W
haar
over
Vreugde
bevrijding
Hoe de kunst geknecht werd door de
Fransche censuur
BLADZIJDE 7
DONDERDAG 17 NOVEMBER 1938
-
Willem Bilderdijk
Mr. Rhijnüis Feith,
omstreeks 1813, op 80-jarigen leeftijd
Jan Frederik Helmers
Door Dr. ANTON VAN
DUINKERKEN
De moord op den Zwijger
Titelvignet voor de Oden en
Gedichten van Rhijnüis Feith
Vlecht Oranje om den hoed!
een
en beneden
MUn
latnm'ren
hun
in
tot
Denk
dan
W
Noch
Die
*t zalig
Het
Hol-
voor-
elkanders
maar
voelden
cantate vervaardigde, die denzelfden avond
werd uitgevoerd, en waarin het koor ojn. de
lakonieke woorden zong:
Op, Neérlands dicht'ren, toeft niet langer!
Het vrije speeltuig thana gesnaardl
Wie op der vaadren voorspoed staart.
Keer* tot de deugd der vaad'ren weder!
Grootmoedig Vorst, doorluchte Grooten!
Hell u, 1 verband, door u gesloten
Vereent Euroop’ door hechten band;
Gij stort de dwingland!) ter neder
Herstelt der volken rechten weder
En schenkt Oranje aan Nederland.
Schept adem! 't monster ligt te flaauwen
Te hijgen naar den ademtocht!
O! had uw dichter, Batavieren.
Uw wordend heil op aarde aanschouwd,
Hoe zou hjj dan uw hoogtijd vieren
In zangen, beeldenvol en stout!
de
vrien-
voort-
meer
prof,
verstreek
den
van
niet
Maar dankt hem, dat zijn vlüt den oudep roem
bewaarde,
schuimende moeras, waar hjj t vermogt,
bestreed.
Voor d'onervaren hand 1 Bataafsche speeltuig
Welk een stof
Tot Helmers' tof!
UHUiiiiiiiiiiiiium
Alexander
(„de
ander
treft”.
Had
drie
Te
tus-
stadhou-
den sou-
mogeUjk,
(Gravure van P. Velijn, naar I den en bezongen, zijn Feith en Bilderdijk
weg
wier
verdienen,
Uw koude ziel kent geen erbarmen.
Natuur.... gjj spot met haar geween;
GU sleept den zoon uit moederarmen
Gelijk een lam ter slachtbank heen;
Gjj doemt, wie vrij wil zijn, tot slaven,
Niet slechts om in 't gareel te draven.
Nog verder holt uw overmoed:
Uw slaven doen weer volken bukken,
De volken, op hun beurt verdrukken....
Zoo ligt de wereld aan uW voet.
Schouwt rond! In 't heuglijk ochtenddagen
Beurt Hollands tuinleeuw weer den kop.
Van *t geeslend onweer mat geslagen,
Verschrikljjk uit den doodsslaap op:
HIJ voelt zijn kracht, te lang vergeten,
Hjj voelt, o smaad!, en ziet zijn keten
En heft de koninklijke borst.
En spat het gehand juk, dat hU tilde,
EU *t azend gierenbroed in t wilde,
Dat hem in 't net bestoken dorst.
De lof stljge als een vlam naar boven!
Hoe! zou de wolventeelt van uit het Roomache
nest
’t Bataafsche volk en roem en adel rooven?
Een mistwalm zou de zon verdooven,
Waarop Germanje de oogen vest?
ter
ge-
enormen Invloed uitge
oefend, want aan de vaderlandsche histo
rische romantiek heeft het.de voornaamste
motieven geleverd. De heele dichterschool
^onderwerpen,
:i 1814, het eerste jaarge-
)/*s dichters dood, is Jan Frederik
door de Amsterdamsche afdeeling
Hollandsche Maatschappij van
:unsten en wetenschappen lulster-
ult
Uylenbroek-
wien het
vertrek van
wederkomst
Het Is
een man van smaak en
worden, heeft hij in zijn
een zelfstandig geestelijk
tijd, waarin de politiek zoozeer
overheerschte, dat eene andere
De vaderlandsche dichters moesten „brein
en boezem laten zwellen”, ze moesten „los
barsten" en de „snaren bezielen”, ze moes
ten „hart en boezem sneller laten slaan”,
ze moesten vervolgens „rondschouwen*
naar* de ravage, door Napoleon in heel
Europa aangericht, ze moesten eindelijk
naar het eigen land kijken om den Neder-
landschen leeuw te zien ontwaken:
vermaant de grijze dichter, die alleen ouder
deze voorwaarde in de herrljzing van een
Gouden Eeuw gelooven kan. Veel langei
dan hjj kon verwachten, mocht hij getuige
blijven van het Herstel. Hij stierf eerst
8 Februari 1824, daags na zijn 71en verjaar
dag. Bilderdijk overleefde hem tot 18 De
cember 1831. Hij stierf op 75-jarigen leef
tijd. Van de dichters, die het herstel der
Nederlandsche onafhankelijkheid beleef-
van Rein. Vinkele» naar een teekening
M. J. van Brie. Illustratie b(j den Tweeden
Zang van „De Hollandsche Natie" door
J. F. Helmers
In de Maatschappij Felix Meritls werd
de nagedachtenis van Helmers gehuldigd op
25 November 1814 door een rede van Hen-
nog even langs den boekhandel, waar hij,
zonder bezit, den rijkdom van den geest
verzameld zag, zoo zien wij den jeugdigen
uyTEfïbroek zich tot een man van smaak
ontwikkelen. De boekhandel was in die
dagen te Amsterdam nog de plaats, waar
de dienaren van het schoonê elkander ont
moetten. Men had er nog tijd voor lange
conversatie over de vragen van den dag.
Ten huize van Klippingk zag Uylenbroek
vdbr het eerst de dichters, die hjj bewon
derde, Lucas Pater, Bernardus de Boech,
Jan Nimsz, Nlcolaas Simon van Winter en
diens beroemde echtgenoote Lucretia Wil
helmina van Merken. De bescheiden vers
jes, die hij zelf schreef, werden door zijn
vriend Meyer afgedrukt in de „Algemeene
Oefenschool’’ en zoo kon de schamele kan
toor geplaatst, waar hij tegen een uitersi toorklerk door df dichterlijke vrienden als
een jeugdigen gelijke worden begroet en
aangemoedigd. Aan Ijver schortte het hem
niet, maar zijn talent had minder omvang
dan zijn smaak, zoodat hij eerder geroepen
bleek, de schoonheid te bevorderen door
haar te dienen dan door haar te vermeer
deren. Een groot dichter is Pieter Johannes
Uylenbroek niet geworden, de Nederland
sche dichtkunst is hem echter veel ver
schuldigd. In 1788, zelf boekhandelaar ge
worden, begon hij de uitgave der Kleine
Dichterlijke Handschriften. Hij hield die
twintig jaar vol, tot hij op 21 December
1808 in de Luthersche Nieuwe Kerk werd
ten grave gedragen door Bilderdijk, Hel
mets, Klnker, Loots. Zijn zoon werd later
hoogleeraar in de wiskunde te Leiden.
De boekhandel van Uylenbroek is in de
jaren van nationale vernedering, waarin
de politiek de kunst overheerschte, de ver
zamelplaats geweest van vele jongeren „die
hij altijd met de groptste minzaamheid te
regt wees en. aanipoedigde. De voormiddag-
bljeenkomsten in zijnen boekwinkel waren
eene wezenlijke leerschool van goeden
smaak in ieder vak der fraalje letteren en
het werktuigelijke der dichtkunst; In deze
school ontwikkelden Bilderdijk, Kinker,
Helmers, Loots, Tollens, Klijn en zoo vele
andere naderhand beroemd geworden
dichters hpn eerste bekwaamheden.”
Uylenbroek bracht menschen bij elkan
der, wier godsdienst niet dezelfde was en
die elkanders politieke opvattingen niet
deelden, maar die bij hem aan huis zich
vereenlgd voelden door eenzelfde liefde
voor de kunst.
(Gravure van P. Velijn naar een
teekening van J. 8. DoUer)
v
aan ’t hollend misdrijf stelt"
is er Czaar Alexander;
Zijn vrienden, zich wel bewust, dat
zij in een vervaltijd leefden, hebbetp. hem
de verdienste toegekend, dat hij voor de
herleving van de vaderlandsche letterkunde
had gestreden zonder bij-oogmerk. De wijs-
geerige poëet Klnker, vurig hopend op zulk
een herleving, sprak bij het graf van Uylen
broek den wensch uit, dat men in den
overleden vriend den voorlooper zou hul
digen:
bescheiden salaris arbeid verrichtte, die
hem tegenstond. Echter het is, zooals Pot
gieter terloops aan het eind zijner zede-
schets over het kleijtenleven op onze koop
manshantoren (,,’t Is maar een pennellk-
kerl”) opgemerkt heeft: „Genie komt aan
het licht óf schitterende als de zon
óf kwijnende als de .maan óf schemeren
de als eene ster óf wanneer lot, levan,
omstandigheden, gebeurtenissen, wanneer
alles zich vereenigt om het te omhullen, te
verbergen, te verstikken, onverwacht en
bij vlagen als de bliksem uit de zwangere
wolk”.
„Genie”. Dit woord klinkt zwaar bij
Uylenbroek’s naam. En toch, de jeugdige
kantoorbediende, die zich den droom niet
liet ontstelen,
wetenschap te
worsteling om
bestaan, waar alles hem zoo ongunstig was,
minder kracht van ziel en gloed tan hart
aan den dag gelegd dan velen, bij wie de
ontplooiing van het dichterschap slechts
den maatschappelijken groei tot welstand
en geluk begeleidde? In de weinige uren,
die den kantoorklerk van die jaren ter be
schikking bleven, bekwaamde de jongen
zich door „het lezen van de beste dichters,
het vervaardigen van kleine dichtstukjes en
het aanleeren der Hoogdultsche en Fran
sche talen, geliA later ook het Engelsch.”
Het is zijn jongere vriend en latere collega
ons
te
Winkel
schen
der en
vereinen
over de dichters en de schrijvers van dit
tijdperk te spreken, zonder meteen hun
staatsopvattingen In het geding te brengen,
want aan deze dankten zij gewoonlijk hun
tljdelljken roem, die gold, zoolang hun op
vatting de geldende was, en taande, wan
neer hun partU naar den achtergrond .ver
dween. Roerige pamfletschrijvers, felle pa
triotten, vurige prinsgezinden, lofzangers
van de vrijheid en verdedigers van de rech
ten der Nassau’s, ze hebben het geestelijke
leven van ons vaderland met allen harts
tocht bewogen, dien wij vandaag bij de ver
tegenwoordigers van de onderling vijandige
groepeeringen in het staatkundige terug
vinden, maar hun blijvende invloed is
uiterst gering geweest en is meestal niet
uitgeoefend door hun politieke overtuiging.
De loffelljkste arbeid, tijdens de Bataafsche
Republiek voor de vaderlandsche letter
kunde verricht, was wel de verzameling
van „Kleine Dichterlijke Hand
schriften” door den Amsterdamschen
boekverkooper Pieter Johannes Uylenbroek,
die zich ernst maakte met de kunstliefde
zonder zich aan de ix>litiek veel te laten
gelegen liggen.
Hij was den 7en December 1748 te Am
sterdam in het achterhuis van een kleinen
hoedenwinkel geboren, had weinig weelde
gekend in zijn jeugd, maar werd, omdat hij
te vroeg zijn vader verloor, van de stads
school genomen en op een koopmanskap-
Maar als ge, o dichtrenU!, dien zangtoon eens
a doet hooren.
Die, slulm’rend In uw lier, een blijden mossen
Is een ultnoodiglng, die in dezen bundel,
tot tweemaal herhaald wordt, en de „V a-
derlandsche Uitboezemingen*
van 1815 gaan voort In denzelfden vreugde-
vollen toon. Geen dichter voelde zich van
den zwaren druk der voorgaande jaren zoo
vreugdevol ontlast als Willem Bilderdijk.
Het dichtstuk prijst vervolgeps de Hol
landsche helden als de dapperste de
Hollandsche vorsten als de roemrijkste
de Hollandsche ontdekkingsreizigers als de
stoutmoedigste en de Hollandsche we-
tenschapslieden als de vruchtbaarste
wereld. Het heeft, spijts zijn geringe
loofwaardigheid.
wacht.
Als eens die gouden eeuw aan d'Amstel wordt
geboren,
Als Vonders geest herrijst, maar schooner dan
te voren.
En trotscher met zijn voet drukt op den ouden
nacht
van 1813 heeft geput uit de (onderwerpen,
waarnaar Helmers verwees, l
Op 26 Fel
tijde va:
Helmerd
van dl
fraaije I
rijk herdacht als profeet en pleitbezorger
der •natronah
Joan Me^cr
gevolgd dooN
nelis van H(
mocht:
hechtenis te nemen en onverwUld naar
Parijs te doen opzenden. Het kwam te laat.
De dichter Loots wees de handlangers van
den Amsterdamschen politie-prefect De
Celles op het lijk van zijn joo juist over
leden zwager.
Enkele jaren geleden schreef dr. G. Kalff
Jr., dat geen Nederlandsch dichtstuk uit
het verleden zooveel kans heeft, eerlang
weer te worden bewonderd als De Ho 1-
ndsche Natie, want dit chauvinls-
cMe werk komt dengenen in het gevlij, die
Germaansohe afstamming van het Ne-
rmndsche volk op zichzelf als een ver
tapte waardeeren^Het vangt aan met èen
de Fransche censuur, in de eerste
zangen vooral, heel wat geschrapt,
men achtte te Parijs, dat zij toch nog te
toegébflljk geweest was, en In Februari 1813
kwam een keizerlijk bevel om Helmers In
'k ZagMaar Doorluchte Prins, wat zoude
ik breeder weien?
(Verdenk geen Neérlandsch hart van ongroot-
moedig vleien
Een trek voltooie alleen mijn schaduwschllderij
'k Zag de aard gelukkig zijn, u machtig, Neer
land vrij!
Is het wonder, dat deze dichter, voor zijn
Prinsgezinde overtuigingin ballingschap
gegaan,- het herstel van de Nederlandsche
onafhankelijkheid toejuichte «als de „V e r-
vulling”, niet slechts vffl^ien droom
dien hij bij de geboorte van den Erfprins
had gedroomd, maar van^gi zijn staatkun
dige ja, van' al Zijn ^usdienstlge Idea
len, want voor hem was Oranje bij uitstek
het werktuig in de hand des AUerhoogston
tot heil van Nederland. In de diepste ellen
de, tijdens de Napoleontische overheer
sching, was Bilderdijk aan deze verwachting
trouw gebleven. Zijn beroemde verzen uit
het gedicht .Afscheld”, die Hollands
ondergang schilderen en het herstel voor
zeggen („Holland groeit weer Holland
bloeit weer”) warden door de Fransche
censuur verboden, maar verschenen voor
het eerst in den bundel „Hollands
Verlossing”, die zijn titel aan de heug
lijke feiten van 1813 ontleende. Nu is het
gejuich niet van de lucht:
De profecU des dichters;
Neen 't w(as geen droombedrog, geen hersen-
schllderlj
„Gelukkig zag hij de aard', u machtig, Neériand
vrij!"
Alleen over Bilderdjjk’s vaderlandsche en
politieke poëzie van de jaren 1813, 1814, 1815
zou een heel boekdeel te schrijven zjjn. Met
de herleving der vrijheid zag hij de kunst
herleven, en het was voor hem een prach
tige triomfdag, toen hij op 25 November
1813 in de Amsterdamsche afdeeling van
de Hollandsche Maatschappij van Weten
schappen en Kunsten zijn groot gedicht
„Vervulling” voorlas onder stormachtige
toejuiching. Hij opende er den bundel „Hol
lands Verlossing” mede, die nog hetzelfde
jaar verscheen, in '1814 door een tweede
deel gevolgd. „Het Gnossisch monster is
gevallen, ’t Gehorend hoofd heeft uit-
la n
tiscl
de
der]
dlei
zangstuk van „barden", die „Wodan’s har-
’pe naren" worc^n-^ genoemd, en tlkander
opwekken tot geestdrift over den eigen
volksaard
Maar dat is nu afgeloopen, immers:
„boven, boven troont een-Wezen, dat perk
Pie ter W11 se n Geysbeek, die
deze levensbijzonderheden mededeelt.
Van het koopmanskantoor, op
naar het winkeltje der weduwe,
levensonderhoud hij moest
Beide avonden waren zeer druk bezocht,
want de pasgestorven Helmers was in het
eerste jaar van de herstelde onafhankelijk
heid de gevierde dichter bij uitstek. Voor
zijn roem deed zelfs die van Bilderdijk
onder.
Een rijken voorraad, voor een beter toekomst,
gaarde
En d'eersten schemerglans dier eeuw verrijzer.
deed!
-|--j 11 d e r d ij k was van 1795 tot 1806 in
l-£ ballingschap geweest. HU had den
patriottisch gezinden Uylenbroek ont
raden, zUne uitgave van' O. Z. van
Haren’s „De Geuzen” te verzorgen, om
dat het uitgeven van zulk een prins
gezind werk hem, die weliswaar zich
boven de politieke leuzen verhief, maar
die toch zijn eigen overtuiging had.
zou worden aangerekend als een „hoog-
schreeuwende misdaad”. Uylenbroek had
hierin bewilligd. Bilderdijk bezorgde giet
werk bij een ander. Aan hunne vriend
schap schaadde dit niet. Ook BilderdUk,
hoewel een staatkundig agitator ten gun
ste van het herstel der Oranjes, wist op zUn
rijd de politiek bU*de kunst achter te stel
len. -
HU was, zegt prof. dr. A. Kluyver (Ver
spreide Opstellen, blz. 218) „een onpractisch
man, wat niet juist een blaam behoeft te
zUn. Met al zUn liefde en zUn talent voor
de rechtswetenschap, wist hU toch als
advocaat niet tot welstand te komen.
HU redeneerde wel evel over den tUd,
waarin hU leefde, maar dit beteekent
nog niet, dat hU voor zichzelf de omstan
digheden kon te baat nemCTT'Voomëhzelf
leefde hU gaarne in zUn phantasie. Wan
neer in het najaar van 1794 de Franschen
het vaderland met verovering bedreigen, en
alle politieke personen ten hoogste veront
rust worden, dan ziet men BilderdUk in
briefwisseling over een gedicht, waarin hU
de namen der vaste sterren wil te pas
brengen en over de metrische moellUkhe-
den, die hij daarbU ondervindt. En wan
neer de Franschen het land zijn binnenge
trokken, de Republiek is omvergeworpen, de
geliefde Prins gevlucht, dan Is BilderdUk
bezig met een Arabisch gedicht in het
Nederlandsch te bewerken (niet zonder
hulp van een Latljnsche vertaling), en op
zUne manier schrijft hU geleerde aanteeke-
ningen over de juiste beteekenis van woor
den in den Arablschen tekst.”
Deze „onpractische man" was de grootste
dichter uit de school van Uylenbroek, en
werd de zanger bU uitstek van de natio
nale onafhankeUjkheid. In 1787 had hU de
geboorte van den Erfprins (later Koning
Willem I) begroet in een lierdicht, dat hU
In 1813 zou aanhalen als een „profetie”
Na van leer te zUn getrokken, en niet zoet
jes, tegen: >,het vuur der muitzucht, dat
van helschen zwavel rookt, ten vloekb’ren
Satansdlenst door Neêrland aangestookt"
vertelt hU daarin, hoe hU, rustend op zUn
legerstede, de meest afwisselende, deels bU-
zonder schrikwekkende visioenen beleefde,
die met de verschijning van «enen Seraf
eindigden. Daima rolt langs den onbe-
grensden hemel de stem van God Zelf en
spreekt vertroostende woorden.
God spreekt; Ik zelf, ik aal, van deernis aange
daan,
vlucht, als Herder
gadeslaan.
Ik zal ben zoeken, hen verzaamlen uit de belden,
En drUven ze aan den stroom in zulvelrtjke
weiden.
Ik zal hen leeg'ren, hen verzorgen, en hun kooi
En stalling zuiveren van elk besmetlijk ooi.
Want, o mijn kudde! ik ben de Hoeder van
u-allen,
GU zUt mijn liefde en lust en heel mijn wel
gevallen.
Deze herinnering aan Psalm XXIII, waar
in God wordt afgeschilderd als de Herder
en de Gastheer van ZUn volk, hield voor
Bilderdijk de verzekering in van de Hol
landsche Restauratie, en als bet visioen
van verschrikking geweken, de stem van
vertroosting verklonken is, richt hU zich
rechtstreeks tot den Erfprins met de be
lofte van herstel:
dichter
den
van Uylenbroek was
maar wien het niet
was gegeven, de verlossing des vaderlands
te beleven,- Jan Frederik Helmers, die op
26 Februari 1813 overleden was. HU had
De Hollandsche Natie gedicht, naar
den smaak dier dagen „een voortreffelUk
meesterwerk”, doch de Fransche boeken
censuur had er „verscheidene schoone en
krachtige regels uitgeworpen, die bU de
volgende drukken er weder ingevoegd zUn”
Geen vaderlandsch dichtwerk, tenzU dé be
faamde overwintering van Tollens, heeft
zulk een populariteit gekend. De Holland-
sche Natie beleefde herdruk op herdruk.
.Aleer dan tien jaar" zegt Kalff
„had hU dit werk met zich omgedragen en
eraan gearbeid, voordat bet aan het licht
kwam; niet vreemd, dat bet eene kristalli
satie zUner dichterlijke werkzaamheid be
vat. Den belUder aan het geloof van de
Verlichting zien wU in den lof der verdraag
zaamheid, den uitval tegen „duivlen in het
kleed van priesteren verborgen”; maar voor
de kosmopolitische neigingen der verlich
ting, vinden wij bier chauvinisme: geen
volk, dat het Nederlandsche over-
le onafhankelijkheid. Gerrit
«prak een lange lofrede uit,
een lofzang van Maurits Cor-
aU, die met rSfcht verzekeren
De eerste hulde van den dichter wordt
„eerbiedig toegebracht" aan den „God der
vrUheid”, Immers: „God leeft.de dwingt
landU verdween” en het herstel van de on-
afhankelUkheld wordt in den letterhjken zin
bezongen als een wonder van den Aller
hoogste, maar daarnaast klinkt het loflied
voor Alexander van Rusland en voor de
kozakken („de helden van des Wolga’s
boorden”), zoomede voor den edelen koning
van Pruisen, voor de „bloem en pronk der
brave Zweden, als Gustaaf-Adolf aange
beden”, voor den „verheven Wellington”,
voor „Kastieljes volken’* (dat zyn de Span-
laarden) en voor „Brittanla" (dat is Enge
land), kortom voor alle vUanden.van Napo
leon, die slechts door „laffe vloekgenooten”
gevleid wordt met den eernaam van den
Grooten, en wiens portret in deze regels
J geschetst staat:
en „opwekking aan de Ne
derlandsche Dichters”, was
ze bU deze gelegenheid nog noo-
dlg? Toch werd ze ten gehoore ge
geven door den Gronlng&hen hoeg-
leeraar Jan ten Brink (1771—1839).
niet met den lateren, Amsterdamschen te
verwarren. Deze Gronlngsche Jan ten Brink
was professor in het Grieksch en vertaalde
behalve verscheidene geschriften van Plato,
o.m. de Anabasis van Xenophon. HU vuurde
de Nederlandsche dichters aan, dat ze maar
goed zouden proflteeren van de herstelde
vrijheid, en gaf zelf het voorbeeld door
Napoleon, na den slag van Waterloo te be
spotten als „Napje” in een luimig vers, dat
weinig vefheffends heeft, maar dat, gezien
de tijdsomstandigheden, nogal opgang
maakte- Een „woellgen geleerde" noemt
Kalff dezen Groningschen Graecus, wiens
„Opwekking" echter lang niet zoo verspreid
werd als die van Tollens, op dat oogen-
blik de „coming man" der Nederlandsche
poëzie.
ZUn ode ,A*n de Nederlandsche
Dichters In 1813” was een ware kreet
van verluchting:
nog dan hU trok echter bU
herstel der
het herstel der Nederlandsche
■^■onafhankelUkheld een dichter dc
aandacht, die eveneens
denkring
gekomen,
omdat de dwingeland geveld is, is de kunst
weer vrij: .Juicht vroolUk, juicht, Minerva’s
wallen, De maat uws Ujdens is vervuld!”
aan Uylenbroek! HU kon den
stroom niet keeren
Der laffe rUmTarU, die opborlde uit uW grond
Het boigezwollen vocht niet uit uw beemden
weren,
in >Un tragen, doch ontembren vloed
besweren,
oord der kunst ontluisterde en
verslond!
Zoo zong de „coming man”, niet bijster
muzikaal. En de verdwijnende man? Ver
eenzaamd in de bifurt van Zwolle leefde
de grijze Mr. R b Ij n via Feith, die op
7 Februari 1813 zUn zestigsten verjaardag
had gevierd en zich met Herfstbespiegelln-
gen bezig hield. HU had, in de vorige eeuw
nog, alle groote nationale gebeurtenissen
en gedenkdagen bezongen, al was hij pa
triot, hU had de nationale schande met
bitterheid beleefd, de Fransche overheer-
sching nauwelUks verdragen. Bilderdijk,
zUn drie jaar jongere tUdgenoot, aanvan-
kehjk zUn vriend, later om politieke rede
nen zUn tegenstander en vUand geworden,
vertegenwoordigde in de nieuwe letteren de
bovenliggende staatkundige opvatting, Hel
mers, die korter geleefd had, was de held
van den nieuwen tUd, Tollens en Spandaw
de populaire zangers. Maar Feith, al leefde
hU in droevige afzondering, had nog zUn
publiek. Zwak en kwUnend, zag hU reeds
sedert jaren den tragen dood tegemoet, toen
het bericht van Napoleon’s val hem ver
raste. Ook hij leefde op, nu zUn land
zich herstelde. Ook hij hoewel hU
patriot was geweest juichte van
harte, toen hij den Souvereinen Vorst
den troon beklimmen zag. Had hij
,De val van Napoleon” bezongen in een
ode, opgedragen aan den Prins, op ,JJe Ver
lossing van Nederland** vervaardigde hij
eene cantate, die hU in zUn bundel „Ver-
lus'tlging van mijnen ouderdom**
opnam. Het is de waardigste,, want de oot
moedigste poëzie, bU deze feesteUjke ge
legenheid geschreven. De grootspraak bluft
hier achterwege, alleen de dankbaarheid
voert het woord:
ot de moedigen, die reeds tUdens de
Fransche overheersching de
landsche Restauratie hadden
speld of bezongen, behoorde ook
muel Iperusz Wlselius, een bui
tengewoon vruchtbaar dichter, vooral
van politieke poëzie. HU had in 1813
een berijmde vertaling uitgegeven van
het veertiende hoofdstuk van Isalas, waar
in de ondergang van Babels Koning wordt
voorspeld. De toespeling op Napoleon was
duidelijk genoeg. Het verscheen juist tUdlg
om aan de Fransche censuur te ontsnap
pen. De dichter, een knap jurist, die sedert
1804 ambteloos geleefd had, omdat hU zich
met het heerschende regiem niet vereenl-
gen kon, werd nu benoemd tot directeur van
politie te Amsterdam als opvolger van De
Celles-
Merkwaardiger was de verschijning van
een ander dichter, evenals Wlselius, die
later zUn vUand worden zou, van Joodschen
bloede, te weten de jeugdige Isa kc da
Costa, die met zUn dichtstuk ,De Ver
lossing van Nederland” in 1813 zich
voor het eelst als dichter leerde kennen.
Het is nog een jeugdwerk van den dichter,
die in 1798 geboren in 1813 slechts
rijf tien jaren telde. Maar het trok de aan
dacht en werd het begin van een roemvolle
loopbaan.
BU de officleele viering van onze onaf-
jiankelUkheid door de Amsterdamsche af-
'deellng van de Hollandsche Maatschappij
‘-Op- -29 Maart 1814 was de Souvereine Vorst
persoonlUk met zUn beide zoons aanwezig
Hier droeg Cornells Loots zUn gedicht
Nederlands Verlossing voor, dat
meteen in druk verscheen, en in November
nog gevolgd werd door ,De Verjaring van
Nederlands Verlossing Beide dichtstukken
beteekenen weinig, maar bun officieel
karakter het eerstgenoemde is aan den
Soevereinen Vorst opgedragen verbieden,
dat men ze in een overzicht voorbUgaat.
Een der populairste dichters van die
dagen was de thans vrijwel vergetéh Gro
ninger Mr. Hajo Albert-Spandaw,
geboren in 177i, die bU de invoering der
Fransche rechtspleging in ons land uit zUn
betrekking als secretaris der jurisdictie van
de belde Oldambten was ontzet en tot rech
ter van Instructie te Groningen benoemd
tegen een zóó lage bezoldiging, dat hU be
danken moest. Na het Herstel werd hU tot
lid van de Staten, vervolgens tot lid van
Gedeputeerde Staten gekozen. Niet alleen
de vaderlandsche gevoelens, maar ook de
particuliere levensomstandigheden van vele
prinsgezinden waren tUdens de Fnmsche
overheersching In het gedrang gekomen,
en vonden in 1813 weer ruimte.
Spandaw’s Lierzang op Neder
lands Verlossing in 1813 werd in
geleid met een motto, aan Helmers ont
leend, en ving aan met een juichkreet over
de bevrijding van de kunst uit den druk
van de Fransche censuur