De groote
en
m
a
DE WORST EN DE
EDELMAN
Zoekt gij betrouwbaar
Personeel?
DE LEEUW .EN DE HAAS
Plaats dan een „Omroeper”
voor 90.000 gezinnen
1
Ganzeborden
WOENSDAG 1 MAART 1939
r
,T V* as
Dinsdag te Alblasssrrdam tawa<
galaten zou worden, werd op het laatste moment
Je steenen worst!"
JAN v. d. HEIDE
Die moet ik
j
den
de
sprak
t
het
vroeg
als
i
t
i
iver nagedacht,
jou ben gdweest. Nu
een dikke, vette worst
ttlg, dat de menschen
voor den winkel weg ki
!t haasje?
t
t
1
B
winkel binnen gingen en
kochtenV
Op zekeren dag werd de’
Edelman de worst gewaar, t
wandeling langs den slagei
„Hé," dacht hij, „dat is'
vastgel£>udan, aan-
n
h
ter de toonbank.
„Hier is je worstl
brulde de Edelman.
De slager grinnikte en sprak: „Beviel rij
u niet, Edelman?"
.M’n geld terug,” snauwde deze.
„Neen waarde Heer, dat gaat niet. D
pakte de worst weg, hoewel ik het niet
wilde, want hij deed bij mij dienst als
pronkworst. U gaf mij er geld voor en.
U vernielde de worst. Beschadigde worsten,
van welken aard ook, kan ik niet inrui
len. Het spijt mij.”
Oolijk keek hij den Edelman aan. Zon
hij erg kwaad worden?- Neen alweer
niet. De Edelman zag in, dat hij aan het
kortste eind trok en lachte:
„Geef me als vergoeding dan een ons
echte worst. Ik weet zeker, dat de inhoud
van den buidel goed was, voor wel honderd
worsten."
„Tcp,” zei de slager en hij pakte stil een
dikke, vette maar echte,worst in en gaf dis
aan den Edelman.
Tevreden ging deze terug en 's avonds
vertelde hij onder groote vroolijkheid aan
zijn vrienden, wat hem overkómen was.
NELLIE
.lakei van een
in hij op een
swinkïl kwam
nou nog eens
een worst! Zoo zien ze er zelfs niet uit in
de rijke keuken van mijn meester.”
HU ging naar binnen en vroeg den sla
ger: „Wilt u mij een paar ons worst ge
ven?”
„Zeker mijnheer." en de slager ging naar
een kast en haalde daar een worst uit.
„Neen, niet die worst, maar de worst die
in de etalage hangt."
„Dat gaat niet, mUnheer. Die worst moet
daar blUven hangen, dat is mUn pronk-
worst.”
„Wat,” riep de lakei kwaad, „kun je mU,
den lakei van een Edelman, niet geven wat
hU wenscht!"
„Neen mUnheer. Maar luistert u toch!
Alle menschen krijgen andere worgf. Nie
mand krijgt de worst uit de etalage. En
de menschen zUn tevreden en komen steeds
weer terug om mUn worst te koopen.”
.Maar ik wil de etalage-worst Ik ben
de lakei van een Edelman!”
Talrijke journalisten werden Maandag te Rome in de gelegenheid gesteld, de laatste voorbereidingen
voor het Conclaaf in oogenschouw te nemen. De bezichtiging van de Sixtijnsche kapel. Men onderscheidt
de tronen, die voor de kardinalen zijn opgericht
Zeg, doen jullie wel eens samen
ganzeborden? Nou wij wel!
Zus en beer en ik, wij vinden
het een reuze aardig spel.
Wie aan beurt is, die moet gooien
met een "zwarten dobbelsteen.
Tjoep daar gaat ie weer. Wat is het?
O. wat ja-nmer, 't is maar één!
Nu moet beertje. Roef daar rolt de
dobbelsteen over den vloer.
Oei den put in. Om te winnen
is 't voor Bruintje nu een toer.
Aan wie wint deelt moeder telkens
fijn een zalig zuurtje uit.
zich over den put, zag zün
rong woedend in het water.
Ofschoon het nog pas midden Maart was,
stond het kleine appelboompje reeds in
vollen bloei. Het was nu het derde jaar,
■’’dat het boompje bloeide, en steeds was het
zoo vroeg geweest. Dit jaar was het zelfs
nóg wat vroeger door het* onnatuurlUk
zachte lenteweer.
Jullie denkt zeker, een appelboompje,
dat al zoo vroeg in de lente in volle bloe
sempracht staat, zal wel gelukkig zUn,
niet? Maar nee hoor, Ons appelboompje
was met zUn pracht zel{p heel ongelukkig.
En waarom?
De vorige jaren, dat het boompje ook
reeds zoo 'vroeg in bloei stond, was het
telkens gebeurd, dat het weer omsloeg cn
vader vorgt weer eens uit zUn schuXhoek,
waarin men dacht, dat hU was 'gaan sla
pen, te voorschUn kwam en al de bloesems
van het appelboompje liet afvriezen. Het
gevolg was patuurhjk, dat het boompje
nog geen enkelen appel had kunnen vóórt
brengen.
En nu kunnen jullie zeker wel’begrijpen,
waarom ons boompje zoo treurig was.
Vlak er naast stond een groote appel
boom. Die stond nog niet in bloet De bloe-
sejns van den groeten appelboom gingen
altUd veel later pas open en hierdoor ont
snapte hU ook steeds aan de kwade kuren
van mUnheer de vorst.
Daar kon^ie boom zelf ook niets aan
doen. Zoo had\)nze Lieve Heer het nu een
maal geschapen En daarom was het heel
niet gardig van dien grooten boom,
kleine boompje te gaan plagen.
„Waarom ga je nu weer zoo
bloeien,” vroeg hU-
„Daar kan ik toch niets aan doen,” ant-
’’woorjide ons boompje. „Ik zou ook wel
mooie appels kunnen dragen, als vader
vorst maar weg bleef.”
„D’r zal niet veel aan je takken komen,
want als de vorst de bloesems er niet af
laaf vriezen, dan zal de wind ze er wel af
schudden,” lachte de groote boom gemeen
Jlee. bU mU zal zoo iets niet gebeuren.*
Het kleine boompje antwoordde niet. Ja,
In de etalage van eet)'slagerswinkel hing
ZU glom zoo prach-
l(e haar zagen, niet
iden komen. De
worst lokte hen zoo aan^dat ze vlug den
een paar ons
aan. Had hU dat wel goed gehoord?
Jawel hoor! De slager herhaalde nog
maals was hU gezegd had. Zoo vlug hU
kon holde de lakei den winkel uit. Dat zou
hU zijn meester eens vertellen! De Edel
man zelf.... De Edelman zelf zou.... De
lakei kon van verontwaardiging haast niet
meer loopen. Maar toch bereikte hU het
paleis van zUn meester. HU holde naar
boven, klopte aan de groote ontvangzaal
en wachtte met bonzend hgrt.
„Binnen!” riep de Edelman.
De lakei kwam.^holde naar zUn meester
toe en vertelde hem het verhaal van den
slager, hakkelend en stotterend. Toen hU
uitverteld was keek hU zUn meester aan.
Zou deze niet ontzettend kwaad zUn?
Neen, niets daarvan. De Edelman legde
zUn handen op zUn buik en bulderde: „Dat
is mooi! Dat is prachtig; De Edelman
krijgt zelfs de worst niet. Oho-ha-ha-ha!”
Verbaasd keek de lakei hem aan. Was
zoo’n brutaliteit^ nu om te lachen? Maar
de Edelman stond op, klopte den lakei op
zUn schouder en vervolgde: „Ga mee. dan
zullen we zien of de slager dat tegen mU
ook zegt.”
Beiden kwamen een half uur later bU
de slagerij aan De Edelman zag de worst
tangen en mompelde:
„Dat is een prachtworst.
hebben, wat „het mij ook kost.”
HU stapte den winkel binnen met
lakei achter zich aan.
„Ik wil die worst hebben,”
Edelman.
„Die krijgt u niet.”
„Véél zal ik je er voor betalen.”
„Neen, die worst verkoop ik niet. Onmo-
gelUk!”
„Veertig gouden munten.”
„Ik verkoop,haar niet. Ik kan haar niet
verkoopen."
„Dan néém ik haar!” bulderde de Edel
man. HU wierp een buidel met muntstuk
ken op de toonbank, wipte de worst van
den haak en holde er mee weg. s
„Wel zwaar is die worst.” zei hU onder
weg tegen den lakei
Thuis haalde hU de worst te voorschUn
en ging zitten om hem in plakken te snU-
den. Hij pakte een scherp mes en een vork
en begon. Maar. hoe hij ook sneed, «ie
worst wilde niet stuk.
Bevreemd bekeek de Edetman de worst
„Zou zij misschien....” mompelde hU-
HU pakte de worst op en smeet haar te
gen den muur..'Jawel, net wat de Edel
man gedacht had. de worst was van steen!
HU raapte de stukken op en holde er
kwaad mee naar den slager.
De menschen on straat stonden vreemd
Er was eens een wreede leeuw. Natuurlijk, hé.
alle leeuwen zijn wreed, maar deze was nu toch
zoo bloeddorstig, dat hij geen enkel beest met
rust liet. Daarom hielden de beesten op zeke-t
ren dag een Vergadering en zonden een paar
afgezanten naar den leeuw.
Deze spraken:
.Majesteit, waarom vervolgt
wreed? Ons geslacht wordt op die manier uit
geroeid. Zoudt u zich niet kunnen tevreden
stellen met éér. beest per dag? Wij zullen er-
dan voor zorgen, dat u er lederen dag een ge
stuurd krijgt.”
„Dat is goed,” zei de leeuw. „Aangenomen!”
Van toen af at de leeuw lederen dag het dier
op. dat hij gestuurd kreeg. Eens was het de
beurt van een ouden haas. Dat was een slim
merd. Hij liep zoo langzaam als een haas maar
loopen kan en kwam laat bij den leeuw aan.
„Zoo, ben je daar eindelijk!" zei deze boos.
„Och, majesteit,” klaagde de haas, „dat ia
heusch mijn schuld niet. Onderweg ben ik door
een anderen leeuw aangevallen. Ik heb beloofd
naar hem terug te gaan, maar....”
„Waar is die gemeene schurk.” onderbrak de
leeuw hem.
„Gaat u maar mee, majesteit, dan zal ik net
u wijzen,” en de haas bracht den koning der
dieren bij een diepen put met helder water.
„Kijk,” zei de haas, „uwe majesteit kan hem
hierin zien.”
De {eeuw
eigen
En
Dat\liep. wat het loopen kon en zoo zie
„Ha ha, daar zal je het weer hebben."
liep de groote boom uit, „vader vorst is
weer op komst. Je kunt je kleine bloe-
sempjes wel vaarwel zeggen.’"
Dat was te veel voor het boompje. Stil
stond het in zichzelf te snikken. Waar
leefde het dan per slot van rekening voor?
Het boompje trachtte zich zooveel mo
gelijk voor den ruwen wind te beschutten
en daardoor de bloesems te beschermen,
inaar het kon niet verhinderen dat er heefe
trossen op den grond vielen.
De groote boom zag met leedvermaak
het lot van het kleintje, terwUl weer een
koude windvlaag de bloesems van de tak
ken afscheurde.
Den volgenden dag hield de wind even
plotseling op, als hU gekomen was'. En ge
lukkig, er waren nog verschillende bloe-
sempjes blUven zitten, zoodat er nog kans
bestond, dat het boompje appels zou kun
nen voortbrengen. v
Maar nu meneer de vorst? Wat zou’die
doen? Zou die ook nog verschUnen? Dan
zouden toch de laatste bloesempjes er ook
nog aan gaan.
Het boompje scheen echter met rust ge
laten te worden. Weken achtereen bleef
het zeel en lekker. Het lentezonnetje over
goot alles met zUn warme stralen. De bloe
sems, die aan het appelboompje waren
blUven zitten, werden kleine appeltjes, die
al sterker en sterker, op hun steeltjes kwa
men te zitten Het boompje was dolgeluk
kig en dacKt zelfs niet meer aan meneer
de vorst.
De groote boom had al een paar keer
naar beneden gekeken en zag met afgunst,
dat er al verschillende kleine appeltjes aan
het boompje zaten.
„Hm, wat geeft het ook eigenlUk," dacht
hU, „mUn appels 'rijn natuurlijk veel groo-
ter en forscher dan die van dat piep-ding
daar."
Inmiddels was de 'groote appelboom ook
in vollen bloei gekomen. Het was een
prachtig gericht en de boom was er niet
„Wil je me dan vergeven, wat ik tegen
je gezegd heb?”
„NatuuriUk,” Ipchte het kleine boompje,
terwijl de kleifte appeltjes zachtjes heen
en weer schudden.
En de daaropvolgende lentedagen en ge
durende den zomer Waren de twee boomen
goede maatjes en in den herfst hoorden zU
beiden het zoontje van den eigenaar van
den boomgaard onder den stam van het
kleine boompje roepen:
„Hé vader, kom eens gauw hier. Het
kleine boompje, dat ik een paar jaar ge
leden hier geplant heb, draagt zeven
■prachtige appels.”
En vol trots keek het appelboompje neer
op het tevreden gericht van den boer, toen
deze het appelboompje prees voor de prach
tige vruchten, die er dat ja^r aan zijn tak
ken waren gekomen.
Plotseling werd het kouder en guurder.
Het zonnetje liet zich niet meer rien.
„Huuu, als nu'meneer de vorst nog maar
niet komt,” dacht de groote boom met een
huivering, „dan gaan al mijn bloesems er
aan.”
En inderdaad, meneer d$ vorst kwam en
met zUn guren Us-adem liet hU alle bloe
sems, die aan den grooten boom zaten in
één nacht bevriezen.
De wind, die den daarop volgenden dag
opstak deed de rest.... Al de'bloesems
van den grooten boom vielen op den grond,
zwart van de vorst....
En daar stond nu de groote trotsche
boom, terwUl de appeltjes, die zich aan
het kleine boompje reeds gezet hadden,
van de vorst,.geen last jiadden gehad....
MedelUdend keek het kleine boompje
naar boven. Het dacht heel niet meer aan
de onaardige woorden, die de groote boom
tegen hem had gezegd.
„Ik vind het jammer voor je," sprak het
kleiné1 boompje zachtjes naar boven.
En tot zUn verwondering antwoordde
de groote boom:
.Je. moet met mU maar geen medalUden
hebben. Ik heb het verdiend. Dezen nacht,
toen de vorst al m’n bloesems heeft laten
af vriezen heb ik erover nagedacht, hoe
onvriendelUk ik te^B?
ben ik afgestraft.”
„Denk er maar niet meer aan," sprak
het kleine boompje, „we zullen In het ver-
FOTOREPORTAGE
genoeg wm
*2"
KI
Het bezoek van Ciano aan Polen. De conferentie der staatslieden in het Koninklijk Paleis te Warschau.
V.l.n.r.kolonel Beek, maarschalk Smigly-Rydz, Ciano en president Moscicki
Maar toen gebeurde er Iets onverwachts.
Iets dat niemand meer had verwacht.
ei
ir
ei
m
D
tl
ki
se
ei
ki
„De Edelman zelf zou die worst niet krij
gen.”
te kijken toen ze dien deftigen Edelman
daar zoo zagen hollen....
Niet lang daarna veranderde het weer.
Het werd koud en winderig