ROMAN VAN JOHAN FABRICIUS Potgieter als historisch romanticus Uitgaven op biologisch gebied Itj n o in w Romeinsche munten Redenen van staat „Elck uxit toils Leven pn sterven van het MAANDAG 27 MAART 1939 W*' a fit. d< Het hoofdplein van Graz, de hoofdstad van Stiermarken n toe- voren W vóór gedurende de in breedereii bliotheek Schrijvers). He Fran ’s Gravenhage 1938. H. P. Leopold's Uitg.- Mij. N.V. Go) •tand Ma; vas u Natio voerd «inde waars haar vertro raad, <Uge r Uit ■cbe Vit derd te kom WachU hggenc Als dat land •an t< dedigi vormd daaroi »U al dlgen vaderl opnle'i. «eef j •lie 8 woad Villa •pool z<jn dorpi •size Bo den ■ar, afdee de bi «nel i wegsi 4500 In den tuin van een boerenwoning te La Vi neuse, in Frankrijk, heeft men een groote bron zen pul gevonden, meer dan 10.000 romeinsche ihunten bevattende, welke daarin meer dan ze ventien eeuwen verborgen zijn gebleven. VAL •oorzit oogenb vertege •fbrek» «ogenb ming «echte tedach »*n h« Ondanl *1 zjjn deltjk daan o Het adagium „de mensch voor den Staat" dat van bepaalde zijde gehuldigd wordt, leidt tot groteske consequenties, betoogt het .Alge meen Handelsblad”: Potgieter. Bloemlezing uit zijn Ge dichten en Prozawerk. Uitgezocht en van een Inleiding voorzien door dr. J. B. Schepers. Deel I Historie en Romantiek. Tweede druk, be zorgd door dr. W. H. Staverman. Uitgegeven door J. M. Meulenhoff ewel het gebodene zeer fragmentarisch is, in dit eerste deel slechts de historische nticus aan het woord komt, blijkt toch eeds uit deze verzameling, welk eeSi krach- figuur Potgieter geweest is. Men herkent autodidact in den bezielenden strijder, en rt andermaal hoe alles zijn critische be stelling trekt. Prinsen heeft het daarbii [oed uitgedrukt, toen hij schreef, dat Pot- de vrees voor het onschoone had! Zijn werk legt daarvan getuigenis af en ai hij voor alles opvoeder van zijn volk zijn, hoonheid vond in hem een barer trouwste ars. Kind van zijn tijd onderging hij - ,1 in zijn eerste periode der^ invloec ie Europeesche romantiek, en vandaar dat elf een romanticus werd. Voornamelijk als inig komt hy in dit boekje aan het wooro. et is uiterst merkwaardig na te gaan, hoe bij steeds weer herhaalde lezing, deaelfde 1 van dtt werk treffen. Potgieter bad jongen geboren wordt, die den dooden Stephan zal vervangen en daarom diens naam krijgt. Dit zoontje, opgroelend. wil echter niets weten van de overdadige moederlijke liefde en heele- maal niets van haar plannen, om hem tenmin ste priester te laten worden. Hij wordt zelfs later de kwade vrucht aan den, trots alles, goeden ouderlijken stam. De kinderen worden groot. Allerlei puber- teitsliefden ontstaan. Vriendschappen worden gesloten. Er komt een huisleeraar. een zekere Paul. De dochters worden om beurten op hem verliefd. Moeizaam trekt het varhaal voert. De oudste zoon Rüdi krijgt eindelijk zijn opleiding tot officier. In dit gedeelte van het verhaal, beschrijvend en uitbeeldend den ouden Oostenrijkschen officierenstand. Ijjkt mij, dat Fa- briciu-s nog al eens in navolging vervalt van den geest van „Radetzki-marsch” van Joseph Roth. Maar hoe dan ook: de lezer leert het oude Oostenrijk goed kennen. Fabrlclus begint nu het historische tijdvak, dat ligt vóór, tijdens en na den wereldoorlog, die ook eindigde met de ineenstorting der Donau-monarchie, op meesterlijke wijze in zijn verhaal te betrekken Wij leven mede de verslagenheid van majoor Georg en van zijn gehecle gezin wegens den moord op den troonopvolger Franz Ferdinand te Scrajewo. over wiens dood reeds de scha duwen gaan van den komenden wereldoorlog. Het gezin van Georg is pas naar Weenen ge weest. De oudste zoon Rudolf, de officier is daar verliefd geworden op een meisje uit goe den huize, dat echter al de onberekenbare grillen vertoont van de verwende Weensche meisjes van 1914, die in flirten meestal het hoofddoel van het leven zagen. Liesbeth is ver loofd met haat ernstigen huisleeraar Paul Haar Jongere zusters Angélique. de overgeble vene van de tweeling Angélique-Stephan, is een lichtzinnig meisje geworden en is hals over kop verliefd geraakt in een Franschen piano virtuoos. Pas weer op het kasteel terug, overvalt het gezin, als heel de overige wereld, onverwacht het uitbreken van den wereldoorlog. Rudolf mo«t direct onder de wapenen. Ergens aan de Russische grenzen. Paul moet even later naar het front in Frankrijk. Het mannelijk perso neel verlaat ook stuk voor stuk het kasteel. Voor de overgeblevenen breken bange weken en maanden aan. De oud geworden baron Georg schrikt voor elke post, die hem de doodstijding van zijn oudsten zoon kan brengen. Vrienden en bekenden vallen, worden vermist of raken in Russische gevangenschap. Rudolf komt nog eenmaal terug. Gewond, maar niet ernstig. Nauwelijks weer terug in het veld, sneuvelt hij. van gezonden inhoud, maar door de omstan digheden van een ondergaande, overrijpe cul tuurwereld worden de karakters bedorven, al thans gehavend. De eenzaamheid doet haar lugubere entrée in het oude kasteel. Angélique is nog, vóór haar moeder stierf, weggeloopen naar haar Franschen virtuoos en bevindt zich in vjjandeljjk land. Liesbeth is alleen nog bij haar ouden vader over. Want Stephan is naar Graz op het gym nasium. De auteur kan gelukkig stof trekken uit de gebeurtenissen van den wereldoorlog, die hjj op pakkende wijze in zijn verhaal inscha kelt. -Ware dtt niet het geval, men zou niet weten, hoe hij tot pagina 563 zou «komen. In sterk geschilderde scènes komt dan het einde van den wereldoorlog, komt het einde der Donau-monarchie. Deze ramp gaat niet spoorloos aan het gezin van baron Georg von Weygand voorbij. De oude baron is versuft en beseft niet veel meer van de situatie. Liesbeth heeft het beheer der bezitting op zich genomen en heeft dagelijks te kampen met ontrouw van het door den oorlog gedemoraliseerd personeel. De Jongste dochter Angélique is in den steek gelaten door haar virtuoos en komt met haar ver-Franscht kin<f terug. Het jongetje wordt een late troost voor den ouden baron. De in flatietijd breekt aan. De uitverkoop van Oos tenrijk begint. Ook de uitverkoop van het ge zin van Weygand. Angélique en Stephan, die student te Weenen is geworden, begrijpen de teekenen des tijds. Maar a! te goed. Angélique stort zich in het lichtzinnige, na-oorlogsche leven, waar ook uitverkoop der zeden wordt gehouden. Zij en Stephan leeren in dollars speculeeren ten koste van de reddeloos vallende vaderlandsche valuta. Stephan wordt daarbij nog communist, wat hem niet verhindert, be denkelijke financleele manifestaties ten schade der gemeenschap te volvoeren. Hij moet naar het buitenland vluchten. Er is nog iemand, die na den oorlog commu nist is geworden. Dat is Toni, de zoon van den boer van het kasteel Maria-Licht, het Kasteel In Karinthië. Maar deze Jonge man is spoedig genezen van de dwalingen zijns weegs, als hij inziet, dat al dat gebral over menschengeluk en gemeenschapsliefde niets anders dan een complex van Jammerlijke leegheid is. Hij komt weer op *t kasteel terug. En wil naar Amerika, om boer te worden. „Waarom niet hiee?” vraagt Liesbeth hem. Reeds tijdens den oorlog hadden Toni en Lies beth met elkander in briefwisseling gestaan, omdat de gestorven verloofde van Liesbeth, Paul, sympathie voor den frisschen boerenjon gen had gehad. Liesbeth staat alleen. Het be drijf groeit haar over het hoofd. ZIJ heeft Men moge terecht waarschuwen tegen een decadentie onzer beschaving, waarvan ook de boekenmarkt duidelijke symptomen aanwijst één verschijnsel tenminste geeft ons meer hoop Ik bedoel den verblijdenden rijkdom aan wer ken en werkjes over planten- en dierenleven, welke de laatste Jaren ons hebben gebracht Hieruit blijkt dat het Nederlandsche publiek ook nog oor en oog bezit voor de ongekunstelde, zuivere waarden der levende natuur, die meer dan vele cultuurproducten geest en hart kunnen veredelen en verheffen. Het bespreken van enkele recente uitgaven op dit gebied vormt dan ook een reden tot nieuwe vreugde. Waar mede wij niet willen zeggen, dat alles daar onder nu ook aan hooge eischen vermag te vol doen Er is veel, wat zeker zijn wag onder het publiek vinden zal. maar toch de „finishing touch” mist welke slechts enkele populair-bio- logische uitgaven onder vele vertoonen. Dit geldt bijvoorbeeld zonder twijfel voor een boek je over „De Natuur als beeldende Kunstenaar" door Henk van Laar (N. V. De Arbeiderspers. Amsterdam 1938). Het onderwerp leent zich alleszins voor een wijze van behandeling, waar door breede lagen der bevolking leeren kunnen hun aandacht op de schoonheid der Schepping te richten. Het kan stof leveren voor een fijn- verzorgde poëtisch-biologlsche uitgave, die voor al aan de jeugd veel bieden kan wat het leven werkelijk mooier maakt. Hoewel nu het boekje door Henk van Laar ongetwijfeld zijn verdien sten bezit, vertoont het toch ook niet zelden de nadeelen eener gemakkelijke populariteit, waar door het een deel zijner waarde moest Inboe ten. Nog afgezien van den weinig verzorgden stijl stoot ons op enkele plaatsen een vorm van geestigheid, die al te goedkoop mag heeten. zooals waar wordt beschreven: „de bloemen der Vanielje bezitten schubben, <Me vet en suiker Bevatten mijn hef Je. wat wil Je nog meerOok het sterk fragmentarische karakter van verschillende hoofdstukken be wijst. dat dit onderwerp niet die verzorgde be werking vond, welke het zeker verdient. En eenzelfde conclusie laat zich trekken naar aan leiding van het lllustratie-materlaal, dat voor een deel bepaald verouderd en weinig artistiek aandoet. Welk een heerlijke resultaten bood niet reeds de mlcro-fototechnlek onzer dagen! Wij wachten altijd nog op den even deskun digen als fijnzinnigen auteur, die hiervan in een „lied van den microkosmos” een ontroe rende paraphrase Ml kunnen geven. kring belangstelling verdienen door de moderne en frissche wijze, waarop de stof werd behan deld. Ongetwijfeld behoort hiertoe het derde deel van de „Hoofdzaken der Biologie" voor gymnasia. HBS, Lycea en Kweekscholen door Dr. M. A. IJssellng en Dr. A. Scheygrond. (W. J. Thieme en Cie. Zutfen 1939). Dit deel be handelt de gewervelde dieren, en wel op een wijze die vaak voorbeeldig mag heeten. De inhoud hield rekening met de nieuwste weten schappelijke gegevens en weet tevens historische en toegepaste biologie een Juist aandeel te ge ven. Verder wordt het zoo belangwekkende psychologische onderzoek dezer dieren benut om daarvan een vollediger levensbeeld te schetsen, terwijl het o.l. ook Juist gezien Is om een dier- groep als de vogels te behandelen naar de land schappen, waar men deze aantreft. Wat verder de Christelijke auteurs zeggen over het verschil tusschen menfch en dier (pag. 1112) kan door ons volkomen worden onderschreven. Het even rijke als zorgvuldig gekozen illustratie materiaal verhoogt de waarde van dit leerboek, dat ook buiten schooluren verdient te worden geraadpleegd. M. B. Johan Fabrlclus is wel een der meest gelezen Nederlandsche romanciers. Een vijftiental ro mans staat op Zijn naam. Zijn romans tellen soms vele edities. „Het meisje met den blauwen hoed" en „Melodie der Verten” werden zeven maal en „Komedianten trokken voorbij" werd zelfs tienmaal herdrukt. Zijn nieuwste roman „Kasteel in Karinthië”!) zal als min of meer mannend vertelboek er ook wel. in gaan bij het lezende Nederlandsche publiek. Een Nederlandse!) dagblad publiceert tegen woordig eën serie van interviews met uitgevers over de wereld van het Boek. In een dier in terviews klaagt een bekend uitgever over de vaak misplaatste reclame zijner collega’s: „Wij zijn zoovet gekomen, dat een boekhandelaar adverteert: dit boek weegt 2V4 kilo." Wij heb ben een moment gedacht, dat met dit zwaar wichtige boek „Kasteel in Karinthië" was be doeld. want dit werk met zijn 563 bladzijden ziet er oogenschiinlijk naqr uit. dat het dit gewicht bereikt. Wjj hebben het gewogen, maar het is te licht bevonden. Het nieuwste Fabrl- cius-boek is echter zeer zwaar, daarom ietwat onhandelbaar. Een echte turf. Wij zagen het liggen in de stationskiosken. Nu. als men net koopt, kan men het net uitlezen op een reis om de wereld. Want het telt niet alleen 563 blad zijden. maar die bladzijden zijn buitendien bui tengewoon klein bedrukt. En elke bladzijde heeft niet minder dan 42 regels. Materieel genomen krijgt men „waar" voor zijn geld. Geestelijk ook? Dit zal deze recensie onderzoeken. Het „Kasteel van Karinthië* is een oud. fort-achtlg, Romaanse!) gebouw met toren en muren en wallen en poort. Fabrlclus zelf tee- kende het op den omslag. Het ziet er somber uit. Maar het is omringd van rijke bosschen «n vette akkers. Er is een boerderij bij met vee- en paardenstallen. Er zijn tevens bijge bouwen voor het talrijke personeel. Als het verhaal begint, is Juist de eigenaar van de „Kasteelboerderij Maria-Licht in Karinthië" (zoo noemt de auteur de bezitting). Adalbert baron Weygand. gestorven. Erfgenaam der be zitting is zijn neef Georg von Weygand. actief eavalerie-officier in garnizoen te Weenen. Deze aarzelt geen oogenblik, de erfenis te aanvaar den. Hij is namelijk vanwege zijn critlschen géést geen gezien officier bij de hoogere leger- autoriteiten. fiü ‘voelt zich eenzaam en onge lukkig te Weehen, temeer daar zijn vrouw pas is overleden en hem kinderloos heeft achterge laten. Zijn huwelijk was uiteriyk gelukkig ge weest. maar was het in wezen niet, omdat zijn vrouw van feestenden uitgaan hield en hij een teruggetrokken leven prefereerde. Zonder spijt en weetpoed neemt Georg afscheid van den dienst en begint als vijftigjarige een nieuw leven als kasteelheer. Hij blijkt een voorbeeldig beheerder van zijn bezit te zijn. Maar de een zaamheid wordt hem te machtig.'-ZUn nog on gebroken zinnelijkheid doet hem .verstrikt ra ken in verboden omgang met een der <UMfct- tboden, waarvoor hij zich ten slotte scha^jjjyea, waaraan hij resoluut een einde maakt. eius heeft deze verhouding zeer realistisch gw schilderd. En dit is niet alleen het geval met deze verhouding? Er komen in dit boek telkens beschrijvingen voor van zeer gewaagde ver houdingen. zoowel in de puberteitsjaren als op latere leeftijden. Om deze reden moeter* wij dit boek voor strik t-v olwassenen reser- veeren. Op aanraden van een vriend zoekt Georg von Weygand zich een tweede vrouw. Hij vindt deze in een. «hde familie te Graz. Zijn nieuwe vrouw heet Maria. Zij heeft geen vader meer, alleen éen ietwat mallotige moeder. Maria is een lief, zwak schepsel met heele cBÉnplexen van levensvreemdheid, zwaartillendheid en zeurpleterigheid. Zij Js eigenlijk een té goede echtgenoote. in dien zin echter, dat zjj aldoor maar bevreesd is. het leven van haar echtge noot niet te vullen, en daardoor hun bestaan min of meer vergiftigt. Zij vindt een goeden berader in den sympathiek en knap-geteeken- den slotkapelaan Aigner, die echter op haar grillen tenslotte geen durenden Invloed kan uitoefenen. Weldra wordt een kind geboren, een jongen, die den naam RUdl krijgt. Gelukkig, dat het een jongen was. anders ware Maria haar man had vast op een Jongen gerekend! -zeker aan haar overgevoeligheden bezweren en ware het Jjoek uit geweest. BU dit gedeelte - van het verhaal komt een dokter Prlsswltz te pas, evenals de kapelaan een echt oud-Oosten- rijksch type. Maar meer in het ruwe, onont bolsterde. Het is hier 21e plaats even op te mer ken. dat Fabrlclus aF’zijn jpersonaadjes en het zijn er legioenen: boeren, boerinnen, knech ten. meiden, gouvernantes, dokters, kapelaans, bedienden, officieren, grondbezitters, tantes en andere familieleden sen kennissen telkens op vermoeiende wijze, elk afzonderlijk, psycholo gisch taff doorgronden en uitvoerig beschrijft. Dit KMit aan dit lange boek iets van elnde- lodmeid en van uitputtende vermoeienis. En niet alleen met zijn personen handelt hü zoo, maar ook met allerlei episodes en tafereeien, die hij als een minutieus miniatuurschilder tel kens als genre-stukjes op zich teekent, waar door het verhaal voortdurend een wijle stil staat. Toch zit er wel vaart in het boek. Vooral in de uitbreiding van het kinderaantal. In kort tijdsbestek komt er nog een meisje, Liesbeth. en zelfs een tweeling, die Angélique en Stephan worden gedoopt. Die vaart in zijn boek had Fabrlclus noodig. om aan het drama in zijn verhaal te kunnen beginnen, dat bestaat in de ztekelijke verhouding van Maria tot haar zoon tje Stephan, een verhouding daarom ziekelijk, omdat de moederliefde en haar vooropgezette wenschen sterk overdreven werden. Dit komt vooral tot uiting in de tdée fixe, dat de kleine Stephan priester moet Worden. De kleine is nog veel te klein, om daar iets van te begrij pen. HU speelt liever roove?tje. En zijn vader, die wel zün plichten vervult, maar niet erg godsdienstig Is, zegt niet met onrecht tot zijn vrouw, dat zij hem geen beroep "moet inbeelden. En de wereldwijze slotkapeéaan is het daar mede natuurlijk geheel eens. Alleen Maria geeft haar plannen niet op. Fabricius ontwerpt nu werkelUk aardige ta- fereelen van majoor Georg von Weygand met zijn vier Heemskinderen te paasd en te ponny en als quartet bij het musiceeren. Het gezin is gelukkig. Stephan blUkt de beste ruiter, de gevoeligste musicus. Het „moederkindje” ont trekt zich hoe langer hoe meer aan den moe derlijken Invloed. Dan komt de catastrofe. Op *n kwaden middag spelen de kinderen sol daatje. Stephan, de vijand, moet gezocht en overtvonnen worden. HU verdedigt zich door alle kamers, wil zich niet overgeven, klimt, als laatste toevlucht zoekend, in een vensternis, verliest het evenwicht en valt omlaag in de slotgracht. Dood. De smart van Maria vooral is ongeneeslUk. Psychologisch Juist, maar ein deloos langdradig, beschrijft Fabricius nu de onwerkelijke verbintenis van de ziekelUk-over- gevoelige moeder met haar dood zoontje, haar zelfverwUten. haar angsten, haar afsterven van de reëele wereld. Zü leeft alleen nog voor het doode kind en verliest haar overige kinderen, haar num en haar gezin. Tot er een nieuwe hoe nauw hij zich ook met zijn volk verbonden voelde een breeden, ver over de grenzen gaanden blik, en vandaar de wijdheid en breedte in dit werk. Is hjj moeilijk door de overvloedigheid van zijn geest, en naar Huet zoo terecht opmerkte veeleischend uit be scheidenheid, hU bleef toch van den beginne tot het eind dezelfde figuur, zich verwant voe lend aan de zeventiende-eeuwers en te groot voor zijn eigen tijd dan dat deze hem geheel kón waardeeren. Potgieter is in zjjn tijdvak de grootste verschijning. hU beheerschte het heele terrein, al hield hü zich vaak op den achter grond. Moge Sta verman "s ongunstige getU- voorspelling spoedig onwaar blijken, en deze nieuwe druk de belangstelling voor den grooten negentiende-eeuwer tn sterke mate in de hand werken. moed vindt. En nu schakelt het verhaal weer in in het wereldgebeuren. Angélique is weer eens uit haar leventje van pleizier teruggekeerd op het kasteel. Zjj keurt de keuze van haar zuster goed. ZU vraagt echter terechte wat moeten Jullie beiden in het oude, sombere kas teel, dat niet bij den ondergang en den uit verkoop past? ZU raadt Liesbeth aan in de boerderU te gaan wonen met haar Toni: „Tk denk, dat JU Toni in elk geval geen grooter genoegen zult kunnen doen dan door hem zoo- iets voor te stellen. Dan pas zal hu weten, dat Je definitief hebt afgerekend met wat er nu nog tusschen Jullie staat." Liesbeth ziet dit helder in. ,^4aar het kasteel dan?" En nu treft Fabricius snijdend den juisten toon, om het heele verval van het oude Oosten- rUk- te teekenen. HU laat Angélique. de licht zinnige. de speculante, het koude, maar Juiste antwoord geven op die vraag naar het kasteel, naar het verder lot van Maria-Licht in Ka rinthië: „Verhuren moet Je het. De Weensche bladen staan in hun advertentiekolommen vol van vraag naar kasteelen. Verhuren! Aan een rijken buitenlander! Tegen een In goede but- teoUnfische valuta vastgestelden prUs. Een Ch^^osche worstfabrikant kan hier een kas teel wvonen, gegarandeerd echt, met alle toe- behooren. tegen'een prUs, dien hU thuis voor een mansarde betaalt. En papa zou van dat alles toch niets meer beseffen!” In een paar zinnen, 'n paar typeeringen het heele tragische lot van het oude Oostenrijk: uitverkoopen, verhuren, worstfabrikant uit Chicago, de oude OostenrUksche edelman, die toch niets beseft. En Liesbeth géat naar haar boer, haar Toni. De jonge adel vermengt zich met den mensch van bloed en bodem. ZU staat met het Fransch geboren, maar Duitsch geworden zoontje van Angélique aan haar hand en Uit dan Toni te gemoet: „Toen openden zich onder den blau wen najaarshemel, gekoesterd door de zon, de wUde velden, die hun oogst hadden afgedragen en gereed lagen om doorploegd en geëgd te worden en het zaad in zich op te nemen, dat nieuwe vrucht zou dragen.” WU hebben in deze recensie een paar maal er op gewezen, dat het nieuwste boek van Jo han Fabricius strikt voor volwassenen moet worden voorbehouden. De zinnelUke teugel is hier en daar te los gelaten en eenige malen zelfs onklesch en onsmakelUk. Wat verder nog over dezen roman te zeggen? Het werk is knap en virtuoos gecomponeerd, maar het doet geen leven leven. Alle personen blUven mln of meer schimmen. Het wemelt van schimmen, want, wU zeiden het reeds, de op tredende personaadjes zUn legio. Verdienstelijk is de steeds gelijkmatig-gehouden verteltrant, ofschoon eenige warmte hier en daar ten zeer ste gewenscht was. om van het vuur van harts tocht maar te zwijgen. Het heele verhaal doet aan als een zeer vaardlg geschreven, maar nog al vlak verslag. Dramatisen, op volle kracht, is in haar opzettelUke soberheid de historie van den dood van den eersten Stephan. Deze epi sode is een hoogtepunt, maar blüft alleen. De enorme omvang van het boek met zUn 563 dik gedrukte pagina’s is niet verantwoord, staat niet in verhouding met wat er eigenlijk gebeurt. De poging, om een met „bloed en bodem” ver bonden boek te schrUven. moet als mislukt worden beschouwd. Het boek ruikt niet naar aarde en geeft geen leven aan al de figuren der Karinthische en oud-OostenriJksche aarde. Het algemeen-menschelüke is niet tot uiting geko men. En alleen het grUpen naar en het vast leggen van het algemeen-menschelUke maakt een werk tot ontroerend kunstwerk. Trots alle dramatische gebeurtenissen in het gezln-Wey- gand en In heel de wereld vol beroering rondom dit representatief gezin brengt het boek tan Fabricius geen ontroering. „Wie meent dat de mensch er ia voor den staat in plaats van de staat voor den mensch, steekt zich met handen en voe ten in, een wespennest, al noemen som migen het een honingpot De staatkundige, de politieke visie gaat, vóór men er op be dacht is, alles beheerschen Men krügt consequenties zooals: de burger van den staat zus en zoo rookt en drinkt niet. Want rocken en drinken zün onmanlük althans in eert staat die zich de grootst mogelijke autarkie ten doel stelt. Of: de burgeres van staat zoo en zus verft zich niet, of parfumeert zich niet, al naar ge lang het neo-Spartanlsme van den dag het verkiest voor te schrijven. De rassen theorie heeft er al toe geleld, dat uitblin kers in wetenschap: literatuur, muziek, schilderkunst, philosophic, werden uitge- rangeefd °P grond van een verkeerds grootmoeder. En onlangs verdween w- gens een bekende goede sigaar uit de cir culatie. die in een vorig tUdperk naar een Joodschen fabrieksdirecteur was genoemd, maar dank zij den nieuwen geest edel- arlsch herboren moest worden om te kun nen blUven voortgeuren. De Lambeth Walk viel hier en daar in ongenade om redenen van staat, en sommige sport-Journalisten kunnen niet zonder ernstig risico in hun voetbalverslagen meer gewagen Van „het bruine monster”. De staat stel| zUn eischen. en de staat is gevoelig als een kruidje-roer-me-niet. HU heeft lange teenen en een uiterst lichtge raakt gemoed, en aangezien de nieuwe staats-aanbidders willen, dat hU feilloos en onfeilbaar is. ontstaat er een dienovereen komstige tegenzin om hem van zUn zwak ke kanten, die nu eenmaal aan iedere schepping zitten, te laten kijken. En ver bood nu niet dezer dagen de minister van lichamelijke opvoeding van een kleinen ipin of meer fascistlschen staat aan het nationale voetbalelftal van zUn land, nog verder aan Interlandwedstrijden deel te nemen, omdat het klop gekregen had van een ander klein land, dat overmaat v»n ramp nog wel een.... democratie was! De nieuwe absolute staat links of rechtp schept heel bUzondere overwe gingen. Een sigaar, een mop. een sport- wedstrUd. een muziekstuk, een wetenschap- pelUk boek, een schilderij. worden met nieuwe maten gemeten. De vraag is niet meer: tïoe vind ik dit als denkend en voe lend vrU mensch?, maar: Hoe behoor dit te vinden als eenheids-staatsburge*. gedrenkt In de massa-ldeologie van den heer zoo en zoo? WU krijgen riJks-smaaa. rUks-genot, rüks-humor. rUks-ontroering. Met op den duur een groeiend mensch is nu eenmaal een wispelturig mensch waarschljnlUk toch weer, als reactie op dit paternalisme: rUkshonger naar de U* lusle om ook weer eens. hoofd voor hoofd en stuk voor stuk, eigen baas te zün. dan beginnen, wjj weer van Het geheel beet; wording. Een tweede populair werkje dat ons werd toegezonden is „Wat bloeit daar?”, door *Drs. J. R. Muller naar een Duitsche uitgave van Koech bewerkt (Zutfen. W. J. Thieme en Cie 1939). Hiermede wordt de biologische biblio theek verrukt met een origineel ingerichte flora, die ons helpt om ruim 600 belangrUke planten betrekkelük vlug te determineeren. De gewone tabellen, welke de systematische kenmerken benutten, ontbreken in dit werkje, maar men leert de soorten al dadelUk schiften naar bloem- kleur, groeiplaats en bloeitijd, terwijl bloei- Wijze. bladvorm e.d. dan verder in de Juiste richting voeren Voor hen. die met de gebrui- kelUke flora’s minder goed overweg kunnen, zal dit boekje vaak uitkomst brengen, temeer daar vele teekeningen en gekleurde platen het determineeren gemakkelUk maken. De tyjwgra- fische uitvoering verdient zeker te worden ge prezen, terwül de prUs dit boekje binnen veler bereik brengt. Op sommige scholen zal het dan ook eveneens goede diensten kunnen bewijzap Naast populair-biologische uitgaven ieders boekenkast verschonen er laatste Jaren ook leerboeken, die in breedere^ te Amsterdam in het jaar *1938. (162 bldz. geïll. Meulenhoff’s Bi- van Nederlandsche In „Dichterschap en WerkelUkheid" heeft W. H. Staverman een uitmuntend pleidooi ge houden voor de grootheid en de beteqjcenis van Everhardus Johannes Potgieter. Erop wijzend dat zUn werk in omvang dat van Joost van den Vondel evenaart, sprak hU 6ok als zUn overtui ging uit, dat eenmaal de tijd komen zal, da^ men hem dadelUk na en naast Vondel zetten zal, al schUnt hem op het oogenblik het getij voor betere waardeering niet gunstig. Meerde ren hebben deze uitspraken zoo niet gelaakt, dan toch te sterk geacht, maar daartegenover staat, dat anderen ze ten volle onderstreepten Immers er ligt een groote en gerechtvaardigde bewondering aan ten grondslag, en wie Potgie ter dan ook beter kent dan de velen die hem meer bewonderen dan lezen, zal na eenigen tiid tot de ontdekking komen, dat hU inder daad een figuur van zeer groote allure is, al zUn er bezwaren tegen hem in te brengen. Men kan d^n met Staverman meegaan, waar hU hem schetst als een geboren romanticus, die de geestesgesteldheid van den klassieken mensch naderde, waar hU elders getuigt, dat al zijn er sommigen die hem In enkele opzich tten overtreffen, niemand hem evenaart in de som van gaven, die noodig zün een groot dichter te maken. Bezitter van een groote dich terlijke verbeelding, beweegt men zich met hem in een wijde wereld. Steeds weer openen zich nieuwe perspectieven in het panorama zijner werken. Verrassend is zijn kunstenaarschap, diep en breed zijn kennis. Wanneer men zich door den „burgerman" leiden laat, komt men in nooit gedachte omgevingen, omdat de artist in hem v<el beheerschte. Ongetwüfeld was Staverman de aangewezen persoon om een tweeden druk te bezongen van het eerste deel der indertijd door dr. J. B. Schepers samengestelde bloemlezing uit de ge dichten en het proza van E. J. Potgieter. Ook Schepers was een groot bewonderaar van den negentiende-» euwer en wellicht heeft daarom Staverman diens voorrede en inleiding onver anderd overgenomen. De inhoud is echter hier en daar gewUzigd. Zoo verviel „Vondel lij Bur gemeesterskamer", terwijl het stuk „Marten Harpertszvervangen is door: nog een paar liedekens van Bontekoe, een paar balladen. ,J> MUn van Fahlu" en een fragment uit de voor de tennis van Potgieters leven zoo be- langrüke beschrüving van zijn verbluf in Antwerpen en zün terugreis over AÉen tydens den opstand van 1830. De aanteekenlngen wer den door dr. W. H. Staverntan iets uitgebreid, terwül hü enkele andere illustraties opnam. HU spreekt de hoop uit, dat deze veranderingen verbeteringen mogen zijn .en dat wat Schepers zoo vurig wenschte, ook door dezen herdruk mag wordan bevorderd, nj.’ dat Potgieter meet wordt gelezen en gewaardeerd. Zonder twijfel komen Staverman’s würigin- gen het boekje ten goede, doch men vraagt zich af of hü niet ingrüpender had kunnen optre den. en met name Schepers’ inleiding door een stuk van eigen hand had kunnen vervangen Wellicht hebben hem vele en te respecteeren redenen daarvan weerhouden, maar desalniet temin is Schepers’ hooggestemd stuk ter in leiding toch minder geschikt. Het is eerder een lofrede dan een werkelüke introductie tot beter begrip, meer een kort opstel over Potgieter’s vele kwaliteiten dan „einführend” tot zün we zen. Voor dengene, die tot Potgieter reeds in geleid is, kan kennisname interessant zün, maar om anderen tot de goede Potgieter-lec- te brengen mist zü het specifieke intro- •rende karakter. Ongetwüfeld bleef Pot- r zün droom steeds bü. ongetwüfeld ook hü de prediker van een nieuwe toekomst ons land; Inderdaad bleef hü steeds zlch- getrouw, en was hü. de man van zaken, oning der Nederlandsche letterkundigen; dit alles schetst ons Potgieter niet geUjk eteekend had moeten worden, om te beter ijn werk in te gaan. Men vergelijke deze ling met het voortreffelijk^ stuk dat J. H jen Bosch aan zün uitgave van „Jan. .Jan en hun Jongste Kind" liet voorafgaan. zal men begrijpen, dat wü dit veel beter ntroductie geschikt achten dan het essay Schepers. Overigens bezit deze bloemle- alle kwafteiten, welke zü hebben kan. De is verantwoord en toch verrassend, de eling in proza en poëzie goed doorgezet, jl de aanteekenlngen en verklaringen op opte wüze de moeilükere plaatsen Gezicht op Klagenfurt, de hoofdstad van Karinthit kracht en steun noodig van sterke mannen handen. Men begrijpt de ontwikkeling. Toni en Liesbeth komen hoe langer hoe dichter bü elkander. Maar de boerenzoon durft de barones niet ten huwelük te vragen; hoewel hü in stinctief vpelt, dat hü niet zou worden afge- Ook Paul valt, in Frankrijk. De barones kan al dat leed niet meer verdragen en sterft, in haai ziel reeds lang dood voor haar man en voor haar kinderen, vooral voor den tweeden Ste phan, die niet veel voor zün moeder voelde, omdat hü té veel, té overdadig werd bemind Fj 7 van

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 24