ROMAN VAN JOHAN
FABRICIUS
Potgieter als historisch
romanticus
Uitgaven op biologisch
gebied
Itj
n
o
in
w
Romeinsche munten
Redenen van staat
„Elck uxit toils
Leven pn sterven van het
MAANDAG 27 MAART 1939
W*'
a
fit.
d<
Het hoofdplein van Graz, de hoofdstad van Stiermarken
n
toe-
voren W
vóór
gedurende de
in breedereii
bliotheek
Schrijvers).
He
Fran
’s Gravenhage 1938. H. P. Leopold's Uitg.-
Mij. N.V.
Go)
•tand
Ma;
vas u
Natio
voerd
«inde
waars
haar
vertro
raad,
<Uge r
Uit
■cbe
Vit
derd
te kom
WachU
hggenc
Als
dat
land
•an t<
dedigi
vormd
daaroi
»U al
dlgen
vaderl
opnle'i.
«eef j
•lie 8
woad
Villa
•pool
z<jn
dorpi
•size
Bo
den
■ar,
afdee
de bi
«nel i
wegsi
4500
In den tuin van een boerenwoning te La Vi
neuse, in Frankrijk, heeft men een groote bron
zen pul gevonden, meer dan 10.000 romeinsche
ihunten bevattende, welke daarin meer dan ze
ventien eeuwen verborgen zijn gebleven.
VAL
•oorzit
oogenb
vertege
•fbrek»
«ogenb
ming
«echte
tedach
»*n h«
Ondanl
*1 zjjn
deltjk
daan o
Het adagium „de mensch voor den Staat"
dat van bepaalde zijde gehuldigd wordt, leidt
tot groteske consequenties, betoogt het .Alge
meen Handelsblad”:
Potgieter. Bloemlezing uit zijn Ge
dichten en Prozawerk. Uitgezocht
en van een Inleiding voorzien door
dr. J. B. Schepers. Deel I Historie
en Romantiek. Tweede druk, be
zorgd door dr. W. H. Staverman.
Uitgegeven door J. M. Meulenhoff
ewel het gebodene zeer fragmentarisch is,
in dit eerste deel slechts de historische
nticus aan het woord komt, blijkt toch
eeds uit deze verzameling, welk eeSi krach-
figuur Potgieter geweest is. Men herkent
autodidact in den bezielenden strijder, en
rt andermaal hoe alles zijn critische be
stelling trekt. Prinsen heeft het daarbii
[oed uitgedrukt, toen hij schreef, dat Pot-
de vrees voor het onschoone had! Zijn
werk legt daarvan getuigenis af en ai
hij voor alles opvoeder van zijn volk zijn,
hoonheid vond in hem een barer trouwste
ars. Kind van zijn tijd onderging hij -
,1 in zijn eerste periode der^ invloec
ie Europeesche romantiek, en vandaar dat
elf een romanticus werd. Voornamelijk als
inig komt hy in dit boekje aan het wooro.
et is uiterst merkwaardig na te gaan, hoe
bij steeds weer herhaalde lezing, deaelfde
1 van dtt werk treffen. Potgieter bad
jongen geboren wordt, die den dooden Stephan
zal vervangen en daarom diens naam krijgt.
Dit zoontje, opgroelend. wil echter niets weten
van de overdadige moederlijke liefde en heele-
maal niets van haar plannen, om hem tenmin
ste priester te laten worden. Hij wordt zelfs
later de kwade vrucht aan den, trots alles,
goeden ouderlijken stam.
De kinderen worden groot. Allerlei puber-
teitsliefden ontstaan. Vriendschappen worden
gesloten. Er komt een huisleeraar. een zekere
Paul. De dochters worden om beurten op hem
verliefd. Moeizaam trekt het varhaal voert.
De oudste zoon Rüdi krijgt eindelijk zijn
opleiding tot officier. In dit gedeelte van het
verhaal, beschrijvend en uitbeeldend den ouden
Oostenrijkschen officierenstand. Ijjkt mij, dat Fa-
briciu-s nog al eens in navolging vervalt van
den geest van „Radetzki-marsch” van Joseph
Roth. Maar hoe dan ook: de lezer leert het
oude Oostenrijk goed kennen. Fabrlclus begint
nu het historische tijdvak, dat ligt vóór, tijdens
en na den wereldoorlog, die ook eindigde met
de ineenstorting der Donau-monarchie, op
meesterlijke wijze in zijn verhaal te betrekken
Wij leven mede de verslagenheid van majoor
Georg en van zijn gehecle gezin wegens den
moord op den troonopvolger Franz Ferdinand
te Scrajewo. over wiens dood reeds de scha
duwen gaan van den komenden wereldoorlog.
Het gezin van Georg is pas naar Weenen ge
weest. De oudste zoon Rudolf, de officier is
daar verliefd geworden op een meisje uit goe
den huize, dat echter al de onberekenbare
grillen vertoont van de verwende Weensche
meisjes van 1914, die in flirten meestal het
hoofddoel van het leven zagen. Liesbeth is ver
loofd met haat ernstigen huisleeraar Paul
Haar Jongere zusters Angélique. de overgeble
vene van de tweeling Angélique-Stephan, is
een lichtzinnig meisje geworden en is hals over
kop verliefd geraakt in een Franschen piano
virtuoos.
Pas weer op het kasteel terug, overvalt het
gezin, als heel de overige wereld, onverwacht
het uitbreken van den wereldoorlog. Rudolf
mo«t direct onder de wapenen. Ergens aan de
Russische grenzen. Paul moet even later naar
het front in Frankrijk. Het mannelijk perso
neel verlaat ook stuk voor stuk het kasteel.
Voor de overgeblevenen breken bange weken
en maanden aan. De oud geworden baron Georg
schrikt voor elke post, die hem de doodstijding
van zijn oudsten zoon kan brengen. Vrienden
en bekenden vallen, worden vermist of raken
in Russische gevangenschap. Rudolf komt nog
eenmaal terug. Gewond, maar niet ernstig.
Nauwelijks weer terug in het veld, sneuvelt hij.
van gezonden inhoud, maar door de omstan
digheden van een ondergaande, overrijpe cul
tuurwereld worden de karakters bedorven, al
thans gehavend.
De eenzaamheid doet haar lugubere entrée in
het oude kasteel. Angélique is nog, vóór haar
moeder stierf, weggeloopen naar haar Franschen
virtuoos en bevindt zich in vjjandeljjk land.
Liesbeth is alleen nog bij haar ouden vader
over. Want Stephan is naar Graz op het gym
nasium. De auteur kan gelukkig stof trekken
uit de gebeurtenissen van den wereldoorlog, die
hjj op pakkende wijze in zijn verhaal inscha
kelt. -Ware dtt niet het geval, men zou niet
weten, hoe hij tot pagina 563 zou «komen.
In sterk geschilderde scènes komt dan het
einde van den wereldoorlog, komt het einde
der Donau-monarchie. Deze ramp gaat niet
spoorloos aan het gezin van baron Georg von
Weygand voorbij. De oude baron is versuft en
beseft niet veel meer van de situatie. Liesbeth
heeft het beheer der bezitting op zich genomen
en heeft dagelijks te kampen met ontrouw van
het door den oorlog gedemoraliseerd personeel.
De Jongste dochter Angélique is in den steek
gelaten door haar virtuoos en komt met haar
ver-Franscht kin<f terug. Het jongetje wordt
een late troost voor den ouden baron. De in
flatietijd breekt aan. De uitverkoop van Oos
tenrijk begint. Ook de uitverkoop van het ge
zin van Weygand. Angélique en Stephan, die
student te Weenen is geworden, begrijpen de
teekenen des tijds. Maar a! te goed. Angélique
stort zich in het lichtzinnige, na-oorlogsche
leven, waar ook uitverkoop der zeden wordt
gehouden. Zij en Stephan leeren in dollars
speculeeren ten koste van de reddeloos vallende
vaderlandsche valuta. Stephan wordt daarbij
nog communist, wat hem niet verhindert, be
denkelijke financleele manifestaties ten schade
der gemeenschap te volvoeren. Hij moet naar
het buitenland vluchten.
Er is nog iemand, die na den oorlog commu
nist is geworden. Dat is Toni, de zoon van den
boer van het kasteel Maria-Licht, het Kasteel
In Karinthië. Maar deze Jonge man is spoedig
genezen van de dwalingen zijns weegs, als hij
inziet, dat al dat gebral over menschengeluk
en gemeenschapsliefde niets anders dan een
complex van Jammerlijke leegheid is. Hij komt
weer op *t kasteel terug. En wil naar Amerika,
om boer te worden.
„Waarom niet hiee?” vraagt Liesbeth hem.
Reeds tijdens den oorlog hadden Toni en Lies
beth met elkander in briefwisseling gestaan,
omdat de gestorven verloofde van Liesbeth,
Paul, sympathie voor den frisschen boerenjon
gen had gehad. Liesbeth staat alleen. Het be
drijf groeit haar over het hoofd. ZIJ heeft
Men moge terecht waarschuwen tegen een
decadentie onzer beschaving, waarvan ook de
boekenmarkt duidelijke symptomen aanwijst
één verschijnsel tenminste geeft ons meer hoop
Ik bedoel den verblijdenden rijkdom aan wer
ken en werkjes over planten- en dierenleven,
welke de laatste Jaren ons hebben gebracht
Hieruit blijkt dat het Nederlandsche publiek
ook nog oor en oog bezit voor de ongekunstelde,
zuivere waarden der levende natuur, die meer
dan vele cultuurproducten geest en hart kunnen
veredelen en verheffen. Het bespreken van
enkele recente uitgaven op dit gebied vormt
dan ook een reden tot nieuwe vreugde. Waar
mede wij niet willen zeggen, dat alles daar
onder nu ook aan hooge eischen vermag te vol
doen Er is veel, wat zeker zijn wag onder het
publiek vinden zal. maar toch de „finishing
touch” mist welke slechts enkele populair-bio-
logische uitgaven onder vele vertoonen. Dit
geldt bijvoorbeeld zonder twijfel voor een boek
je over „De Natuur als beeldende Kunstenaar"
door Henk van Laar (N. V. De Arbeiderspers.
Amsterdam 1938). Het onderwerp leent zich
alleszins voor een wijze van behandeling, waar
door breede lagen der bevolking leeren kunnen
hun aandacht op de schoonheid der Schepping
te richten. Het kan stof leveren voor een fijn-
verzorgde poëtisch-biologlsche uitgave, die voor
al aan de jeugd veel bieden kan wat het leven
werkelijk mooier maakt. Hoewel nu het boekje
door Henk van Laar ongetwijfeld zijn verdien
sten bezit, vertoont het toch ook niet zelden de
nadeelen eener gemakkelijke populariteit, waar
door het een deel zijner waarde moest Inboe
ten.
Nog afgezien van den weinig verzorgden stijl
stoot ons op enkele plaatsen een vorm van
geestigheid, die al te goedkoop mag heeten.
zooals waar wordt beschreven: „de bloemen der
Vanielje bezitten schubben, <Me vet en suiker
Bevatten mijn hef Je. wat wil Je nog
meerOok het sterk fragmentarische
karakter van verschillende hoofdstukken be
wijst. dat dit onderwerp niet die verzorgde be
werking vond, welke het zeker verdient. En
eenzelfde conclusie laat zich trekken naar aan
leiding van het lllustratie-materlaal, dat voor
een deel bepaald verouderd en weinig artistiek
aandoet. Welk een heerlijke resultaten bood
niet reeds de mlcro-fototechnlek onzer dagen!
Wij wachten altijd nog op den even deskun
digen als fijnzinnigen auteur, die hiervan in
een „lied van den microkosmos” een ontroe
rende paraphrase Ml kunnen geven.
kring belangstelling verdienen door de moderne
en frissche wijze, waarop de stof werd behan
deld. Ongetwijfeld behoort hiertoe het derde
deel van de „Hoofdzaken der Biologie" voor
gymnasia. HBS, Lycea en Kweekscholen door
Dr. M. A. IJssellng en Dr. A. Scheygrond. (W.
J. Thieme en Cie. Zutfen 1939). Dit deel be
handelt de gewervelde dieren, en wel op een
wijze die vaak voorbeeldig mag heeten. De
inhoud hield rekening met de nieuwste weten
schappelijke gegevens en weet tevens historische
en toegepaste biologie een Juist aandeel te ge
ven. Verder wordt het zoo belangwekkende
psychologische onderzoek dezer dieren benut om
daarvan een vollediger levensbeeld te schetsen,
terwijl het o.l. ook Juist gezien Is om een dier-
groep als de vogels te behandelen naar de land
schappen, waar men deze aantreft. Wat verder
de Christelijke auteurs zeggen over het verschil
tusschen menfch en dier (pag. 1112) kan
door ons volkomen worden onderschreven. Het
even rijke als zorgvuldig gekozen illustratie
materiaal verhoogt de waarde van dit leerboek,
dat ook buiten schooluren verdient te worden
geraadpleegd. M. B.
Johan Fabrlclus is wel een der meest gelezen
Nederlandsche romanciers. Een vijftiental ro
mans staat op Zijn naam. Zijn romans tellen
soms vele edities. „Het meisje met den blauwen
hoed" en „Melodie der Verten” werden zeven
maal en „Komedianten trokken voorbij" werd
zelfs tienmaal herdrukt. Zijn nieuwste roman
„Kasteel in Karinthië”!) zal als min of meer
mannend vertelboek er ook wel. in gaan bij
het lezende Nederlandsche publiek.
Een Nederlandse!) dagblad publiceert tegen
woordig eën serie van interviews met uitgevers
over de wereld van het Boek. In een dier in
terviews klaagt een bekend uitgever over de
vaak misplaatste reclame zijner collega’s: „Wij
zijn zoovet gekomen, dat een boekhandelaar
adverteert: dit boek weegt 2V4 kilo." Wij heb
ben een moment gedacht, dat met dit zwaar
wichtige boek „Kasteel in Karinthië" was be
doeld. want dit werk met zijn 563 bladzijden
ziet er oogenschiinlijk naqr uit. dat het dit
gewicht bereikt. Wjj hebben het gewogen, maar
het is te licht bevonden. Het nieuwste Fabrl-
cius-boek is echter zeer zwaar, daarom ietwat
onhandelbaar. Een echte turf. Wij zagen het
liggen in de stationskiosken. Nu. als men net
koopt, kan men het net uitlezen op een reis om
de wereld. Want het telt niet alleen 563 blad
zijden. maar die bladzijden zijn buitendien bui
tengewoon klein bedrukt. En elke bladzijde heeft
niet minder dan 42 regels. Materieel genomen
krijgt men „waar" voor zijn geld. Geestelijk
ook? Dit zal deze recensie onderzoeken.
Het „Kasteel van Karinthië* is een oud.
fort-achtlg, Romaanse!) gebouw met toren en
muren en wallen en poort. Fabrlclus zelf tee-
kende het op den omslag. Het ziet er somber
uit. Maar het is omringd van rijke bosschen
«n vette akkers. Er is een boerderij bij met
vee- en paardenstallen. Er zijn tevens bijge
bouwen voor het talrijke personeel. Als het
verhaal begint, is Juist de eigenaar van de
„Kasteelboerderij Maria-Licht in Karinthië"
(zoo noemt de auteur de bezitting). Adalbert
baron Weygand. gestorven. Erfgenaam der be
zitting is zijn neef Georg von Weygand. actief
eavalerie-officier in garnizoen te Weenen. Deze
aarzelt geen oogenblik, de erfenis te aanvaar
den. Hij is namelijk vanwege zijn critlschen
géést geen gezien officier bij de hoogere leger-
autoriteiten. fiü ‘voelt zich eenzaam en onge
lukkig te Weehen, temeer daar zijn vrouw pas
is overleden en hem kinderloos heeft achterge
laten. Zijn huwelijk was uiteriyk gelukkig ge
weest. maar was het in wezen niet, omdat zijn
vrouw van feestenden uitgaan hield en hij een
teruggetrokken leven prefereerde. Zonder spijt
en weetpoed neemt Georg afscheid van den
dienst en begint als vijftigjarige een nieuw
leven als kasteelheer. Hij blijkt een voorbeeldig
beheerder van zijn bezit te zijn. Maar de een
zaamheid wordt hem te machtig.'-ZUn nog on
gebroken zinnelijkheid doet hem .verstrikt ra
ken in verboden omgang met een der <UMfct-
tboden, waarvoor hij zich ten slotte scha^jjjyea,
waaraan hij resoluut een einde maakt.
eius heeft deze verhouding zeer realistisch gw
schilderd. En dit is niet alleen het geval met
deze verhouding? Er komen in dit boek telkens
beschrijvingen voor van zeer gewaagde ver
houdingen. zoowel in de puberteitsjaren als op
latere leeftijden. Om deze reden moeter* wij dit
boek voor strik t-v olwassenen reser-
veeren.
Op aanraden van een vriend zoekt Georg von
Weygand zich een tweede vrouw. Hij vindt
deze in een. «hde familie te Graz. Zijn nieuwe
vrouw heet Maria. Zij heeft geen vader meer,
alleen éen ietwat mallotige moeder. Maria is
een lief, zwak schepsel met heele cBÉnplexen
van levensvreemdheid, zwaartillendheid en
zeurpleterigheid. Zij Js eigenlijk een té goede
echtgenoote. in dien zin echter, dat zjj aldoor
maar bevreesd is. het leven van haar echtge
noot niet te vullen, en daardoor hun bestaan
min of meer vergiftigt. Zij vindt een goeden
berader in den sympathiek en knap-geteeken-
den slotkapelaan Aigner, die echter op haar
grillen tenslotte geen durenden Invloed kan
uitoefenen. Weldra wordt een kind geboren, een
jongen, die den naam RUdl krijgt. Gelukkig,
dat het een jongen was. anders ware Maria
haar man had vast op een Jongen gerekend!
-zeker aan haar overgevoeligheden bezweren
en ware het Jjoek uit geweest. BU dit gedeelte -
van het verhaal komt een dokter Prlsswltz te
pas, evenals de kapelaan een echt oud-Oosten-
rijksch type. Maar meer in het ruwe, onont
bolsterde. Het is hier 21e plaats even op te mer
ken. dat Fabrlclus aF’zijn jpersonaadjes en
het zijn er legioenen: boeren, boerinnen, knech
ten. meiden, gouvernantes, dokters, kapelaans,
bedienden, officieren, grondbezitters, tantes en
andere familieleden sen kennissen telkens op
vermoeiende wijze, elk afzonderlijk, psycholo
gisch taff doorgronden en uitvoerig beschrijft.
Dit KMit aan dit lange boek iets van elnde-
lodmeid en van uitputtende vermoeienis. En
niet alleen met zijn personen handelt hü zoo,
maar ook met allerlei episodes en tafereeien,
die hij als een minutieus miniatuurschilder tel
kens als genre-stukjes op zich teekent, waar
door het verhaal voortdurend een wijle stil
staat. Toch zit er wel vaart in het boek. Vooral
in de uitbreiding van het kinderaantal. In kort
tijdsbestek komt er nog een meisje, Liesbeth.
en zelfs een tweeling, die Angélique en Stephan
worden gedoopt. Die vaart in zijn boek had
Fabrlclus noodig. om aan het drama in zijn
verhaal te kunnen beginnen, dat bestaat in de
ztekelijke verhouding van Maria tot haar zoon
tje Stephan, een verhouding daarom ziekelijk,
omdat de moederliefde en haar vooropgezette
wenschen sterk overdreven werden. Dit komt
vooral tot uiting in de tdée fixe, dat de kleine
Stephan priester moet Worden. De kleine is
nog veel te klein, om daar iets van te begrij
pen. HU speelt liever roove?tje. En zijn vader,
die wel zün plichten vervult, maar niet erg
godsdienstig Is, zegt niet met onrecht tot zijn
vrouw, dat zij hem geen beroep "moet inbeelden.
En de wereldwijze slotkapeéaan is het daar
mede natuurlijk geheel eens. Alleen Maria
geeft haar plannen niet op.
Fabricius ontwerpt nu werkelUk aardige ta-
fereelen van majoor Georg von Weygand met
zijn vier Heemskinderen te paasd en te ponny
en als quartet bij het musiceeren. Het gezin is
gelukkig. Stephan blUkt de beste ruiter, de
gevoeligste musicus. Het „moederkindje” ont
trekt zich hoe langer hoe meer aan den moe
derlijken Invloed. Dan komt de catastrofe. Op
*n kwaden middag spelen de kinderen sol
daatje. Stephan, de vijand, moet gezocht en
overtvonnen worden. HU verdedigt zich door alle
kamers, wil zich niet overgeven, klimt, als
laatste toevlucht zoekend, in een vensternis,
verliest het evenwicht en valt omlaag in de
slotgracht. Dood. De smart van Maria vooral
is ongeneeslUk. Psychologisch Juist, maar ein
deloos langdradig, beschrijft Fabricius nu de
onwerkelijke verbintenis van de ziekelUk-over-
gevoelige moeder met haar dood zoontje, haar
zelfverwUten. haar angsten, haar afsterven van
de reëele wereld. Zü leeft alleen nog voor het
doode kind en verliest haar overige kinderen,
haar num en haar gezin. Tot er een nieuwe
hoe nauw hij zich ook met zijn volk verbonden
voelde een breeden, ver over de grenzen
gaanden blik, en vandaar de wijdheid en
breedte in dit werk. Is hjj moeilijk door de
overvloedigheid van zijn geest, en naar Huet
zoo terecht opmerkte veeleischend uit be
scheidenheid, hU bleef toch van den beginne
tot het eind dezelfde figuur, zich verwant voe
lend aan de zeventiende-eeuwers en te groot
voor zijn eigen tijd dan dat deze hem geheel
kón waardeeren. Potgieter is in zjjn tijdvak de
grootste verschijning. hU beheerschte het heele
terrein, al hield hü zich vaak op den achter
grond. Moge Sta verman "s ongunstige getU-
voorspelling spoedig onwaar blijken, en deze
nieuwe druk de belangstelling voor den grooten
negentiende-eeuwer tn sterke mate in de hand
werken.
moed vindt. En nu schakelt het verhaal weer
in in het wereldgebeuren. Angélique is weer
eens uit haar leventje van pleizier teruggekeerd
op het kasteel. Zjj keurt de keuze van haar
zuster goed. ZU vraagt echter terechte wat
moeten Jullie beiden in het oude, sombere kas
teel, dat niet bij den ondergang en den uit
verkoop past? ZU raadt Liesbeth aan in de
boerderU te gaan wonen met haar Toni: „Tk
denk, dat JU Toni in elk geval geen grooter
genoegen zult kunnen doen dan door hem zoo-
iets voor te stellen. Dan pas zal hu weten, dat
Je definitief hebt afgerekend met wat er nu
nog tusschen Jullie staat."
Liesbeth ziet dit helder in.
,^4aar het kasteel dan?"
En nu treft Fabricius snijdend den juisten
toon, om het heele verval van het oude Oosten-
rUk- te teekenen. HU laat Angélique. de licht
zinnige. de speculante, het koude, maar Juiste
antwoord geven op die vraag naar het kasteel,
naar het verder lot van Maria-Licht in Ka
rinthië: „Verhuren moet Je het. De Weensche
bladen staan in hun advertentiekolommen vol
van vraag naar kasteelen. Verhuren! Aan een
rijken buitenlander! Tegen een In goede but-
teoUnfische valuta vastgestelden prUs. Een
Ch^^osche worstfabrikant kan hier een kas
teel wvonen, gegarandeerd echt, met alle toe-
behooren. tegen'een prUs, dien hU thuis voor
een mansarde betaalt. En papa zou van dat
alles toch niets meer beseffen!”
In een paar zinnen, 'n paar typeeringen het
heele tragische lot van het oude Oostenrijk:
uitverkoopen, verhuren, worstfabrikant uit
Chicago, de oude OostenrUksche edelman, die
toch niets beseft.
En Liesbeth géat naar haar boer, haar Toni.
De jonge adel vermengt zich met den mensch
van bloed en bodem. ZU staat met het Fransch
geboren, maar Duitsch geworden zoontje van
Angélique aan haar hand en Uit dan Toni te
gemoet: „Toen openden zich onder den blau
wen najaarshemel, gekoesterd door de zon, de
wUde velden, die hun oogst hadden afgedragen
en gereed lagen om doorploegd en geëgd te
worden en het zaad in zich op te nemen, dat
nieuwe vrucht zou dragen.”
WU hebben in deze recensie een paar maal
er op gewezen, dat het nieuwste boek van Jo
han Fabricius strikt voor volwassenen moet
worden voorbehouden. De zinnelUke teugel is
hier en daar te los gelaten en eenige malen
zelfs onklesch en onsmakelUk.
Wat verder nog over dezen roman te zeggen?
Het werk is knap en virtuoos gecomponeerd,
maar het doet geen leven leven. Alle personen
blUven mln of meer schimmen. Het wemelt van
schimmen, want, wU zeiden het reeds, de op
tredende personaadjes zUn legio. Verdienstelijk
is de steeds gelijkmatig-gehouden verteltrant,
ofschoon eenige warmte hier en daar ten zeer
ste gewenscht was. om van het vuur van harts
tocht maar te zwijgen. Het heele verhaal doet
aan als een zeer vaardlg geschreven, maar nog
al vlak verslag. Dramatisen, op volle kracht, is
in haar opzettelUke soberheid de historie van
den dood van den eersten Stephan. Deze epi
sode is een hoogtepunt, maar blüft alleen. De
enorme omvang van het boek met zUn 563 dik
gedrukte pagina’s is niet verantwoord, staat
niet in verhouding met wat er eigenlijk gebeurt.
De poging, om een met „bloed en bodem” ver
bonden boek te schrUven. moet als mislukt
worden beschouwd. Het boek ruikt niet naar
aarde en geeft geen leven aan al de figuren der
Karinthische en oud-OostenriJksche aarde. Het
algemeen-menschelüke is niet tot uiting geko
men. En alleen het grUpen naar en het vast
leggen van het algemeen-menschelUke maakt
een werk tot ontroerend kunstwerk. Trots alle
dramatische gebeurtenissen in het gezln-Wey-
gand en In heel de wereld vol beroering rondom
dit representatief gezin brengt het boek tan
Fabricius geen ontroering.
„Wie meent dat de mensch er ia voor
den staat in plaats van de staat voor den
mensch, steekt zich met handen en voe
ten in, een wespennest, al noemen som
migen het een honingpot De staatkundige,
de politieke visie gaat, vóór men er op be
dacht is, alles beheerschen Men krügt
consequenties zooals: de burger van den
staat zus en zoo rookt en drinkt niet.
Want rocken en drinken zün onmanlük
althans in eert staat die zich de grootst
mogelijke autarkie ten doel stelt. Of: de
burgeres van staat zoo en zus verft zich
niet, of parfumeert zich niet, al naar ge
lang het neo-Spartanlsme van den dag
het verkiest voor te schrijven. De rassen
theorie heeft er al toe geleld, dat uitblin
kers in wetenschap: literatuur, muziek,
schilderkunst, philosophic, werden uitge-
rangeefd °P grond van een verkeerds
grootmoeder. En onlangs verdween w-
gens een bekende goede sigaar uit de cir
culatie. die in een vorig tUdperk naar een
Joodschen fabrieksdirecteur was genoemd,
maar dank zij den nieuwen geest edel-
arlsch herboren moest worden om te kun
nen blUven voortgeuren. De Lambeth Walk
viel hier en daar in ongenade om redenen
van staat, en sommige sport-Journalisten
kunnen niet zonder ernstig risico in hun
voetbalverslagen meer gewagen Van „het
bruine monster”.
De staat stel| zUn eischen. en de staat is
gevoelig als een kruidje-roer-me-niet. HU
heeft lange teenen en een uiterst lichtge
raakt gemoed, en aangezien de nieuwe
staats-aanbidders willen, dat hU feilloos en
onfeilbaar is. ontstaat er een dienovereen
komstige tegenzin om hem van zUn zwak
ke kanten, die nu eenmaal aan iedere
schepping zitten, te laten kijken. En ver
bood nu niet dezer dagen de minister van
lichamelijke opvoeding van een kleinen
ipin of meer fascistlschen staat aan het
nationale voetbalelftal van zUn land, nog
verder aan Interlandwedstrijden deel te
nemen, omdat het klop gekregen had van
een ander klein land, dat overmaat v»n
ramp nog wel een.... democratie was!
De nieuwe absolute staat links of
rechtp schept heel bUzondere overwe
gingen. Een sigaar, een mop. een sport-
wedstrUd. een muziekstuk, een wetenschap-
pelUk boek, een schilderij. worden met
nieuwe maten gemeten. De vraag is niet
meer: tïoe vind ik dit als denkend en voe
lend vrU mensch?, maar: Hoe behoor
dit te vinden als eenheids-staatsburge*.
gedrenkt In de massa-ldeologie van den
heer zoo en zoo? WU krijgen riJks-smaaa.
rUks-genot, rüks-humor. rUks-ontroering.
Met op den duur een groeiend mensch
is nu eenmaal een wispelturig mensch
waarschljnlUk toch weer, als reactie op
dit paternalisme: rUkshonger naar de U*
lusle om ook weer eens. hoofd voor hoofd
en stuk voor stuk, eigen baas te zün.
dan beginnen, wjj weer van
Het geheel beet; wording.
Een tweede populair werkje dat ons werd
toegezonden is „Wat bloeit daar?”, door *Drs.
J. R. Muller naar een Duitsche uitgave van
Koech bewerkt (Zutfen. W. J. Thieme en Cie
1939). Hiermede wordt de biologische biblio
theek verrukt met een origineel ingerichte flora,
die ons helpt om ruim 600 belangrUke planten
betrekkelük vlug te determineeren. De gewone
tabellen, welke de systematische kenmerken
benutten, ontbreken in dit werkje, maar men
leert de soorten al dadelUk schiften naar bloem-
kleur, groeiplaats en bloeitijd, terwijl bloei-
Wijze. bladvorm e.d. dan verder in de Juiste
richting voeren Voor hen. die met de gebrui-
kelUke flora’s minder goed overweg kunnen,
zal dit boekje vaak uitkomst brengen, temeer
daar vele teekeningen en gekleurde platen het
determineeren gemakkelUk maken. De tyjwgra-
fische uitvoering verdient zeker te worden ge
prezen, terwül de prUs dit boekje binnen veler
bereik brengt. Op sommige scholen zal het dan
ook eveneens goede diensten kunnen bewijzap
Naast populair-biologische uitgaven
ieders boekenkast verschonen er
laatste Jaren ook leerboeken, die in breedere^
te Amsterdam in het jaar *1938.
(162 bldz. geïll. Meulenhoff’s Bi-
van Nederlandsche
In „Dichterschap en WerkelUkheid" heeft
W. H. Staverman een uitmuntend pleidooi ge
houden voor de grootheid en de beteqjcenis van
Everhardus Johannes Potgieter. Erop wijzend
dat zUn werk in omvang dat van Joost van den
Vondel evenaart, sprak hU 6ok als zUn overtui
ging uit, dat eenmaal de tijd komen zal, da^
men hem dadelUk na en naast Vondel zetten
zal, al schUnt hem op het oogenblik het getij
voor betere waardeering niet gunstig. Meerde
ren hebben deze uitspraken zoo niet gelaakt,
dan toch te sterk geacht, maar daartegenover
staat, dat anderen ze ten volle onderstreepten
Immers er ligt een groote en gerechtvaardigde
bewondering aan ten grondslag, en wie Potgie
ter dan ook beter kent dan de velen die hem
meer bewonderen dan lezen, zal na eenigen
tiid tot de ontdekking komen, dat hU inder
daad een figuur van zeer groote allure is, al
zUn er bezwaren tegen hem in te brengen.
Men kan d^n met Staverman meegaan, waar
hU hem schetst als een geboren romanticus, die
de geestesgesteldheid van den klassieken
mensch naderde, waar hU elders getuigt, dat
al zijn er sommigen die hem In enkele opzich
tten overtreffen, niemand hem evenaart in de
som van gaven, die noodig zün een groot
dichter te maken. Bezitter van een groote dich
terlijke verbeelding, beweegt men zich met hem
in een wijde wereld. Steeds weer openen zich
nieuwe perspectieven in het panorama zijner
werken. Verrassend is zijn kunstenaarschap,
diep en breed zijn kennis. Wanneer men zich
door den „burgerman" leiden laat, komt men
in nooit gedachte omgevingen, omdat de artist
in hem v<el beheerschte.
Ongetwüfeld was Staverman de aangewezen
persoon om een tweeden druk te bezongen van
het eerste deel der indertijd door dr. J. B.
Schepers samengestelde bloemlezing uit de ge
dichten en het proza van E. J. Potgieter. Ook
Schepers was een groot bewonderaar van den
negentiende-» euwer en wellicht heeft daarom
Staverman diens voorrede en inleiding onver
anderd overgenomen. De inhoud is echter hier
en daar gewUzigd. Zoo verviel „Vondel lij Bur
gemeesterskamer", terwijl het stuk „Marten
Harpertszvervangen is door: nog een paar
liedekens van Bontekoe, een paar balladen. ,J>
MUn van Fahlu" en een fragment uit de
voor de tennis van Potgieters leven zoo be-
langrüke beschrüving van zijn verbluf in
Antwerpen en zün terugreis over AÉen tydens
den opstand van 1830. De aanteekenlngen wer
den door dr. W. H. Staverntan iets uitgebreid,
terwül hü enkele andere illustraties opnam. HU
spreekt de hoop uit, dat deze veranderingen
verbeteringen mogen zijn .en dat wat Schepers
zoo vurig wenschte, ook door dezen herdruk
mag wordan bevorderd, nj.’ dat Potgieter meet
wordt gelezen en gewaardeerd.
Zonder twijfel komen Staverman’s würigin-
gen het boekje ten goede, doch men vraagt zich
af of hü niet ingrüpender had kunnen optre
den. en met name Schepers’ inleiding door een
stuk van eigen hand had kunnen vervangen
Wellicht hebben hem vele en te respecteeren
redenen daarvan weerhouden, maar desalniet
temin is Schepers’ hooggestemd stuk ter in
leiding toch minder geschikt. Het is eerder een
lofrede dan een werkelüke introductie tot beter
begrip, meer een kort opstel over Potgieter’s
vele kwaliteiten dan „einführend” tot zün we
zen. Voor dengene, die tot Potgieter reeds in
geleid is, kan kennisname interessant zün,
maar om anderen tot de goede Potgieter-lec-
te brengen mist zü het specifieke intro-
•rende karakter. Ongetwüfeld bleef Pot-
r zün droom steeds bü. ongetwüfeld ook
hü de prediker van een nieuwe toekomst
ons land; Inderdaad bleef hü steeds zlch-
getrouw, en was hü. de man van zaken,
oning der Nederlandsche letterkundigen;
dit alles schetst ons Potgieter niet geUjk
eteekend had moeten worden, om te beter
ijn werk in te gaan. Men vergelijke deze
ling met het voortreffelijk^ stuk dat J. H
jen Bosch aan zün uitgave van „Jan. .Jan
en hun Jongste Kind" liet voorafgaan.
zal men begrijpen, dat wü dit veel beter
ntroductie geschikt achten dan het essay
Schepers. Overigens bezit deze bloemle-
alle kwafteiten, welke zü hebben kan. De
is verantwoord en toch verrassend, de
eling in proza en poëzie goed doorgezet,
jl de aanteekenlngen en verklaringen op
opte wüze de moeilükere plaatsen
Gezicht op Klagenfurt, de hoofdstad van Karinthit
kracht en steun noodig van sterke mannen
handen. Men begrijpt de ontwikkeling. Toni
en Liesbeth komen hoe langer hoe dichter bü
elkander. Maar de boerenzoon durft de barones
niet ten huwelük te vragen; hoewel hü in
stinctief vpelt, dat hü niet zou worden afge-
Ook Paul valt, in Frankrijk. De barones kan al
dat leed niet meer verdragen en sterft, in haai
ziel reeds lang dood voor haar man en voor
haar kinderen, vooral voor den tweeden Ste
phan, die niet veel voor zün moeder voelde,
omdat hü té veel, té overdadig werd bemind
Fj 7
van