Het nieuwe H De luchtroovers Hoitika van Na vijftig jaren 1 belasting-ontwerp van den dag „optrekken” ANTON BRUCKNER En er zijn nog geheimen Goed beginsel en gebrekkige uitvoering De teruggave aan groote gezinnen I j ZATERDAG 3 JUNI 1939 Men ziet hieruit dat, ook Indien men van BRABANTSCHE BRIEVEN 1 G IN BOSCH OF HEI j U kinderen) ROOKT NIET O - i i De juiste uitweg I I 7 miHHINIIMItlItiu THEE DOETJE GOED! minder dan 1400 kroot Inkotnenaklasae: 14001800 Inkomensklasse: 18003300 I Inkomensklasse: 2300ƒ3000 1 Inkomensklasse: 30004000 Inkomensklasse: ƒ40008000 1 i waar C Ulvenhout, 1 Juni 1939 Amico, o wel sluiten." DR* i t a k i c 1 fXO kinderen) klein gezin (1 kind) groot gezin (7 kihderen) klein gezin (0 kinderen) groot gezin(7 kinderen) klein gezin (1 kindj groot gezin <8 kinderen) klein gezin (0 kinderen) groot gezin (8 kinderen) 532.70 31538 16806 270 44 71.90 138.78 129.15 156.42 132 45 183.10 180.02 24853 Het waren de dappersten geweest, dfe de achtervolging door gezet hadden, maar nu ze opeens zoo’n geheimzinnig licht ach ter zich zagen aankomen, de geluiden hoorden en in de opening gekomen, een hun onbekend iets op het water zagen drijven, verloren ze hun bol heelemaal en sprongen pardoes in het water. I i klein gezin (1 kind) groot gezin (7 kinderen) *t moment van gü alvast maar Zoo liét ik ze in ’n paar tellekes rap vastloo- pen, maar Tc docht: Tc had beter deus geheim kunnen houwen. Enkele dagen later had Trui t gevonden! Docht ze. Ze schoot den Eeker aan. Lievekes, onnoozel. 1 1 1 li 2 e i a 2( T D D haalde blufte „Maar heb Je daarvoor kozen? gewezen ie W la VI x Zoo’n bietje slangevel-achtlg, zooals de wijven dat somtijds kunnen. Eeker,” gevraagd Maar respectable menschen hadden zóó op hffrn afgegeven, dat afijn! Ik liep nie te koop mee m’n diepste gedachten. Ook nie teugen- over Trui. Geheim! Af! Op den Zondagmergen, op ons vertrek, zee Trui: „Gade veür, Dré.” „Welnee#, tocteloerls, ik zal „Ik sluit.” ge ’mAnders zoude kunnen weten, da k deur die rapporten nooit henen kwam! Kom, ik schei er af. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en ais altü gin horke minder van oewen l. Wij geven overigens gaarne toe, dat het belastingtechnisch zéér moeilijk zou zfjn. hier een billijke differentiatie in het leven te roepen. Het geheele systeem van eerst belasting heffen en later weer teruggeven is verkeerd, en die fout is niet gemakkelijk meer goed te maken. Over de kosten aan administratie die dit stelsel voor het Rijk zal meebrengen, zul len wij hier nu maar geen bespiegeling wagen. De natuurlijke, eenvoudige oplos sing is echter: de onbillijk werkende indi recte belastingen en landbouwcrisishef-. fingen zélf opheffen en daarvoor draag- krachthefflngen in de plaats stellen. Zoolang dit niet is geschied, is dit terug- gave-stelsel een in beginsel billijke, maar lang niet afdoend werkende remedie. Nu Bruckner ook op kerkelük-muzikaal gebied na het Njjmeegsche evenement weer in het middelpunt der belangstelling is komen te staan, is het wel passend, eens aan de persoon lijkheid van dezen heerlijken componist eenige regels te wijden. Anton Bruckner was in het civiele leven een ietwat boersche persoonlijkheid. Een zijner leerlingen, LudWig Reve, heeft eenmaal aardige dingen medegedeeld over Bruckner’s persoon en levenshouding. „Ziezoo, die zijn we kwijt. Nu gauw naar het toestel en ver der!" De kluizenaar schrok niet minder dan de wilden van het toestel. In zoo’n boot kregen ze hem van.zijn leven niet. Dan liever voor altijd op zijn eiland gebleven. Er was geen tijd voor lang praten, de andertn kropen in hun vliegtuig, de klui zenaar stond bü de opening in de rots en wuifde hen vaarwel toe. de door groote gezinnen betaalde bedragen de beoogde teruggaaf (voor gezinnen met 7 kinderen 40, voor gezinnen met 8 kinderen 50) aftrekt, deze gezinnen in den regel toch nog aanzienlijk méér blijven betalen dan de kleine gezinnen, ofschoon hun draagkracht ongetwijfeld geringer is. tssssssssMSSMsassssMaesMssasassssesaiassttiiMsssf i verloofde?” „Maar, lieve Freddy, wees toch verstandig. Wie eh. offe. leke. Wel sodejuu! Daar liep die goeie, die brave, die trouwe ziel ’n doos te torsen, schuin naast d’ren bulk weggehouwen, 'n doos van misschien wel tien, vijftien kilo zwaar.... ge meugt 't weten: 'n traan schoot in m’n oogen. We zijn den weg naar Glnneken geloopen, naast malkaar en dleën weg is ruim twintig minuten lank. Ons geheim, tien-tot-twintig kilo zwaar, droegen we „luchtig" opzij, in 'n doos zoo groot, dat ze nie te verbergen wisOp de Ginnekensche Markt hebben we gewocht op den peerdetram (die toen nog’ree) en 't wach ten hebben we deurgebrocht veur de etalage van den fotograaf aldaar, doos en perrepluu achter den rug houwend. Als de tram kwam aangehobbeld, langs den boschkant mee ’nen draai ’t durpsplein op, dan rende Trui, doos veur den buik nou, den tram teugen, kraffelde binnen. Ze rekende erop, dat ik op 't balkonneke zou blijven staan, om m’n pijp leeg te rooken. Wat natuurlijk uitkwam! Ik moest m’n doos buiten Trul’s oogen houwen! Aan de statie gaf 't geheim ook weer veul last, veural mee 't kortjeskoopen; en in ’t spoor- coupéke, vaneigens! Maar ik liet Trui maar zooveul meugeljjk éérst gaan, anderen hielpen haar wel mee de doos en ik kost dan 'n plekske veur de mijne zoeken, zóó. dat gedienstige gees ten de geheimen nie boven opmalkaar kosten zetten! Afijn, we hebben ’t geheim gehouwen, tot. Nou, tot vandaag toe! Daar is nooit één woord over gesproken Drie dagen gelukkige plazierige dagen zijn we bjjons kinders gewist. En gin van beien heb ben we in die dagen zledatte van de doozen veromgezlen En toch zoo groot waren de kinders nie behuisd in die dagen van woning nood! Of we dus, Trui en ik, onzen schoonzeun kent me beter dan jij? We hebben twee jaren lang goed met elkaar kunnen opschieten. JU zou een aantal goede eigenschappen van mij kun nen opsommen." Freddy moest toegeven, dat ze hierin gelijk had „Als Je dat ernst is, Sylvia,” sprak hij, „dan ben ik natuurlijk bereid. Maar hoe stel Je je dat voor? Moet ik hem nu gaan opzoeken om een lofrede op mijn gewezen en zijn aanstaande ver- verloofde te houden? Zal de man dan niet den ken. dat ik van Lotje getikt ben?” „Volstrekt niet, lieve Fred. En voor mij is het per saldo een levenskwestie. Geloof me, ik ken hem. En je hoeft niet persbonljjk met hem te spreken. Je kunt hem eenvoudig schrijven.” „Schrijven? Dat is een idee!” Freddy slaakte een zucht van verlichting. „Ja, natuurlijk, ik zal hem een brief schrijven." Haastig haalde Freddy een vel schrijfpapier voor den dag en greep naar z'n vulpenhouder. „Schrijf hem een lieven, keurigen brief," ver zocht Sylvia vleiend, „een brief, waarin Je hem met z’n keuze oprecht gelukwenscht en waarin Je wat goede hoedanigheden van me opsomt. Dat ik een zuinige huisvrouw zal zijn, een lief, opgewekt karakter heb en zoo al meer. Enfin, ik ben er van overtuigd, dat je dien brief uit stekend zult opstellen.” Freddy loosde een diepen zucht. *t Was niet zoo makkelijk als Sylvia zich dat wel voorstelde. HU begon: „Weledelzeergel. Heer; Ik wenach u van harte geluk. „Neen, Sylvia, dat gaat eenvoudig niet." Drif tig schoof hU het papier van zich af. ,,’t Is meer dan dwaas, wat je van mü verlangt." Ook Sylvia scheen er niet mee ingenomen te zUn. Ze dacht even na. „Weet je wat, Freddy, je schrijft den brief eenvoudig aan mU- Schrijf me dat Je er spUt van hebt, zoo overUld gehandeld te hebben en dat je nu hiziet, wat Je aan mij verloren hebt, enz." „Ja, lieveling, dat gaat!” riep Freddy ver- heugd, „en dat doe ik ook graag voor je,” en hü begon opnieuw: „Mijn innig geliefde Sylvia 't Werd een mooie brief aan het meisje, dat hü oprecht lief had. Sylvia keek over z’n schou der, las woord voor woord mee en was diep ge roerd. Ze had nooit geweten, dat Freddy zulke prachtige brieven kon schrüven. En Freddy schreef verder: „M’n verlangen naar je vroolijken lach, naar je heele persoonlUkheid is zóó groot, dat het mij onmogelUk is, dit in woorden uit te drukken.” Nu kon Sylvia zich niet meer Inhouden. „Freddy!" riep ze, „zeg eens eerlUk, bezit ik Inderdaad die goede eigenschappen, waarover je schrijft en verlang je zoo echt naar me?” „Natuurlijk,” zei hij kort en schreef verder zonder op te zien: „Van ganscher harte wensch ik Je toe, dat de toekomst je het geluk moge brengen, dat ik met Je verloren heb.” Beiden lazen ze den heelen brief nog eens langzaam over. Toen zei Sylvia: „Luister eens, Freddy, het is toch eigenlUk onzin- Myn doctor in de Scheikunde zal en niet ten onrechte vragen: „Maar, als dat meisje zoo veel prachtige eigenschappen bezit en die man zooveel van haar houdt, waarom houdt hü haar dan niet voor zich zelf en trouwt zoo gauw mogelük?" „Maar dat wil ik ook graag doen!” riep Fred dy, terwUl hU opsprong, haar omhelsde en haar in ’t oor fluisterde: „Waarom zou ik ook zoo’n lief, verstandig vrouwtje aan een ander gunnen, dat op t juiste oogenblik, den juisten uitweg vindt, om haar verbroken verloving weer aan te knoopen?” De Inkomstenbelasting kent dan ook reeds ten kinderaftrek, waardoor het inkomen van hen, die kinderen moeten onderhouden, voor de belasting kleiner wordt geacht dan iyft in wer kelijkheid is. Maar omdat de Inkomstenbelas ting steeds meer aan beteekenis heeft inge boet tegenover de vele andere belastingen, die na haar zUn ingevoerd, komt deze aftrek van eenige honderden guldens aan de kinderrUke gezinnen niet meer voldoende tegemoet. Van daar dat de Regeering thans voorstelt, aan kinderrijke gezinnen met vier of meer kinderen, per kind boven het derde een bedrag van 10 te betalen „ter zake van de aanvankelUk te veel geheven indirecte belastingen en landbouw crisishef fingen". Dit is dus niet bedoeld als een premie, een belooning en aanmoediging, zooals Frankrijk en Italië die kennen, waar moeders van groote gezinnen door den president, resp. den Duce, omhelsd en gehuldigd worden wegens den dienst dien zu het vaderland bewijzen; het is slechts een teruggaaf van ten onrechte geheven belas ting, een „daad van eenvoudige rechtvaardig heid”, een noodzakeljjke correctie op een on juist belastingstelsel. En i ouwe maken. Maar zoo wUd ben ’k nog nie. Ik heb *r dan verteld van die stuip daar in den wilgenblarennest, waarin ik verdoken den Zonnedag te melken zat. als ik daar, heel on verwacht, op d'hoogte kwam van Dré III z’n leste avontuur mee „1 schoonste meskeuit de stad.” Van z'nen zurg ook, dat 't troeleke gtn boerlnneke. Ja zelfs gin dlenstmeske, doch slechts ‘n aanstaand schooljuffrouwke was. maar.... dat ie ze toch alvast maar gekust had! Enz. Nét zou ik Trui gaan vertellen wie t kadeeke was ge wit. wij kennen die familie goed als Trui zoo zwart begost te kijken, dat er veur mü in verder vertellen gin leut maar aan was! nog geen maand sedert net verbreken nunner verloving verloopen en nu had Sylvia al een plaatsvervanger voor hem gevonden. HU kende haar té goed, om niet te weten, dat zU niet den eersten den besten zou nemen. Kort en zakeUjk antwoordde hü: „Maar wat heb ik verder met die zaak te maken? Dat Is een aangelegenheid waarin je zelf moet beslissen." „Och, Freddy, dat is nu Juist," kreeg hü ten antwooro. „JU moet me daarbU helpen. M’n aanstaande man is doctor in de Scheikunde, hü is zoo heel anders dan JU en een beetje moeiluk te begrijpen. HU is vreeselUk precies en wel wat te veel met zichzelf ingenomen. Nu heeft hü bü kennissen van mü naar mU geïnformeerd. Maar veel is net niet, wat hü daar over mU gehoord heeft. Nu zou ik jou willen vragen.... of JU misschien zoo lief zou willen zUn, hem eenige inlichtingen over mU te geven.” „Inlichtingen over jou?" her- de ver- Freddy. waarvoor juist mU uitge- MU. je onder den indruk van 't geheim hadden ge- brocht. Ja ik zag de doozen wel even op malkaar staan onder zUn boekenkast, maar daar stond ’nen gemakkelijken stoel veur en daarin zat Trui! Ik wil oe hiermee verklaren, amico: soms, Ja sóms hebben we wel ’ns gëhelmen, maar.... die kennen we dan té goed, dan dat er over gesproken mag worden! Ochja, wü zUn maar boerenmenschen. motte denken. Maar nou 't geval, da k beter nog iets langer onder me had kunnen houwen. Ge raait ’t al, denk Tc? Ja, sjuust, over den kleinen Dré z’n amou reuze avontuur! EerlUk: ik zag er den ernst nie van iu. Want dit is al zoowat z'n vUfde verloving. Vier ver- lovings en één duel heeft ie er al met eere op zitten. Dat duel leverde-n-ie in Amsterdam, op de lagere school. HU was toen zeuven jaar. (In ’t eerste deel van „Compagnons”, in „Dré Drie”, kunt ge ’t tweegevecht haarfUn naspeu ren, want 't was méé oorzaak van zUn „vertrek” naar de Kostschool!). LUk ik zee: ik zie er den ernst nie van in. Waarom groeit 't gewas van den boer zUnen heelen akker gestager dan ’n plantje in den pot? Omdat er aan dat eene plantje te veul „gezurgd” wordt! Te veul ge prutst en gefriemeld, 't Wordt overvoeld mee z.g. „kamermest” en gedragen van 't eene zonne- hoekske naar ’t ander! Fout! Nie te veul .keu telen" aan oew gewas. Geef 't zünen rust veur al, dén gedut 't- Lot 't zooveul meugelUk den eigen gank gaan. Daar zUn heel wat foute hu- welUken aan malkaar gesmeed deur de.... teugenwerking van d’ouwers. Ze wiedden, ze prutsten, ze .wurgden" te veul aan 't gewaske van huille kind en dus.... dus groeide 't krom. Droeg 't gin blom. nou die ouwe Trulmui-van-me, die boerin zal zoo’n „stadsche fout" gaan iervan afgezien, strookt de gelijkheid van het bedrag der teruggave voor alle inkomensklassen, door de Re geering „voornamelijk op grond van prac- tische overwegingen” voorgesteld, bezwaar lijk met de billijkheid. Uit bovengenoemde cijfers blijkt reeds, dat gezinnen uit hoo- gere inkomensklassen aanzienlijk méér aan belasting betalen dan gezinnen uit lagere klassen, zoodat in het eerste geval ook een hoogere teruggaaf op haar plaats geweest zou zijn, zonder dat daarmee aan de pro gressie tekort gedaan zou worden. Vooral wanneer men bedenkt, dat deze eerstge noemde gezinnen in den regel veel meer aan de opvoeding hunner kinderen ten koste leggen en de draagkrachtver- mindering per kind dus ook zooveel groo- ter is, treft het onbevredigende van een uniforme teruggaaf van 10 per kind. Freddy had Sylvia voorgesteld, hun verloving te verbreken. Daartoe had hU besloten na een heftige scène, waarbU van beide kanten vele en ondoordachte woorden gesproken waren. Ge kwetst in haar gevoel van eigenwaarde, had Syl via geantwoord, dat ze met z’n voorstel accoord ging en dat hU haar nooit meer terug zou zien. Freddy dacht daar aan, toen hU eenige weken later aan z’n schrUfbureau zat. HU had sedert dien niets meer van Sylvia gehoord. Ze wist nu eenmgat dat hU driftig van natuur was en daarom had ze, zoo dacht hU, best een poging tot verzoening kunnen doen. Ze wist toch ook, dat hU haar innig liefhad en dat hU van elke gelegenheid om meer tot elkaar te komen, graag gebruik zou maken. Maar hU kon en wilde niet de eerste zUn. Moedeloos boog hU zich over z’n papieren om door te werken. Maar de gedachte aan het meis je, dat hU lief had, liet hem niet los. Misschien was 't toch mogelUk om goede vrienden met haar te blUven. Allicht zou hU haar nu en dan hier of daar ontmoeten. Eensklaps werd hU uit z’n gepeins opgeschrikt door het gerinkel van de telefoon. HU nam den hoorn, luisterde en hoorde Sylvia's stem. „Neem me niet kwalUk. Fred, als ik je even stoor. Ik heb een groot en dringend verzoek aan je. Kan ik je misschien een paar minuten spreken?” „NatuurlUk. Ik ben den heelen middag op ’t kantoor. Zou je misschien vanmiddag hier thee met me willen drinken?” Sylvia aarzelde even en antwoordde toen vast besloten „Ja.” Klokslag 6 uur trad Sylvia het privé-kantoor van Freddy binnen. Na de eerste begroeting, werd ze zeer ernstig. „.En nu, Freddy, zou ik graag vertellen waar om ik je zoo dringend spreken moet. Het is in derdaad een groot verzoek, dat ik je te doen heb.” „Maar je weet toch, lieveling,” zei de jonge man. „als ik iets voor je doen kan....” HU was nieuwsgierig geworden en boog zich voorover naar Sylvia, wie het spreken blUkbaar moeilUk viel. „Ja. zie je,” begon ze, „eigenlük is het de een voudigste zaak van de wereld. Maar, beloof me eerst, dat je over niets verwonderd zult wezen, al komt'ThUo verzoek je ook nóg zoo vreemd voor. Sinds de vërbreking onzer verloving voel de ik me vreeselUk eenzaam. Daarom zocht ik afleiding en vertoonde me veel in gezelschappen. Nu heb ik bU een vriendin een man leeren ken nen, voor wien ik me interesseer. HU interes seerde zich ook voor mU en heeft me ten huwe- lUk gevraagd. «erlUk gezegd, is het van mUn kant hier niet de groote, echte liefde. En toch ben ik besloten met hem te trouwen." Met verbazing had Freddy geluisterd. Dat was toch wel wat te vlug in z’n werk gegaan. Er was ben uitgevoerd? Ach. die BerlUners veel en het zyn zulke hoffelijke menschen ZU hebben mU dadelyk 's avonds getelegrafeerd, dat het een groot succes was toen ik in het conservatorium kreeg, heb ik mU natuurlUk erg blU gemaakt, en toen ben ik naderhand naar Imperial ge gaan en heb er een heele goulasch gegeten ik zit altüd in de gelagkamer aan de groote ron de tafel met de snorders (de flakers, koetsiers der .aapjes”), en ik heb hun gezegd: vandaag geef ik een rondje. De lui vroegen, of ik jarig was. Neen, zeg ik, vanwege mijn succes met myn Romantische in BerlUn. Daar begrepen ze geen snars van en ik heb hun eerst moeten vfertellen. wie ik was, en wat gelooven jullie, wat die koetsiers toen hebben gedaan? Ver weg zijn ze van me gaan zitten, uit louter respect, en wat een moeite heb ik gehad, om ze weer bU mU te halen, om het rondje te drin ken! Nu. leuk is het waarachtig, als je zulk een succes hebt gehad!” mü niet uitstaan iX.De Herr Hofrat was Eduard Hauslick. professor In de muziekgeschiedenis en tegelUk muzlekcritlMis vari de Neue Freie Presse, een geestig, lronisc\ myf. HU had echter niet het minste begrip voor het kkiderlUke wezen van Bruckner en dien§, ongcihotiveerd, wat boersche serviliteit stuitte,hem tegen de borst. Bruckner leed geweldig oijder de critische aan vallen van Hauslick. Men vertelde later in Wee nen, toen Bruckner van Keizer Franz Joseph n dotatie had gekregen en hU op audiëntie kwam, om zUn dank uit te spreken, dat hu, op een be merking van de zUde des Keizere, dat deze zich altUd zou verheugen, wanneer hU Bruckner ter wille kon zUn. had geantwoord: „Och asjeblieft. Majesteit, praat U toch eens met Hauslick, zegt U hem toch, dat hU niet al mUn boel stuk scheurt!" Niettegenstaande de oppositie van Hauslick verhief de Weensche unlversiteit Bruckner tot "eeredoctor. Het eerste woord, dat Ludwig Reve van den meester^ daarover hoorde, was: „Weet Je wel. Brahms is ook eeredoctor, maar alleen maar Van Oxford, en ik ben nu doctor honoris causa van onze Alma Mater Vindobonensis, en dat is toch nog heel wat anders!" Een zaliger dag dan dien van zUn eerepromotie heeft Bruck ner wel niet beleefd. HU weende luid bU de plechtigheid Klnderlük blU was hU met zUn doctorsbul. HU Het het diploma aan iedereen zien. Een latinist aan de hoogeschool zelde: .Dat is heel mooi LétUn, hoogst pathetisch, ze noe men dat den stilus solemnls”. En Bruckner knikte gelukkig: .Ja. ja. dat weet ik!” In zUn volgend college vertelde hU. nadat hU met bruisenden jubel door zUn hoorders was ont vangen: „Iemand die verbazend veel van LatUn weet, heeft mU uitgelegd, dat in mUn diploma de mooie LatUnsche woorden, die er bestaan, gebruikt zUn. om mUn lof te zingen.” Het inzicht, dat Bruckner een gróót sym- phonicus was. drong in BerlUn eerder door dan in Weenen. Van het eerste groote succes van Bruckner in BerlUn hoorden de scholieren des meesters op de volgende wpze: „Weten jullie al. dat ze in BerlUn mUn Romantische heb- UëgrUpen geweest. Nu. dat telegram Bruckner was indertUd lector in de leer van harmonie en contrapunt aan de unlversiteit van Weenen. HU trad in zUn college vaak zeer origineel op. Reve geeft het volgende kostelUke staaltje: .Mijne heeren, vandaag is het een groote dag voor mU. Vandaag ben ik klaar ge komen met het adagio van mUn zevende. Luis teren jullie maar even." Bruckner zet zich aan de plano en begint te spelen. Een paar maten maar. Dan heft hU zUn handen hoog van de toetsen en begint te spreken, vol gevoel: „Niet waar, mijne heeren. is dat niet mooi? Moet een oude man als ik den goeden God niet dank baar zUn, dat hU mU zoo iets laat invallen?” Korte pauze. „U zult het misschien niet willen gelooven. maar het allerheerlUkste wat er op de Wereld bestaat is: pauze.” Dan resoluut: „Maar Je raakt er aan gewend!” Bruckner’s eeuwige klacht was: „Wat heeft der Herr Hofrat toch tegen me. Ik begrUp hee lemaal niet, waarom hU zoo boos op m(j is. Als ik hem maar zie, loop ik al van verre naar hem toe: „Küss d'Hand. Herr Hofrat! (men moest eigenlUk alle uitlatingen van Bruckner in Weensch dialect weergeven). Maar hU kan I Misschien stom van me, toegegeven, maar allee, hoe is datte? Als ge al vUftig jaren mee malkander optrekt, dan is er toch gin pluuske, gin bobbeltje, gin horke meer aan oew ziele- ment, of ge kent 1 van malkaren. Tenminste zóó is ’t gesteld op onzen hof. En ik geloof, als t goed is, mot 't zoo zUn. Jawèèl, Jawéèèl.... er z U n wel geheimen, maar. maar die weten *U wel van malkaar. Ik voel aan den teut vart m’nen klomp dat deus leste .geheimen" veur sommlgten heel erg helmelUk zUn en daar om 'n voorbeeldeke! t Was in d'oorlogsjaren, toen veural in de atejen. aan van alles gebrek was, dat een van ons dochters trouwde, nou ja.... nie heelegaar mee onzen zin. Of liever gezeed: teugen Trui d’ren goesting! Ik had in dieën aanstaanden schoonzeun nog wel fiducie; ik mocht m geren, had respect veur z’nen vluggen kop en 'n klein bietje trotsch was Ik toch ook wel op deuzen stadschen tiep. die net zoo vlot mee „Hooge Pleten” omsprong als Ik mee de poppen uit 't kaartspul. ,JZe" hadden nog al veul kwaad van 'm ver teld; Trui had 't veur ’n groot deel geloofd, want.... die „ze" waren respectable menschen. In ieder geval waren .ge” veel respectabler dan m’nen as. schoonzeun! Nou, twintig jaren later, nou kan ’k oe mee m’n hand op m’n hart wel verassureeren, dat die „respectable menschen” van toen, smerige lasterèèrs zUn gebleken. Jaja de geestelUke ontwapening is nie van ver- lejen week....! (Gelukkig van éénen kant, want ons kind vond 'r geluk!). AfUn. t spanneke was getrouwd, kwajen dag veur ons (volgens Trui ’s avonds, had ik me dieën dag veur zeker 15 in m’nen nek laten kUken aan m’nen groentenwagel! Ik zeg: de geeste lUke ontwapening is nie zoo gloednuuw), maar na veertien dagen al. amico, gingen Trui en ik naar de groote stad, ons twee kinders bezoeken den zwartgeverfden schoonzeun en ons dochter. Dit was iets, jonkt Ik wil 't weten: 'k heb drie nachten wakker gelegen. Want zóó groot kun nen de kinders niet worden, of oew zurgen over hullie groeien mee. Trui ook. Die lag ’s nachts te kéeren en te draaien, natte haarpinnen van d'r rosse veurhoofd te strUkenallee, wat had ik mee m’n goeie wUf te doen! Mèir.... we zeeën niks teugen malkaar! Gin woord. Ge heim! En van minuut tot «ninuut wist Ik wat Trui docht en Trui wist, wat ik docht! Maar zwUgen. Sterker: we mokten ’t geheim nog grooter Ik had in 1 stalleke ’n groote doos weggezet ge wit, zoo’n groote cartonnen doos, waarin costuums verpakt worden veur d'uitstowmerü en die doos pakte ik. van dag tot dag voller mee worsten, meel, ham, tabak, want die werd ook per dag schaarscher en slechter, enzoovoorts. enzoovoorts! Op 't end kost ik de doos amper dicht krUgen. maar mee goeien wil en dito tou wen komt ge 'n end weg! Ik docht: ik hou die dbos maar zoo’n bietje achter m’nen rug best kans dat Trui in 'r gealtereerdheid over de reis, nieverans erg in krUgt! Waarom? Ja, waarom? Weet ik dat? Ik mocht dieën schoonzeun wel en m’n dochter vanelgens! et beginsel waarop deze maatregel steunt Is dus volkomen gezond. De uitvoering is echter slechts gebrek kig zij gaat mank aan het euvel waaraan dit geheele belastingvoorstel lijdt: gefor ceerde eenvoud, primitieve grofheid, die geen behoorfijke differentiatie in de maat regelen weet te brengen en daardoor het ^summum lus” in individueele gevallen maar al te spoedig in „summa inluria” doet ontaarden. Het bedrag der teruggaaf is beslist aan den lagen kant. Wij grijpen weer terug op de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit verstrekt de volgende ge gevens over de bedragen, die kleine en groote gezinnen in verschillende inkomens klassen aan indirecte belastingen en na landbouwcrisisheffingen betalen: et gezondste element, dat het belas tingvoorstel der Regeering in zich bergt, is o.i. wel de teruggaaf van be lasting aan kinderrijke gezinnen. Met de draagkracht-theorie is deze maatregel ge heel in overeenstemming, want kinderen beteelj^nen, zoolang zij zelf geen geld ver dienen, steeds een aanzienlijke beperking van de draagkracht van een gezin, zoodat vermindering c.q. teruggaaf van be lasting zeker gerechtvaardigd is. „Zeg. Eeker,” had ze mee ’n onschuldig lachske gevraagd g’ad: ..Hoe hlet toch dat meske van onzen Dré?” „Fientje,” gaf den Eeker rap ten antwoord „Envand'renvan Dat had ze zóó zenuwachtig gevraagd mee de houding van 'n kat. die b U n a 't veugeltje te grazen heeft, dat den Eeker. die ge wéét 't, tot tweemaal toe van den Dré had motten be loven „zUnen kop te houwen" op z’n kieviet was. „Wabllef?” „En lachte gU daarmee, ouwe zot....? „Lachen, waarom nie, toeteloeris? ZUde oewen eigen tUd vergeten, dak veur jou duelleerde mee den Driek, omdat ie jouw strafregels had ge mokt en toen vond dat ie wel 'ns aan Jouw viechtje mocht trekken? Wittewel, dat gU toen tien jaren was, Truike van Peeren? En ikke twaalf!" „Sjuust daarom." zee ze: „Ik weet t té goed, hoe vast dat jonge goed naar malkaar toe groeit!" Nou brak m’nen klomp. „Hebt ge *r spUt van, na vUftig jaren?" „Och, verroest!" „SpUt van?" „Lotmelos!" r „SpUt van?" „Aauwl!” „Spijt van?” „Neeë! Beul! Maar vertel me ’ns: Wat mot dieën snotpiek nou al gaan vrUen? Zestien is ie deus maand gewórden! En wat kan ie hier later uitrichten, mee zoo’n stadsche schooljuf?" „Mensch. hou op mee al oew Idiote vragen DalUk mokte al ruzie over den doopnaam van den eersten boreling I” Ja, toen voelde ze toch dat ze wat wU<- gong. Even zweeg ze. „MAAr....” zee ze: „Ik maak er 'n end aan!" „GU?” „Ikke, ja! *k Zal wgten wie die andere snot neus is!” „Hoezoo?” „k Gaal 'm na!” „Op de flets?” „Verroest „Hoe hlet dat Fientje van achteren?” „Oh. ’s KUken. Jansen, geloof ik. Of Willem sen, kan ook Of Pietersen, misschien Maar 't is zoo nen doodgewonen naam, dak 'm eigenlUk vergeten ben!" „Zeg, Eeker, gij zUt zoo'nen goeien jongen, zoo behulpzaam altü. wilde mU nog ’ns helpen?" „Als ’t kan, geren, dat witte!" „Speurt dan ’ns achter den naam en 't adres van dat Fientje? Als ge 't me zeggen kunt, krUgt ge n lekker pakske siegretjes!" DalUk schoot den Eeker den stal in. Dré III doende was. Trui 'm na, op 'r teenen. ,J)ré, ik kan 'n pakske siegretjes verdienen!” „Waarmee?” „Als Ik aan oew grootmoeder naam en adres van Fientje verraai!" „Wat kost zoo’n pakske van Touw stinkstok ken?" „Zes spie de tien.” „Asteblieft, hier hebt ge twAAlf spie, om oewen kop te houwen! En wittewa, Eeker? Geef heur nou maar ’n adres ook, dan hebt ge drie doos- kes!" „Wat veur 'n adres?” „Een in den Belcrumpolder” (da's twee uur wUd van Ulvenhout, amico!) „dan is ze veer tien dagen onderweuge! Net lang genogt om die kunsten af te leeren!” En den Eeker, amico? Den smellap probeerde ’t, om Trui 71 adres aan 't ander end van de weareld op den mouw te spelden. Me dunkt: t manneke mot den klomp van Trui nog voelen....! Want naar zU me vertelde, was 't goed raak! Ja, ze heeft 't me allegaar prentjes overgebrocht! Want Trui kan ook niks voor-d’r-elgen houwen. Maar den achternaam van Fientje geef ik ’r toch nog me! Want ze zou in staat zUn om ’nen brand te gaan stichten in 'n kachel, die al lank AAn is! Neeë, deus geheim blUft nog efkes geheim! Tenslotte is ie m Ij ne n compagnon en daar in mot ik van mUnen kant ook wat vertrouwen stellen} Ik wéét, wat 1 bedrUf veur hem is. 'k Gaai 't Zondag 'ns heelegaar mee ’m af kuieren Praten we vanelgens "atmen. Al hoeft ie me werendlg nooit rapport- uit te bren gen van de meskes die ie nog kussen zAl. Kent „Ik sluit; veretAAn?” Beljot, amico, die gróóte doosssI Ik wou 't. Trui moest voorop! Eh.... eh.... Had ze daar mUn.... doos, offe.... Neeë, daar stond de mUne, in 't stal- Maar zeer weinigen, die Bruckner kenden, hebben tUdens zUn leven benul gehad van zUn muzikale dapperheid. In het gewone leven maakte de oude kunstenaar trots zUn cae- sarsschedel met den vogelsnavelneus en de roofvogeloogen zeker niet den indruk van een stoutmoedig, zelfbewust mensch. HU had verschrikkelük veel respect voor .Jioogeren", niet alleen voor den Kaiser en den Herrgott, die voor hem zoo ongeveer op denzelfden trap stonden, maar ook voor geestelUke heeren en ambtenaren. HU kuste lederen geestelUke de hand HU scheen zoo deemoedig. En toch was hU zich bewust van een bUkans revolutionnalre dapperheid. Dat was zUn trots, dat hU iets dorst te wagen, dat hü het had gewaagd, na tuurlijk in de muziek. Het is moeiluk musici van thans te doen gevoelen, met welk gevoel Bruckner bezield was. als hu componeerde. HU voelde, om het zoo te zeggen, altüd de strenge oogen van zün leermeester Simon Sacher ach ter zich en was er zich fel van bewust, dat er iets verachrikkeluks boven >Un hoofd hing, wanneer hü de heilige geboden en wetten der harmonieleer overtrad. HU zelde eens tot zün leerlingen: ,X>at is een gebod, dat maar een maal onze allergrootste heeft mogen overtre den, onze Beethoven" nooit sprak Bruckner den naam van Beethoven uit, zonder met diep- sten eerbied driemaal het krulsteeken te ma ken „Maar dan heeft nog iemand anders dit durven wagen. Dat was een verschrikke- lüke onbeschaamdheid! En weten Jullie, wie dat was? Dat was Ik! Ik. Anton Bruckner. In mijn eerste en daarom noem ik haar den .Kecken Zahn”. Ja, dat zal waarachflg geen mensch gelooven, wat ik al heb durven wagen!”

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 10