Het
nieuwe
H
De luchtroovers
Hoitika
van
Na vijftig
jaren
1
belasting-ontwerp
van den dag
„optrekken”
ANTON BRUCKNER
En er zijn nog geheimen
Goed beginsel en
gebrekkige uitvoering
De teruggave aan groote gezinnen
I j
ZATERDAG 3 JUNI 1939
Men ziet hieruit dat, ook Indien men van
BRABANTSCHE BRIEVEN
1
G
IN BOSCH OF HEI
j
U kinderen)
ROOKT NIET O
-
i
i De juiste uitweg I
I
7
miHHINIIMItlItiu
THEE DOETJE GOED!
minder dan 1400
kroot
Inkotnenaklasae: 14001800
Inkomensklasse: 18003300
I
Inkomensklasse: 2300ƒ3000
1
Inkomensklasse: 30004000
Inkomensklasse: ƒ40008000
1
i
waar
C
Ulvenhout, 1 Juni 1939
Amico,
o
wel sluiten."
DR*
i
t
a
k
i
c
1
fXO kinderen)
klein gezin (1 kind)
groot gezin (7 kihderen)
klein gezin (0 kinderen)
groot gezin(7 kinderen)
klein gezin (1 kindj
groot gezin <8 kinderen)
klein gezin (0 kinderen)
groot gezin (8 kinderen)
532.70
31538
16806
270 44
71.90
138.78
129.15
156.42
132 45
183.10
180.02
24853
Het waren de dappersten geweest, dfe de achtervolging door
gezet hadden, maar nu ze opeens zoo’n geheimzinnig licht ach
ter zich zagen aankomen, de geluiden hoorden en in de opening
gekomen, een hun onbekend iets op het water zagen drijven,
verloren ze hun bol heelemaal en sprongen pardoes in het
water.
I
i
klein gezin (1 kind)
groot gezin (7 kinderen)
*t moment van
gü alvast maar
Zoo liét ik ze in ’n paar tellekes rap vastloo-
pen, maar Tc docht: Tc had beter deus geheim
kunnen houwen.
Enkele dagen later had Trui t gevonden!
Docht ze.
Ze schoot den Eeker aan. Lievekes, onnoozel.
1
1
1
li
2
e
i
a
2(
T
D
D
haalde
blufte
„Maar
heb Je
daarvoor
kozen?
gewezen
ie
W
la
VI
x
Zoo’n bietje slangevel-achtlg, zooals de wijven
dat somtijds kunnen.
Eeker,”
gevraagd
Maar respectable menschen hadden zóó op hffrn
afgegeven, dat afijn! Ik liep nie te koop
mee m’n diepste gedachten. Ook nie teugen-
over Trui. Geheim! Af!
Op den Zondagmergen, op
ons vertrek, zee Trui: „Gade
veür, Dré.”
„Welnee#, tocteloerls, ik zal
„Ik sluit.”
ge ’mAnders zoude kunnen weten, da k
deur die rapporten nooit henen kwam!
Kom, ik schei er af.
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en
ais altü gin horke minder van oewen
l.
Wij geven overigens gaarne toe, dat het
belastingtechnisch zéér moeilijk zou zfjn.
hier een billijke differentiatie in het leven
te roepen. Het geheele systeem van eerst
belasting heffen en later weer teruggeven
is verkeerd, en die fout is niet gemakkelijk
meer goed te maken.
Over de kosten aan administratie die dit
stelsel voor het Rijk zal meebrengen, zul
len wij hier nu maar geen bespiegeling
wagen. De natuurlijke, eenvoudige oplos
sing is echter: de onbillijk werkende indi
recte belastingen en landbouwcrisishef-.
fingen zélf opheffen en daarvoor draag-
krachthefflngen in de plaats stellen.
Zoolang dit niet is geschied, is dit terug-
gave-stelsel een in beginsel billijke, maar
lang niet afdoend werkende remedie.
Nu Bruckner ook op kerkelük-muzikaal gebied
na het Njjmeegsche evenement weer in
het middelpunt der belangstelling is komen te
staan, is het wel passend, eens aan de persoon
lijkheid van dezen heerlijken componist eenige
regels te wijden.
Anton Bruckner was in het civiele leven een
ietwat boersche persoonlijkheid. Een zijner
leerlingen, LudWig Reve, heeft eenmaal aardige
dingen medegedeeld over Bruckner’s persoon
en levenshouding.
„Ziezoo, die zijn we kwijt. Nu gauw naar het toestel en ver
der!" De kluizenaar schrok niet minder dan de wilden van het
toestel. In zoo’n boot kregen ze hem van.zijn leven niet. Dan
liever voor altijd op zijn eiland gebleven. Er was geen tijd
voor lang praten, de andertn kropen in hun vliegtuig, de klui
zenaar stond bü de opening in de rots en wuifde hen vaarwel
toe.
de door groote gezinnen betaalde bedragen
de beoogde teruggaaf (voor gezinnen met 7
kinderen 40, voor gezinnen met 8 kinderen
50) aftrekt, deze gezinnen in den regel
toch nog aanzienlijk méér blijven betalen
dan de kleine gezinnen, ofschoon hun
draagkracht ongetwijfeld geringer is.
tssssssssMSSMsassssMaesMssasassssesaiassttiiMsssf
i verloofde?”
„Maar, lieve Freddy, wees toch verstandig. Wie
eh.
offe.
leke. Wel sodejuu! Daar liep die goeie, die brave,
die trouwe ziel ’n doos te torsen, schuin naast
d’ren bulk weggehouwen, 'n doos van misschien
wel tien, vijftien kilo zwaar.... ge meugt 't
weten: 'n traan schoot in m’n oogen.
We zijn den weg naar Glnneken geloopen,
naast malkaar en dleën weg is ruim twintig
minuten lank. Ons geheim, tien-tot-twintig kilo
zwaar, droegen we „luchtig" opzij, in 'n doos
zoo groot, dat ze nie te verbergen wisOp
de Ginnekensche Markt hebben we gewocht op
den peerdetram (die toen nog’ree) en 't wach
ten hebben we deurgebrocht veur de etalage
van den fotograaf aldaar, doos en perrepluu
achter den rug houwend. Als de tram kwam
aangehobbeld, langs den boschkant mee ’nen
draai ’t durpsplein op, dan rende Trui, doos
veur den buik nou, den tram teugen, kraffelde
binnen. Ze rekende erop, dat ik op 't balkonneke
zou blijven staan, om m’n pijp leeg te rooken.
Wat natuurlijk uitkwam! Ik moest m’n doos
buiten Trul’s oogen houwen!
Aan de statie gaf 't geheim ook weer veul
last, veural mee 't kortjeskoopen; en in ’t spoor-
coupéke, vaneigens! Maar ik liet Trui maar
zooveul meugeljjk éérst gaan, anderen hielpen
haar wel mee de doos en ik kost dan 'n plekske
veur de mijne zoeken, zóó. dat gedienstige gees
ten de geheimen nie boven opmalkaar kosten
zetten! Afijn, we hebben ’t geheim gehouwen,
tot.
Nou, tot vandaag toe!
Daar is nooit één woord over gesproken Drie
dagen gelukkige plazierige dagen zijn we
bjjons kinders gewist. En gin van beien heb
ben we in die dagen zledatte van de doozen
veromgezlen En toch zoo groot waren de
kinders nie behuisd in die dagen van woning
nood! Of we dus, Trui en ik, onzen schoonzeun
kent me beter dan jij? We hebben twee jaren
lang goed met elkaar kunnen opschieten. JU zou
een aantal goede eigenschappen van mij kun
nen opsommen."
Freddy moest toegeven, dat ze hierin gelijk
had
„Als Je dat ernst is, Sylvia,” sprak hij, „dan
ben ik natuurlijk bereid. Maar hoe stel Je je dat
voor? Moet ik hem nu gaan opzoeken om een
lofrede op mijn gewezen en zijn aanstaande ver-
verloofde te houden? Zal de man dan niet den
ken. dat ik van Lotje getikt ben?”
„Volstrekt niet, lieve Fred. En voor mij is het
per saldo een levenskwestie. Geloof me, ik ken
hem. En je hoeft niet persbonljjk met hem te
spreken. Je kunt hem eenvoudig schrijven.”
„Schrijven? Dat is een idee!” Freddy slaakte
een zucht van verlichting. „Ja, natuurlijk, ik
zal hem een brief schrijven."
Haastig haalde Freddy een vel schrijfpapier
voor den dag en greep naar z'n vulpenhouder.
„Schrijf hem een lieven, keurigen brief," ver
zocht Sylvia vleiend, „een brief, waarin Je hem
met z’n keuze oprecht gelukwenscht en waarin
Je wat goede hoedanigheden van me opsomt.
Dat ik een zuinige huisvrouw zal zijn, een lief,
opgewekt karakter heb en zoo al meer. Enfin,
ik ben er van overtuigd, dat je dien brief uit
stekend zult opstellen.”
Freddy loosde een diepen zucht. *t Was niet
zoo makkelijk als Sylvia zich dat wel voorstelde.
HU begon:
„Weledelzeergel. Heer; Ik wenach u van harte
geluk.
„Neen, Sylvia, dat gaat eenvoudig niet." Drif
tig schoof hU het papier van zich af. ,,’t Is meer
dan dwaas, wat je van mü verlangt."
Ook Sylvia scheen er niet mee ingenomen te
zUn. Ze dacht even na.
„Weet je wat, Freddy, je schrijft den brief
eenvoudig aan mU- Schrijf me dat Je er spUt van
hebt, zoo overUld gehandeld te hebben en dat
je nu hiziet, wat Je aan mij verloren hebt, enz."
„Ja, lieveling, dat gaat!” riep Freddy ver-
heugd, „en dat doe ik ook graag voor je,” en hü
begon opnieuw:
„Mijn innig geliefde Sylvia
't Werd een mooie brief aan het meisje, dat
hü oprecht lief had. Sylvia keek over z’n schou
der, las woord voor woord mee en was diep ge
roerd. Ze had nooit geweten, dat Freddy zulke
prachtige brieven kon schrüven. En Freddy
schreef verder:
„M’n verlangen naar je vroolijken lach, naar
je heele persoonlUkheid is zóó groot, dat het
mij onmogelUk is, dit in woorden uit te
drukken.”
Nu kon Sylvia zich niet meer Inhouden.
„Freddy!" riep ze, „zeg eens eerlUk, bezit ik
Inderdaad die goede eigenschappen, waarover je
schrijft en verlang je zoo echt naar me?”
„Natuurlijk,” zei hij kort en schreef verder
zonder op te zien:
„Van ganscher harte wensch ik Je toe, dat de
toekomst je het geluk moge brengen, dat ik
met Je verloren heb.”
Beiden lazen ze den heelen brief nog eens
langzaam over. Toen zei Sylvia:
„Luister eens, Freddy, het is toch eigenlUk
onzin- Myn doctor in de Scheikunde zal en niet
ten onrechte vragen: „Maar, als dat meisje zoo
veel prachtige eigenschappen bezit en die man
zooveel van haar houdt, waarom houdt hü haar
dan niet voor zich zelf en trouwt zoo gauw
mogelük?"
„Maar dat wil ik ook graag doen!” riep Fred
dy, terwUl hU opsprong, haar omhelsde en haar
in ’t oor fluisterde:
„Waarom zou ik ook zoo’n lief, verstandig
vrouwtje aan een ander gunnen, dat op t juiste
oogenblik, den juisten uitweg vindt, om haar
verbroken verloving weer aan te knoopen?”
De Inkomstenbelasting kent dan ook reeds
ten kinderaftrek, waardoor het inkomen van
hen, die kinderen moeten onderhouden, voor de
belasting kleiner wordt geacht dan iyft in wer
kelijkheid is. Maar omdat de Inkomstenbelas
ting steeds meer aan beteekenis heeft inge
boet tegenover de vele andere belastingen, die
na haar zUn ingevoerd, komt deze aftrek van
eenige honderden guldens aan de kinderrUke
gezinnen niet meer voldoende tegemoet. Van
daar dat de Regeering thans voorstelt, aan
kinderrijke gezinnen met vier of meer kinderen,
per kind boven het derde een bedrag van 10
te betalen „ter zake van de aanvankelUk te
veel geheven indirecte belastingen en landbouw
crisishef fingen".
Dit is dus niet bedoeld als een premie, een
belooning en aanmoediging, zooals Frankrijk
en Italië die kennen, waar moeders van groote
gezinnen door den president, resp. den Duce,
omhelsd en gehuldigd worden wegens den dienst
dien zu het vaderland bewijzen; het is slechts
een teruggaaf van ten onrechte geheven belas
ting, een „daad van eenvoudige rechtvaardig
heid”, een noodzakeljjke correctie op een on
juist belastingstelsel.
En i
ouwe
maken.
Maar zoo wUd ben ’k nog nie.
Ik heb *r dan verteld van die stuip daar in
den wilgenblarennest, waarin ik verdoken den
Zonnedag te melken zat. als ik daar, heel on
verwacht, op d'hoogte kwam van Dré III z’n
leste avontuur mee „1 schoonste meskeuit de
stad.” Van z'nen zurg ook, dat 't troeleke gtn
boerlnneke. Ja zelfs gin dlenstmeske, doch
slechts ‘n aanstaand schooljuffrouwke was.
maar.... dat ie ze toch alvast maar gekust
had! Enz. Nét zou ik Trui gaan vertellen wie
t kadeeke was ge wit. wij kennen die familie
goed als Trui zoo zwart begost te kijken, dat
er veur mü in verder vertellen gin leut maar
aan was!
nog geen maand sedert net verbreken nunner
verloving verloopen en nu had Sylvia al een
plaatsvervanger voor hem gevonden. HU kende
haar té goed, om niet te weten, dat zU niet den
eersten den besten zou nemen. Kort en zakeUjk
antwoordde hü:
„Maar wat heb ik verder met die zaak te
maken? Dat Is een aangelegenheid waarin je
zelf moet beslissen."
„Och, Freddy, dat is nu Juist," kreeg hü ten
antwooro. „JU moet me daarbU helpen. M’n
aanstaande man is doctor in de Scheikunde, hü
is zoo heel anders dan JU en een beetje moeiluk
te begrijpen. HU is vreeselUk precies en wel wat
te veel met zichzelf ingenomen. Nu heeft hü bü
kennissen van mü naar mU geïnformeerd. Maar
veel is net niet, wat hü daar over mU gehoord
heeft. Nu zou ik jou willen vragen.... of JU
misschien zoo lief zou willen zUn, hem eenige
inlichtingen over mU te geven.”
„Inlichtingen
over jou?" her-
de ver-
Freddy.
waarvoor
juist mU
uitge-
MU. je
onder den indruk van 't geheim hadden ge-
brocht. Ja ik zag de doozen wel even op
malkaar staan onder zUn boekenkast, maar
daar stond ’nen gemakkelijken stoel veur en
daarin zat Trui!
Ik wil oe hiermee verklaren, amico: soms, Ja
sóms hebben we wel ’ns gëhelmen, maar....
die kennen we dan té goed, dan dat er over
gesproken mag worden!
Ochja, wü zUn maar boerenmenschen. motte
denken.
Maar nou 't geval, da k beter nog iets langer
onder me had kunnen houwen.
Ge raait ’t al, denk Tc?
Ja, sjuust, over den kleinen Dré z’n amou
reuze avontuur!
EerlUk: ik zag er den ernst nie van iu. Want
dit is al zoowat z'n vUfde verloving. Vier ver-
lovings en één duel heeft ie er al met eere op
zitten. Dat duel leverde-n-ie in Amsterdam,
op de lagere school. HU was toen zeuven jaar.
(In ’t eerste deel van „Compagnons”, in „Dré
Drie”, kunt ge ’t tweegevecht haarfUn naspeu
ren, want 't was méé oorzaak van zUn „vertrek”
naar de Kostschool!). LUk ik zee: ik zie er den
ernst nie van in. Waarom groeit 't gewas van
den boer zUnen heelen akker gestager dan ’n
plantje in den pot? Omdat er aan dat eene
plantje te veul „gezurgd” wordt! Te veul ge
prutst en gefriemeld, 't Wordt overvoeld mee
z.g. „kamermest” en gedragen van 't eene zonne-
hoekske naar ’t ander! Fout! Nie te veul .keu
telen" aan oew gewas. Geef 't zünen rust veur
al, dén gedut 't- Lot 't zooveul meugelUk den
eigen gank gaan. Daar zUn heel wat foute hu-
welUken aan malkaar gesmeed deur de....
teugenwerking van d’ouwers. Ze wiedden, ze
prutsten, ze .wurgden" te veul aan 't gewaske
van huille kind en dus.... dus groeide 't krom.
Droeg 't gin blom.
nou die ouwe Trulmui-van-me, die
boerin zal zoo’n „stadsche fout" gaan
iervan afgezien, strookt de gelijkheid
van het bedrag der teruggave voor
alle inkomensklassen, door de Re
geering „voornamelijk op grond van prac-
tische overwegingen” voorgesteld, bezwaar
lijk met de billijkheid. Uit bovengenoemde
cijfers blijkt reeds, dat gezinnen uit hoo-
gere inkomensklassen aanzienlijk méér aan
belasting betalen dan gezinnen uit lagere
klassen, zoodat in het eerste geval ook een
hoogere teruggaaf op haar plaats geweest
zou zijn, zonder dat daarmee aan de pro
gressie tekort gedaan zou worden. Vooral
wanneer men bedenkt, dat deze eerstge
noemde gezinnen in den regel veel meer
aan de opvoeding hunner kinderen
ten koste leggen en de draagkrachtver-
mindering per kind dus ook zooveel groo-
ter is, treft het onbevredigende van een
uniforme teruggaaf van 10 per kind.
Freddy had Sylvia voorgesteld, hun verloving
te verbreken. Daartoe had hU besloten na een
heftige scène, waarbU van beide kanten vele en
ondoordachte woorden gesproken waren. Ge
kwetst in haar gevoel van eigenwaarde, had Syl
via geantwoord, dat ze met z’n voorstel accoord
ging en dat hU haar nooit meer terug zou zien.
Freddy dacht daar aan, toen hU eenige weken
later aan z’n schrUfbureau zat. HU had sedert
dien niets meer van Sylvia gehoord. Ze wist nu
eenmgat dat hU driftig van natuur was en
daarom had ze, zoo dacht hU, best een poging
tot verzoening kunnen doen. Ze wist toch ook,
dat hU haar innig liefhad en dat hU van elke
gelegenheid om meer tot elkaar te komen, graag
gebruik zou maken. Maar hU kon en wilde niet
de eerste zUn.
Moedeloos boog hU zich over z’n papieren om
door te werken. Maar de gedachte aan het meis
je, dat hU lief had, liet hem niet los. Misschien
was 't toch mogelUk om goede vrienden met
haar te blUven. Allicht zou hU haar nu en dan
hier of daar ontmoeten.
Eensklaps werd hU uit z’n gepeins opgeschrikt
door het gerinkel van de telefoon. HU nam den
hoorn, luisterde en hoorde Sylvia's stem.
„Neem me niet kwalUk. Fred, als ik je even
stoor. Ik heb een groot en dringend verzoek aan
je. Kan ik je misschien een paar minuten
spreken?”
„NatuurlUk. Ik ben den heelen middag op ’t
kantoor. Zou je misschien vanmiddag hier thee
met me willen drinken?”
Sylvia aarzelde even en antwoordde toen vast
besloten „Ja.”
Klokslag 6 uur trad Sylvia het privé-kantoor
van Freddy binnen. Na de eerste begroeting,
werd ze zeer ernstig.
„.En nu, Freddy, zou ik graag vertellen waar
om ik je zoo dringend spreken moet. Het is in
derdaad een groot verzoek, dat ik je te doen
heb.”
„Maar je weet toch, lieveling,” zei de jonge
man. „als ik iets voor je doen kan....”
HU was nieuwsgierig geworden en boog zich
voorover naar Sylvia, wie het spreken blUkbaar
moeilUk viel.
„Ja. zie je,” begon ze, „eigenlük is het de een
voudigste zaak van de wereld. Maar, beloof me
eerst, dat je over niets verwonderd zult wezen,
al komt'ThUo verzoek je ook nóg zoo vreemd
voor. Sinds de vërbreking onzer verloving voel
de ik me vreeselUk eenzaam. Daarom zocht ik
afleiding en vertoonde me veel in gezelschappen.
Nu heb ik bU een vriendin een man leeren ken
nen, voor wien ik me interesseer. HU interes
seerde zich ook voor mU en heeft me ten huwe-
lUk gevraagd. «erlUk gezegd, is het van mUn
kant hier niet de groote, echte liefde. En toch
ben ik besloten met hem te trouwen."
Met verbazing had Freddy geluisterd. Dat was
toch wel wat te vlug in z’n werk gegaan. Er was
ben uitgevoerd? Ach. die BerlUners
veel en het zyn zulke hoffelijke menschen ZU
hebben mU dadelyk 's avonds getelegrafeerd,
dat het een groot succes was
toen ik in het conservatorium
kreeg, heb ik mU natuurlUk erg blU gemaakt,
en toen ben ik naderhand naar Imperial ge
gaan en heb er een heele goulasch gegeten ik
zit altüd in de gelagkamer aan de groote ron
de tafel met de snorders (de flakers, koetsiers
der .aapjes”), en ik heb hun gezegd: vandaag
geef ik een rondje. De lui vroegen, of ik jarig
was. Neen, zeg ik, vanwege mijn succes met
myn Romantische in BerlUn. Daar begrepen ze
geen snars van en ik heb hun eerst moeten
vfertellen. wie ik was, en wat gelooven jullie,
wat die koetsiers toen hebben gedaan? Ver
weg zijn ze van me gaan zitten, uit louter
respect, en wat een moeite heb ik gehad, om
ze weer bU mU te halen, om het rondje te drin
ken! Nu. leuk is het waarachtig, als je zulk
een succes hebt gehad!”
mü niet uitstaan iX.De Herr Hofrat was Eduard
Hauslick. professor In de muziekgeschiedenis en
tegelUk muzlekcritlMis vari de Neue Freie Presse,
een geestig, lronisc\ myf. HU had echter niet
het minste begrip voor het kkiderlUke wezen
van Bruckner en dien§, ongcihotiveerd, wat
boersche serviliteit stuitte,hem tegen de borst.
Bruckner leed geweldig oijder de critische aan
vallen van Hauslick. Men vertelde later in Wee
nen, toen Bruckner van Keizer Franz Joseph
n dotatie had gekregen en hU op audiëntie kwam,
om zUn dank uit te spreken, dat hu, op een be
merking van de zUde des Keizere, dat deze zich
altUd zou verheugen, wanneer hU Bruckner ter
wille kon zUn. had geantwoord: „Och asjeblieft.
Majesteit, praat U toch eens met Hauslick, zegt
U hem toch, dat hU niet al mUn boel stuk
scheurt!"
Niettegenstaande de oppositie van Hauslick
verhief de Weensche unlversiteit Bruckner tot
"eeredoctor. Het eerste woord, dat Ludwig Reve
van den meester^ daarover hoorde, was: „Weet
Je wel. Brahms is ook eeredoctor, maar alleen
maar Van Oxford, en ik ben nu doctor honoris
causa van onze Alma Mater Vindobonensis, en
dat is toch nog heel wat anders!" Een zaliger
dag dan dien van zUn eerepromotie heeft Bruck
ner wel niet beleefd. HU weende luid bU de
plechtigheid Klnderlük blU was hU met zUn
doctorsbul. HU Het het diploma aan iedereen
zien. Een latinist aan de hoogeschool zelde: .Dat
is heel mooi LétUn, hoogst pathetisch, ze noe
men dat den stilus solemnls”. En Bruckner
knikte gelukkig: .Ja. ja. dat weet ik!” In zUn
volgend college vertelde hU. nadat hU met
bruisenden jubel door zUn hoorders was ont
vangen: „Iemand die verbazend veel van LatUn
weet, heeft mU uitgelegd, dat in mUn diploma
de mooie LatUnsche woorden, die er bestaan,
gebruikt zUn. om mUn lof te zingen.”
Het inzicht, dat Bruckner een gróót sym-
phonicus was. drong in BerlUn eerder door dan
in Weenen. Van het eerste groote succes van
Bruckner in BerlUn hoorden de scholieren des
meesters op de volgende wpze: „Weten jullie
al. dat ze in BerlUn mUn Romantische heb-
UëgrUpen
geweest. Nu.
dat telegram
Bruckner was indertUd lector in de leer van
harmonie en contrapunt aan de unlversiteit
van Weenen. HU trad in zUn college vaak zeer
origineel op. Reve geeft het volgende kostelUke
staaltje: .Mijne heeren, vandaag is het een
groote dag voor mU. Vandaag ben ik klaar ge
komen met het adagio van mUn zevende. Luis
teren jullie maar even." Bruckner zet zich aan
de plano en begint te spelen. Een paar maten
maar. Dan heft hU zUn handen hoog van de
toetsen en begint te spreken, vol gevoel: „Niet
waar, mijne heeren. is dat niet mooi? Moet een
oude man als ik den goeden God niet dank
baar zUn, dat hU mU zoo iets laat invallen?”
Korte pauze. „U zult het misschien niet willen
gelooven. maar het allerheerlUkste wat er op
de Wereld bestaat is: pauze.” Dan resoluut:
„Maar Je raakt er aan gewend!”
Bruckner’s eeuwige klacht was: „Wat heeft
der Herr Hofrat toch tegen me. Ik begrUp hee
lemaal niet, waarom hU zoo boos op m(j is. Als
ik hem maar zie, loop ik al van verre naar
hem toe: „Küss d'Hand. Herr Hofrat! (men
moest eigenlUk alle uitlatingen van Bruckner
in Weensch dialect weergeven). Maar hU kan I
Misschien stom van me, toegegeven, maar
allee, hoe is datte? Als ge al vUftig jaren mee
malkander optrekt, dan is er toch gin pluuske,
gin bobbeltje, gin horke meer aan oew ziele-
ment, of ge kent 1 van malkaren. Tenminste
zóó is ’t gesteld op onzen hof. En ik geloof,
als t goed is, mot 't zoo zUn. Jawèèl, Jawéèèl....
er z U n wel geheimen, maar. maar die weten
*U wel van malkaar. Ik voel aan den teut
vart m’nen klomp dat deus leste .geheimen"
veur sommlgten heel erg helmelUk zUn en daar
om 'n voorbeeldeke!
t Was in d'oorlogsjaren, toen veural in de
atejen. aan van alles gebrek was, dat een van
ons dochters trouwde, nou ja.... nie heelegaar
mee onzen zin. Of liever gezeed: teugen Trui
d’ren goesting! Ik had in dieën aanstaanden
schoonzeun nog wel fiducie; ik mocht m geren,
had respect veur z’nen vluggen kop en 'n
klein bietje trotsch was Ik toch ook wel op
deuzen stadschen tiep. die net zoo vlot mee
„Hooge Pleten” omsprong als Ik mee de poppen
uit 't kaartspul.
,JZe" hadden nog al veul kwaad van 'm ver
teld; Trui had 't veur ’n groot deel geloofd,
want.... die „ze" waren respectable menschen.
In ieder geval waren .ge” veel respectabler dan
m’nen as. schoonzeun! Nou, twintig jaren later,
nou kan ’k oe mee m’n hand op m’n hart wel
verassureeren, dat die „respectable menschen”
van toen, smerige lasterèèrs zUn gebleken. Jaja
de geestelUke ontwapening is nie van ver-
lejen week....! (Gelukkig van éénen kant,
want ons kind vond 'r geluk!).
AfUn. t spanneke was getrouwd, kwajen dag
veur ons (volgens Trui ’s avonds, had ik me dieën
dag veur zeker 15 in m’nen nek laten kUken
aan m’nen groentenwagel! Ik zeg: de geeste
lUke ontwapening is nie zoo gloednuuw), maar
na veertien dagen al. amico, gingen Trui en ik
naar de groote stad, ons twee kinders bezoeken
den zwartgeverfden schoonzeun en ons dochter.
Dit was iets, jonkt Ik wil 't weten: 'k heb drie
nachten wakker gelegen. Want zóó groot kun
nen de kinders niet worden, of oew zurgen over
hullie groeien mee. Trui ook. Die lag ’s nachts
te kéeren en te draaien, natte haarpinnen van
d'r rosse veurhoofd te strUkenallee, wat
had ik mee m’n goeie wUf te doen! Mèir....
we zeeën niks teugen malkaar! Gin woord. Ge
heim! En van minuut tot «ninuut wist Ik wat
Trui docht en Trui wist, wat ik docht! Maar
zwUgen. Sterker: we mokten ’t geheim nog
grooter
Ik had in 1 stalleke ’n groote doos weggezet
ge wit, zoo’n groote cartonnen doos, waarin
costuums verpakt worden veur d'uitstowmerü
en die doos pakte ik. van dag tot dag voller mee
worsten, meel, ham, tabak, want die werd ook
per dag schaarscher en slechter, enzoovoorts.
enzoovoorts! Op 't end kost ik de doos amper
dicht krUgen. maar mee goeien wil en dito tou
wen komt ge 'n end weg! Ik docht: ik hou die
dbos maar zoo’n bietje achter m’nen rug
best kans dat Trui in 'r gealtereerdheid over de
reis, nieverans erg in krUgt!
Waarom?
Ja, waarom? Weet ik dat? Ik mocht dieën
schoonzeun wel en m’n dochter vanelgens!
et beginsel waarop deze maatregel
steunt Is dus volkomen gezond. De
uitvoering is echter slechts gebrek
kig zij gaat mank aan het euvel waaraan
dit geheele belastingvoorstel lijdt: gefor
ceerde eenvoud, primitieve grofheid, die
geen behoorfijke differentiatie in de maat
regelen weet te brengen en daardoor het
^summum lus” in individueele gevallen
maar al te spoedig in „summa inluria” doet
ontaarden.
Het bedrag der teruggaaf is beslist aan
den lagen kant. Wij grijpen weer terug
op de cijfers van het Centraal Bureau voor
de Statistiek. Dit verstrekt de volgende ge
gevens over de bedragen, die kleine en
groote gezinnen in verschillende inkomens
klassen aan indirecte belastingen en na
landbouwcrisisheffingen betalen:
et gezondste element, dat het belas
tingvoorstel der Regeering in zich
bergt, is o.i. wel de teruggaaf van be
lasting aan kinderrijke gezinnen. Met de
draagkracht-theorie is deze maatregel ge
heel in overeenstemming, want kinderen
beteelj^nen, zoolang zij zelf geen geld ver
dienen, steeds een aanzienlijke beperking
van de draagkracht van een gezin, zoodat
vermindering c.q. teruggaaf van be
lasting zeker gerechtvaardigd is.
„Zeg. Eeker,” had ze mee ’n onschuldig
lachske gevraagd g’ad: ..Hoe hlet toch dat
meske van onzen Dré?”
„Fientje,” gaf den Eeker rap ten antwoord
„Envand'renvan
Dat had ze zóó zenuwachtig gevraagd mee
de houding van 'n kat. die b U n a 't veugeltje
te grazen heeft, dat den Eeker. die ge wéét 't,
tot tweemaal toe van den Dré had motten be
loven „zUnen kop te houwen" op z’n kieviet
was.
„Wabllef?”
„En lachte gU daarmee, ouwe zot....?
„Lachen, waarom nie, toeteloeris? ZUde oewen
eigen tUd vergeten, dak veur jou duelleerde mee
den Driek, omdat ie jouw strafregels had ge
mokt en toen vond dat ie wel 'ns aan Jouw
viechtje mocht trekken? Wittewel, dat gU toen
tien jaren was, Truike van Peeren? En ikke
twaalf!"
„Sjuust daarom." zee ze: „Ik weet t té goed,
hoe vast dat jonge goed naar malkaar toe
groeit!"
Nou brak m’nen klomp. „Hebt ge *r spUt van,
na vUftig jaren?"
„Och, verroest!"
„SpUt van?"
„Lotmelos!" r
„SpUt van?"
„Aauwl!”
„Spijt van?”
„Neeë! Beul! Maar vertel me ’ns: Wat mot
dieën snotpiek nou al gaan vrUen? Zestien is
ie deus maand gewórden! En wat kan ie hier
later uitrichten, mee zoo’n stadsche schooljuf?"
„Mensch. hou op mee al oew Idiote vragen
DalUk mokte al ruzie over den doopnaam van
den eersten boreling I”
Ja, toen voelde ze toch dat ze wat wU<- gong.
Even zweeg ze. „MAAr....” zee ze: „Ik maak
er 'n end aan!"
„GU?”
„Ikke, ja! *k Zal wgten wie die andere snot
neus is!”
„Hoezoo?”
„k Gaal 'm na!”
„Op de flets?”
„Verroest
„Hoe hlet dat Fientje van achteren?”
„Oh. ’s KUken. Jansen, geloof ik. Of Willem
sen, kan ook Of Pietersen, misschien Maar 't is
zoo nen doodgewonen naam, dak 'm eigenlUk
vergeten ben!"
„Zeg, Eeker, gij zUt zoo'nen goeien jongen,
zoo behulpzaam altü. wilde mU nog ’ns helpen?"
„Als ’t kan, geren, dat witte!"
„Speurt dan ’ns achter den naam en 't adres
van dat Fientje? Als ge 't me zeggen kunt,
krUgt ge n lekker pakske siegretjes!"
DalUk schoot den Eeker den stal in.
Dré III doende was. Trui 'm na, op 'r teenen.
,J)ré, ik kan 'n pakske siegretjes verdienen!”
„Waarmee?”
„Als Ik aan oew grootmoeder naam en adres
van Fientje verraai!"
„Wat kost zoo’n pakske van Touw stinkstok
ken?"
„Zes spie de tien.”
„Asteblieft, hier hebt ge twAAlf spie, om oewen
kop te houwen! En wittewa, Eeker? Geef heur
nou maar ’n adres ook, dan hebt ge drie doos-
kes!"
„Wat veur 'n adres?”
„Een in den Belcrumpolder” (da's twee uur
wUd van Ulvenhout, amico!) „dan is ze veer
tien dagen onderweuge! Net lang genogt om
die kunsten af te leeren!”
En den Eeker, amico?
Den smellap probeerde ’t, om Trui 71 adres
aan 't ander end van de weareld op den mouw
te spelden. Me dunkt: t manneke mot den
klomp van Trui nog voelen....! Want naar zU
me vertelde, was 't goed raak! Ja, ze heeft 't
me allegaar prentjes overgebrocht! Want Trui
kan ook niks voor-d’r-elgen houwen. Maar den
achternaam van Fientje geef ik ’r toch nog me!
Want ze zou in staat zUn om ’nen brand te
gaan stichten in 'n kachel, die al lank AAn is!
Neeë, deus geheim blUft nog efkes geheim!
Tenslotte is ie m Ij ne n compagnon en daar
in mot ik van mUnen kant ook wat vertrouwen
stellen} Ik wéét, wat 1 bedrUf veur hem is.
'k Gaai 't Zondag 'ns heelegaar mee ’m af
kuieren Praten we vanelgens "atmen. Al
hoeft ie me werendlg nooit rapport- uit te bren
gen van de meskes die ie nog kussen zAl. Kent
„Ik sluit; veretAAn?”
Beljot, amico, die gróóte doosssI
Ik wou 't. Trui moest voorop! Eh.... eh....
Had ze daar mUn.... doos, offe....
Neeë, daar stond de mUne, in 't stal-
Maar zeer weinigen, die Bruckner kenden,
hebben tUdens zUn leven benul gehad van zUn
muzikale dapperheid. In het gewone leven
maakte de oude kunstenaar trots zUn cae-
sarsschedel met den vogelsnavelneus en de
roofvogeloogen zeker niet den indruk van
een stoutmoedig, zelfbewust mensch. HU had
verschrikkelük veel respect voor .Jioogeren",
niet alleen voor den Kaiser en den Herrgott,
die voor hem zoo ongeveer op denzelfden trap
stonden, maar ook voor geestelUke heeren en
ambtenaren. HU kuste lederen geestelUke de
hand HU scheen zoo deemoedig. En toch was
hU zich bewust van een bUkans revolutionnalre
dapperheid. Dat was zUn trots, dat hU iets
dorst te wagen, dat hü het had gewaagd, na
tuurlijk in de muziek. Het is moeiluk musici
van thans te doen gevoelen, met welk gevoel
Bruckner bezield was. als hu componeerde. HU
voelde, om het zoo te zeggen, altüd de strenge
oogen van zün leermeester Simon Sacher ach
ter zich en was er zich fel van bewust, dat er
iets verachrikkeluks boven >Un hoofd hing,
wanneer hü de heilige geboden en wetten der
harmonieleer overtrad. HU zelde eens tot zün
leerlingen: ,X>at is een gebod, dat maar een
maal onze allergrootste heeft mogen overtre
den, onze Beethoven" nooit sprak Bruckner
den naam van Beethoven uit, zonder met diep-
sten eerbied driemaal het krulsteeken te ma
ken „Maar dan heeft nog iemand anders
dit durven wagen. Dat was een verschrikke-
lüke onbeschaamdheid! En weten Jullie, wie
dat was? Dat was Ik! Ik. Anton Bruckner. In
mijn eerste en daarom noem ik haar den
.Kecken Zahn”. Ja, dat zal waarachflg geen
mensch gelooven, wat ik al heb durven wagen!”