Beleid minister Goseling inzake Oss van Rapport der Tweede. Kamer commissie De commissie van onderzoek GEEN ENQUÊTE VOORGESTELD ZATERDAG 10 JUNI 1939. verecnigen. <EN Het hooren van getuigen VD PPe EN 1 Verzekeringsagent Oordeel van den Ministerraad Onnoodige arrestatie Geen enquête f. ....>- Fraude by jeugdwerkver- schaffing Beschuldiging tegen geestelijken De Tweede-Kamercommissie, ingesteld op I Februari en be staande uit de beeren Schouten, Tilanus, Drees, Wendelaar en Sweens, in wier handen de nota van minister Goseling betreffende de zaak-Oss was gesteld, heeft haar verslag aan de Tweede Ka mer uitgebracht. De meerderheid der commissie stelt aan de Kamer voor: 1. Dit te spreken, dat de feiten en omstandigheden, welke den minister van Justitie hebben geleid tot het nemen van den maat regel van I April 1938 ten aanzien van de brigade-Oss der ko ninklijke marechaussee, dien maatregel niet rechtvaardigen, terwijl aan hetgeen nadien is gebleken in elk geval geen motiveering voor dien maatregel kan worden ontleend. 2. De nota van den minister voor kennisgeving aan te nemen. Eén lid der commissie kan zich alleen met de tweede conclusie Meerderheid betreurt het besluit van den Ministerraad, dat amb tenaren geen inlichtingen mochten verstrekken beperkt V. uïtzon- Mr. C. M. J. f. Goseling za- mi dat te De nota der beide ministers vervolgt dan: minister ge- 12 Mei vergaderde de commissie opnieuw. Zij was van meening. dat zy ook nu nog niet over alle gegevens beschikte, welke zy voor een juiste uitvoering van haar taak noodlg had. Naar aanleiding van deze oproepingen ontving de commissie een brief van kolonel van Selm. waarin deze mededeelde, dat noch hij. noch de opgeroepen leden van zijn korps aan de uitnoo- dlging gevolg zouden geven. Daarbij was gevoegd een afschrift van een nota van de ministers van Justitie en van Defensie, waarin werd medege deeld. dat de minister van Justitie van den pro- cureur-generaal mededeeling had ontvangen van de uitnoodiging door de commissie en waarin vermeld stond, dat de inspecteur der koninklijke marechaussee daarna aan den minister van De fensie op diens aanvraag had geantwoord, dat ook hy die uitnoodiging als voren bedoeld had ontvangen. En dat die vermoedelyk ook was ge richt tot enkele leden van het personeel van zijn korps. dit zijn De commissie acht het pers-communiqué. op 12 November 1937 door den procureur-generaal uitgegeven, niet gelukkig. mln mln. ir M ir 24 ir 25 uur ir 34 uur min rnk- >loe' fer- jer- nj) lauwd letten enden listen ran de in de inleiding tot haar verslag memoreert de commissie de parlementaire geschiedenis van de zaak-Ov. Daarna wijdt zjj een hoofdstuk aan haar werkwijze en haar opvatting omtrent haar taak. en de tsch) KM i on- Wee- g«- rfi- iwn t.c. ran See staan in deze lijnrecht tegenover die van mr. Van der Burg. j. r«- us” tier we- En en- eer de ar en. pe- irig er ner rdt ten m- We tad i a lar 'en ije lanau 8) 3. and), tsch- ank- Ifder Ten slotte heeft de commissie «ch nog de vraag gesteld, of de ge schiedenis van de zaak Oss, met in begrip van de ervaringen, welke zij heeft opgedaan tijdens het haar door Dit verslag is gedateerd op Juni. Als bijlage wordt geproduceerd bet rapport ven de ambtenaren, die voor het departement van Sociale Zaken over de klachten inzake de jeugd werk verschaffing een onderzoek hebben ingesteld. BU de beoordeeling van den maatregel moet men voorts rekening houden met de omstan digheid. dat er in de gemeente Oss ten gevolge van het optreden van de marechaussee een cenigszlns zenuwachtige stemming heerschte. ander standpunt zou onaf- tot Consequenties, waarvoor minister van Justitie de verantwoordelijk heid sou kunnen dragen. Hoewel de commissie het in het algemeen juist acht, zoo merkte ze om. op. dat pu blicatie van stukken omtrent zaken, waar in geen strafvervolging Is geschied, achter wege moet blijven en dat zulke stukken ook niet moeten worden overgelegd, zulks met het oog op de belangen van de burgers, over wie het onderzoek loopt, meent haar meer derheid echter, dat in dit geval op bovenge noemde gronden op dien regel een uitzon dering behoort te worden gemaakt. Wat de zaak der beide geestelijken be treft splitst de commissie haar verslag over de zaak van pastoor V. en die van pas toor B. Eén lid der commissie was van het begin af van oordeel, dat geen personen moesten i worden gehoord, omdat de commissie zich dan zoo begeven op een weg. die Z.L alleen door een enquêtecommissie mag worden be treden. Loopen op dit punt de meeningen dus uiteen, de geheele commissie twyfelt er niet aan, dat de minister, toen hij zijn maatregel nam. van de noodzakelijkheid daarvan overtuigd was. Uit niets is haar gebleken, dat hij bij het nemen van zijn maatrege len andere bedoelingen zou hebben gehad dan het bevorderen van wat hij beschouwde als een juiste uitoefe ning van de opsporingstaak der po litie. Aan de goede trouw van den minister twijfelt zjj dan ook niet. Is in strafzaken, die voor den rechter be handeld zijn, openbaarmaking anders dan ten gevolge van die behandeling self reeds volstrekt ontoelaatbaar, in sakm, waarin geen vervolging is Ingesteld, sou zjj leiden tot aanranding van hooge. rechtmatige be langen der burgers, zonder dkt dene zelfs de kans zouden hebben zich te verdedigen of door een rechterlijke uitspraak te wor den gerehabiliteerd. Aan die aanranding zou dan schuldig staan de minister van Justitie, die self van de hierarchisch onder hem staande autoriteiten de strengste handhaving van den plicht tot geheim houding moet eischen.'* De meerderheid der commissie acht deze fou ten evenwel van niet zeer ernstlgen aard. De maatregel, aan de brigade Oss tijdelijk haar be voegdheid tot opsporingsonderzoek te ontne men. stond niet in een juiste verhouding tot de begane fouten. Naar de meening der meer derheid had de minister kunnen volstaan met een waarschuwing aan die leden der brigade, tegen wier optreden hy bezwaren had. gepaard gaande met het bevorderen van een meer doel treffende leiding en een beter toezicht. Zij be treurt het. dat geen ernstige poging is gedaan om langs dezen weg de zaak tot oplossing te brengen. Voor overplaatsing van de geheele brigade bestond onvoldoende aanleiding. Dat er bU de geheele brigade een verderfelijke men taliteit zou .hebben bestaan, acht de meerder heid in elk geval niet ti tweern Eén lid der commissie, dat reeds meer malen van een afwijkende meening heeft blijk gegeven, zonder het noodlg te achten die meening overal te motlveeren, is van oordeel, dat de tekortkomingen van leden der brigade ernstig genoeg waren om den genomen maatregel ten volle te rechtvaar digen. Naar zyn meening had met een minder ingrijpenden maatregel ook niet kunnen worden volstaan. De tjjdelljke ontneming van de opsporingsbevoegdheid moge door de daarbij betrokkenen als een straf gevoeld zijn, zjj was niet als zoodanig bedoeld. Bovendien heeft de brigade zelf de uit werking van 's ministers maatregel verer gerd door mln of meer demonstratief bin nen de kazerne te blijven en zelfs geen surveillance-diensten meer te verrichten, hetgeen wellicht begrijpelijk, doch in strijd met de bedoeling van den minister was. Intusachen draagt ook in dit geval de sub- stituut-officler daarvoor In de eerste plaats de verantwoordelijkheid. De commissie kan niet uitmaken In hoeverre de overdrijving in de persberichten over deze zaak aan de marechaussee, dan wel aan de correspondenten moet worden verweten. Zij acht het waarschijnlijk, dat de marechaussee in dezen eenige schuld treft Echter betreurt zy eveneens, dat de .zaak van den H. niet verder is onderzocht. Reeds eerder had zjj besloten om. indien dat na bestudeering van de gegevens, welke zij van den minister had gevraagd, haar nog wenschelijk mocht blijken, mondelinge Inlichtingen te vragen aan personen, die by de zaak Oss betrokken zijn geweest. Thans was ztj In meerderheid van oordeel, dat het hoeren van eenige personen inderdaad wen- scheltjk was. Het verwijt, dat de brigade te vee! rucht baarheid aan het geval heeft gegeven en mededeelingen aan de pers heeft verstrekt, acht de meerderheid der commissie niet volledig aangetoond. Wel wil zjj de opmer king maken, dat in het algemeen niet zel den van een te nauw contact tusschen politie en persorganen bjj allerlei opspo ringsonderzoeken blijkt. Deze opvatting heeft haar er toe gebracht, van eenige gegevens omtrent nlet-vervolgde feiten, welke niet in de nota van den minister zijn vermeld, in haar verslag mededeeling te doen, omdat deze., al moge dit wejjlcht voor burgers niet aangenaam zijn, op de gedragin gen der bij de zaak betrokken ambtenaren een anderen kijk kunnen geven dan de minister daarop blijkbaar heeft langrijkste schonken. De meerderheid der commissie betreurt het. dat de minister van justitie heeft gemeend slechts zeer ten deele aan haar verzoek tot overlegging van stukken te kunnen voldon. en dat zjj de concrete vragen, wéker beantwoor ding wellicht op eenige punten verdere ophel dering sou hebben kunnen brengen, aan de dóór haar ultgenoodlgde personen. uitgevm- derd aan den gep. lult -kolonel Boellaard, niet heeft kunnen stellen. Dit is uiteraard niet be vorderlijk geweest aan haar onderzoek, en beeft haar voor moeilijkheden geplaatst bjj de overweging van bepaalde feiten en omstandig heden. en bij de vorming van haar oordeel daarover. Intusschen Is zy niet de overtuiging loegedaan. dat deze bezwaren en moeilijkheden van dien aard zijn, dat zy tengevolge daar van zich niet in staat moet verklaren tot het uitspreken van een oordeel over het beleid van den minister van Justitie. Deze meerderheid is van gevoelen, dat de door den minister van Justitie op 1 April 1938 ge troffen maatregel ten aanzien van de brigade Oss der koninklijke marechaussee niet nood zakelijk was, en dat de minister er niet in geslaagd is dien maatregel op genoegzame wijze te znotiveeren strafvervolging gen. Er is slechts een betrekking tot een niet verkregen. Ten. aanzien van de zaak tegen pas toor B. is de commissie niet tot de conclusie kunnen komen, dat de sta king van het onderzoek hier in alle opzichten gewettigd was. Wellicht zou dit wél kunnen, aldus het rap port, wanneer haar alle op deze zaak betrekking hebbende stukken bekend waren. Ook kan zij. nu zij niet over alle haars inziens noodzakclijke inlich tingen beschikt, over het optreden van de marechaussee in deze zaak geen definitief oordeel vellen. Wat de zaak van den verzekeringsagent van den H. betreft, meent de commissie, dat de marechaussee met recht kort meenen eenigs- zlns omvangrijke knoeierijen op het spoor te zijn. Dit neemt niet weg. dat dewachtmeester, die in deze zaak optrad, bij zyn. onderzoek fou ten heeft gemaakt. De commissie is van oor deel. dat zoowel de arrestatie als de Inbeslag neming in elk geval hadden kunnen zijn uit gesteld. Intusschen meende de commissie. dat zU haar taak te beperkt zou opvatten, indien zy uitsluitend een oordeel uitsprak over de han delwijze van den minister op 1 April 1938 Zy behoorde h.i. te rapporieeren over het geheele beleid van den minister in de zaak Oss. De commissie verzocht by brief van 3 Maart aan den minister van Justitie haar ter Inzage te willen verstrekken alle stukken, welke in de zaken van de leden der brigade Oss tegen der minister ter beschikking hebben gestaan van het Ambtenarengerecht en van den Centralen Raad van Beroep, derhalve van de memories (hiermee werden zoowel de klaagschriften als de beroepschriften bedoeld), contra-memorles, pleitnota’s en producties. Voorts verzocht zy in zage te mogen nemen van de processen-verbaal der terechtzittingen zoowel van het ambtena rengerecht als van den centralen raad van be roep, voor zoover deze op de genoemde zaken betrekking hebben. Den 21sten Maart r». m. het volgende: „In myn nota van 31 Januari 1939 heb Ik In een uitvoerige uiteenzetting in deze zaken inzicht verschaft, voor zooveel dit noodlg of ge- wenscht kon zijn met betrekking tot de volko men regelmatige behandeling. Mijn ambtsplicht verbiedt mU die zaken zelf in den, vorm van rapporten of verbalen aan de Kamer voor te leggen. Zóó is die plicht ook begrepen in ove rigens sporadisch voorgekomen overeenkomsti ge gevallen. Een wendbaar leiden geen Het wW* geenszins de bedoeling der commis sie de te hoeren personen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze over de geheele aange legenheid aan de commissie uiteen te aetten, noch hun meening te vragen over het beleid van den minister. Zij heeft in de uitnoodigingen welke zjj aan de te hooren personen richtte, dan ook medegedeeld, dat zij omtrent enkele punten gaarne inlichtingen van ben zou ontvangen. Ir overeenstemming met deze opvattir< werd, als handleiding voor de commissie zelve, een lijst opgêmaakt van zeer concrete vragen, welke aan hen gesteld zouden worden. „De Ministerraad heeft beraadslaagd over 'n eventueel gevolg geven aan deze uitnoodiging en de daaraan verbonden consequenties In al- gemeenen zin. verwijten van den minister over het aanhangig maken van deze zaak en wyze van getuigenverhoor. De confrontatie van den jongen man. die hoofdgetuige was. en den ongunstig bekend staanden K. acht de commissie niet sensationeel, daar niet de Jon geman. doch K. hierbij een verhoor onderging. Dat wachtmeester De Gier den substituut- offlcier niets zou hebben medegedeeld. dat het opsporingsonderzoek al een* geseponeerd was, staat niet vast. De verklaringen der marechaus- ®en van de leden der commissie acht den door den minister genomen maatregel onder de toenmalige omstandigheden ten volle ge rechtvaardigd. Ook dit lid betreurt intusschen dat het contact met het korpscommando niet “ter u geweest. Zeer uitvoerig gaat de commissie dan de ver schillende zaken na, die tezamen „de zaak-Oss uitmaken. De conclusies van deze bespreking zjjn in hoofdzaak hierboven reeds samengevat. Uit het gedeelte van het verslag, dat aan de afzonderlijke zaken is gewyd en dat 23 pagina's beslaat, stippen wij het volgende aan: In de vergadering van 19 Mei verscheen dan ook van de negen opgeroepenen alleen de heer Boellaard, van wien de commissie op enkele concrete vragen antwoord mocht ontvangen De commissie besloot daarop niet verder te trachten nadere gegevens te verkrijgen. Ook zag zy er van af. in te gaan op de tne- De raad is van oordeel: dat het niet in overeenstemming is met behoorlijke ambteiyke verhoudingen, dat ambtenaren buiten de gevallen, waarin sjj krachtens een wetteljjk voorschrift gehou den sjjn aan een oproeping te voldoen en voor zooveel sjj alsdan tot het afleggen van verklaringen verplicht zjjn, aan derden zelf standig mededeelingen doen omtrent het geen hun ter zake van hun ambtsverrich tingen bekend is. en dat het wederom buiten de gevallen ais voren aangeduid ontoelaatbaar is. dat ambtenaren door het zelfstandig geven vjn Inlichtingen betrokken zouden worden in ‘n zaak, die de Kamer met een minister be handelt, waarbij geheel afgezien van de on- derhavige zaak hun inlichtingen het karak ter zouden kunnen krijgen van verificatie van door een minister gedane mededeelin gen, buiten den bewindsman om.” De meerderheid der commissie kan in leder geval niet inzien, dat het Ontnemen vgn de opsporingsbevoegdheid, indien dit al noodlg was. met zoodanlgen spoed moest geschieden, dat het geen dag en geen nacht kon worden uitge steld. i De commissie meent, dat de leden der bri gade-Oss zelf in de gelegenheid hadden moe ten worden gesteld, om zich te verantwoorden, voordat de minister een maatregel nam. dien zij als een straf moesten aanvoelèn en dien tjj dan ook als zoodanig hebben opgevat. Gelijk uit het voorgaande is gebleken, aoo vervolgt de commissie, is de commissie van oor deel. dat leden van het personeel der brigade Oss bij hun opsporingsonderzoek in verschil lende zaken fouten hebben gemaakt. In de zaak van pastoor V. was een aanwij zing. welke aanleiding tot een onderzoek kon zijn naar het oordeel der commissie wel de- gelyk aanwezig De commissie deelt niet de weder over de Nadat de commissie de aan haar overgelegde stukken had bestudeerd, kwam zij op i, 5 en April bijeen, om de zaak te bespreken. Deze bespreking leidde haar tot de conclusie, dat zy nog niet beschikte over voldoende gegevens om een gefundeerd oordeel te formuleeren. Zy be sloot daarom in de eerst? plaats aan den mi nister een aantal inlichtingen te vragen. In de tweede plaats besloot zy overlegging van neg eenige stukken te verzoeken. Ook behield zy zich voor ta.t„ wanneer dit by de verdere behandeling wenschelyk mocht blijken, inzage van nog andere stukken te vra gen. Op 9 Mei zond de minister antwoord, waarbij hij als verklaring Vöor de vertraging van antwoord opgaf de werkzaamheden, voor departement, voortvloeiende uit den Inmiddels ingetreden toestand van oorlogsgevaar. Als bij lage was by dezen brief een nadere nota me’ inlichtingen gevoegd. De minister handhaafde in deze nota zyn standpunt inzake de overleg ging van bescheiden. De stukken bevatten namelijk, voor zoover zij niet in mijn nota van 31 Januari 1939 zijn ge citeerd. aldus de minister, beschouwingen relazen, die mede betreffen anderen dan leden der voormalige Ossche brigade en die be schouwd moeten worden als van zeer vertrou- weiyken aard. Ook in dit opsicht rust op mij een plicht tot geheimhouding en tot ontzien van de rechtmatige belangen van derden Deze plicht moge wblllcht niet een zoo absoluut ka rakter hebben al* die met betrekking tot de „rapporten of verbalen" in strafzaken, niettemin zou ik eenige bekendmaking eerst dan in over weging kunnen nemen, wanneer strikte waar borgen aanwezig zijn, dat kennisneming „onder geheimhouding" beperkt blijft tot de commissie by haar voorbereidende werkzaamheid. dedeeling van den minister, dat hjj eenige be kendmaking van bepaalde .stukken eerst dan In overweging sou kunnen nemen,, wanneer strikte waarborgen aanwezig zouden zjjn. dat kennisneming „onder geheimhouding" zou blijven tot de commissie bU haar voorbe reidende werkzaamheid. Er bleef voor de commissie dus niet anders over, aldus het rapport, dan te volstaan met het onderzoek van de gegevens, welke te harer beschikking zyn gekomen. Op den grondslag daarvan heeft zy dan ook haar verslag opge steld. Ook by haar conclusies moet zy het voorbe houd maken, dat kennisneming van de gege vens. waarover zy niet de beschikking heeft kunnen verkrygen. haar wellicht op sommige punten tot een ander oordeel zou hebben kup- nen brengen. Enkele opmerkingen maakt de commissie dag nog omtrent haar verzoek om overlegging van bepaalde stukken en de daarop gevolgde weige ring van den minister. Wat de zaak der zg n. fraude by de jeugd- werkvcrsubafUng bqtrrft; gieqnt j ds wmaUMse. dat de marechaussee inderdaad redenen kan hebben gehad om verduisteringen te vermoe den. De meerderheid der commissie meent, dat deze geheele aangelegenheid onderzocht be hoorde te worden. Moest echter op 22 Octo ber 1937 tot arrestatie worden overgegaan? Deze vraag meent de commissie, zjj het na eenige aarzeling, ontkennend tc moeten beant woorden. Zy wil daarvan echter noch de mare chaussee. noch den vooral verantwoordeiyken substituut-offlcier vyi Jusytie ernstk; verwyt maken. Dc commissie acht ook het verwyt, dat de marechaussee zich niet dadeiyk met den burgemeester in verbinding heeft gesteld, ge grond. Leden van de brigade Oaa hebben fowten begaan, maar deze rechtvaardigen niet, dat men op haar of op haar leiding van toe passing kan verklaren: zy is op hoi ge slagen. Wel konden die fowten aanleiding geven tot het nemen of doen nemen van maatregelen, waardoor herhaling daarvan kon worden voorkomen. Wanneer de bri gade was gewaarschuwd, en deze waarschu wing «ras gepaard gegaan ipet bevordering van een meer doeltreffende* leiding aan en een beter toezicht op haar arbeid, zou dit, in ieder geval voorshands, voldoende rijn geweest. de Kamer opgedragen onderzoek, genoegzame aanleiding geeft om uit te spreken, dat een nader onderzoek (enquête) noodig of wenschelyk is voor het verkrygen van afdoende klaarheid. Zij meent, zij het ook, dat de gronden, waarop het oordeel van de laden steunt, verschillen, dat een zoodanig onderzoek, gelet op den gang en den huidigen stand van ken. niet noodzakelyk is, mede om dat het tekort aan gegevens, naar bo ven is gebleken, haars inziens niet van die beteekenis is. dat omtrent de hoofdzaak, n.l. het beleid van den minister, thans van een uitspraak zou moeten worden afgezien. te wenschen heeft overgelaten, niet alleen in de zaak-Oss. maar ook in het algemeen Dat het contact In het algemeen onvoldoende was. kan tot op zekere hoogte verklaren, hoewel niet rechtvaardigen, dat ook in de zaak-Oss niet tijdig aanraking is gezocht met het korpscom mando Het staat wel vast, dat de verhouding tusschen den vorigen divlslecommandant en oen procureur-generaal slecht was Doch dit mocht geen aanleiding zyn om ook met zyn opvolger niet over dienstzaken te willen spreken Wat het contact in de zaak-Oss zelve betreft, be treurt de commissie het. dat aan de korps commandanten geen mededeeling is gedaan van de opeenvolgende critlek op de brigade en dat eerst op 1 April daarvan mededeeling wen^ gedaan. De commissie spreekt er haar leedwezen over uit dat de procureur-generaal de officieren der konlnklyke marechaussee niet heeft inge licht toen hy zyn grieven aan den minister ter kennis bracht. Het heeft op de commissie een onaangenamen Indruk gemaakt, dat deminister zyn besluit inzake het ontnemen der opsporingsbevoegdheid reeds had genomen, voordat de beide officieren geraadpleegd waren. Eén lid der commisaie kan zich met deze beschouwing over het overleggen van stuk ken, en in het bijzonder processen-verbaal, betrekking hebbende op strafzaken, waarin geen vervolging is ingesteld, niet vereenigen. Het handhaven van ambts- of beroepsge heim kan voor den drager daarvan v— hy «Ij minister of ambtenaar niet zelden scha duwzijden hebben. Dit mag er naar het oordeel van dit lid echter nimmer toe leiden het ambts- of beroepsgeheim om die reden weg te cyferen. Wat de zaak van den H. en die van de beide geestelyken betreft merkt de com missie op: 1. Dat zy het betreurt, dat een verder onderzoek in de zaak van den H. achter wege is gelaten; 2e Dat Inzake pastoor V. niet is gebleken van redenen, welke tot voortzetting van bet onderzoek aanleiding hadden moeten geven; 3e. Dat zy Inzake pastoor B., by gebres aan voldoende gegevens, niet kan beoor- deelen. of er tot voortzetting van het on derzoek redenen waren. De commisaie acht het nuttig te verklaren, dat naar haar oordeel het onderzoek in de zaak van pastoor V- afgeloopen was en dat zij op hervat ting daarvan niet wil aandringen. Voor zoover zij kan nagaan, zyn alle personen, die verhoord moesten wor den. inderdaad gehooref en heeft hun verhoor niet zooveel opgeleverd, dat een strafvervolging zou kunnen zin verklaring met' erjaard feit In de eerste plaats besloot -zy niet nader In te gaan op de vraag, of de minister van Jus titie bevoegd was den maatregel, waarby aan de brigade Oss tydelyk de opsporingsbevoegd heid werd ontnomen, te treffen. Zy beperkte zich tot de beleidskwestie Was de maatregel van den minister, zoo moet zy zich afvragen, door de feiten gerechtvaardige en was zy doelmatig? Opgeroepen werden, en wel tegen 19 Mei: de procureur-generaal by het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, mr. E. L. M. H. baron Speyart van Woerden; de substituut-offlcier van justitie by de recht bank aldaar, mr. B. van der Burg: de toenmalige rechter commissaris In strafza ken aldaar, mr. A. W. Kleinen Hammans; de Inspecteur der koninklijke marechaussee, kolonel J. van Selm; de commandant van de tweede divisie der ko- nlnklykc marechaussee, majoor H. G. van Ever- dingen; de vroegere commandant van deze divisie, gep. luitenant-kolonel A. P. H. Boellaard; Opperwachtmeester L. H. Curfs, wachtmeester C. G. de Gier en wachtmeester G. van Rennes. Naar de meening van de commissie heeft het contact met het korpscommando veel wenschen overgelaten, en is verzuimd de le den van de brigade in de gelegenheid te stel len zich te verantwoorden over hun daden. Zoowel de voorbereiding als de uitvoering van den tegen de brigade genomen maatregel dragen dientengevolge het karakter van over haasting. Dat de zaak tegen winkelier B. van het begin af als civlel-rechteUJk was te onderkennen, acht de meerderheid der commissie op zyn minst genomen twyfelachtig. Niettemin meent de geheele commissie, dat de arrestatie van B achterwege had behooren te blyven. Wat betreft de zaak tegen den arbeider W deelt de commissie de meening. dat deze zaak onjuist is behandeld. Het ophouden in den nach’ was ongemotiveerd. Er zyn sterke aanwijzingen dat van een mishandeling van dezen verdacht» geen sprake is. De commissie besteedt daarna aandacht aan het contact tusschen den procureur-generaal en de officieren der koninklijke marechaussee Zy Is de overtuiging toegedaan, dat dit contact veel antwoordde de Ook in deze zaak is het hoofdverwyt tegen de marechaussee, dat zy een uitvoerig onder-* zoek instelde, niettegenstaande er van eenige aanwyzlng van een niet verjaard strafbaar feit geen sprake was. De commissie moet zich Aier beperkeu ,tqt ,4e faededeeiing, dat zjj niet heeft kufinêh vfeststegen, of inderdaad geenerlei aanwyzlng van dezen aard bestono De ruchtbaarhid in deze zaak schryft de commisae aan de getuigen die zich uit eigen beweging zyn komen aanmelden toe. Een voor naam punt in deze geheele zaak betreft de vraag, in hoeverre de substituut-offlcier van justitie de bijzonderheden gekend heeft en de wyze van onderzoek heeft goedgekeurd. Hier- by moet tevens worden besproken of er in derdaad by de marechaussee bedenkelyke op vattingen bestotnden omtrent het onderzoeken van niet-strafbare feiten, gepleegd dóór gees- te'.yken. De verklaringen van mr. Van der Burg en van wachtmeester De Gier staan scherp tegenover elkaar. De commissie kar. hierin geen party kiezen. Wel acht zy het aan nemelijk. dat mr. Van der Burg zich heeft uit gelaten in dezen zin. dat hy, indien het on derzoek niet mocht leiden tot het ontdekken van feiten, waarvan het wettige bewijs te le veren was. de kerkeiyke overheid van de re sultaten op de hoogte zou stellen. Alleen wanneer men aanneenil, dat De Gier aan deze uitlating van mr. Van der Burg ge dacht heeft, is het te verklaren, dat hy aan het slot van zyn rapport en proces-verbaal heeft vermeid, dat het onderzoek op gronden, aan het algemeen belang ontleend, werd gestaakt. De commissie acht het aannemelyk, dat De Gier gemeend heeft, dat de Officier, nu het onder zoek onvoldoende gronden voor een strafvervol ging had opgeleverd, van hetgeen wel gebleken was. mededeeling wilde gaan doen aan de ker keiyke overheid. Het ware echter goed geweest, aldus de commissie. Indien hy, alvorens zyn inderdaad op het eerste gezicht vreemd aan doende verklaring neer te schryven. zich daar van beter had vergewist. De commissie verwerpt de beschuldiging van onwaarheid, tegen De Gier geuit. Het hooren van getuige X. te 's-Gravenhag< ai^It de commissie geen ernstige fout. Wel zou zy het als een ernstige fout beschouwen. Indien de wachtmeester tegen dezen getuige heeft ge zegd. dat dc pastoor reeds bekend had. Vol strekte zekerheid daaromtrent bestaat niet. De commissie is er niet geheel zeker van of de opvatting, dat niet strafbare onbetamelyke gedragingen van geestelyken het onderwerp van politlaire onderzoekingen behooren uit te maken, inderdaad bij den wachtmeester aanwe zig was, al schynt het haar aannemelyk. dat hy het onderscheid tusschen strafbare en enkel immoreele handelingen niet by voortduring vol doende in het oog heeft gehouden, hetgeen in een opsjxtnngsambtenaar een fout is. Wel staat volkomen vast, dat een bedenkelyke opvatting omtrent de taak der politie met betrekking tot geestelyken aanvankelyk heerschte by den in specteur der konlnklyke marechaussee. De commissie acht het juist, dat de procureur- generaal over het onderzoek tegen de pastoors inlichtingen van de zijde der marechaussee verlangde. Zij spreekt echter haar afkeuring uit over de wyze waarop dit is geschied. Het La met behoorlijk, dat een meerdere een mindert gedurende uur een verhoor afneemt. Het beroep van den minister, dat De Gier in die omstandigheden het proces-verbaal heeft on- derteekend zonder voorlezing daarvan te wen schen. acht de commissie weinig gelukkig. tn er ch ST. Wanneer de commissie aan het slot van haar verslag haar conclusies geeft, merkt zy op dat in haar verslag niet alle details van de zaak- Oss besproken zyn. doch dat zy van oordeel is. dat daarin aan de hoofdzaken en de be-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 7