Beleid
minister Goseling inzake Oss
van
Rapport der Tweede. Kamer
commissie
De commissie
van onderzoek
GEEN ENQUÊTE
VOORGESTELD
ZATERDAG 10 JUNI 1939.
verecnigen.
<EN
Het hooren van getuigen
VD
PPe
EN
1
Verzekeringsagent
Oordeel van den Ministerraad
Onnoodige arrestatie
Geen enquête
f. ....>-
Fraude by jeugdwerkver-
schaffing
Beschuldiging tegen
geestelijken
De Tweede-Kamercommissie, ingesteld op I Februari en be
staande uit de beeren Schouten, Tilanus, Drees, Wendelaar en
Sweens, in wier handen de nota van minister Goseling betreffende
de zaak-Oss was gesteld, heeft haar verslag aan de Tweede Ka
mer uitgebracht.
De meerderheid der commissie stelt aan de Kamer voor:
1. Dit te spreken, dat de feiten en omstandigheden, welke den
minister van Justitie hebben geleid tot het nemen van den maat
regel van I April 1938 ten aanzien van de brigade-Oss der ko
ninklijke marechaussee, dien maatregel niet rechtvaardigen, terwijl
aan hetgeen nadien is gebleken in elk geval geen motiveering voor
dien maatregel kan worden ontleend.
2. De nota van den minister voor kennisgeving aan te nemen.
Eén lid der commissie kan zich alleen met de tweede conclusie
Meerderheid betreurt het besluit
van den Ministerraad, dat amb
tenaren geen inlichtingen
mochten verstrekken
beperkt
V.
uïtzon-
Mr. C. M. J. f. Goseling
za-
mi
dat
te
De nota der beide ministers vervolgt dan:
minister
ge-
12 Mei vergaderde de commissie opnieuw. Zij
was van meening. dat zy ook nu nog niet over
alle gegevens beschikte, welke zy voor een juiste
uitvoering van haar taak noodlg had.
Naar aanleiding van deze oproepingen ontving
de commissie een brief van kolonel van Selm.
waarin deze mededeelde, dat noch hij. noch de
opgeroepen leden van zijn korps aan de uitnoo-
dlging gevolg zouden geven. Daarbij was gevoegd
een afschrift van een nota van de ministers van
Justitie en van Defensie, waarin werd medege
deeld. dat de minister van Justitie van den pro-
cureur-generaal mededeeling had ontvangen van
de uitnoodiging door de commissie en waarin
vermeld stond, dat de inspecteur der koninklijke
marechaussee daarna aan den minister van De
fensie op diens aanvraag had geantwoord, dat
ook hy die uitnoodiging als voren bedoeld had
ontvangen. En dat die vermoedelyk ook was ge
richt tot enkele leden van het personeel van zijn
korps.
dit
zijn
De commissie acht het pers-communiqué. op
12 November 1937 door den procureur-generaal
uitgegeven, niet gelukkig.
mln
mln.
ir M
ir 24
ir 25
uur
ir 34
uur
min
rnk-
>loe'
fer-
jer-
nj)
lauwd
letten
enden
listen
ran
de
in de inleiding tot haar verslag memoreert
de commissie de parlementaire geschiedenis van
de zaak-Ov. Daarna wijdt zjj een hoofdstuk
aan haar werkwijze en haar opvatting omtrent
haar taak.
en
de
tsch)
KM
i on-
Wee-
g«-
rfi-
iwn
t.c.
ran
See staan in deze lijnrecht tegenover die van
mr. Van der Burg. j.
r«-
us”
tier
we-
En
en-
eer
de
ar
en.
pe-
irig
er
ner
rdt
ten
m-
We
tad
i a
lar
'en
ije
lanau
8) 3.
and),
tsch-
ank-
Ifder
Ten slotte heeft de commissie
«ch nog de vraag gesteld, of de ge
schiedenis van de zaak Oss, met in
begrip van de ervaringen, welke zij
heeft opgedaan tijdens het haar door
Dit verslag is gedateerd op Juni. Als
bijlage wordt geproduceerd bet rapport ven
de ambtenaren, die voor het departement
van Sociale Zaken over de klachten inzake
de jeugd werk verschaffing een onderzoek
hebben ingesteld.
BU de beoordeeling van den maatregel moet
men voorts rekening houden met de omstan
digheid. dat er in de gemeente Oss ten gevolge
van het optreden van de marechaussee een
cenigszlns zenuwachtige stemming heerschte.
ander standpunt zou onaf-
tot Consequenties, waarvoor
minister van Justitie de verantwoordelijk
heid sou kunnen dragen.
Hoewel de commissie het in het algemeen
juist acht, zoo merkte ze om. op. dat pu
blicatie van stukken omtrent zaken, waar
in geen strafvervolging Is geschied, achter
wege moet blijven en dat zulke stukken ook
niet moeten worden overgelegd, zulks met
het oog op de belangen van de burgers, over
wie het onderzoek loopt, meent haar meer
derheid echter, dat in dit geval op bovenge
noemde gronden op dien regel een uitzon
dering behoort te worden gemaakt.
Wat de zaak der beide geestelijken be
treft splitst de commissie haar verslag over
de zaak van pastoor V. en die van pas
toor B.
Eén lid der commissie was van het begin
af van oordeel, dat geen personen moesten i
worden gehoord, omdat de commissie zich
dan zoo begeven op een weg. die Z.L alleen
door een enquêtecommissie mag worden be
treden.
Loopen op dit punt de meeningen
dus uiteen, de geheele commissie
twyfelt er niet aan, dat de minister,
toen hij zijn maatregel nam. van de
noodzakelijkheid daarvan overtuigd
was. Uit niets is haar gebleken, dat
hij bij het nemen van zijn maatrege
len andere bedoelingen zou hebben
gehad dan het bevorderen van wat
hij beschouwde als een juiste uitoefe
ning van de opsporingstaak der po
litie. Aan de goede trouw van den
minister twijfelt zjj dan ook niet.
Is in strafzaken, die voor den rechter be
handeld zijn, openbaarmaking anders dan
ten gevolge van die behandeling self reeds
volstrekt ontoelaatbaar, in sakm, waarin
geen vervolging is Ingesteld, sou zjj leiden
tot aanranding van hooge. rechtmatige be
langen der burgers, zonder dkt dene zelfs
de kans zouden hebben zich te verdedigen
of door een rechterlijke uitspraak te wor
den gerehabiliteerd. Aan die aanranding
zou dan schuldig staan de minister van
Justitie, die self van de hierarchisch onder
hem staande autoriteiten de strengste
handhaving van den plicht tot geheim
houding moet eischen.'*
De meerderheid der commissie acht deze fou
ten evenwel van niet zeer ernstlgen aard. De
maatregel, aan de brigade Oss tijdelijk haar be
voegdheid tot opsporingsonderzoek te ontne
men. stond niet in een juiste verhouding tot
de begane fouten. Naar de meening der meer
derheid had de minister kunnen volstaan met
een waarschuwing aan die leden der brigade,
tegen wier optreden hy bezwaren had. gepaard
gaande met het bevorderen van een meer doel
treffende leiding en een beter toezicht. Zij be
treurt het. dat geen ernstige poging is gedaan
om langs dezen weg de zaak tot oplossing te
brengen. Voor overplaatsing van de geheele
brigade bestond onvoldoende aanleiding. Dat
er bU de geheele brigade een verderfelijke men
taliteit zou .hebben bestaan, acht de meerder
heid in elk geval niet ti tweern
Eén lid der commissie, dat reeds meer
malen van een afwijkende meening heeft
blijk gegeven, zonder het noodlg te achten
die meening overal te motlveeren, is van
oordeel, dat de tekortkomingen van leden
der brigade ernstig genoeg waren om den
genomen maatregel ten volle te rechtvaar
digen.
Naar zyn meening had met een minder
ingrijpenden maatregel ook niet kunnen
worden volstaan. De tjjdelljke ontneming
van de opsporingsbevoegdheid moge door de
daarbij betrokkenen als een straf gevoeld
zijn, zjj was niet als zoodanig bedoeld.
Bovendien heeft de brigade zelf de uit
werking van 's ministers maatregel verer
gerd door mln of meer demonstratief bin
nen de kazerne te blijven en zelfs geen
surveillance-diensten meer te verrichten,
hetgeen wellicht begrijpelijk, doch in strijd
met de bedoeling van den minister was.
Intusachen draagt ook in dit geval de sub-
stituut-officler daarvoor In de eerste plaats de
verantwoordelijkheid.
De commissie kan niet uitmaken In hoeverre
de overdrijving in de persberichten over deze
zaak aan de marechaussee, dan wel aan de
correspondenten moet worden verweten. Zij
acht het waarschijnlijk, dat de marechaussee in
dezen eenige schuld treft
Echter betreurt zy eveneens, dat de .zaak van
den H. niet verder is onderzocht.
Reeds eerder had zjj besloten om. indien
dat na bestudeering van de gegevens, welke
zij van den minister had gevraagd, haar
nog wenschelijk mocht blijken, mondelinge
Inlichtingen te vragen aan personen, die by
de zaak Oss betrokken zijn geweest. Thans
was ztj In meerderheid van oordeel, dat het
hoeren van eenige personen inderdaad wen-
scheltjk was.
Het verwijt, dat de brigade te vee! rucht
baarheid aan het geval heeft gegeven en
mededeelingen aan de pers heeft verstrekt,
acht de meerderheid der commissie niet
volledig aangetoond. Wel wil zjj de opmer
king maken, dat in het algemeen niet zel
den van een te nauw contact tusschen
politie en persorganen bjj allerlei opspo
ringsonderzoeken blijkt.
Deze opvatting heeft haar er toe gebracht,
van eenige gegevens omtrent nlet-vervolgde
feiten, welke niet in de nota van den minister
zijn vermeld, in haar verslag mededeeling te
doen, omdat deze., al moge dit wejjlcht voor
burgers niet aangenaam zijn, op de gedragin
gen der bij de zaak betrokken ambtenaren een
anderen kijk kunnen geven dan de minister
daarop blijkbaar heeft
langrijkste
schonken.
De meerderheid der commissie betreurt het.
dat de minister van justitie heeft gemeend
slechts zeer ten deele aan haar verzoek tot
overlegging van stukken te kunnen voldon. en
dat zjj de concrete vragen, wéker beantwoor
ding wellicht op eenige punten verdere ophel
dering sou hebben kunnen brengen, aan de
dóór haar ultgenoodlgde personen. uitgevm-
derd aan den gep. lult -kolonel Boellaard, niet
heeft kunnen stellen. Dit is uiteraard niet be
vorderlijk geweest aan haar onderzoek, en
beeft haar voor moeilijkheden geplaatst bjj de
overweging van bepaalde feiten en omstandig
heden. en bij de vorming van haar oordeel
daarover. Intusschen Is zy niet de overtuiging
loegedaan. dat deze bezwaren en moeilijkheden
van dien aard zijn, dat zy tengevolge daar
van zich niet in staat moet verklaren tot het
uitspreken van een oordeel over het beleid
van den minister van Justitie.
Deze meerderheid is van gevoelen, dat de door
den minister van Justitie op 1 April 1938 ge
troffen maatregel ten aanzien van de brigade
Oss der koninklijke marechaussee niet nood
zakelijk was, en dat de minister er niet in
geslaagd is dien maatregel op genoegzame wijze
te znotiveeren
strafvervolging
gen. Er is slechts een
betrekking tot een niet
verkregen.
Ten. aanzien van de zaak tegen pas
toor B. is de commissie niet tot de
conclusie kunnen komen, dat de sta
king van het onderzoek hier in alle
opzichten gewettigd was. Wellicht
zou dit wél kunnen, aldus het rap
port, wanneer haar alle op deze zaak
betrekking hebbende stukken bekend
waren. Ook kan zij. nu zij niet over
alle haars inziens noodzakclijke inlich
tingen beschikt, over het optreden
van de marechaussee in deze zaak
geen definitief oordeel vellen.
Wat de zaak van den verzekeringsagent van
den H. betreft, meent de commissie, dat de
marechaussee met recht kort meenen eenigs-
zlns omvangrijke knoeierijen op het spoor te
zijn. Dit neemt niet weg. dat dewachtmeester,
die in deze zaak optrad, bij zyn. onderzoek fou
ten heeft gemaakt. De commissie is van oor
deel. dat zoowel de arrestatie als de Inbeslag
neming in elk geval hadden kunnen zijn uit
gesteld.
Intusschen meende de commissie. dat zU
haar taak te beperkt zou opvatten, indien zy
uitsluitend een oordeel uitsprak over de han
delwijze van den minister op 1 April 1938 Zy
behoorde h.i. te rapporieeren over het geheele
beleid van den minister in de zaak Oss.
De commissie verzocht by brief van 3 Maart
aan den minister van Justitie haar ter Inzage
te willen verstrekken alle stukken, welke in de
zaken van de leden der brigade Oss tegen der
minister ter beschikking hebben gestaan van
het Ambtenarengerecht en van den Centralen
Raad van Beroep, derhalve van de memories
(hiermee werden zoowel de klaagschriften als
de beroepschriften bedoeld), contra-memorles,
pleitnota’s en producties. Voorts verzocht zy in
zage te mogen nemen van de processen-verbaal
der terechtzittingen zoowel van het ambtena
rengerecht als van den centralen raad van be
roep, voor zoover deze op de genoemde zaken
betrekking hebben.
Den 21sten Maart
r». m. het volgende:
„In myn nota van 31 Januari 1939 heb Ik
In een uitvoerige uiteenzetting in deze zaken
inzicht verschaft, voor zooveel dit noodlg of ge-
wenscht kon zijn met betrekking tot de volko
men regelmatige behandeling. Mijn ambtsplicht
verbiedt mU die zaken zelf in den, vorm van
rapporten of verbalen aan de Kamer voor te
leggen. Zóó is die plicht ook begrepen in ove
rigens sporadisch voorgekomen overeenkomsti
ge gevallen. Een
wendbaar leiden
geen
Het wW* geenszins de bedoeling der commis
sie de te hoeren personen in de gelegenheid te
stellen hun zienswijze over de geheele aange
legenheid aan de commissie uiteen te aetten,
noch hun meening te vragen over het beleid
van den minister. Zij heeft in de uitnoodigingen
welke zjj aan de te hooren personen richtte, dan
ook medegedeeld, dat zij omtrent enkele punten
gaarne inlichtingen van ben zou ontvangen. Ir
overeenstemming met deze opvattir< werd, als
handleiding voor de commissie zelve, een lijst
opgêmaakt van zeer concrete vragen, welke aan
hen gesteld zouden worden.
„De Ministerraad heeft beraadslaagd over 'n
eventueel gevolg geven aan deze uitnoodiging
en de daaraan verbonden consequenties In al-
gemeenen zin.
verwijten van den minister over het
aanhangig maken van deze zaak en
wyze van getuigenverhoor. De confrontatie
van den jongen man. die hoofdgetuige was. en
den ongunstig bekend staanden K. acht de
commissie niet sensationeel, daar niet de Jon
geman. doch K. hierbij een verhoor onderging.
Dat wachtmeester De Gier den substituut-
offlcier niets zou hebben medegedeeld. dat het
opsporingsonderzoek al een* geseponeerd was,
staat niet vast. De verklaringen der marechaus-
®en van de leden der commissie acht den
door den minister genomen maatregel onder
de toenmalige omstandigheden ten volle ge
rechtvaardigd. Ook dit lid betreurt intusschen
dat het contact met het korpscommando niet
“ter u geweest.
Zeer uitvoerig gaat de commissie dan de ver
schillende zaken na, die tezamen „de zaak-Oss
uitmaken. De conclusies van deze bespreking
zjjn in hoofdzaak hierboven reeds samengevat.
Uit het gedeelte van het verslag, dat aan de
afzonderlijke zaken is gewyd en dat 23 pagina's
beslaat, stippen wij het volgende aan:
In de vergadering van 19 Mei verscheen dan
ook van de negen opgeroepenen alleen de heer
Boellaard, van wien de commissie op enkele
concrete vragen antwoord mocht ontvangen
De commissie besloot daarop niet verder te
trachten nadere gegevens te verkrijgen.
Ook zag zy er van af. in te gaan op de tne-
De raad is van oordeel:
dat het niet in overeenstemming is met
behoorlijke ambteiyke verhoudingen, dat
ambtenaren buiten de gevallen, waarin sjj
krachtens een wetteljjk voorschrift gehou
den sjjn aan een oproeping te voldoen en
voor zooveel sjj alsdan tot het afleggen van
verklaringen verplicht zjjn, aan derden zelf
standig mededeelingen doen omtrent het
geen hun ter zake van hun ambtsverrich
tingen bekend is.
en dat het wederom buiten de gevallen
ais voren aangeduid ontoelaatbaar is. dat
ambtenaren door het zelfstandig geven vjn
Inlichtingen betrokken zouden worden in ‘n
zaak, die de Kamer met een minister be
handelt, waarbij geheel afgezien van de on-
derhavige zaak hun inlichtingen het karak
ter zouden kunnen krijgen van verificatie
van door een minister gedane mededeelin
gen, buiten den bewindsman om.”
De meerderheid der commissie kan in leder
geval niet inzien, dat het Ontnemen vgn de
opsporingsbevoegdheid, indien dit al noodlg was.
met zoodanlgen spoed moest geschieden, dat
het geen dag en geen nacht kon worden uitge
steld.
i
De commissie meent, dat de leden der bri
gade-Oss zelf in de gelegenheid hadden moe
ten worden gesteld, om zich te verantwoorden,
voordat de minister een maatregel nam. dien
zij als een straf moesten aanvoelèn en dien tjj
dan ook als zoodanig hebben opgevat.
Gelijk uit het voorgaande is gebleken, aoo
vervolgt de commissie, is de commissie van oor
deel. dat leden van het personeel der brigade
Oss bij hun opsporingsonderzoek in verschil
lende zaken fouten hebben gemaakt.
In de zaak van pastoor V. was een aanwij
zing. welke aanleiding tot een onderzoek kon
zijn naar het oordeel der commissie wel de-
gelyk aanwezig De commissie deelt niet de
weder
over de
Nadat de commissie de aan haar overgelegde
stukken had bestudeerd, kwam zij op i, 5 en
April bijeen, om de zaak te bespreken. Deze
bespreking leidde haar tot de conclusie, dat zy
nog niet beschikte over voldoende gegevens om
een gefundeerd oordeel te formuleeren. Zy be
sloot daarom in de eerst? plaats aan den mi
nister een aantal inlichtingen te vragen. In
de tweede plaats besloot zy overlegging van
neg eenige stukken te verzoeken.
Ook behield zy zich voor ta.t„ wanneer dit
by de verdere behandeling wenschelyk mocht
blijken, inzage van nog andere stukken te vra
gen.
Op 9 Mei zond de minister antwoord, waarbij
hij als verklaring Vöor de vertraging van
antwoord opgaf de werkzaamheden, voor
departement, voortvloeiende uit den Inmiddels
ingetreden toestand van oorlogsgevaar. Als bij
lage was by dezen brief een nadere nota me’
inlichtingen gevoegd. De minister handhaafde
in deze nota zyn standpunt inzake de overleg
ging van bescheiden.
De stukken bevatten namelijk, voor zoover zij
niet in mijn nota van 31 Januari 1939 zijn ge
citeerd. aldus de minister, beschouwingen
relazen, die mede betreffen anderen dan
leden der voormalige Ossche brigade en die be
schouwd moeten worden als van zeer vertrou-
weiyken aard. Ook in dit opsicht rust op mij
een plicht tot geheimhouding en tot ontzien
van de rechtmatige belangen van derden Deze
plicht moge wblllcht niet een zoo absoluut ka
rakter hebben al* die met betrekking tot de
„rapporten of verbalen" in strafzaken, niettemin
zou ik eenige bekendmaking eerst dan in over
weging kunnen nemen, wanneer strikte waar
borgen aanwezig zijn, dat kennisneming „onder
geheimhouding" beperkt blijft tot de commissie
by haar voorbereidende werkzaamheid.
dedeeling van den minister, dat hjj eenige be
kendmaking van bepaalde .stukken eerst dan
In overweging sou kunnen nemen,, wanneer
strikte waarborgen aanwezig zouden zjjn. dat
kennisneming „onder geheimhouding"
zou blijven tot de commissie bU haar voorbe
reidende werkzaamheid.
Er bleef voor de commissie dus niet anders
over, aldus het rapport, dan te volstaan met
het onderzoek van de gegevens, welke te harer
beschikking zyn gekomen. Op den grondslag
daarvan heeft zy dan ook haar verslag opge
steld.
Ook by haar conclusies moet zy het voorbe
houd maken, dat kennisneming van de gege
vens. waarover zy niet de beschikking heeft
kunnen verkrygen. haar wellicht op sommige
punten tot een ander oordeel zou hebben kup-
nen brengen.
Enkele opmerkingen maakt de commissie dag
nog omtrent haar verzoek om overlegging van
bepaalde stukken en de daarop gevolgde weige
ring van den minister.
Wat de zaak der zg n. fraude by de jeugd-
werkvcrsubafUng bqtrrft; gieqnt j ds wmaUMse.
dat de marechaussee inderdaad redenen kan
hebben gehad om verduisteringen te vermoe
den. De meerderheid der commissie meent, dat
deze geheele aangelegenheid onderzocht be
hoorde te worden. Moest echter op 22 Octo
ber 1937 tot arrestatie worden overgegaan?
Deze vraag meent de commissie, zjj het na
eenige aarzeling, ontkennend tc moeten beant
woorden. Zy wil daarvan echter noch de mare
chaussee. noch den vooral verantwoordeiyken
substituut-offlcier vyi Jusytie ernstk; verwyt
maken. Dc commissie acht ook het verwyt, dat
de marechaussee zich niet dadeiyk met den
burgemeester in verbinding heeft gesteld, ge
grond.
Leden van de brigade Oaa hebben fowten
begaan, maar deze rechtvaardigen niet, dat
men op haar of op haar leiding van toe
passing kan verklaren: zy is op hoi ge
slagen. Wel konden die fowten aanleiding
geven tot het nemen of doen nemen van
maatregelen, waardoor herhaling daarvan
kon worden voorkomen. Wanneer de bri
gade was gewaarschuwd, en deze waarschu
wing «ras gepaard gegaan ipet bevordering
van een meer doeltreffende* leiding aan en
een beter toezicht op haar arbeid, zou dit,
in ieder geval voorshands, voldoende rijn
geweest.
de Kamer opgedragen onderzoek,
genoegzame aanleiding geeft om uit
te spreken, dat een nader onderzoek
(enquête) noodig of wenschelyk is
voor het verkrygen van afdoende
klaarheid. Zij meent, zij het ook, dat
de gronden, waarop het oordeel van
de laden steunt, verschillen, dat een
zoodanig onderzoek, gelet op den
gang en den huidigen stand van
ken. niet noodzakelyk is, mede om
dat het tekort aan gegevens, naar bo
ven is gebleken, haars inziens niet
van die beteekenis is. dat omtrent de
hoofdzaak, n.l. het beleid van den
minister, thans van een uitspraak zou
moeten worden afgezien.
te wenschen heeft overgelaten, niet alleen in de
zaak-Oss. maar ook in het algemeen Dat het
contact In het algemeen onvoldoende was. kan
tot op zekere hoogte verklaren, hoewel niet
rechtvaardigen, dat ook in de zaak-Oss niet
tijdig aanraking is gezocht met het korpscom
mando Het staat wel vast, dat de verhouding
tusschen den vorigen divlslecommandant en oen
procureur-generaal slecht was Doch dit mocht
geen aanleiding zyn om ook met zyn opvolger
niet over dienstzaken te willen spreken Wat
het contact in de zaak-Oss zelve betreft, be
treurt de commissie het. dat aan de korps
commandanten geen mededeeling is gedaan van
de opeenvolgende critlek op de brigade en dat
eerst op 1 April daarvan mededeeling wen^
gedaan. De commissie spreekt er haar leedwezen
over uit dat de procureur-generaal de officieren
der konlnklyke marechaussee niet heeft inge
licht toen hy zyn grieven aan den minister ter
kennis bracht.
Het heeft op de commissie een onaangenamen
Indruk gemaakt, dat deminister zyn besluit
inzake het ontnemen der opsporingsbevoegdheid
reeds had genomen, voordat de beide officieren
geraadpleegd waren.
Eén lid der commisaie kan zich met deze
beschouwing over het overleggen van stuk
ken, en in het bijzonder processen-verbaal,
betrekking hebbende op strafzaken, waarin
geen vervolging is ingesteld, niet vereenigen.
Het handhaven van ambts- of beroepsge
heim kan voor den drager daarvan v— hy «Ij
minister of ambtenaar niet zelden scha
duwzijden hebben. Dit mag er naar het
oordeel van dit lid echter nimmer toe leiden
het ambts- of beroepsgeheim om die reden
weg te cyferen.
Wat de zaak van den H. en die van de
beide geestelyken betreft merkt de com
missie op:
1. Dat zy het betreurt, dat een verder
onderzoek in de zaak van den H. achter
wege is gelaten;
2e Dat Inzake pastoor V. niet is gebleken
van redenen, welke tot voortzetting van bet
onderzoek aanleiding hadden moeten
geven;
3e. Dat zy Inzake pastoor B., by gebres
aan voldoende gegevens, niet kan beoor-
deelen. of er tot voortzetting van het on
derzoek redenen waren.
De commisaie acht het nuttig te
verklaren, dat naar haar oordeel het
onderzoek in de zaak van pastoor V-
afgeloopen was en dat zij op hervat
ting daarvan niet wil aandringen.
Voor zoover zij kan nagaan, zyn alle
personen, die verhoord moesten wor
den. inderdaad gehooref en heeft hun
verhoor niet zooveel opgeleverd, dat
een strafvervolging zou kunnen zin
verklaring met'
erjaard feit
In de eerste plaats besloot -zy niet nader In
te gaan op de vraag, of de minister van Jus
titie bevoegd was den maatregel, waarby aan
de brigade Oss tydelyk de opsporingsbevoegd
heid werd ontnomen, te treffen.
Zy beperkte zich tot de beleidskwestie Was
de maatregel van den minister, zoo moet zy
zich afvragen, door de feiten gerechtvaardige
en was zy doelmatig?
Opgeroepen werden, en wel tegen 19 Mei:
de procureur-generaal by het gerechtshof te
's-Hertogenbosch, mr. E. L. M. H. baron Speyart
van Woerden;
de substituut-offlcier van justitie by de recht
bank aldaar, mr. B. van der Burg:
de toenmalige rechter commissaris In strafza
ken aldaar, mr. A. W. Kleinen Hammans;
de Inspecteur der koninklijke marechaussee,
kolonel J. van Selm;
de commandant van de tweede divisie der ko-
nlnklykc marechaussee, majoor H. G. van Ever-
dingen;
de vroegere commandant van deze divisie, gep.
luitenant-kolonel A. P. H. Boellaard;
Opperwachtmeester L. H. Curfs, wachtmeester
C. G. de Gier en wachtmeester G. van Rennes.
Naar de meening van de commissie heeft
het contact met het korpscommando veel
wenschen overgelaten, en is verzuimd de le
den van de brigade in de gelegenheid te stel
len zich te verantwoorden over hun daden.
Zoowel de voorbereiding als de uitvoering
van den tegen de brigade genomen maatregel
dragen dientengevolge het karakter van over
haasting.
Dat de zaak tegen winkelier B. van het begin
af als civlel-rechteUJk was te onderkennen,
acht de meerderheid der commissie op zyn
minst genomen twyfelachtig. Niettemin meent
de geheele commissie, dat de arrestatie van B
achterwege had behooren te blyven.
Wat betreft de zaak tegen den arbeider W
deelt de commissie de meening. dat deze zaak
onjuist is behandeld. Het ophouden in den nach’
was ongemotiveerd. Er zyn sterke aanwijzingen
dat van een mishandeling van dezen verdacht»
geen sprake is.
De commissie besteedt daarna aandacht aan
het contact tusschen den procureur-generaal en
de officieren der koninklijke marechaussee Zy
Is de overtuiging toegedaan, dat dit contact veel
antwoordde de
Ook in deze zaak is het hoofdverwyt tegen
de marechaussee, dat zy een uitvoerig onder-*
zoek instelde, niettegenstaande er van eenige
aanwyzlng van een niet verjaard strafbaar
feit geen sprake was. De commissie moet zich
Aier beperkeu ,tqt ,4e faededeeiing, dat zjj niet
heeft kufinêh vfeststegen, of inderdaad
geenerlei aanwyzlng van dezen aard bestono
De ruchtbaarhid in deze zaak schryft de
commisae aan de getuigen die zich uit eigen
beweging zyn komen aanmelden toe. Een voor
naam punt in deze geheele zaak betreft de
vraag, in hoeverre de substituut-offlcier van
justitie de bijzonderheden gekend heeft en de
wyze van onderzoek heeft goedgekeurd. Hier-
by moet tevens worden besproken of er in
derdaad by de marechaussee bedenkelyke op
vattingen bestotnden omtrent het onderzoeken
van niet-strafbare feiten, gepleegd dóór gees-
te'.yken. De verklaringen van mr. Van der
Burg en van wachtmeester De Gier staan
scherp tegenover elkaar. De commissie kar.
hierin geen party kiezen. Wel acht zy het aan
nemelijk. dat mr. Van der Burg zich heeft uit
gelaten in dezen zin. dat hy, indien het on
derzoek niet mocht leiden tot het ontdekken
van feiten, waarvan het wettige bewijs te le
veren was. de kerkeiyke overheid van de re
sultaten op de hoogte zou stellen.
Alleen wanneer men aanneenil, dat De Gier
aan deze uitlating van mr. Van der Burg ge
dacht heeft, is het te verklaren, dat hy aan
het slot van zyn rapport en proces-verbaal heeft
vermeid, dat het onderzoek op gronden, aan het
algemeen belang ontleend, werd gestaakt. De
commissie acht het aannemelyk, dat De Gier
gemeend heeft, dat de Officier, nu het onder
zoek onvoldoende gronden voor een strafvervol
ging had opgeleverd, van hetgeen wel gebleken
was. mededeeling wilde gaan doen aan de ker
keiyke overheid. Het ware echter goed geweest,
aldus de commissie. Indien hy, alvorens zyn
inderdaad op het eerste gezicht vreemd aan
doende verklaring neer te schryven. zich daar
van beter had vergewist.
De commissie verwerpt de beschuldiging van
onwaarheid, tegen De Gier geuit.
Het hooren van getuige X. te 's-Gravenhag<
ai^It de commissie geen ernstige fout. Wel zou
zy het als een ernstige fout beschouwen. Indien
de wachtmeester tegen dezen getuige heeft ge
zegd. dat dc pastoor reeds bekend had. Vol
strekte zekerheid daaromtrent bestaat niet.
De commissie is er niet geheel zeker van of
de opvatting, dat niet strafbare onbetamelyke
gedragingen van geestelyken het onderwerp
van politlaire onderzoekingen behooren uit te
maken, inderdaad bij den wachtmeester aanwe
zig was, al schynt het haar aannemelyk. dat
hy het onderscheid tusschen strafbare en enkel
immoreele handelingen niet by voortduring vol
doende in het oog heeft gehouden, hetgeen in
een opsjxtnngsambtenaar een fout is. Wel staat
volkomen vast, dat een bedenkelyke opvatting
omtrent de taak der politie met betrekking tot
geestelyken aanvankelyk heerschte by den in
specteur der konlnklyke marechaussee.
De commissie acht het juist, dat de procureur-
generaal over het onderzoek tegen de pastoors
inlichtingen van de zijde der marechaussee
verlangde. Zij spreekt echter haar afkeuring
uit over de wyze waarop dit is geschied. Het La
met behoorlijk, dat een meerdere een mindert
gedurende uur een verhoor afneemt. Het
beroep van den minister, dat De Gier in die
omstandigheden het proces-verbaal heeft on-
derteekend zonder voorlezing daarvan te wen
schen. acht de commissie weinig gelukkig.
tn
er
ch
ST.
Wanneer de commissie aan het slot van haar
verslag haar conclusies geeft, merkt zy op dat
in haar verslag niet alle details van de zaak-
Oss besproken zyn. doch dat zy van oordeel
is. dat daarin aan de hoofdzaken en de be-