Hoomik als Katholiek Dichter
De luchtroovers
Hoitika
van
Fientje neemt Trui te grazen
<Kit wui (Un daq
F
ZATERDAG 24 JUNI 1939
HET GROENE
LICHT
Drievoudig kerkelijk jubileum
N
BRABANTSCHE BRIEVEN
Het knappe kadeeke „incognito op den hof
o;
een
kleine auto genomen heeft".
Zes dagen heeft het in mij nageklonken
1
ANTON VAN DUINKERKEN
i
ik had nog altijd hoop dat
1
1
c
h
G
Ze werden er een beetje treurig van, hun mooie toestel daar
zoo weer te zien, maar de schrijver jubelde: „Prachtig, achtt
en
G1
(Nadruk verboden)
kinnen op ajn blocnote. ..Nu moeten Jullie er uit vallen.”
lachen?" vroed
Ulvenhout. 22 Juni 1939
En
c
1
1
F
terend, net wat ik hebben moet Draaien!** Hij danste als een
struisvogel op een gloeiende plaat en schreef telkens enkele
bi
G
Ik staar uit het raam van ’t kantoor en
beneden gaan menv:hen uiteen
Zal ik het nimmer meer hooren
het ruischen van riet om mQ heen....?
Hier, waar dit lied werd geboren,
keer ik weer, en ben als voorheen.
d!
bi
r
di
1
1
1
«reep
sprong tn
kt
G?
Hi
0
O
VI
ka
FI
Een
én pols
•komen.
wrong
Te Mlddelhamis Is een kind verdronken;
sober bericht in het avondblad....
de lamp wat verschoof. Zoo kreeg hU langza
merhand den voet tusschen s*n handen. Hij
rekte s'n lichaam op. zooveel de touwen toe-
Urten en kreeg met veel moeite het glas uit den
houder. Toen dit op den vloer aan scherven
lag. hield hij met inspanning s'n geboeide pol
sen boven de bloote vlam.
Door z'n armen flitste een doordringende
pijn en hjj rook het schroeiende vleesch. Maar
toch hield hy vol, tot de verkoolde strengen
til
1»
De gedachte aan dit verdronken kind laat
den dichter niet meer los. Ze begeleidt hem.
ze beheerscht hem, ae doortrekt ayn daagiyk-
sche bezigheden, ze wil tenslotte bezworen
woroen in een gedicht, en dan wijkt ze ook;
Zondag 25 Juni zal te Zeilberg. gem. Deume,
een drievoudig kerkelijk jubileum worden ge-
vljbd. nJ. het 25-jarig bestaan der parochie,
het 25-jarig pastoraat van den herder, pastoor
Piggen. en het 25-jarig verblijf der Zusters in
de parochie. Een feestcomité is gevormd en
treft veelzijdige voorbereiding voor een luister
rijke viering.
„AlsjeblieftOok een pretje." zei Plet, ..maar vooruit 1" Plet
de beide vliegeniers klommen een eind in den boom en
gingen toen asui armen en boenen omlaag hangen, net of ae
zoo uit het toestel naar beneden stortten. „Schiet een beetje
op." riep Plet, „want ik kan me niet langer houden.”
nederigst* arbeid wordt van
I eeuwige waarde, mits hij met zuivere
Intentie wordt verricht
„Het te opvallend, dat Je vriendschap
met Kareisen afgeloopen is. Juist nu hij
een nieuwen wagen gekocht heeft".
„Ja, dat komt, omdat hij expres
Amico.
X Is avond. Nen koperen gloei smeult over
den dichten blarenkroon van den notenleer,
waaronder ik deuaen brief gaal schrijven.
•Nen klont avondzon ligt te fonkelen in m'nen
Merplnt; en 'nen langen schaduw streept van
de kruik naar X eind van de tafel
X Was nen zwaren zonnedag Maar goed rus
ten is t nou. hier achter X huis, hier op den
erf mee de slapende blommekes in den nat-
begoten eerde rondomme De petunekes. in den
goud-fluweelen nabloei. geuren zoet deur den
stillen avond, die zachtekes in X loover kruipt
X Was 'nen zwaren dag. ja. Den heelen bui
ten rook naar de son. die de velden verschroei
de. De Mark lag te blinken in witten zon neg Joel,
dat X licht te bevep stond boven X flitsende
water. En X Zuidenwindeke, dat moei en traag
deur X koren schoof, was warm als oew lijf.
Hah X is goed rusten nou, hier op den
stillen erf. waar den moeien mensch te zwijgen
alt in den wegsmeulenden dag, waarover 'nen
peerlmoeren hemel zachtkens glanst.
Gezeten langs mijn tafel, den kop leunend
teugen den notenleer. de kastanjerooje armen
over malkaar, zoo zit Trui gedachtenloos te
peinzen' te bekomen van den heeten dag.
Den Drt ik kan Tn van hier nle zien den
tiep zit op den koelen eerde, aan den ande
ren kant van den notens tam, te ritselen mee
*n krant. En "n paar meter wjjerop. op den deur-
durpel, zit den Eeker. natuurlijk mee Xien boek.
Curieus, zoo geren, zoo ijverig dat baaske leert,
selfs na ao'nen zwaren dag In de velden! In de
velden. Ja. waar nou de hool-oppers pront in
rijen staan op den kaalgemaalden bojem.
Want we hebben gehooid de laatste dagen.
Afijn, amieo, om kort te gaan, als ik. binnen
ging, dan zat daar bij de tafel.... Fientje!
Ge wit wel. dat toeteloeriske van Drt m, dat
knappe blondje uit de stad, waarvan ik oe on
derlest dat vertelsel heb gedaan, van toen ik op
dieen loomen Zondagmorgen zoowat te pelzen
zat in dieën wilgen blaren nest, daar achter on
zen Woelenden sloot en er dat verhaal opving
van Drt III aan den Eeker, over dat schoone
Fientje Waarmee den Drt veur s middags af
gesproken had. En die ie al 'ns had gekust! Ge
wit. Fientje de kasteleinsdochter, die leert
veur onderwijzeres.
Ge verstaat, m'nen lever krulde! Trui, die al
weken moeite dee. om achter den familienaam
van dat fientje" te komen. dieen veumaam
wist ze van mij. maar veur de rest ha 'k gezwe
gen, omdat Trui de zaak dalijk veul te pootlg
aanpakte. nou set ae mee X dingske aan d'r
eigen tafel, nieverans erg inDat vrouw
volk toch! d'Een te al gewiekster dan d'ander,
onverschillig den leeftijd....!
Den Drt en den Eeker waren doende in den
stal, mee de kapotte flets En Fientje en 'r zus-
ke vertelden, hoe ze veur Vader naar Chaam
waren gefietst, al van zes uuf af onderweg wa
ren en hoe de band van Fientje was leegge-
loopen, vlak bij ons huls. En toen waren ze
maar zoo astrant gewist, om efkes om hulp te
vragen bij ons.
..Maar natuurlijk, juffrouw, vaneigens." zoo
sloofde Trui zich uit: „onzen Drt te mee zooXien
aard van dinges zóó bijdehand da s *n klei
nigheid. borrel Me docht: Fientje kreeg Ti
bietje kleur, terwijl X zuske, *n kitsig brutaal
dierke, den lach leutig in de bruine oogskes
blonk.
„Toe," zee Trui gezellig: ..nou motten gullie
nog iets gebruiken ook! Al zoo lank onder-
weugen en nog wel 'n half uurke veur den
boegwat zal X zijn?"
„Ti Bordeke kouwe rijstepap mee basterd
suiker." stelde-n-lk veur: „da's eten en drinken
tegeluk! Zeg nou maar „ja", wy motten ook nog
aan den pap.” lachte-n-tk.
„Ik lust X wel,” zee X bruinoogske. mee de
drie sproeten op X topke van T neus. Dat wierd
dus beklonken en Trui ging dekken, veur deus
bezondere gelegenheid. Ondertuaschen ging ik
'ns naar den stal, naar de kleine mannen. En
mee da k binnen kwam, hoorde-n-ik den Eeker
verwonderd zeggen: „vrek. daar mankeert
niks aan dien band, Drt."
Ze zaten allebei op den grond. Weerszij jen de
omgekeerde fiets.
„Gin bal.” antwoordde den Drt en meteen j
begoet ie te schaterlachen.
Den eersten grooten oogst van deus jaar staat juk, waaraan de zware emmers bungelden, ge-
vuld mee X koele pompwater, waarin geroerd
X rinse citroenensap Of mee den krulwagel
melkbussen, dien zij zwijgend voortsjokte langs
de Mark, naar de melkrunders, die halvelings
de heete. peers-geaderde uiers in X water te
mijmeren stonden, onderwijl rakkers van musch-
kes de vliegen wegpikten van de oorranden en
uit de vochtigeooghoeken der geduldige koele-
koppen
Hah! X Was 'nen heeten dag De schroei-
geuren van X hooi hingen over heel den buiten.
X Volk zwitle z'n eigen mager. De broeksbanden
hingen 'n handbridte te wijd van den buik, den
kiel plekte donker aan de schoeften De zeisen
slisten deur X gewas als bliksemschichten. Zwij
gend wierd gevochten mee den zwaren arbeid,
dat de spieren trilden onder X klamme vel.
Gaandeweg wemelt den deemster dichter uit
den notenkroon M n leste, schulmlooze klieks-
ke hier staat dof nou in den pint. "Nen rnelk-
wltten doorn wolkt over de velden, waaruit zoo
nou en dan den ééntonlgen roep van de runders
loeit, hard deur den stillen avond.
'k Had gisterenavond m'n potlood al in m’n
vest gestoken, de kruik als presse-papier op
deuzen brief gezet, want X nachtwindeke begost
Iets feller uit den Beis te waaien, als ik meende
te bespeuren, dat op den keiweg, veur onzen in
rij naar den ert, fietsers stonden te treuzelen
Trui wierd er wakker van Vaneigens! !i Waar
van wordt die nle wakker? Ze bleef zitten in
de eigenste houding, lijk Xi kat die in den dut
muizengeritsel hoort.
„Hóór ik iets." vroeg ze zachtjes?
„Inbrekers," spotte Drt III mee Xi grafstem,
nog altijd daar achter den noteleer, naar Trui s
rug. gezéten.
Den Eeker sloeg zijnen boek dicht, wreef in
z'n oogen.
„Ge zult oew oogen nog bederven, gij, zee ik.
„Sstt." dee Trui: „pieskesstemmen."
Drt III stond op, sloeg langs z'n broek X zand
eraf.
Den Eeker rees op, van zijnen dorpel, rekte
van den schoener.
Op het dek zat een jonge inboorling zacht te
zingen HU hoorde de zachte stappen achter
zich niet, maar opeens voelde hU de kwelling
van sterke handen om zXi keel. Jlm drong hem
het ruim in, waar hy bewusteloos bleef liggen
ep ging toen naar het dek. waarhy scherp uit
keek. HU zag Bud aankomen, met een witte
gestalte in z'n armen, die hU naar de roeiboot
droeg. Jlm begreep, dat het Alda was. Hjj dook
de kajuit in en zocht naar een revolver Toen
hy geen schietwapen vond, greep hy een der
werpmesaen van zün vijand.
gebeurd:
Nergens komt dit gevoel tot duidelijker uit
drukking dan in de gedichtenreeks „In Memo-
rlam”. waarmede het eerste nummer van het
maanoblad „Werk” en vervolgens de bundel
.Ateenen” werden geopend. Met eenige theo
retische maatschappijleer heeft dit medegevoel
niets te maken Het kan niet worden aangezfen
voor socialistische dichtkunst, in welken ruimen
zin des woords dan ook Het is de weergave
van een strlkt-persoonluke ervaring:
Toen de roeiboot den schoener bereikte, wilds
Bud het meisje een hand geven om op het dek
te kunnen komen. Zy wees hem echter af tn
strompelde alleen de kajuit binnen.
„We gaan dadelijk weg,” zei de parelvlsscher.
Aids ping achter het tafeltje staan en Bud
wilde haar grUpen. Op dit oogenblik kwam Jlm
Hom binnen.
Bud stiet een verweruschlng uit en het meisje
slaakte een kreet.
„Jlm.” riep ze.
je zoudt komen!'
Haar ontvoerder loerde valsch naar z'n te
genstander; z’n neusvleugels trilden. HU took
sUn mes.
„Zoo," siste hU. .Je hebt je toch los kunnen
maken zie ik, je had zeker ergens een boot ver
stopt”
Jlm antwoordde niet. Met z’n eene hand hield
hU Alda achter zich; s’n andere omklemde het
mes. Bud lachte ZXi vUand had geen revolver,
en op het mes was hU een erkend meester. Als
een panter sloop hU langs" de tafel heen. Eens
klaps deed hU een sprang naar Jlm.
Deze stiet het meisje op zy en kruiste sUn
staal met dat van Bud, hetgeen hem een ge
schramde huid bezorgde. Bud zag dat z'n mede
dinger moe van X lange zwemmen was. X Zoe
niet lang duren, of hy zou met hem afgerekend
hebben
Op dit oogenblik draaide Alda snel de lamp
laag en blies haar uit. X Was nu pikdonk- in
de kajuit. De duisternis maakte de kansen nu
geluk. Bud's handigheid en vlugheid baatten
den vermoeiden Jlm. Zacht kroop hy naar
voren, met gestrekten arm, om te stoeten in de
richting van het geluid.
Maar eensklaps voelde hy zich bü den peis
gegrepen en draaien; hy brulde van pijn, bet
mes viel hem uit de hand en met een doffen
slag sloeg hy tegen het beschot der kajuit. Een
oogenblik later voelde hU X gewicht van 'n man
nenlichaam op zyn borst. In z'n ontstelde ver
beelding zag hU voor zich het bleeke gelaat van
den jongen man, dien hy vermoord en beroofd
had. HJJ was nu in de macht van z'n doods
vijand Jlm Hom bond Bud's polsen bU elkaar
en toen zag de bandiet, wat de oorzaak van zU
nederlaag was geweest, 't Was het polshorloge
van den vermoorden José Miller, dat Bud droeg,
dat Jim den weg gewezen had. hem de kans had
gegeven, in X donker dien arm met dat mes
te grijpen en z'n vUand te overmeesteren. Want
de wyzerplaat van het armbandhorloge straalde
een groen licht af.
Het is minder typeerend voor Eduard
Hoorn Ik's persooniyke ontwikkeling dan
voor de ontwikkeling der letterkundige ver
houdingen in Nederland, dat menigeen, by
de bekroning van den jongen dichter door
de MaatschappU der Nederlandsche Letter
kunde. de vraag heeft gesteld, met verba
zing zelfs: ,Js Hoomik.... katholiek?" Dat
hy in zyn gedichten verscheidene motieven
aan de katholieke overlevering ontleende;
dat zelfs het hoofdmotief van zyn verha
lend gedicht .Mattheus": „een hart, een
anker, en een kruis” het Roomsche sym
bool van geloof, hoop en liefde als algemeen
bekend veronderstelt; dat zUn veelverspreid
gedicht „De Trap” over de Scala Sancta
te Rome spreekt; dat in den cyclus „Ge
boorte” de bestendige aanwezigheid van
God strofe na strofe wordt ervaren, behoeft
klaarbiykeiyk niet op een formatieke ge
loofsbelijdenis te wyzen in onzen tyd. waar
in velerhande dichters van allerlei richting
zich een christelijk symbolisme aanschaften
In het arsenaal hunner lyrische requlsleten.
Dat Eduard Hoomik voorheen redacteur
van het dagblad ..De TUd" was, dat zyn
allereerste versjes werden afgedrukt door
Jan Engelman in „De Nieuwe Eeuw” en
dat er by zyn ongebundelde lyriek enkele
getuigenissen van katholieke levensopvat
ting zyn, bleef aam een groot deel van hét
letterlievend publiek onbekend Dat Hoor-
nfk medewerkt aan het maandblad „De
Gemeenschap", waarin veel dichters schre
ven. die niet Roomsch zUn, zegj in dit op
zicht weinig. Men wist dus niet met zeker
heid, tot welken godsdienst hy zich bekent,
en afgaande op het gerucht, dat hy in
„Forum" schreef, dat hU tot de volgelingen
van E. du Perron werd gerekend, en dat
zyn faam werd gepousseerd door S. Vest-
dyk, zou men hem eerder voor een bulten-
kerkeiyk. Ia voor een antl-kathollek dich
ter kunnen houden, met eenigszins llnkrfche
tendenties, doch zonder vaststaande over
tuiging. HU is bovendien tegenwoordig ver
bonden aan de redactie van het Uberale
„Handelsblad".
Toen Bud weg was, trachtte Jim Horn zich
los te wringen. Het lukte echter niet, en dood
moe ging hy zitten rusten. Hy keek naar de
olielamp voor hem en kreeg eensklaps een in-
geving Voorzichtig en langzaam, schoof hy z'n hem niet meer. HU ging op z'n hurken zitten,
stoel vooruit, tot z'n gebonden handen by de 'en luisterde naar het hygend ademhalen van
tafel waren gekomen. Daarna duwde hij tegen
den rand, zoodat de tafel een eindje wipte en
men dan ook van hem niet geregeld mogen ver
wachten. De geestelyke verschynselen. die hem
het krachtigst boeien, behooren niet tot de we
reld van het metaphysfeke. maar tot oe wereld
van het psychologische. HierbU te aan het psy
chopathologische een groote ruimte gelaten
Niet alleen is de hela van Hoomfk's groölste
gedicht een zielszieke, die uit het asyl ontsnapt,
door Amsterdam zwerft, en in het RUksmuseum
tot zichzelf komt, voor 4e afbeelding van het
schUdery. genaamd De Joodsche Bruid, maar
ook de afdeellng ..Steenenin den gelyknan.lgen
bundel heeft ziels-aandoentngen tot onderwerp,
die aan het abnormale nabij komen: schrikwek
kende droomgezichten, jagende angsten, intense
vóórbelevingen van eventueel oorlogsgevaar.
pUniyke verscherpingen van de dooosgedachte
tot een bewustzijn, dat de realiteit doordringt
en overmeestert. Deze trek naar het zlelkundfg-
abnormale is by Eduard Hoomik geen mode-
verschynsel. al kan men den oorsprong ervan
wellicht tot eenige invloeden uit de heden-
daagsche letteren herleiden, maar houdt ver
band met 's dichters .sociaal gevoel”, in wezen
een lichtbewogen gevoel van deernis, dat let-
terlyk tot mede-lUden aandryft. d wz. tot ver
eenzelvigend deelgenootschap fn het leed der-
genen, die de fatale hardheid van het leven
ondergaan.
groei te dufdeiyk voor wie zyn bundels naast
elkander legt. Maar er te. als altyd. een drei
gende kans om te verstarren. Ze wordt het
best geweero door consequente beleving van
hetgeen hierboven als „christen communisme”
werd aangeduid. Dit te ook wat oe hedendaag-
sche wereld van den christen het meest vraagt
en behoeft: een evangelisch .jnedelyden met
de schare". Doch het valt zwaarder dan ge
theoretiseer over het christendom. Van alt
laatste heeft Hoomik zich zelfs In zyn lezing
over Jan Greshoff onthouden. HU kent daar
groote waarde toe aan het .halluctnafr-psycho-
loglsche” karakter van de jongste poézle Dit
is zyn goed recht, aoolang hy zich niet aan de
hallucinatie gewonnen geeft en de psychologie
blijft rfen als de leer van de ziel. Want het
gaat in de kunst om de harmonie van twee
zaken: den vorm en de ziel De laatste vereeuwigt
de eerste, wanneer die haar waardig en waar-
lyk besluit.
Ed. Hoomik. H»t Keerpunt
(1936). Dichterlijke Diagnose
(1937). Mattheus (1933) Ge
boorte (1933) .^Special Marko”
in: Drie op een Perron (1933)
„Steenen" (1939) Geboorte,
Mattheus cn andere gedichten
(1939). J. Greshoff, dichter en
moralist (1939).
meegaven en hy s'n pyniyke polsen v»n
kon rukken. Een paar minuten later was hu
vry maar met een verterende pUn in zXi hand»?
HU wachtte, totdat z'n bloed weer normei
stroomde en begaf zich naar buiten. Daaraf
en er naast
getast En van de week nog gaal ie al naar
binnen
X Jaar schiet op. De zon heeft beuren top
gepasseerd X Ty gaat kantelen Allee, zoo is
dat: X hoogste punt is alty maar X nulpunt
tusschen op- en neergank.
Den mensch streeft geren naar dat.... nul
punt. dat ie ocherm zoo dikkels passeert,
zonder dat ie X beseft. X Is als mee X geluk,
dat we pas beseffen als X veurbU Is gegaan.
Maar daarover nou nle
Zoo sjuust is de zon. daar neffenaf de verre
stad weggezonken Nog laait 'nen rossigen gloei
achter de weareld vandaan. Klonten vuur lig
gen na te smeulen op den pèèrzen kim.
kolossale vellen bladgoud zouden zóó van den
hemel kunnen scheuren.
Nen mearel schatert zynen zang langs al dat
avondgoud en hemelpeerlmoer. Dan valt Tien
slag van X kerktorentje op den gebluschten dag.
vyt veur halfuen! Ja ons torenklok gaat alty
vyf minuten veur; 'nen vaderiyken veurzorg
van ons pastoorke. opdat zijn parochianen in
alles op tyd zullen zijn.
Den lesten kopergloei tgekt uit de water-
sloojen en X eerste koele windeke vandaag gaat
zachtkens over oew vel. Ti Proef X zoetsel van
de slapende blommekes. daar daauwend in X
sproeiwater. tocht in m'n keel. Lijk donkeren
bloedkoraal liggen de waterdroppen op de ge
raniums te verschieten In den vallenden sche
mer. "k Stop m'n leste pyp van deuzen dag
Zacht kraakt ze in de stilte, die op de schepping
leunt. Onder X aanpUpen wordt m'n oog ge
trokken naar Ti bleeke ster, die daar gunder in
X Noorden boven peerse wolkstreepen te gloren
staat aan nen tinnen hemel.
Trui slaapt nou Den kop hangt, luk Ti rnoeie
blom, schuins omlaag Heuren mond staat Xi
bietje onbenullig open en efkes mot ik kyken
naar m'n afgesloofde wijf, dat den godsgan-
schen dag m’n volk verzorgde mee op-en-neer
te gaan, verscheièn keeren, den langen weg
deur de heete veldèn, onder X harde, houten
Ineen land, waar men van een katholiek
dichter niet anders dan Roomsche strydbaar-
heid verwacht, en waar de Muze, zoodra de
godsdienst haar beaielt, party kiest in theo
logische controversen, is het zeker merkwaar
dig, dat Eduard Hoomik zich tn drie jaren tydS
een algemeene bekendheid onder de letterkun
digen en hun publiek verwerven kon. zonder
dat men hem bU eenige confessioneele groe-
peertng indeelde. HU «elf toonde allerminst
de behoefte, aldus -te worden ingeoeeld Het
maandblad „Werk", dat hU stichtte, maakt in
de keuze zyner medewerkers evenmin onder
scheid tusschen Roomsch en onroomsch als het
Noord-Nederlanders van Vlamingen afschelot:
de gedachte der Dietsche cultuureenheid heeft
het even practisch aanvaard als de vrucht van
de katholieke emancipatie Een katholieke stem
die opgaat in het nationale concert zonder door
godsdienstige solo's zich te onderscheiden, was
tot heden niet opgeklonken
Menigeen zal ook weigeren.
zich uit. vroeg: „ot ie den kouwen pap maar uit
den kelder zou halen Maar Trui gaf gin asem,
ze had teveul attentie veur X gegiechel en ge
mompel daar bU onzen inry.
..Kom dan toch," grinnikte Ti astrante mes-
keastern.M zullen oe toch nle ópeten!”
Tl Andere stem fluisterde iets verom.
„Bende gek,” de eerste weer: .as ie op bed
ligt, mot ie maar opstaan. HU mag wel iets veur
oe over, hebben!”
„Zwyg dan toch," siste de andere kwaad en
angstig .MU uwh!"
„Verdorie." hoorde-n-ik den Drt toen brom
men en meteen vlóóg ie naar den inry!
„Maar wa-d-ls dat toch, zoo laat nog?” zee
Trui toen ongeduldig en meteen stond ze op.
turend naar den hoek van X huta
„Zijn gullie X?” hoorden we den Drt
lachen, mee 'n stem zóó plezierig dat Trui ver
klaarde: goel volk
„En of,” lachte den Eeker zachtjes, maar Trui
ontging dat; ze was nog alty de kat. die in 'r
dutje „gestoord" is deur muizengeritsel.
„Die maak k wel efkes." hoorden We den Drt
zeggen: „zekers in 'n spUkerske gerejenV
Toen zoowat gesmoesel tusschen die meakes
en den Drt.
„Daar mot ik X mUne van hebben." zee Trui
kordaat en ze stapte naar de poort.
„WKte gU ai wie dat zUn. Eeker?” vroeg ik,
uie te luid.
„Ikke wel," glechelde-n-ie. Dan. mee de hand
veur zijnen mond, stllle^es proestend: .gat-
samme." Dan ging ie naar binnen, s'n boeken-
gerel op tafel leggen.
■k Was alleen nog op den erf nou. Vouwde
deuzen brief 'n paar keer op. stak 'm in den
borstzak van m'n vest, mee X gedacht: mergen
de rest, maar er gin centime erg in hebbende,
dat die rest er zoo onverwachts zou uitzienI
„Zuilie zyn de dochters van Vanderput, ons
klanten van de Markt. In stad," hoorde-n-ik
Drt III teugen Trui zeggen: „haren fietsband
is leeggeloopen
KlantenIneens wierd Trui veul toeschle-
teiyker! MAAr dames! Komt dan toch binnen!
Dan kunde efkes rusten ommen, terwyi den Drt
even oew fiets naziet. Zou X lank duren? Drt?
En wilt guilie nie iets gebruiken, dames?
Eekerr!! Stik de lamp Xis aan!!” riep ze. „En
gU. Drt. zeg Xis teugen oewen Opa, dat ie z'nen
rommel opruimt, onder den notenleer.”
Ziezoo, ik ree ook alvast mge. "k Zette m'n
leege kruikske naast de regenton, smeet m’n
verschaalde blerkliekske den erf over, vouwde
wat kranten op en onderwyje brocht den Eeker
de stoelen binnen, sUUekes giechelend en m
spanning.
X
Bud Chane grynslachte. HU zou nu gauw bet
uur van z'n wraak beleven. Op al de Zuldzee-
eilanden was er geen man dien hy zoo flaatte
als Jim Hom Beiden waren parelvisschers. Jlm
had steeds geluk en Bud viel alles tegen. Jlm
vond altyd de mooiste parels, maar nu had
Bud het zakje van z'n hals genomen. Jim was
verloofd met Alda Miller, het meisje dat op
Ridari woonde. Maar nu ging Bud Chane het
meisje halen en naar zXi eigen eiland brengen.
HU wilde dan wel eens zien, wie hem te na zou
komen, hem en zXi kornuiten. En Alda? Die
zou op den duur wel eieren voor haar geld
kiezen.
Bud. de parelvisscher, durfde nu wel naar
Ridari te gaan, want de oude Miller was dood.
HU was altyd bang geweest voor Alda's vader,
maar haar zwakken broer José vreesde hU niet.
Alles was tot nu toe goed gegaan. HU had
oogenschyniyk vriendschappelijk met Jlm een
flesch geleegd, maar een flesch. die hy zorg
vuldig geprepareerd had. Toen werd Jim Horn
zóó slaperig, dat de andere hem zonder moeite
aan z'n stoel vast kon binden, en hem zonder
verzet het zakje parels van den hals kon lich
ten.
En nu zou hy op weg gaan, naar x eiland
Ridari.
.Je bent een stommeling. Jim." hoonde hU.
„Om weer zoo'n stelletje parels bU elkaar te
krijgen, heb Je Jaren werk en in dien tyd ben
Je Alda wel vergeten en zy jou. We zullen ten
minste ons best doen. Pieker maar nergens
over en zie maar dat je* van dien stoel afkomt.”
„Ellendige dief!” riep Jim Hom. Door X wrin
gen der touwen waarmee hy gebonden was en
door z'n woede, was hy weer klaar wakker. JQt
‘zal Je nog wel krygen
,Je doet maar”, spotte Bud, en stapte naar
buiten, waar X donker was.
Aan X strand vond hy de motorboot van zUn
vyand. HU brak een blik benzine open, goot
het leeg over de motorkap en wierp er een
brandenden lucifer heen. De vlammen schoten
op Toen nam hy de kano's op de zelfde manier
onderhanden, om niet gevolgd te worden en
ging naar z'n eigen boot, waarin twee inboor
lingen zaten te wachten. HU gaf een kort bevel
en de Inboorlingen roeiden hem naar »'n schoe
ner.
Om half twaalf waren ze bulten de lagune,
in voilé zee Toen ging de wind liggen. Ze had
den veel moeite om vooruit te komen, maar
elndeiyk kwam er weer een briesje en nog een
uur vóór X licht werd, wierp de schoener het
anker in de lagune van Ridari.
Bud Chane stapte aan land. Toen hU over het
strand liep, zag hU een witte gestalte die hem
opwachtte in de schaduw der palmen. Hij zag
dat het José Miller was.
„Wat moet JU hier doen. Bud Chane?" riep
José. „Heeft vader Je niet verboden, by ons te
komen?”
Grynzend liep Bud door. ,Je vader is dood
en begraven,” zei hy.
De jonge Miller deed een stap achteruit en
greep naar z'n revolver. Maar Bud Chane voor
kwam hem. Als een bliksemflits vloog z'n mes
door de lucht en bleefsteken in de. borst van
zXi tegenstander* Deze wankelde en viel voor
over. Bud bukte zich, nam hem de revolver af.
trok het mes terug en stak het in de scheede
HU zag iets glinsteren aan den pols van den
verslagene: een zilveren armbandhorli
oogenblik daarna had hy het om z'n el
geknipt. Voor de deur der Millers i
bevond hy, dat deze op slot was. H-
en wrikte, maar de deur week niet. Toen sloeg
hy een venster in en klom naar binnen.
in Nederland
in katholieken
kring’althans. het geluid van zulk een stem zoo
maar dadelyk toe te juichen. De eiach. dat een
Roomsch dichter ook Roomsche gedichten zal
maken, te historisch.
In feite heeft men over de inspiratie van
dichters weinig te bevelen ZU zelf gehoorzamen
slechts aan een macht, die zy niet volleolg be-
heerschen. Het eenige. dat men van hen kan
verlangen, wanneer men geen programmatisch
maakwerk boven spontane kunstwerken ver
kiest, is. dat zy de bron van de bezieling niet
sullen vertroebelen.
Een stuk godsdienstig temperament heeft
Hoomik niet. Zuiver godvruchtige lyriek sal
Deze bevryding van dwapggedachten door
middel "der dichtkunst kenmerkt een Jeugd, die
..het lyden aan den tyd” bitter onderging
Hoornik's poëzie is door haar onderwerpen zéér
nauw aan haar ontstaanstyd gebonden. Een
deel ervan zal onverstaanbaar worden, wanneer
die tyd geheel voorby is. Dit geldt vooral voor
„Motte gU daar zóó mee
den Eeker.
Ikke wel,” zee den andere en hU pakte rn
enkels vast, rolde achterover en soo lag is «P
zUnen rug te schateren als ik binnenkwam.
Prachtkans! Ik schupte Tn teugen z'n geww-
wyl Vroeg: ,4s de flets haast klaar?”
.T5SSF mank zee den Eeker.
„Ze is klaar zee Drt III beslist mee Hen
strakken snoet, maar den smellap z'n oog»
blonken van ptazierigen ondeugd. Neee, ge z»
nle aan Tn zien, dat ie van T mergens vier urn»
af. in de schroeiheete velden had staan hooien,
tot den avond toe. Gin kraaltje zweet was
'm te bespeuren. Z'n zwarte haren glommen nog
van de pomp, terwyi X levensplazier en de ge-
aondheid straalden uit z'n donkere goudoog»
„Schiet dan op." zee ik: ..we zitten te wachten
mee den pap; die meskea eten mee!"
Amico, m’n velleke gerokt vol. 'k Mot a»
kort zyn.
Natuurlijk hee den Drt die twee troelese
weggebrocht op de flets. En als ze ^erted «ou
den om weg te rijen, dan zee den Drt.^.JV»
gy maar veur. Lies. Fientje en ik volgen.
Fientjeden naatn wierd veur X s«»
genoemd! k Zag Trui efkes mee d'oogen knip
pen, net of ze in X plotselinge licht keek.
ze zweeg Dan. als zy X borSengerel in X achter
huis had gezet „zeg, Eeker. wat mankeerde r
aan die flets? Gullie waart rap klaar. 8,7
„Aan dié fiets?" giechelde den Eeker: .daar
aan mankeerde ginnen spetterI”
.Jleelegaar qjks! Maar den band was t°c
leeg?'*
„Jawel Maar die was mee oppompen
veur den bakker. Sloppèl. menschen!
lachende kraffelde-n-ie naar zyn „woonwagei-
tje”, de boeken onder den arm
Trui zweeg wljers En wat nooit was
ook in de bedstee, waar ze alty nog geren
protje mokt veur X slapen, zwéég se.
En als ze T eigen had omgedraaid, cp t™
slaapkant, dan bromde ae: ..zulke snotkwajtmt
Zóó hebben ze me nog nooit te grazen g
Allee, das waar. Maar welken ouwen»
mensch zou nou op X gedacht komen, dat zoo
beeldschoon kadeeke X in heur blonde kor»
zal halen om op zoo'n avondschaftje dr eigra
in X hol van den leeuw te wagen, alleen
zoonen schoefel hs te zien, als dieèn prtm--
Allee, ik kan er.... Neeé.Uaat k zwygen.
heb mynen tyd g'ad!
Veul groeten van Trui, Drt m. den Eeke
als alty gin horke minder van oewen
hy z'n motorboot in brand staan
de verbrande rea-
ten van de ka
no's der inboor
lingen HU dacht
aan Alda. Wat
zou baar broer
José kunnen uit
richten tegen
Chane en z'n helpers? Een blinde woede
hem' aan. HU trok zT vest uit en
X water
Nadat hy den Ingang der lagune uitgezwotn-
men was, hief hy het hoofd op en speurde rond.
Nog geen mUl verder zag hy den zwarten vorm
van Bud’s schoener bewegingloos liggen in
windstilte. Dat was een meevaller voor hem
Nieuwe kracht kwam in z'n spieren en met
lange slagen zwom hy het stille water door.
Naar den schoener keek hy niet meer. Hy zwom
dl kust langs, waar het voor X vaartuig te on
diep was en de weg naar z'n doel, korter. Wan
neer nu z'n krachten hem maar niet begaven en
er geen haai in de buurt kwam, vóór hy Ridari
bereikte! Hij zette echter Boor, al deed het
zoute water z’n verschroeid vleesch gevoelig
veel pUn.
HU was nog een halve myi verwijderd van
zyn doel, toen hy Chane naar wal zag roeien.
Een kwartier later «hing Jlm. byna uitgeput,
aan de roestige schakels van den ankerketting
enkele Jeugdgedichten uit de bundels .Hel
Keerpunt" en „Dichteriyke Diagnose”, opmer-
keiyke boekjes voorzeker, maar niet geschikt
om Iemand onsterfelyk te maken. Hoomik self
heeft trouwens deze verzen voor een goed deel
over-lééfd. Ze zyn nog alleen van belang voor
de studie zUner ontwikkeling.
Frans Bastiaanse noemde onlangs in een
toespraak over poëzie de namen van Tollens en
Eduard Hoornlk in één adem, beiden immers
„alchters van het medeiyden”, beiden vertol
kers van het leed der ellendigen, belden ge
bruikers van een eenvoudige, voor heel het volk
verstaanbare taal, belden verdedigen van al
gemeen menschelUke rechten Het kl&ikt niet
prettig dunkt ons met Tollens te worden
vergeleken, want deze populaire vertegenwoor
diger van de vaoerlandsche gematigdheid in
alles geniet vandaag weinig achting, al moet
men erkennen, dat hy, in tegenstelling tot zyn
meeste tydgenooten, vandaag nog geregeld
genoemd wordt. Doch hetgeen Tollens innerlijk
bewoog, was zeker niet van nature ignobel:
slechts de tamme, lamlendige wyze. waarop hu
aan deze bewogenheid vorm gaf. is hem te ver
wijten Het komt ons nochtans voor, dat Eduard
Hoomik zich als „dichter van het medeiyden”
niet zoo makkeluk met Tollens vergeiyken laat,
omdat by Hoomik al Is de vorm niet altyd
duurzaam het gevoel veel dieper doordringt.
HU kruipt in de huid van de voorwerpen zyner
deernis. hU leeft niet alleen mee, maar hy Is
zich bewust, dat alle menschenleven een nood
gedwongen samenleven is en ontleent hieraan
een eigenaardig verantwoordelykheldsbesef, aat
men het best aanduidt door het wezeniyk ka
tholiek te noemen. Het is een verantwoordelyk
heldsbesef. ten nauwste verwant aan het leer
stuk omtrent de gemeenschap der heiligen
het dogma van een „christelyk communisme”,
aanzieniyk verder strekkend dan dp verganke-
lyke goederen dezer aarde. Men durft om
begrUpelyke' redenen het woord „christelyk
communist” niet goed AAn. omdat het onaan
gename politieke bUgedachten wekt, doch zou
men zich by het woord .communist" tot een
afleiding van de .communio sanctorum” kunnen
bepalen, dan ware het alleszins gepast. Eduard
Hoomik een chrlsten-communist te noemen, en
dit is Tollens in geenen deele geweest.
Hiermede komt men dan meteen tot een
zuiver begrip van Hoomik als katholiek dichter
Hy is niet een liberaliseerende jongen, die zich
aan het katholieke isolement heelemaal niet
stoort, omdat het geloof toch niets voor hem
beteekent, hy is Integendeel even vroom of
onvroom als het gros der katholieke alchters
in Nederland, maar hU beleeft dit christendom
tn een levenshouding, die aan de charltas het
volstrekte overwicht over al het andere toekent.
HU vereenzelvigt zich in zyn poëzie met de
lydenden op eene wyze, die alleen ooor de
kennis van het Evangelie kan worden begrepen
Rechtstreeks getuigt hU hier b.v. van in het
bittere „Gebed van een werklooze op Drie
koningen" uit zyn eersten bundel, nog onder
invloed van de sociale lyriek van A. J. D. van
Oosten. Maar indirect is het ovrral hoorbaar,
waar men goed naar zijp gedlfhten luistert.
Zielkundig vereenzelviglngs-vermogen is de
sterkste beweegkracht van Hoornik's poëzie,
deze kracht Is by hem altijd als chrtsteiyk her
kenbaar.
De dichter, door den C. W van der Hoogt-
prys aangemoealgd, heeft zeker nog niet het
hoogtepunt zyner ontwikkeling berrtkt. De
1«
Hl
via
12
Br
1*1
Oe
gei
•cl
on