Hoomik als Katholiek Dichter De luchtroovers Hoitika van Fientje neemt Trui te grazen <Kit wui (Un daq F ZATERDAG 24 JUNI 1939 HET GROENE LICHT Drievoudig kerkelijk jubileum N BRABANTSCHE BRIEVEN Het knappe kadeeke „incognito op den hof o; een kleine auto genomen heeft". Zes dagen heeft het in mij nageklonken 1 ANTON VAN DUINKERKEN i ik had nog altijd hoop dat 1 1 c h G Ze werden er een beetje treurig van, hun mooie toestel daar zoo weer te zien, maar de schrijver jubelde: „Prachtig, achtt en G1 (Nadruk verboden) kinnen op ajn blocnote. ..Nu moeten Jullie er uit vallen.” lachen?" vroed Ulvenhout. 22 Juni 1939 En c 1 1 F terend, net wat ik hebben moet Draaien!** Hij danste als een struisvogel op een gloeiende plaat en schreef telkens enkele bi G Ik staar uit het raam van ’t kantoor en beneden gaan menv:hen uiteen Zal ik het nimmer meer hooren het ruischen van riet om mQ heen....? Hier, waar dit lied werd geboren, keer ik weer, en ben als voorheen. d! bi r di 1 1 1 «reep sprong tn kt G? Hi 0 O VI ka FI Een én pols •komen. wrong Te Mlddelhamis Is een kind verdronken; sober bericht in het avondblad.... de lamp wat verschoof. Zoo kreeg hU langza merhand den voet tusschen s*n handen. Hij rekte s'n lichaam op. zooveel de touwen toe- Urten en kreeg met veel moeite het glas uit den houder. Toen dit op den vloer aan scherven lag. hield hij met inspanning s'n geboeide pol sen boven de bloote vlam. Door z'n armen flitste een doordringende pijn en hjj rook het schroeiende vleesch. Maar toch hield hy vol, tot de verkoolde strengen til 1» De gedachte aan dit verdronken kind laat den dichter niet meer los. Ze begeleidt hem. ze beheerscht hem, ae doortrekt ayn daagiyk- sche bezigheden, ze wil tenslotte bezworen woroen in een gedicht, en dan wijkt ze ook; Zondag 25 Juni zal te Zeilberg. gem. Deume, een drievoudig kerkelijk jubileum worden ge- vljbd. nJ. het 25-jarig bestaan der parochie, het 25-jarig pastoraat van den herder, pastoor Piggen. en het 25-jarig verblijf der Zusters in de parochie. Een feestcomité is gevormd en treft veelzijdige voorbereiding voor een luister rijke viering. „AlsjeblieftOok een pretje." zei Plet, ..maar vooruit 1" Plet de beide vliegeniers klommen een eind in den boom en gingen toen asui armen en boenen omlaag hangen, net of ae zoo uit het toestel naar beneden stortten. „Schiet een beetje op." riep Plet, „want ik kan me niet langer houden.” nederigst* arbeid wordt van I eeuwige waarde, mits hij met zuivere Intentie wordt verricht „Het te opvallend, dat Je vriendschap met Kareisen afgeloopen is. Juist nu hij een nieuwen wagen gekocht heeft". „Ja, dat komt, omdat hij expres Amico. X Is avond. Nen koperen gloei smeult over den dichten blarenkroon van den notenleer, waaronder ik deuaen brief gaal schrijven. •Nen klont avondzon ligt te fonkelen in m'nen Merplnt; en 'nen langen schaduw streept van de kruik naar X eind van de tafel X Was nen zwaren zonnedag Maar goed rus ten is t nou. hier achter X huis, hier op den erf mee de slapende blommekes in den nat- begoten eerde rondomme De petunekes. in den goud-fluweelen nabloei. geuren zoet deur den stillen avond, die zachtekes in X loover kruipt X Was 'nen zwaren dag. ja. Den heelen bui ten rook naar de son. die de velden verschroei de. De Mark lag te blinken in witten zon neg Joel, dat X licht te bevep stond boven X flitsende water. En X Zuidenwindeke, dat moei en traag deur X koren schoof, was warm als oew lijf. Hah X is goed rusten nou, hier op den stillen erf. waar den moeien mensch te zwijgen alt in den wegsmeulenden dag, waarover 'nen peerlmoeren hemel zachtkens glanst. Gezeten langs mijn tafel, den kop leunend teugen den notenleer. de kastanjerooje armen over malkaar, zoo zit Trui gedachtenloos te peinzen' te bekomen van den heeten dag. Den Drt ik kan Tn van hier nle zien den tiep zit op den koelen eerde, aan den ande ren kant van den notens tam, te ritselen mee *n krant. En "n paar meter wjjerop. op den deur- durpel, zit den Eeker. natuurlijk mee Xien boek. Curieus, zoo geren, zoo ijverig dat baaske leert, selfs na ao'nen zwaren dag In de velden! In de velden. Ja. waar nou de hool-oppers pront in rijen staan op den kaalgemaalden bojem. Want we hebben gehooid de laatste dagen. Afijn, amieo, om kort te gaan, als ik. binnen ging, dan zat daar bij de tafel.... Fientje! Ge wit wel. dat toeteloeriske van Drt m, dat knappe blondje uit de stad, waarvan ik oe on derlest dat vertelsel heb gedaan, van toen ik op dieen loomen Zondagmorgen zoowat te pelzen zat in dieën wilgen blaren nest, daar achter on zen Woelenden sloot en er dat verhaal opving van Drt III aan den Eeker, over dat schoone Fientje Waarmee den Drt veur s middags af gesproken had. En die ie al 'ns had gekust! Ge wit. Fientje de kasteleinsdochter, die leert veur onderwijzeres. Ge verstaat, m'nen lever krulde! Trui, die al weken moeite dee. om achter den familienaam van dat fientje" te komen. dieen veumaam wist ze van mij. maar veur de rest ha 'k gezwe gen, omdat Trui de zaak dalijk veul te pootlg aanpakte. nou set ae mee X dingske aan d'r eigen tafel, nieverans erg inDat vrouw volk toch! d'Een te al gewiekster dan d'ander, onverschillig den leeftijd....! Den Drt en den Eeker waren doende in den stal, mee de kapotte flets En Fientje en 'r zus- ke vertelden, hoe ze veur Vader naar Chaam waren gefietst, al van zes uuf af onderweg wa ren en hoe de band van Fientje was leegge- loopen, vlak bij ons huls. En toen waren ze maar zoo astrant gewist, om efkes om hulp te vragen bij ons. ..Maar natuurlijk, juffrouw, vaneigens." zoo sloofde Trui zich uit: „onzen Drt te mee zooXien aard van dinges zóó bijdehand da s *n klei nigheid. borrel Me docht: Fientje kreeg Ti bietje kleur, terwijl X zuske, *n kitsig brutaal dierke, den lach leutig in de bruine oogskes blonk. „Toe," zee Trui gezellig: ..nou motten gullie nog iets gebruiken ook! Al zoo lank onder- weugen en nog wel 'n half uurke veur den boegwat zal X zijn?" „Ti Bordeke kouwe rijstepap mee basterd suiker." stelde-n-lk veur: „da's eten en drinken tegeluk! Zeg nou maar „ja", wy motten ook nog aan den pap.” lachte-n-tk. „Ik lust X wel,” zee X bruinoogske. mee de drie sproeten op X topke van T neus. Dat wierd dus beklonken en Trui ging dekken, veur deus bezondere gelegenheid. Ondertuaschen ging ik 'ns naar den stal, naar de kleine mannen. En mee da k binnen kwam, hoorde-n-ik den Eeker verwonderd zeggen: „vrek. daar mankeert niks aan dien band, Drt." Ze zaten allebei op den grond. Weerszij jen de omgekeerde fiets. „Gin bal.” antwoordde den Drt en meteen j begoet ie te schaterlachen. Den eersten grooten oogst van deus jaar staat juk, waaraan de zware emmers bungelden, ge- vuld mee X koele pompwater, waarin geroerd X rinse citroenensap Of mee den krulwagel melkbussen, dien zij zwijgend voortsjokte langs de Mark, naar de melkrunders, die halvelings de heete. peers-geaderde uiers in X water te mijmeren stonden, onderwijl rakkers van musch- kes de vliegen wegpikten van de oorranden en uit de vochtigeooghoeken der geduldige koele- koppen Hah! X Was 'nen heeten dag De schroei- geuren van X hooi hingen over heel den buiten. X Volk zwitle z'n eigen mager. De broeksbanden hingen 'n handbridte te wijd van den buik, den kiel plekte donker aan de schoeften De zeisen slisten deur X gewas als bliksemschichten. Zwij gend wierd gevochten mee den zwaren arbeid, dat de spieren trilden onder X klamme vel. Gaandeweg wemelt den deemster dichter uit den notenkroon M n leste, schulmlooze klieks- ke hier staat dof nou in den pint. "Nen rnelk- wltten doorn wolkt over de velden, waaruit zoo nou en dan den ééntonlgen roep van de runders loeit, hard deur den stillen avond. 'k Had gisterenavond m'n potlood al in m’n vest gestoken, de kruik als presse-papier op deuzen brief gezet, want X nachtwindeke begost Iets feller uit den Beis te waaien, als ik meende te bespeuren, dat op den keiweg, veur onzen in rij naar den ert, fietsers stonden te treuzelen Trui wierd er wakker van Vaneigens! !i Waar van wordt die nle wakker? Ze bleef zitten in de eigenste houding, lijk Xi kat die in den dut muizengeritsel hoort. „Hóór ik iets." vroeg ze zachtjes? „Inbrekers," spotte Drt III mee Xi grafstem, nog altijd daar achter den noteleer, naar Trui s rug. gezéten. Den Eeker sloeg zijnen boek dicht, wreef in z'n oogen. „Ge zult oew oogen nog bederven, gij, zee ik. „Sstt." dee Trui: „pieskesstemmen." Drt III stond op, sloeg langs z'n broek X zand eraf. Den Eeker rees op, van zijnen dorpel, rekte van den schoener. Op het dek zat een jonge inboorling zacht te zingen HU hoorde de zachte stappen achter zich niet, maar opeens voelde hU de kwelling van sterke handen om zXi keel. Jlm drong hem het ruim in, waar hy bewusteloos bleef liggen ep ging toen naar het dek. waarhy scherp uit keek. HU zag Bud aankomen, met een witte gestalte in z'n armen, die hU naar de roeiboot droeg. Jlm begreep, dat het Alda was. Hjj dook de kajuit in en zocht naar een revolver Toen hy geen schietwapen vond, greep hy een der werpmesaen van zün vijand. gebeurd: Nergens komt dit gevoel tot duidelijker uit drukking dan in de gedichtenreeks „In Memo- rlam”. waarmede het eerste nummer van het maanoblad „Werk” en vervolgens de bundel .Ateenen” werden geopend. Met eenige theo retische maatschappijleer heeft dit medegevoel niets te maken Het kan niet worden aangezfen voor socialistische dichtkunst, in welken ruimen zin des woords dan ook Het is de weergave van een strlkt-persoonluke ervaring: Toen de roeiboot den schoener bereikte, wilds Bud het meisje een hand geven om op het dek te kunnen komen. Zy wees hem echter af tn strompelde alleen de kajuit binnen. „We gaan dadelijk weg,” zei de parelvlsscher. Aids ping achter het tafeltje staan en Bud wilde haar grUpen. Op dit oogenblik kwam Jlm Hom binnen. Bud stiet een verweruschlng uit en het meisje slaakte een kreet. „Jlm.” riep ze. je zoudt komen!' Haar ontvoerder loerde valsch naar z'n te genstander; z’n neusvleugels trilden. HU took sUn mes. „Zoo," siste hU. .Je hebt je toch los kunnen maken zie ik, je had zeker ergens een boot ver stopt” Jlm antwoordde niet. Met z’n eene hand hield hU Alda achter zich; s’n andere omklemde het mes. Bud lachte ZXi vUand had geen revolver, en op het mes was hU een erkend meester. Als een panter sloop hU langs" de tafel heen. Eens klaps deed hU een sprang naar Jlm. Deze stiet het meisje op zy en kruiste sUn staal met dat van Bud, hetgeen hem een ge schramde huid bezorgde. Bud zag dat z'n mede dinger moe van X lange zwemmen was. X Zoe niet lang duren, of hy zou met hem afgerekend hebben Op dit oogenblik draaide Alda snel de lamp laag en blies haar uit. X Was nu pikdonk- in de kajuit. De duisternis maakte de kansen nu geluk. Bud's handigheid en vlugheid baatten den vermoeiden Jlm. Zacht kroop hy naar voren, met gestrekten arm, om te stoeten in de richting van het geluid. Maar eensklaps voelde hy zich bü den peis gegrepen en draaien; hy brulde van pijn, bet mes viel hem uit de hand en met een doffen slag sloeg hy tegen het beschot der kajuit. Een oogenblik later voelde hU X gewicht van 'n man nenlichaam op zyn borst. In z'n ontstelde ver beelding zag hU voor zich het bleeke gelaat van den jongen man, dien hy vermoord en beroofd had. HJJ was nu in de macht van z'n doods vijand Jlm Hom bond Bud's polsen bU elkaar en toen zag de bandiet, wat de oorzaak van zU nederlaag was geweest, 't Was het polshorloge van den vermoorden José Miller, dat Bud droeg, dat Jim den weg gewezen had. hem de kans had gegeven, in X donker dien arm met dat mes te grijpen en z'n vUand te overmeesteren. Want de wyzerplaat van het armbandhorloge straalde een groen licht af. Het is minder typeerend voor Eduard Hoorn Ik's persooniyke ontwikkeling dan voor de ontwikkeling der letterkundige ver houdingen in Nederland, dat menigeen, by de bekroning van den jongen dichter door de MaatschappU der Nederlandsche Letter kunde. de vraag heeft gesteld, met verba zing zelfs: ,Js Hoomik.... katholiek?" Dat hy in zyn gedichten verscheidene motieven aan de katholieke overlevering ontleende; dat zelfs het hoofdmotief van zyn verha lend gedicht .Mattheus": „een hart, een anker, en een kruis” het Roomsche sym bool van geloof, hoop en liefde als algemeen bekend veronderstelt; dat zUn veelverspreid gedicht „De Trap” over de Scala Sancta te Rome spreekt; dat in den cyclus „Ge boorte” de bestendige aanwezigheid van God strofe na strofe wordt ervaren, behoeft klaarbiykeiyk niet op een formatieke ge loofsbelijdenis te wyzen in onzen tyd. waar in velerhande dichters van allerlei richting zich een christelijk symbolisme aanschaften In het arsenaal hunner lyrische requlsleten. Dat Eduard Hoomik voorheen redacteur van het dagblad ..De TUd" was, dat zyn allereerste versjes werden afgedrukt door Jan Engelman in „De Nieuwe Eeuw” en dat er by zyn ongebundelde lyriek enkele getuigenissen van katholieke levensopvat ting zyn, bleef aam een groot deel van hét letterlievend publiek onbekend Dat Hoor- nfk medewerkt aan het maandblad „De Gemeenschap", waarin veel dichters schre ven. die niet Roomsch zUn, zegj in dit op zicht weinig. Men wist dus niet met zeker heid, tot welken godsdienst hy zich bekent, en afgaande op het gerucht, dat hy in „Forum" schreef, dat hU tot de volgelingen van E. du Perron werd gerekend, en dat zyn faam werd gepousseerd door S. Vest- dyk, zou men hem eerder voor een bulten- kerkeiyk. Ia voor een antl-kathollek dich ter kunnen houden, met eenigszins llnkrfche tendenties, doch zonder vaststaande over tuiging. HU is bovendien tegenwoordig ver bonden aan de redactie van het Uberale „Handelsblad". Toen Bud weg was, trachtte Jim Horn zich los te wringen. Het lukte echter niet, en dood moe ging hy zitten rusten. Hy keek naar de olielamp voor hem en kreeg eensklaps een in- geving Voorzichtig en langzaam, schoof hy z'n hem niet meer. HU ging op z'n hurken zitten, stoel vooruit, tot z'n gebonden handen by de 'en luisterde naar het hygend ademhalen van tafel waren gekomen. Daarna duwde hij tegen den rand, zoodat de tafel een eindje wipte en men dan ook van hem niet geregeld mogen ver wachten. De geestelyke verschynselen. die hem het krachtigst boeien, behooren niet tot de we reld van het metaphysfeke. maar tot oe wereld van het psychologische. HierbU te aan het psy chopathologische een groote ruimte gelaten Niet alleen is de hela van Hoomfk's groölste gedicht een zielszieke, die uit het asyl ontsnapt, door Amsterdam zwerft, en in het RUksmuseum tot zichzelf komt, voor 4e afbeelding van het schUdery. genaamd De Joodsche Bruid, maar ook de afdeellng ..Steenenin den gelyknan.lgen bundel heeft ziels-aandoentngen tot onderwerp, die aan het abnormale nabij komen: schrikwek kende droomgezichten, jagende angsten, intense vóórbelevingen van eventueel oorlogsgevaar. pUniyke verscherpingen van de dooosgedachte tot een bewustzijn, dat de realiteit doordringt en overmeestert. Deze trek naar het zlelkundfg- abnormale is by Eduard Hoomik geen mode- verschynsel. al kan men den oorsprong ervan wellicht tot eenige invloeden uit de heden- daagsche letteren herleiden, maar houdt ver band met 's dichters .sociaal gevoel”, in wezen een lichtbewogen gevoel van deernis, dat let- terlyk tot mede-lUden aandryft. d wz. tot ver eenzelvigend deelgenootschap fn het leed der- genen, die de fatale hardheid van het leven ondergaan. groei te dufdeiyk voor wie zyn bundels naast elkander legt. Maar er te. als altyd. een drei gende kans om te verstarren. Ze wordt het best geweero door consequente beleving van hetgeen hierboven als „christen communisme” werd aangeduid. Dit te ook wat oe hedendaag- sche wereld van den christen het meest vraagt en behoeft: een evangelisch .jnedelyden met de schare". Doch het valt zwaarder dan ge theoretiseer over het christendom. Van alt laatste heeft Hoomik zich zelfs In zyn lezing over Jan Greshoff onthouden. HU kent daar groote waarde toe aan het .halluctnafr-psycho- loglsche” karakter van de jongste poézle Dit is zyn goed recht, aoolang hy zich niet aan de hallucinatie gewonnen geeft en de psychologie blijft rfen als de leer van de ziel. Want het gaat in de kunst om de harmonie van twee zaken: den vorm en de ziel De laatste vereeuwigt de eerste, wanneer die haar waardig en waar- lyk besluit. Ed. Hoomik. H»t Keerpunt (1936). Dichterlijke Diagnose (1937). Mattheus (1933) Ge boorte (1933) .^Special Marko” in: Drie op een Perron (1933) „Steenen" (1939) Geboorte, Mattheus cn andere gedichten (1939). J. Greshoff, dichter en moralist (1939). meegaven en hy s'n pyniyke polsen v»n kon rukken. Een paar minuten later was hu vry maar met een verterende pUn in zXi hand»? HU wachtte, totdat z'n bloed weer normei stroomde en begaf zich naar buiten. Daaraf en er naast getast En van de week nog gaal ie al naar binnen X Jaar schiet op. De zon heeft beuren top gepasseerd X Ty gaat kantelen Allee, zoo is dat: X hoogste punt is alty maar X nulpunt tusschen op- en neergank. Den mensch streeft geren naar dat.... nul punt. dat ie ocherm zoo dikkels passeert, zonder dat ie X beseft. X Is als mee X geluk, dat we pas beseffen als X veurbU Is gegaan. Maar daarover nou nle Zoo sjuust is de zon. daar neffenaf de verre stad weggezonken Nog laait 'nen rossigen gloei achter de weareld vandaan. Klonten vuur lig gen na te smeulen op den pèèrzen kim. kolossale vellen bladgoud zouden zóó van den hemel kunnen scheuren. Nen mearel schatert zynen zang langs al dat avondgoud en hemelpeerlmoer. Dan valt Tien slag van X kerktorentje op den gebluschten dag. vyt veur halfuen! Ja ons torenklok gaat alty vyf minuten veur; 'nen vaderiyken veurzorg van ons pastoorke. opdat zijn parochianen in alles op tyd zullen zijn. Den lesten kopergloei tgekt uit de water- sloojen en X eerste koele windeke vandaag gaat zachtkens over oew vel. Ti Proef X zoetsel van de slapende blommekes. daar daauwend in X sproeiwater. tocht in m'n keel. Lijk donkeren bloedkoraal liggen de waterdroppen op de ge raniums te verschieten In den vallenden sche mer. "k Stop m'n leste pyp van deuzen dag Zacht kraakt ze in de stilte, die op de schepping leunt. Onder X aanpUpen wordt m'n oog ge trokken naar Ti bleeke ster, die daar gunder in X Noorden boven peerse wolkstreepen te gloren staat aan nen tinnen hemel. Trui slaapt nou Den kop hangt, luk Ti rnoeie blom, schuins omlaag Heuren mond staat Xi bietje onbenullig open en efkes mot ik kyken naar m'n afgesloofde wijf, dat den godsgan- schen dag m’n volk verzorgde mee op-en-neer te gaan, verscheièn keeren, den langen weg deur de heete veldèn, onder X harde, houten Ineen land, waar men van een katholiek dichter niet anders dan Roomsche strydbaar- heid verwacht, en waar de Muze, zoodra de godsdienst haar beaielt, party kiest in theo logische controversen, is het zeker merkwaar dig, dat Eduard Hoomik zich tn drie jaren tydS een algemeene bekendheid onder de letterkun digen en hun publiek verwerven kon. zonder dat men hem bU eenige confessioneele groe- peertng indeelde. HU «elf toonde allerminst de behoefte, aldus -te worden ingeoeeld Het maandblad „Werk", dat hU stichtte, maakt in de keuze zyner medewerkers evenmin onder scheid tusschen Roomsch en onroomsch als het Noord-Nederlanders van Vlamingen afschelot: de gedachte der Dietsche cultuureenheid heeft het even practisch aanvaard als de vrucht van de katholieke emancipatie Een katholieke stem die opgaat in het nationale concert zonder door godsdienstige solo's zich te onderscheiden, was tot heden niet opgeklonken Menigeen zal ook weigeren. zich uit. vroeg: „ot ie den kouwen pap maar uit den kelder zou halen Maar Trui gaf gin asem, ze had teveul attentie veur X gegiechel en ge mompel daar bU onzen inry. ..Kom dan toch," grinnikte Ti astrante mes- keastern.M zullen oe toch nle ópeten!” Tl Andere stem fluisterde iets verom. „Bende gek,” de eerste weer: .as ie op bed ligt, mot ie maar opstaan. HU mag wel iets veur oe over, hebben!” „Zwyg dan toch," siste de andere kwaad en angstig .MU uwh!" „Verdorie." hoorde-n-ik den Drt toen brom men en meteen vlóóg ie naar den inry! „Maar wa-d-ls dat toch, zoo laat nog?” zee Trui toen ongeduldig en meteen stond ze op. turend naar den hoek van X huta „Zijn gullie X?” hoorden we den Drt lachen, mee 'n stem zóó plezierig dat Trui ver klaarde: goel volk „En of,” lachte den Eeker zachtjes, maar Trui ontging dat; ze was nog alty de kat. die in 'r dutje „gestoord" is deur muizengeritsel. „Die maak k wel efkes." hoorden We den Drt zeggen: „zekers in 'n spUkerske gerejenV Toen zoowat gesmoesel tusschen die meakes en den Drt. „Daar mot ik X mUne van hebben." zee Trui kordaat en ze stapte naar de poort. „WKte gU ai wie dat zUn. Eeker?” vroeg ik, uie te luid. „Ikke wel," glechelde-n-ie. Dan. mee de hand veur zijnen mond, stllle^es proestend: .gat- samme." Dan ging ie naar binnen, s'n boeken- gerel op tafel leggen. ■k Was alleen nog op den erf nou. Vouwde deuzen brief 'n paar keer op. stak 'm in den borstzak van m'n vest, mee X gedacht: mergen de rest, maar er gin centime erg in hebbende, dat die rest er zoo onverwachts zou uitzienI „Zuilie zyn de dochters van Vanderput, ons klanten van de Markt. In stad," hoorde-n-ik Drt III teugen Trui zeggen: „haren fietsband is leeggeloopen KlantenIneens wierd Trui veul toeschle- teiyker! MAAr dames! Komt dan toch binnen! Dan kunde efkes rusten ommen, terwyi den Drt even oew fiets naziet. Zou X lank duren? Drt? En wilt guilie nie iets gebruiken, dames? Eekerr!! Stik de lamp Xis aan!!” riep ze. „En gU. Drt. zeg Xis teugen oewen Opa, dat ie z'nen rommel opruimt, onder den notenleer.” Ziezoo, ik ree ook alvast mge. "k Zette m'n leege kruikske naast de regenton, smeet m’n verschaalde blerkliekske den erf over, vouwde wat kranten op en onderwyje brocht den Eeker de stoelen binnen, sUUekes giechelend en m spanning. X Bud Chane grynslachte. HU zou nu gauw bet uur van z'n wraak beleven. Op al de Zuldzee- eilanden was er geen man dien hy zoo flaatte als Jim Hom Beiden waren parelvisschers. Jlm had steeds geluk en Bud viel alles tegen. Jlm vond altyd de mooiste parels, maar nu had Bud het zakje van z'n hals genomen. Jim was verloofd met Alda Miller, het meisje dat op Ridari woonde. Maar nu ging Bud Chane het meisje halen en naar zXi eigen eiland brengen. HU wilde dan wel eens zien, wie hem te na zou komen, hem en zXi kornuiten. En Alda? Die zou op den duur wel eieren voor haar geld kiezen. Bud. de parelvisscher, durfde nu wel naar Ridari te gaan, want de oude Miller was dood. HU was altyd bang geweest voor Alda's vader, maar haar zwakken broer José vreesde hU niet. Alles was tot nu toe goed gegaan. HU had oogenschyniyk vriendschappelijk met Jlm een flesch geleegd, maar een flesch. die hy zorg vuldig geprepareerd had. Toen werd Jim Horn zóó slaperig, dat de andere hem zonder moeite aan z'n stoel vast kon binden, en hem zonder verzet het zakje parels van den hals kon lich ten. En nu zou hy op weg gaan, naar x eiland Ridari. .Je bent een stommeling. Jim." hoonde hU. „Om weer zoo'n stelletje parels bU elkaar te krijgen, heb Je Jaren werk en in dien tyd ben Je Alda wel vergeten en zy jou. We zullen ten minste ons best doen. Pieker maar nergens over en zie maar dat je* van dien stoel afkomt.” „Ellendige dief!” riep Jim Hom. Door X wrin gen der touwen waarmee hy gebonden was en door z'n woede, was hy weer klaar wakker. JQt ‘zal Je nog wel krygen ,Je doet maar”, spotte Bud, en stapte naar buiten, waar X donker was. Aan X strand vond hy de motorboot van zUn vyand. HU brak een blik benzine open, goot het leeg over de motorkap en wierp er een brandenden lucifer heen. De vlammen schoten op Toen nam hy de kano's op de zelfde manier onderhanden, om niet gevolgd te worden en ging naar z'n eigen boot, waarin twee inboor lingen zaten te wachten. HU gaf een kort bevel en de Inboorlingen roeiden hem naar »'n schoe ner. Om half twaalf waren ze bulten de lagune, in voilé zee Toen ging de wind liggen. Ze had den veel moeite om vooruit te komen, maar elndeiyk kwam er weer een briesje en nog een uur vóór X licht werd, wierp de schoener het anker in de lagune van Ridari. Bud Chane stapte aan land. Toen hU over het strand liep, zag hU een witte gestalte die hem opwachtte in de schaduw der palmen. Hij zag dat het José Miller was. „Wat moet JU hier doen. Bud Chane?" riep José. „Heeft vader Je niet verboden, by ons te komen?” Grynzend liep Bud door. ,Je vader is dood en begraven,” zei hy. De jonge Miller deed een stap achteruit en greep naar z'n revolver. Maar Bud Chane voor kwam hem. Als een bliksemflits vloog z'n mes door de lucht en bleefsteken in de. borst van zXi tegenstander* Deze wankelde en viel voor over. Bud bukte zich, nam hem de revolver af. trok het mes terug en stak het in de scheede HU zag iets glinsteren aan den pols van den verslagene: een zilveren armbandhorli oogenblik daarna had hy het om z'n el geknipt. Voor de deur der Millers i bevond hy, dat deze op slot was. H- en wrikte, maar de deur week niet. Toen sloeg hy een venster in en klom naar binnen. in Nederland in katholieken kring’althans. het geluid van zulk een stem zoo maar dadelyk toe te juichen. De eiach. dat een Roomsch dichter ook Roomsche gedichten zal maken, te historisch. In feite heeft men over de inspiratie van dichters weinig te bevelen ZU zelf gehoorzamen slechts aan een macht, die zy niet volleolg be- heerschen. Het eenige. dat men van hen kan verlangen, wanneer men geen programmatisch maakwerk boven spontane kunstwerken ver kiest, is. dat zy de bron van de bezieling niet sullen vertroebelen. Een stuk godsdienstig temperament heeft Hoomik niet. Zuiver godvruchtige lyriek sal Deze bevryding van dwapggedachten door middel "der dichtkunst kenmerkt een Jeugd, die ..het lyden aan den tyd” bitter onderging Hoornik's poëzie is door haar onderwerpen zéér nauw aan haar ontstaanstyd gebonden. Een deel ervan zal onverstaanbaar worden, wanneer die tyd geheel voorby is. Dit geldt vooral voor „Motte gU daar zóó mee den Eeker. Ikke wel,” zee den andere en hU pakte rn enkels vast, rolde achterover en soo lag is «P zUnen rug te schateren als ik binnenkwam. Prachtkans! Ik schupte Tn teugen z'n geww- wyl Vroeg: ,4s de flets haast klaar?” .T5SSF mank zee den Eeker. „Ze is klaar zee Drt III beslist mee Hen strakken snoet, maar den smellap z'n oog» blonken van ptazierigen ondeugd. Neee, ge z» nle aan Tn zien, dat ie van T mergens vier urn» af. in de schroeiheete velden had staan hooien, tot den avond toe. Gin kraaltje zweet was 'm te bespeuren. Z'n zwarte haren glommen nog van de pomp, terwyi X levensplazier en de ge- aondheid straalden uit z'n donkere goudoog» „Schiet dan op." zee ik: ..we zitten te wachten mee den pap; die meskea eten mee!" Amico, m’n velleke gerokt vol. 'k Mot a» kort zyn. Natuurlijk hee den Drt die twee troelese weggebrocht op de flets. En als ze ^erted «ou den om weg te rijen, dan zee den Drt.^.JV» gy maar veur. Lies. Fientje en ik volgen. Fientjeden naatn wierd veur X s«» genoemd! k Zag Trui efkes mee d'oogen knip pen, net of ze in X plotselinge licht keek. ze zweeg Dan. als zy X borSengerel in X achter huis had gezet „zeg, Eeker. wat mankeerde r aan die flets? Gullie waart rap klaar. 8,7 „Aan dié fiets?" giechelde den Eeker: .daar aan mankeerde ginnen spetterI” .Jleelegaar qjks! Maar den band was t°c leeg?'* „Jawel Maar die was mee oppompen veur den bakker. Sloppèl. menschen! lachende kraffelde-n-ie naar zyn „woonwagei- tje”, de boeken onder den arm Trui zweeg wljers En wat nooit was ook in de bedstee, waar ze alty nog geren protje mokt veur X slapen, zwéég se. En als ze T eigen had omgedraaid, cp t™ slaapkant, dan bromde ae: ..zulke snotkwajtmt Zóó hebben ze me nog nooit te grazen g Allee, das waar. Maar welken ouwen» mensch zou nou op X gedacht komen, dat zoo beeldschoon kadeeke X in heur blonde kor» zal halen om op zoo'n avondschaftje dr eigra in X hol van den leeuw te wagen, alleen zoonen schoefel hs te zien, als dieèn prtm-- Allee, ik kan er.... Neeé.Uaat k zwygen. heb mynen tyd g'ad! Veul groeten van Trui, Drt m. den Eeke als alty gin horke minder van oewen hy z'n motorboot in brand staan de verbrande rea- ten van de ka no's der inboor lingen HU dacht aan Alda. Wat zou baar broer José kunnen uit richten tegen Chane en z'n helpers? Een blinde woede hem' aan. HU trok zT vest uit en X water Nadat hy den Ingang der lagune uitgezwotn- men was, hief hy het hoofd op en speurde rond. Nog geen mUl verder zag hy den zwarten vorm van Bud’s schoener bewegingloos liggen in windstilte. Dat was een meevaller voor hem Nieuwe kracht kwam in z'n spieren en met lange slagen zwom hy het stille water door. Naar den schoener keek hy niet meer. Hy zwom dl kust langs, waar het voor X vaartuig te on diep was en de weg naar z'n doel, korter. Wan neer nu z'n krachten hem maar niet begaven en er geen haai in de buurt kwam, vóór hy Ridari bereikte! Hij zette echter Boor, al deed het zoute water z’n verschroeid vleesch gevoelig veel pUn. HU was nog een halve myi verwijderd van zyn doel, toen hy Chane naar wal zag roeien. Een kwartier later «hing Jlm. byna uitgeput, aan de roestige schakels van den ankerketting enkele Jeugdgedichten uit de bundels .Hel Keerpunt" en „Dichteriyke Diagnose”, opmer- keiyke boekjes voorzeker, maar niet geschikt om Iemand onsterfelyk te maken. Hoomik self heeft trouwens deze verzen voor een goed deel over-lééfd. Ze zyn nog alleen van belang voor de studie zUner ontwikkeling. Frans Bastiaanse noemde onlangs in een toespraak over poëzie de namen van Tollens en Eduard Hoornlk in één adem, beiden immers „alchters van het medeiyden”, beiden vertol kers van het leed der ellendigen, belden ge bruikers van een eenvoudige, voor heel het volk verstaanbare taal, belden verdedigen van al gemeen menschelUke rechten Het kl&ikt niet prettig dunkt ons met Tollens te worden vergeleken, want deze populaire vertegenwoor diger van de vaoerlandsche gematigdheid in alles geniet vandaag weinig achting, al moet men erkennen, dat hy, in tegenstelling tot zyn meeste tydgenooten, vandaag nog geregeld genoemd wordt. Doch hetgeen Tollens innerlijk bewoog, was zeker niet van nature ignobel: slechts de tamme, lamlendige wyze. waarop hu aan deze bewogenheid vorm gaf. is hem te ver wijten Het komt ons nochtans voor, dat Eduard Hoomik zich als „dichter van het medeiyden” niet zoo makkeluk met Tollens vergeiyken laat, omdat by Hoomik al Is de vorm niet altyd duurzaam het gevoel veel dieper doordringt. HU kruipt in de huid van de voorwerpen zyner deernis. hU leeft niet alleen mee, maar hy Is zich bewust, dat alle menschenleven een nood gedwongen samenleven is en ontleent hieraan een eigenaardig verantwoordelykheldsbesef, aat men het best aanduidt door het wezeniyk ka tholiek te noemen. Het is een verantwoordelyk heldsbesef. ten nauwste verwant aan het leer stuk omtrent de gemeenschap der heiligen het dogma van een „christelyk communisme”, aanzieniyk verder strekkend dan dp verganke- lyke goederen dezer aarde. Men durft om begrUpelyke' redenen het woord „christelyk communist” niet goed AAn. omdat het onaan gename politieke bUgedachten wekt, doch zou men zich by het woord .communist" tot een afleiding van de .communio sanctorum” kunnen bepalen, dan ware het alleszins gepast. Eduard Hoomik een chrlsten-communist te noemen, en dit is Tollens in geenen deele geweest. Hiermede komt men dan meteen tot een zuiver begrip van Hoomik als katholiek dichter Hy is niet een liberaliseerende jongen, die zich aan het katholieke isolement heelemaal niet stoort, omdat het geloof toch niets voor hem beteekent, hy is Integendeel even vroom of onvroom als het gros der katholieke alchters in Nederland, maar hU beleeft dit christendom tn een levenshouding, die aan de charltas het volstrekte overwicht over al het andere toekent. HU vereenzelvigt zich in zyn poëzie met de lydenden op eene wyze, die alleen ooor de kennis van het Evangelie kan worden begrepen Rechtstreeks getuigt hU hier b.v. van in het bittere „Gebed van een werklooze op Drie koningen" uit zyn eersten bundel, nog onder invloed van de sociale lyriek van A. J. D. van Oosten. Maar indirect is het ovrral hoorbaar, waar men goed naar zijp gedlfhten luistert. Zielkundig vereenzelviglngs-vermogen is de sterkste beweegkracht van Hoornik's poëzie, deze kracht Is by hem altijd als chrtsteiyk her kenbaar. De dichter, door den C. W van der Hoogt- prys aangemoealgd, heeft zeker nog niet het hoogtepunt zyner ontwikkeling berrtkt. De 1« Hl via 12 Br 1*1 Oe gei •cl on

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 22