Hoomik als Katholiek Dichter De luchtroovers Hoitika van Fientjë^neemt Trui te grazen c <Ketu&Aaal winden dag c k- ll LICHT BRABANTSCHE BRIEVEN Li Het knappe kadeeke „incognito op den hof I te Ut ZATERDAG 24 JUNI 1939 ■E Sur N NI roe •te L to Im hg vai let val E f naar greep een kleine auto «enomen heeft Zes dagen heeft het tn mij nageklonken ANTON VAN DUINKERKEN en Drievoudig kerkelijk jubileum loo Ge Ze werden er een beetje treurig van, hun mooie toestel daar zoo weer te zien, maar de schrijver jubelde: ..Prachtig, schit- beide vliegeniers klommen een eind in den boom en en terend, net wat ik hebben moet. Draaien'” Hij danste als een ze struisvogel op een gloeiende plaat en schreef telkens enkele (Nadruk verboden» zinnen op zun blocnote. „Nu moeten jullie er uit vallen.” M- Ulvenhout, 22 Juni 1939 BA Ux Ik staar uit het raam van t kantoor beneden gaan menschen uiteen Zal ik het nimmer meer hooren het rutechen van riet om mjj heen....? Hier, waar dit lied werd geboren, keer ik weer, en ben als voorheen e" ter «•V ne wei v. J be on 1 N) du ra< Bie du I opi ka spr te, bot an< wa I het hot kre slis var uit Mi 1 voc afs me dor me BU Ad PU Int ver gei «t Ne «tl col 371 VOO Ou, Aai •tvi Hll Oe Loc gingen toen aan armen en beenen omlaag hangen, net of zoo uit het toestel naar beneden stortten. „Schiet een beetje op.” riep Piet, „want ik kan me niet langer houden." Te Middelhamls is een kind verdronken: sober bericht in het avondblad mee da k binnen kwam, hoorde-n-lk den Eeker verwonderd zeggen: „vrek, daar mankeert niks aan dien band, Dré." Ze zaten allebei op den grond. weeraxüJen de omgekeetde fiets. „Gin bal," antwoordde den Dré en meteen Nergens komt dit gevoel tot duidelijker uit drukking dan in de gedichtenreeks „In Memo- rlam”. waarmede het eerste nummer van het maanoblad ..Werk” en vervolgens de bundel ..Steenen” werden geopend Met eenige theo retische maatschappijleer heeft dit medegevoel niets te maken Het kan niet worden aangezfen voor socialistische dichtkunst, in welken ruimen zin des woords dan ook Het is de weergave van een strikt-persoonlilke ervarfng: Zondag 25 Juni zal te Zeilberg, gem. Deume, een drievoudig kerkelük jubileum worden ge vierd. n.l. het 25-jarig bestaan der parochie, het 25-jarig pastoraat van den herder, pastoor Piggen. en het 25-jarig verblijf der Zusters tn de parochie Een feestcomité is gevormd en treft veelzijdige voorbereiding voor een luister rijke viering. „Het is opvallen^ dat je vriendschap met Kareisen afgeloopen is, juist nu hu een nieuwen wagen gekocht heeft”. „Ja, dat komt, omdat hü expres nadarigsta arbaid wordt van I eeuwige weerde, mits hij met zuivere Intentie wordt verricht de verbrande res ten van de ka no’s der inboor lingen. Hij dacht aan Alda Wat zou haar broer José kunnen uit- richten tegen Chane en z’n helpers? Een blinde woede greep hem aan. Hu trok z’n vest uit en sprong tn 1 water. Nadat hü den Ingang der lagune' uitgezwom- men was, hief hij het hoofd op en speurde rond. Nog geen mijl verder zag hij den zwarten vorm van Bud’s schoener bewegingloos liggen in windstilte. Dat was een meevaller voor hem. Nieuwe kracht kwam in z’n spieren en met lange slagen zwom hjj het stille water door. Naar den schoener kegk hij niet meer. HU zwom de kust langs, waar het voor 't vaartuig te on diep was en de weg naar z’n doel, korter. Wan neer nu z’n krachten hem maar niet begaven en er geen haai in de buurt kwam, vóór htf Rldari bereikte! Hij zette echter door, al deed het zoute water z’n verschroeid vleeach gevoelig veel pijn. Hu was nog een halve mijl verwijderd van zUn doel, toen hu Chane naar wal zag roeien. Een kwartier later hing Jim, bijna uitgeput' aan de roestige schakels van den ankerketting van den schoener. 1 Op het dek zat een jonge inboorling zacht te zingen. Hij hoorde de zachte stappen achter zich niet, maar opeens voelde hij de kwelling van sterke handen om z’n keel. Jim drong hem het ruim in. waar hü bewusteloos bleef liggen en ging toen naar het dek. waarhü scherp uit keek. Hij zag Bud aankomen, met een witte gestalte in z’n armen, die hu naar de roeiboot droeg. Jim begreep, dat het Alda was. Hij dook de kajuit in en zocht naar een revolver Toen ,hU geen schietwapen vond, greep hü een der 'werpmessen van zun vijand Toen Bud weg was. „acmie Jim Horn zich los te wringen. Het lukte echter niet, en dood moe ging hü zitten rusten. HU keek naar de olielamp voor hem en kreeg eensklaps een in geving. Voorzichtig en langzaam, schoof hü z’n stoel vooruit, tot z’n gebonden handen bij de tafel waren gekomen. Daarna' duwde hü tegen den rand.-zoodat de tafel een eindje wipte en de lamp wat verschoof. Zoo kreeg hü langza merhand den voet tusschen z’n handen. Hü rekte z’n lichaam op. zooveel de touwen toe lieten en kreeg met veel moeite het glas uit den houder. Toen dit op den vloer aan scherven lag. hield hü met inspanning z’n geboeide pol sen boven de bloote vlam. Door z’n armen flitste een doordringende pün en hü rook het schroeiende vleeach. Maar toch hield hü vol. tot de verkoolde strengen men dan ook van hem niet geregeld mogen ver wachten De geestelüke verschünselen. die hem het krachtigst boeien, behooren niet tot de we reld van het metaphysieke, maar tot oe wereld van het psychologische Hierbü is aan het psy chopathologische een groote ruimte gelaten. Niet alleen te de helo van Hoomfk’s grootste gedicht een zielszieke, die uit het asyl ontsnapt, door Amsterdam zwerft, en in het Rüksmuseum tot zichzelf komt, voor de afbeelding van het schilderü. genaamd De Joodsche Bruid, maar ook de afdeellng ..Steenen” in den gelüknair.igen bundel heeft ziels-aandoenlngen tot onderwerp, die aan het abnormale nabü komen: schrikwek kende droomgezichten, jagende angsten. Intense vóórbelevingen van eventueel oorlogsgevaar. Pünlüke verscherpingen van de dooosgedachte tot een bewustaün. dat de realiteit doordringt en overmeestert Deze trek naar het zielkundfg- abnormale is bij Eduard Hoomik geen mod<- verschünsel. al kan men den oorsprong ervsn wellicht tot eenige Invloeden uit de heden- daagsche letteren herleiden, maar houdt ver band met ’s dichters .sociaal gevoel in wezen een lichtbewogen gevoel van deernis, dat let- terlük tot mede-lüden aandrijft. dwz tot ver eenzelvigend deelgenootschap Ih het leed der- genen, die de fatale hardheid van het leven ondergaan Ed. Hoornik. Het Keerpunt (1936). Dichterlijke Diagnose (1937). Mattheus (1936) Ge boorte (1936) „Special Marko" in: Drie-op een Perron (1936) .Steenen" (1939) Geboorte. Mattheus en andere gedichten (1939). J. Gresho/fdichter en moralist (1939>. Toen de roeiboot den schoener bereikte, wilde Bud het meisje een hand geven om op het dek te kunnen komen Zü wees hem echter af so strompelde alleen de kajuit binnen. „We gaan dadelük weg." zei de parelvisscher. Alda ging achter het tafeltje staan en Bud wilde haar grüpen. Op dit oogenblik kwam Jim Hom binnen Bud stiet een verwenaching uit en het meisje slaakte een kreet. „Jim,” riep ze. ik had nog altüd hoop dat je zoudt komen!" Haar ontvoerder loerde valsch naar z’n te genstander; z’n neusvleugels trilden. Hü trok zün mes. „Zoo,” siste hij „je hebt je toch los kunnen maken zie ik. je had zeker ergens een boot ver stopt.” Jim antwoordde niet Met z’n eene hand hield hü Alda achter zich; z’n andere omklemde het mes. Bud lachte. Z’n vüand had geen revolver, en op het mes was hü een erkend -fheester Als een panter sloop hij langs de tafel heen Eens klaps deed hü een sprong naar Jim. Deze stiet het meisje op zü err kruiste zün staal met dat van Bud, hetgeen hem een ge schramde huid bezorgde Bud zag dat z’n mede dinger moe van 't lange zwemmen was. t Zoo niet lang duren, of hü sou met hem afgerekend hebben Op dit oogenblik draaide Alda snel de lamp la>g en blies haar uit. t Was nu pikdonker in de kajuit. De duisternis maakte de kansen nu geluk. Bud’s handigheid en vlugheid baatten hem niet meer Hü ging op z’n hurken zitten, en luisterde naar het hijgend ademhalen van den vermoeiden Jim. Zacht kroop hü naar voren, met gestrekten arm. om te stooten in de richting van het geluid. Maar eensklaps voelde hü zich bü dan pols gegrepen en draaien; hü brulde van pün. het mes viel hem uit de hand en met een doffen stag sloeg hü tegen het beschot der kajuit. Een oogenblik later voelde hü 't gewicht van 'n man nenlichaam op zün borst. In z’n ontstelde ver beelding zag hü voor zich het bleeke gelaat van den jongen man. dien hü vermoord en beroofd had Hij was nu in de macht van z’n doods vijand Jim Hom bond Bud’s poteen bü elkaar en toen zag de bandiet, wat de oorzaak van z’n nederlaag was geweest, t Was het polshorloge van den vermoorden José Miller, dat Bud droeg, dat Jim den weg gewezen had. hem de kans had gegeven, in 't donker dien arm met dat mes te grüpen en z’n vüand te overmeesteren. Want de wüzerplaat van het armbandhorloge straalde een groen licht af. groei te dufdelük voor wie zün bundels naast elkander legt Maar er is. als altüd. een drei gende kans om te verstarren. Ze wordt het best geweero door consequente beleving van hetgeen hierboven als „christen communisme” werd aangeduid Dit te ook wat oe hedendaag- sche wereld van den christen het meest vraagt en belftreft: een evangelisch „medelüden met de schare”. Doch het valt zwaarder dan ge theoretiseer over het christendom Van ólt laatste heeft Hoomik zich zelfs in zün lezing over Jan Greshoff onthouden Hü kent daar groote waarde toe aan het „hallucinAir-psycho- logische” karakter van de jongste poëzie Dit is zün goed recht, zoolang hü zich niet aan de hallucinatie gewonnen geeft en de psychologie blüft zfen als de leer van de ziel. Want het gaat in dé kunst om de harmonie van tw.e zaken den vorm en de ziel. De laatste vereeuwigt de eerste, wanneer die haar waardig en waar- lük besluit. ..Alsjeblieft! Ook een pretje,” zei Piet, „maar vooruit!” Piet de de parelvisscher, durfde nu wel Rldari te gaan, want de oude Miller was dood. Hü *as altüd bang geweest voor Alda’s vader, maar haar zwakken broer José vreesde hü niet. Alles was tot nu toe goed gegaan. Hü had oogenschünlük vriendschappelük met Jim een flesch geleegd, maar een flesch. die hü zorg vuldig geprepareerd had. Toen werd Jim Hom zóó slaperig dat de andere hem sender moeite aan z’n stoel vast kon binden, en hem zonder verzet het zakje parels van den hals kon lich ten. En nu zou hü op weg gaan, naar *t eiland Rldari Je bent een stommeling. Jim.” hoonde hü „Om weer zoon stelletje parels bü elkaar te krijgen, heb Je jaren werk en in dien tüd ben Je Alda wel vergeten en zü jou. We zullen ten minste ons best doen. Pieker maar nergens over en zie maar dat je van dien stoel afkomt.” ..Ellendige dief!" riep Jim Hom. Door 't wrin gen der touwen waarmee hü gebonden was en door z’n woede, was hü weer klaar wakker. „Ik zal je nog wel krügen.” .Je doet maar”, spotte Bud. en atapte naar buiten, waar 't donker was Aan 't strand vond hü de motorboot van zün vüand. Hübrak een blik benzine open, goot het leeg over de motorkap en wierp er een brandenden lucifer heen. De vlammen schoten op Toen nam hü de kano’s op de zelfde manier onderhanden, om niet gevolgd te worden en ging naar z’n eigen boot, waarin twee inboor lingen zaten te wachten. Hü gaf een kort bevel en de inboorlingen roeiden hem naar z’n schoe ner Om half twaalf waren ze bullen de lagune. In volle zee. Toen ging de wind liggen. Ze had den veel moeite om vooruit te komen, maar eindelijk kwam er weer een briesje en nog een uur vóór t licht werd, wierp de schoener het anker in de lagune van Rldari. Bud Chane stapte aan land. Toen hü over het strand liep, zag hü een witte gestalte die hem opwachtte In de schaduw der palmen. Hü zag dat het José Miller was. „Wat moet jü hier doen. Bud Chane?” riep José. „Heeft vader je niet verboden, bü ons te komen?” Grünzend liep Bud door. .Je vader is dood en begraven,” zei hü De jonge Miller deed een stap achteruit en greep naar z’n revolver. Maar Bud Chane voor kwam hem. Als een bliksemflits vloog z’n mes door de lucht en bleef steken in de borst van z’n tegenstander. Deze wankelde en viel voor over Bud bukte zich, nam hem de revolver af, trok het mes terug en stak het in de scheede. Hij zag iets glinsteren aan den pols van den verslagene; een zilveren armbandhorloge. Een oogenblik daarna had hü het om z’n eigen pols geknipt. Voor de deur der Millers gekomen, bevond hü. dat deze op slot was. Hü wrong en wrikte, maar de deur week niet. Toen sloeg hü een venster in en klom naar binnen. Bud Chane grünslachte. Hu zou nu gauw het uur van z’n wraak beleven. Op al de Zuidzee- eilanden was er geen man dien hü zoo haatte als Jim Hom Beiden waren parelvisschers Jim had steeds geluk en Bud viel alles tegen Jim vond altüd de mooiste parels, maar nu had Bud het zakje van z’n hals genomen. Jim was verloofd met Alda Miller, het meisje dat op Rldari woonde Maar nu ging Bud Chane het meisje halen en naar z’n eigen eiland brengen. Hü wilde dan wel eens zien, wie hem te na zou komen, hem en z’n kornuiten. En Alda? Die zou op den duur wel eieren voor haar geld kiezen. Bud. zich uit. vroeg: „of ie den kou wen pap maar uit den kelder zou halen.” Maar Trui gaf gin asem, ze had teveul attentie veur 't gegiechel en ge mompel daar bü onzen inrü- „Kom dan toch,” grinnikte 'n astaante mes- kesstem: „ze zullen oe toch me opeten!" 'n Andere stem fluisterde iets verom. „Bende gek," de eerste weer: ..as ie op bed ligt, mot ie maar opstaan Hij mag wel iets veur oe over hebben!” „Zwüg dan toch.” siste de andere kwaad en angstig: ,_gü toch!” „Verdorie.” hoorde-n-ik den Dré toen brom men en meteen vlóóg ie naar den inrü! „Maar wa-d-is dat toch, zoo laat nog?” zee Trui toen ongeduldig en meteen stond ze op. turend naar den hoek van 1 huls. „Zün gullie ’t?” hoorden we den Dré lachen, mee ’n stem zóó plazierig. dat Trui ver klaarde: „goei volk.” .En of.” lachte den Eeker zachtjes, maar Trui ontging dat; ze was nog altü de kat, die in 'r dutje ..gestoord” is deur muizengeritsel. „Die maak k wel efkes.hoorden we den Dré zeggen: ..zeker» in ’n spükerske gerejen!' Toen zoowat gesmoesel tusschen die meskes en den Dré. „Daar mot ik 't müne van hebben." zee Trui kordaat en ze stapte naar de poort. „Witte gü al wie dat zün. Eeker?” vroeg ik, nie te luid. „Ikke wel." glechelde-n-ie. Dan. mee de hand veur zünen mond, stlllekes proestend: gaX- samme." Dan ging ie naar binnen, z’n boeken- gerei op tafel leggen. k Was alleen nog op den erf nou. Vouwde deuzen brief ’n paar keer op. stak m in den borstzak Van m'n vest, mee ’t gedacht: mengen de rest, maar er gin centime erg in hebbende, dat die rest er zoo onverwachts zou uitzien1 „Zuilie zün de dochters van Vanderput, ons klanten van de Markt, in stad.” hoorde-n-ik Dré Hl teugen Trui zeggen: ..haren fietsband U> leeggeloopen KlantenIneens wierd Trui veul toeschie- telüker! ..MA Ar dames! Komt dan toch binnen! Dan kunde efkes rusten ommers. terwül den Dré even oew fiets naziet. Zou ’t tank duren? Dré? En wilt gullie nie iets gebruiken, dames? Eekerrü Stik de lamp 'ns aan!!” riep ze. „En gü. Dré. zeg ns teugen oewen Opa. dat ie znen 'n* naar den stal, naar de kleine mannen. En rommel opruimt, onder den notenleen" Ziezoo, ik ree ook alvast mee. 'k Zette m’n leege krulkske naast de regenton, smeet m’n verschaalde bierkliekske den erf over, vouwde wat kranten op en onderwüle brocht den Eeker de stoelen binnen, stlllekes giechelend en m spanning I vuld mee 1 koele pompwater, waarin geroerd I 't rinse citroenensap. Of mee den kruiwagel melkbussen, dien zü zwügend voortsjokte langs de Mark, naar de melkrunders, die halvelings de heete. peers-geaderde uiers in ’t water te mümeren stonden, onderwül rakkers van musch- kes de vliegen wegpikten van de oorranden en uit de vochtige ooghoeken der geduldige koele- koppen Hah! ’t Was 'nen heeten dag De schroei- geuren van 't hooi hingen over heel den buiten, 't Volk zwitte z’n eigen mager. De broeksbanden hingen 'n handbridte te wüd van den buik, den kiel plekte donker aan de Behoeften. De zeisen slisten deur t gewas als blikserrfschichten. Zwü gend wierd gevochten mee den zwaren arbeid, dat de spieren trilden onder 1 klamme vel. Gaandeweg wemelt den deemster dichter uit den notenkroon. M n leste, schulmlooze klieks- ke hier staat dof nou in den pint. 'Nen melk- witten doorn wolkt over de velden, waaruit zoo nou en dan den ééntonigen roep van de runders loeit, hard deur den stillen avond k Had gisterenavond m’n potlood al in m'n vest gestoken, de kruik al» presse-papier op deuzen brief gezet, want 't nachtwindeke begost iets feller uit den Beis te waaien, als ik meende te bespeuren, dat op den keiweg, veur onzen in rü naar den erf, fietsers standen te treuzelen. Trui wierd er wakker van Vaneigens!! Waar van wordt die nie wakker? Ze bleef zitten in de eigenste houding, lük 'n kat die in den dut muizengeritsel hoort. „Hóór ik iets vroeg ze zachtjes? „Inbrekers,” spotte Dré III mee "n grafstem, nog altüd daar achter den noteleer, naar Trui’s rug. gezeten. Den Eeker sloeg zünen boek dicht, wreef in z’n oogen. „Ge zult oew oogen nog bederven, gü. zee ik. „Sstt.” dee Trui: „meskesstemmen Dré ITI stond op. sloeg langs z’n broek ’t zand eraf. - Den Eeker rees op, van «unen durpel, rekte Deze bevruding van dwanggedachten door middel der dichtkunst kenmerkt een jeugd, die ..het lüden aan den tüd" bitter onderging. Hoornik's poëzie is door haar onderwerpen zéér nauw aan haar ontstaanstüd gebonden. Een deel ervan zal onverstaanbaar worden, wanneer die tüd geheel voorbü la. Dit geldt vooral voor De gedachte aan dit verdronken kind laat den dichter niet meer los Ze begeleidt hem. ze beheerscht hem. ze doortrekt zün daaglük- sche bezigheden, ze wil tenslotte bezworen woroen in een gedicht, en dan wükt ze ook: Am too. t Is avond. Nen koperen gloei smeult over den dichten blarenkroon van den notenleer. waaronder ik deuzen brief gaal schrüven. ’Nen klont avondzon ligt te fonkelen in m'nen bierpint; en ’nen langen schaduw streept van de kruik naar T eind van de tafel. ’t Was ’nen zwaren zonnedag Maar goed rus ten is T nou. hier achter t huis, hier op den erf mee de slapende blommekes in den nat- begoten eerde rondomme De petunekes. in den goud-fluweelen nabloel. geuren zoet deur den •tillen avond, die zachtekes in 1 loover kruipt 't Was 'nen zwaren dag. ja. Den heelen bui ten rook naar de zon. die de velden verschroei de De Mark tag te blinken in witten zonnegloei. dat 't licht te beven stond boven t flitsende water. En 1 Zuidenwindeke. dat moei en traag deur ’t koren schoof, was warm als oew hjf. Hah 't is goed rusten nou. hier op den •tillen erf. waar den moeien mensch te zwügen zit in den wegsmeulenden dag, waarover "nen peerlmoeren hemel zachtkens glanst Gezeten langs mün tafel, den kop leunend teugen den notenleer. de kastanjerooje armen over malkaar, zoo zit Trui gedachtenloos te peinzen, te bekomen van den heeten dag Den Dré ik kan 'm van hier nie zien den tiep zit op den koelen eerde, aan den ande ren kant van den no tens tam. te ritselen mee *n krant. En ’n paar meter wuerop. op den deur- durpel. zit den Eeker, natuurlük mee 'nen boek. Curieus, zoo geren, zoo üverlg dat baaske leert, zelfs na zonen zwaren dag in de velden! In de velden, ja. waar nou de hooi-oppers pront in njen staan op den kaalgemaaiden bojem Want we hebben gehooid de taatate dagen. Den eersten grooten oogst van deus jaar staat juk. waaraan de zware emmers bungelden, ge- getast En van de week nog gaat ie al naar binnen. 't Jaar schiet op. De zon heeft heuren top 1 gepasseerd T Tü gaat kantelen. Allee, «oo is dat: 't hoogste punt te altü maar 't nulpunt tusschen op- en neergank Den mensch streeft geren naar datnul punt. dat ie ocherm zoo dikkels passeert, zonder dat ie 't beseft. 1 Is als mee 't geluk, dat we pas beseffen als _t veurbu is gegaan. Maar daarover nou nif Zoo sjuust is de zon. daar neffenaf de verre stad weggezonken. Nog laait ’nen rossigen gloei achter de weareid vandaan. Klonten vuur lig gen na te smeulen op den pëérzen kim. En kolossale vellen bladgoud zouden zóó van den hemel kunnen scheuren. Nen mearel schatert zijnen zang langs al dat avondgoud en hemelpeerlmoer. Dan valt ’nen slag van 't kerktorentje op den gebluscbten dag Vüf veur halfUen! Ja ons torenklok gaat altü vüf minuten veur; 'nen vaderlüken veurzorg van ons pastoorke opdat zijn parochianen in alles op tüd zullen zün. Den lesten kopergloei trekt uit de water-’ sloojen en *t eerste koele windeke vandaag gaat zachtkéns over oew vel k Proef ’t zoetsel van de slapende blommekes. daar daauwend in t sproeiwater. locht in m’n keel Lijk donkeren bloedkoraal liggen de waterdroppen op de ge raniums te verschieten in den vallenden sche mer. "k Stop m'n leste pijp van deuzen dag Zacht kraakt ze in de stilte, die op de schepping leunt. Onder 1 aanpüpen wordt m'n oog ge trokken naar 'n bleeke ster, die daar gunder in t Noorden boven peerse wolkstreepen te gloren staat aan *nen tinnen hemel Trui slaapt nou Den kop hangt, lük 'n moeie blom, schuins omlaag Heuren mond staat ‘n biet je onbenullig open en efkes mot ik küken naar m'n afgesloofde wijf, dat den godsgan- schen dag m'n volk verzorgde mee op-en-neer te gaan, verscheiën keerén. den langen weg deur de heete velden, onder t harde, houten enkele jeugdgedichten uit de bundels .Het Keerpunt” en „Dlchterlüke Diagnose”, opmer- kelüke boekjes voorzeker, maar niet geschikt om iemand onsterfelük te maken. Hoornik zelf heeft trouwens deze vérzen voor een goed deel over-lééfd. Ze zün nog alleen van belang voor de studie züner ontwikkeling. Frans Bastiaanse noemde onlangs in eer. toespraak over poëzie de namen van Tollens en Eduard Hoornik in één adem, beiden immers „dichters van het medelüden”, beiden vertol kers van het leed der ellendlgen. beiden ge bruikers van een eenvoudige, voor heel het volk verstaanbare taal, belden verdedigers van al gemeen menschelüke rechten. Het klinkt niet prettig dunkt ons met Tollens te worden vergeleken, want deze populaire vertegenwoor diger van de vaoertandsche gematigdheid ttf alles geniet vandaag weinig achting, al moet men erkennen, dat hü. in tegenstelling tot zijn meeste tüdgenooten, vandaag nog geregeld genoemd wordt Doch hetgeen Tollens innerlük bewoog, was zeker niet van nature ignobel: slechts de tamme, lamlendige wüze. waarop hü aan deze bewogenheid vorm gaf. te hem te ver wijten. Het komt ons nochtans voor, dat Eduard Hoornik zich als „dichter van het medelUden” niet zoo makkeluk met Tollens vergelüken laat, omdat bü Hoomik al te 4e vorm niet altüd duurzaam het gevoel veel dieper doororinqt HU kruipt in de huid van de voorwerpen züner deernis, hü leeft nfet alleen mee. maar hü is zfch bewust, dat alle menschenleven een nood gedwongen samenleven is en ontleent hierasn een eigenaardig verantwoordelükheidsbesef. oat men het best aanduidt door het wezenlük ka tholiek te noemen. Het te een verantwoordelük heldsbesef. ten nauwste verwant aan het leer stuk omtrent de gemeenschap der heiligen bet dogma van een „chrtetelük con.munteme'’, aanzlenlük verder strekkend dan de verganke- Ulke goederen dezer aarde. Men durft om begrüpelüke redenen het woord „chrtetelük communist” niet goed AAn. omdat het onaan gename politieke bügedachten wekt, doch zou men zich bü het woord .communist” tot een afleloing van de .communio sanctorum” kunnen bepalen, dan ware het alleszins gepast. Eduard Hoomik een chrteten-communtet te noemen, en dit fx Tollens in geenen deele geweest. Hiermede komt men dan meteen tot een zuiver begrip van Hoomik als katholiek dichter. Hü is niet een liberaliseerende jongen, die zich aan het katholieke Isolement heelemaal nfet stoort, omdat het geloof toch niets voor hem beteekent, hü te Integendeel even vroom of onvroom als het gros der katholieke aichters in Nederland, maar hü beleeft dit christendom in een levenshouding, die aan de charltas het volstrekte overwicht over al het andere toeken'. Hü vereenzelvigt zich in zün poëzie nfet de lüdenden op eene wüze, die alleen ooor de kennis van het Evangelie kan worden begrepen Rechtstreeks getuigt hü hier b v. van in het bittere „Gebed van een werklooze op Dri-- konlngen” uit zün eersten bundel, nog onder invloed van de sociale lyriek van A- J. D. van Oosten. Maar indirect te het overal hoorbaar, waar men goed naar zün gedichten luistert Zielkundig vereenzelvigings-vermogen is de sterkste beweegkracht van Hoornik's poëzie, deze kracht is bü -hem altüd als chrfstelük her kenbaar. De dichter, door den C. W. van der Hoogt- rrüs aangemoeolgd. heeft zeker nog niet het hoogtepunt züner ontwikkeling bereikt. De Het is minder typeerend voor Eduard Hoomlk's persoonlüke ontwikkeling dan voor de ontwikkeling der letterkundige ver houdingen in Nederland, dat menigeen, bü de bekroning van den jongen dichter door de Maatschappü der Nederlandsche Letter kunde. de vraag heeft gesteld, met verba- Mng selfs: ,Js Hoornik..,. katholiek? Dat hü in zün gedichten verscheidene motieven aan de katholieke overlevering ontleende; dat zelfs het hoofdmotief van zün verha lend gedicht .Mattheus”: „een hart, een anker, en een kruis” het Roomsche sym bool van geloof, hoop en liefde als algemeen bekend veronderstelt: dat zün veelverspreld gedicht .De Trap" over de Scala Sancta te Rome spreekt; dat in den cyclus „Ge boorte" de bestendige aanwezigheid van God strofe na strofe wordt ervaren, behoeft klaarblükelük niet op een formatieke ge- loofsbelüdente te wüzen in onzen tüd, waar in velerhande dichters van allerlei richting zich een chrtetelük symbolisme aanschaften in het arsenaal hunner lyrische requteleten. Dat Eduard Hoomik voorheen redacteur van het dagblad „De Tüd" was. dat zün allereerste versjes werden afgedrukt door Jan Engelman In .De Nieuwe Eeuw" en dat er bü zün ongebundelde lyriek enkele getuigenissen van katholieke levensopvat ting zün. bleef aan een groot deel van het letterlievend publiek onbekend. Dat Hoor- nfk medewerkt aan het maandblad ,33e Gemeenschap”, waarin veel dichters schre ven» die niet Roomsch zün, zegt in dit op zicht weinig Men wist dus niet met zeker heid. tot welken godsdienst hü zich bekent, en afgaande op het gerucht, dat hü in Jéorum" schreef, dat hü tot de volgelingen van E. du Perron werd gerekend, en dat zün faam werd gepousseerd door S. Vest- dük, zou men hem eerder voor een bulten- kerkelük. Ja voor een anti-katholiek dich ter kunnen houden, met eenlgszlns linkschc tendenties, doch zonder vaststaande over tuiging. Hü te bovendien tegenwoordig ver bonden aan de redactie van het liberale „Handelsblad Afün. amioo. om kort te gaan, als ik binnen ging, dan zat daar bü de tafel.Pijntje! Ge wit wel, dat toeteloeriske van Dré ITI. dat knappe blondje uit de stad, waarvan ik oe on- dcrlest dat vertelsel héb gedaan, van toen ik op dieen loomen Zondagmergen zoowat te pelzen zat In dieën wilgenblarennest, daar achter on zen bloeienden sloot en er dat verhaal opving van Dré III aan den Eeker, over dat schoone Fientje Waarmee den Dré veur 's middags af gesproken had. En die ie al ’ns had gekust! Ge wit. Fientje de kasteleinsdochter, die leert veur onderwüzeres Ge verstaat, m'nen lever krulde! Trui, die al weken moeite dee. om achter den familienaam van dat .Fientje" te komen. dieën veumaam wist ze van mü. maar veur de rest ha 'k gezwe gen. omdat Trui de zaak dalük veul te pootig aanpakte. nou zat ze mee ’t dingske aan d’r eigen tafel, nieverans erg in....! Dat vrouw volk toch! d'Een is al gewiekster dan d ander, onverschillig den leeftüd. I Den Dré en den Eeker waren doende in den stal, mee de kapotte flets En Fientje en 'r zus- ke vertelden, hoe ze veur Vader naar Chaam waren gefietst, al van zes uur af onderweg wa ren en hoe de band van Fientje was leegge loopen. vlak bü ons huis. En toen waren ze maar zoo astrant gewist, om efkes om hulp te vragen bü ons. „Maar natuurlük. Juffrouw, vaneigens.’zoo sloofde Trui zich uit: „onzen Dré te mee aoo'nen aard van dinges zóó büdehand da’s 'n klei nigheid. horre! Me docht: Fientje kreeg 'n bietje kleur, tarwül 'r zuske, ’n kitsig brutaal dierke, den lach leutig in de »w<iine oogskes blonk. „Toe.” zee Trui gezellig: „nou motten gullie nog iets gebruiken ook! Al soo tank onder- weugen en nog wel 'n half uurke veur den boegwat zal *t zün?" ,.'n Bordeke kou we rüstepap mee basterd suiker." stelde-n-lk veur: „da’s eten en drinken tegelük! Zeg nou maar „ja", wü motten ook nog aan den pap,” tachte-n-ik. „Ik lust 1 wel.” zee ’t bruinoogske. mee de dne sproeten op 't topke van 'r neus. Dat wierd dus beklonken en Trui ging dekken, veur deus bezondere gelegenheid. Ondertusschen ging ik In een tapd. waar men van een katholiek dichter rrtet anders dan Roomsche strüdbaar- heid verwacht, en waar de Muze, zoodra de godsdienst haar bezielt, partü kiest in theo logische controversen, te het zeker merkwaar- aig. dat EduAd Hoomik zich fh drie jaren tüds een algemeene bekendheid onder de letterkun digen en hu4 publiek verwerven kon. zonder dat men hen. bü eenige confessloneele groe- peerlng indeelde. Hü zelf toonde allerminst de behoefte, aldus te worden ingeoeeld. Het maandblad „Werk”, dat hü stichtte, maakt in de keuze züner medewerkers evenmin onder scheid tusschen Roomsch en onroomsch sis het Noord-Nederlenders van Vlamingen afscheid: de gedachte der Dietsche cultuureenheid heeft het even practtech aanvaard als de vrucht van de katholieke emancipatie Een katholieke stem die opgaat in het nationale concert zonder door godsdienstige solo's zich te onderscheiden, was tot heden niet opgeklonken in Nederland Menigeen zal ook weigeren, in katholieken kring althans, het geluid van zulk een stem zoo maar dadelük toe te juichen. De eisch. dat een Roomsch dichter ook Roomsche gedichten zal maken, te historisch. In feite heeft men over de inspiratie Van dichters weinig te bevelen. Zü zelf gehoorzamen Slechts aan een macht, die zü niet volleolg be- beerschen. Het eenige, dat men van hen kan verlangen, wanneer men geen programmatisch maakwerk boven spontane kunstwerken ver kiest, is. dat zij de bron van de bezieling niet sullen vertroebelen. Een stuk godsdienstig temperament heeft Hoomik niet. Zuiver godvruchtige lyriek zal „Motte gü daar zóó mee lachen?" vreet den Eeker. „Ikke wel,” zee den andere en hü pakte z’n enkels vast, rolde achterover en zoo lag ie op zünen rug te schateren als ik binnenkwam. Prachtkans! Ik schupte 'm teugen z’n gewtt- wel Vroeg: „is de fiets haast klaar?” „Daar mank....” zee den Eeker. „Ze is klaar.” zee Dré III beslist mee ’nen strakken snoet, maar den smellap z’n oogen blonken van ptazierlgen ondeugd. Neeë, ge kow nie aan m zien, dat ie van 's mergens vier uren af, in de schroeiheete velden had staan hooien, tot den avond toe Gin kraaltje zweet was aan 'm te bespeuren Z n zwarte haren glommen nog van de pomp, terwül ’t levensplazier en de ge zondheid straalden uit z’n donkere goudoogen. „Schiet dan op.” zee ik: „wé zitten te wachten mee den pap; die meskes eten mee!” Amico, m’n velleke gerokt vol. Ti Mot au» kort zün. K Natuurlük hee den Dré die twee troelekes weggebrocht op de fiets En als ze gereed ston den om weg te rüen. dan zee den Dré: ..Hjae gü maar veur. Lies. Fientje en ik volgen. Fientjeden naam wierd veur 1 genoemd! "k Zag Trui efkes mee d oogen knip pen, net of ze in 't plotselinge licht keek. Maar ze zweeg Dan. als zü t bordengerei in t achter huis had gezet: „zeg. Eeker. wat mankeerde aan die flets? Gullie waart rap klaar. „Aan die fiets?” giechelde den Eeker: ..daar aan mankeerde ginnen spetter!” „Heelegaar ruks! Maar den band was to*7 leeg?” .Jawel. Maar die was mee oppompen weer veur den bakker. BloppH, menschen!" lachende kraffelde-n-ie naar zün „woonwagen tje". de boeken onder den arm Trui zweeg wljers En wat nooit was gebeurd, ook in de bedstee, waar ze altü nog geren protje mokt veur ’t slapen, zwéég se. En als ze T eigen had omgedraaid, op ren slaapkant, dan bromde ze: .zulke snotkwajong- Zóó hebben se me nog nooit te grasen Allee, das waar. Maar welken ouweren mensch zou nou op 1 gedacht komen, dat zo° beeldschoon kadeeke ’t in heur blonde kop« zal halen om op zoo’n avondschaftje d’r in t hol van den leeuw te wagen, alleen s® zoo’nen schoefel ‘ns te zien, als dieën Dré HL- Allee, ik kan er.... Neeë, laat k swüt®“- heb münen tüd g’ ad! Veul groeten van Trui, Dré III. den Beker en als altü gin horke minder van oewen L meegaven en hü z’n pünlüke potato kon rukken. Een paar mtnutan later wat hij vrij maar met een verterende pün in fn handm Hü wachtte, totdat z’n bloed weer normaal stroomde en begaf zich naar bulten. Daar zag hü z’n motorboot in brand staan en er n««w tttetetttttesttatettttMaeaaettttMaaatsevtMataasz,,^ I het: groene

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 8