Hoomik als Katholiek Dichter
De luchtroovers
Hoitika
van
Fientjë^neemt Trui te
grazen
c
<Ketu&Aaal winden dag
c
k-
ll
LICHT
BRABANTSCHE BRIEVEN
Li
Het knappe kadeeke „incognito
op den hof
I
te
Ut
ZATERDAG 24 JUNI 1939
■E
Sur
N
NI
roe
•te
L
to
Im
hg
vai
let
val
E
f
naar
greep
een
kleine auto «enomen heeft
Zes dagen heeft het tn mij nageklonken
ANTON VAN DUINKERKEN
en
Drievoudig kerkelijk jubileum
loo
Ge
Ze werden er een beetje treurig van, hun mooie toestel daar
zoo weer te zien, maar de schrijver jubelde: ..Prachtig, schit-
beide vliegeniers klommen een eind in den boom
en
en
terend, net wat ik hebben moet. Draaien'” Hij danste als een
ze
struisvogel op een gloeiende plaat en schreef telkens enkele
(Nadruk verboden»
zinnen op zun blocnote. „Nu moeten jullie er uit vallen.”
M-
Ulvenhout, 22 Juni 1939
BA
Ux
Ik staar uit het raam van t kantoor
beneden gaan menschen uiteen
Zal ik het nimmer meer hooren
het rutechen van riet om mjj heen....?
Hier, waar dit lied werd geboren,
keer ik weer, en ben als voorheen
e"
ter
«•V
ne
wei
v. J
be
on
1
N)
du
ra<
Bie
du
I
opi
ka
spr
te,
bot
an<
wa
I
het
hot
kre
slis
var
uit
Mi
1
voc
afs
me
dor
me
BU
Ad
PU
Int
ver
gei
«t
Ne
«tl
col
371
VOO
Ou,
Aai
•tvi
Hll
Oe
Loc
gingen toen aan armen en beenen omlaag hangen, net of
zoo uit het toestel naar beneden stortten. „Schiet een beetje
op.” riep Piet, „want ik kan me niet langer houden."
Te Middelhamls is een kind verdronken:
sober bericht in het avondblad
mee da k binnen kwam, hoorde-n-lk den Eeker
verwonderd zeggen: „vrek, daar mankeert
niks aan dien band, Dré."
Ze zaten allebei op den grond. weeraxüJen de
omgekeetde fiets.
„Gin bal," antwoordde den Dré en meteen
Nergens komt dit gevoel tot duidelijker uit
drukking dan in de gedichtenreeks „In Memo-
rlam”. waarmede het eerste nummer van het
maanoblad ..Werk” en vervolgens de bundel
..Steenen” werden geopend Met eenige theo
retische maatschappijleer heeft dit medegevoel
niets te maken Het kan niet worden aangezfen
voor socialistische dichtkunst, in welken ruimen
zin des woords dan ook Het is de weergave
van een strikt-persoonlilke ervarfng:
Zondag 25 Juni zal te Zeilberg, gem. Deume,
een drievoudig kerkelük jubileum worden ge
vierd. n.l. het 25-jarig bestaan der parochie,
het 25-jarig pastoraat van den herder, pastoor
Piggen. en het 25-jarig verblijf der Zusters tn
de parochie Een feestcomité is gevormd en
treft veelzijdige voorbereiding voor een luister
rijke viering.
„Het is opvallen^ dat je vriendschap
met Kareisen afgeloopen is, juist nu hu
een nieuwen wagen gekocht heeft”.
„Ja, dat komt, omdat hü expres
nadarigsta arbaid wordt van
I eeuwige weerde, mits hij met zuivere
Intentie wordt verricht
de verbrande res
ten van de ka
no’s der inboor
lingen. Hij dacht
aan Alda Wat
zou haar broer
José kunnen uit-
richten tegen
Chane en z’n helpers? Een blinde woede greep
hem aan. Hu trok z’n vest uit en sprong tn
1 water.
Nadat hü den Ingang der lagune' uitgezwom-
men was, hief hij het hoofd op en speurde rond.
Nog geen mijl verder zag hij den zwarten vorm
van Bud’s schoener bewegingloos liggen in
windstilte. Dat was een meevaller voor hem.
Nieuwe kracht kwam in z’n spieren en met
lange slagen zwom hjj het stille water door.
Naar den schoener kegk hij niet meer. HU zwom
de kust langs, waar het voor 't vaartuig te on
diep was en de weg naar z’n doel, korter. Wan
neer nu z’n krachten hem maar niet begaven en
er geen haai in de buurt kwam, vóór htf Rldari
bereikte! Hij zette echter door, al deed het
zoute water z’n verschroeid vleeach gevoelig
veel pijn.
Hu was nog een halve mijl verwijderd van
zUn doel, toen hu Chane naar wal zag roeien.
Een kwartier later hing Jim, bijna uitgeput'
aan de roestige schakels van den ankerketting
van den schoener. 1
Op het dek zat een jonge inboorling zacht te
zingen. Hij hoorde de zachte stappen achter
zich niet, maar opeens voelde hij de kwelling
van sterke handen om z’n keel. Jim drong hem
het ruim in. waar hü bewusteloos bleef liggen
en ging toen naar het dek. waarhü scherp uit
keek. Hij zag Bud aankomen, met een witte
gestalte in z’n armen, die hu naar de roeiboot
droeg. Jim begreep, dat het Alda was. Hij dook
de kajuit in en zocht naar een revolver Toen
,hU geen schietwapen vond, greep hü een der
'werpmessen van zun vijand
Toen Bud weg was. „acmie Jim Horn zich
los te wringen. Het lukte echter niet, en dood
moe ging hü zitten rusten. HU keek naar de
olielamp voor hem en kreeg eensklaps een in
geving. Voorzichtig en langzaam, schoof hü z’n
stoel vooruit, tot z’n gebonden handen bij de
tafel waren gekomen. Daarna' duwde hü tegen
den rand.-zoodat de tafel een eindje wipte en
de lamp wat verschoof. Zoo kreeg hü langza
merhand den voet tusschen z’n handen. Hü
rekte z’n lichaam op. zooveel de touwen toe
lieten en kreeg met veel moeite het glas uit den
houder. Toen dit op den vloer aan scherven
lag. hield hü met inspanning z’n geboeide pol
sen boven de bloote vlam.
Door z’n armen flitste een doordringende
pün en hü rook het schroeiende vleeach. Maar
toch hield hü vol. tot de verkoolde strengen
men dan ook van hem niet geregeld mogen ver
wachten De geestelüke verschünselen. die hem
het krachtigst boeien, behooren niet tot de we
reld van het metaphysieke, maar tot oe wereld
van het psychologische Hierbü is aan het psy
chopathologische een groote ruimte gelaten.
Niet alleen te de helo van Hoomfk’s grootste
gedicht een zielszieke, die uit het asyl ontsnapt,
door Amsterdam zwerft, en in het Rüksmuseum
tot zichzelf komt, voor de afbeelding van het
schilderü. genaamd De Joodsche Bruid, maar
ook de afdeellng ..Steenen” in den gelüknair.igen
bundel heeft ziels-aandoenlngen tot onderwerp,
die aan het abnormale nabü komen: schrikwek
kende droomgezichten, jagende angsten. Intense
vóórbelevingen van eventueel oorlogsgevaar.
Pünlüke verscherpingen van de dooosgedachte
tot een bewustaün. dat de realiteit doordringt
en overmeestert Deze trek naar het zielkundfg-
abnormale is bij Eduard Hoomik geen mod<-
verschünsel. al kan men den oorsprong ervsn
wellicht tot eenige Invloeden uit de heden-
daagsche letteren herleiden, maar houdt ver
band met ’s dichters .sociaal gevoel in wezen
een lichtbewogen gevoel van deernis, dat let-
terlük tot mede-lüden aandrijft. dwz tot ver
eenzelvigend deelgenootschap Ih het leed der-
genen, die de fatale hardheid van het leven
ondergaan
Ed. Hoornik. Het Keerpunt
(1936). Dichterlijke Diagnose
(1937). Mattheus (1936) Ge
boorte (1936) „Special Marko"
in: Drie-op een Perron (1936)
.Steenen" (1939) Geboorte.
Mattheus en andere gedichten
(1939). J. Gresho/fdichter en
moralist (1939>.
Toen de roeiboot den schoener bereikte, wilde
Bud het meisje een hand geven om op het dek
te kunnen komen Zü wees hem echter af so
strompelde alleen de kajuit binnen.
„We gaan dadelük weg." zei de parelvisscher.
Alda ging achter het tafeltje staan en Bud
wilde haar grüpen. Op dit oogenblik kwam Jim
Hom binnen
Bud stiet een verwenaching uit en het meisje
slaakte een kreet.
„Jim,” riep ze. ik had nog altüd hoop dat
je zoudt komen!"
Haar ontvoerder loerde valsch naar z’n te
genstander; z’n neusvleugels trilden. Hü trok
zün mes.
„Zoo,” siste hij „je hebt je toch los kunnen
maken zie ik. je had zeker ergens een boot ver
stopt.”
Jim antwoordde niet Met z’n eene hand hield
hü Alda achter zich; z’n andere omklemde het
mes. Bud lachte. Z’n vüand had geen revolver,
en op het mes was hü een erkend -fheester Als
een panter sloop hij langs de tafel heen Eens
klaps deed hü een sprong naar Jim.
Deze stiet het meisje op zü err kruiste zün
staal met dat van Bud, hetgeen hem een ge
schramde huid bezorgde Bud zag dat z’n mede
dinger moe van 't lange zwemmen was. t Zoo
niet lang duren, of hü sou met hem afgerekend
hebben
Op dit oogenblik draaide Alda snel de lamp
la>g en blies haar uit. t Was nu pikdonker in
de kajuit. De duisternis maakte de kansen nu
geluk. Bud’s handigheid en vlugheid baatten
hem niet meer Hü ging op z’n hurken zitten,
en luisterde naar het hijgend ademhalen van
den vermoeiden Jim. Zacht kroop hü naar
voren, met gestrekten arm. om te stooten in de
richting van het geluid.
Maar eensklaps voelde hü zich bü dan pols
gegrepen en draaien; hü brulde van pün. het
mes viel hem uit de hand en met een doffen
stag sloeg hü tegen het beschot der kajuit. Een
oogenblik later voelde hü 't gewicht van 'n man
nenlichaam op zün borst. In z’n ontstelde ver
beelding zag hü voor zich het bleeke gelaat van
den jongen man. dien hü vermoord en beroofd
had Hij was nu in de macht van z’n doods
vijand Jim Hom bond Bud’s poteen bü elkaar
en toen zag de bandiet, wat de oorzaak van z’n
nederlaag was geweest, t Was het polshorloge
van den vermoorden José Miller, dat Bud droeg,
dat Jim den weg gewezen had. hem de kans had
gegeven, in 't donker dien arm met dat mes
te grüpen en z’n vüand te overmeesteren. Want
de wüzerplaat van het armbandhorloge straalde
een groen licht af.
groei te dufdelük voor wie zün bundels naast
elkander legt Maar er is. als altüd. een drei
gende kans om te verstarren. Ze wordt het
best geweero door consequente beleving van
hetgeen hierboven als „christen communisme”
werd aangeduid Dit te ook wat oe hedendaag-
sche wereld van den christen het meest vraagt
en belftreft: een evangelisch „medelüden met
de schare”. Doch het valt zwaarder dan ge
theoretiseer over het christendom Van ólt
laatste heeft Hoomik zich zelfs in zün lezing
over Jan Greshoff onthouden Hü kent daar
groote waarde toe aan het „hallucinAir-psycho-
logische” karakter van de jongste poëzie Dit
is zün goed recht, zoolang hü zich niet aan de
hallucinatie gewonnen geeft en de psychologie
blüft zfen als de leer van de ziel. Want het
gaat in dé kunst om de harmonie van tw.e
zaken den vorm en de ziel. De laatste vereeuwigt
de eerste, wanneer die haar waardig en waar-
lük besluit.
..Alsjeblieft! Ook een pretje,” zei Piet, „maar vooruit!” Piet
de
de parelvisscher, durfde nu wel
Rldari te gaan, want de oude Miller was dood.
Hü *as altüd bang geweest voor Alda’s vader,
maar haar zwakken broer José vreesde hü niet.
Alles was tot nu toe goed gegaan. Hü had
oogenschünlük vriendschappelük met Jim een
flesch geleegd, maar een flesch. die hü zorg
vuldig geprepareerd had. Toen werd Jim Hom
zóó slaperig dat de andere hem sender moeite
aan z’n stoel vast kon binden, en hem zonder
verzet het zakje parels van den hals kon lich
ten.
En nu zou hü op weg gaan, naar *t eiland
Rldari
Je bent een stommeling. Jim.” hoonde hü
„Om weer zoon stelletje parels bü elkaar te
krijgen, heb Je jaren werk en in dien tüd ben
Je Alda wel vergeten en zü jou. We zullen ten
minste ons best doen. Pieker maar nergens
over en zie maar dat je van dien stoel afkomt.”
..Ellendige dief!" riep Jim Hom. Door 't wrin
gen der touwen waarmee hü gebonden was en
door z’n woede, was hü weer klaar wakker. „Ik
zal je nog wel krügen.”
.Je doet maar”, spotte Bud. en atapte naar
buiten, waar 't donker was
Aan 't strand vond hü de motorboot van zün
vüand. Hübrak een blik benzine open, goot
het leeg over de motorkap en wierp er een
brandenden lucifer heen. De vlammen schoten
op Toen nam hü de kano’s op de zelfde manier
onderhanden, om niet gevolgd te worden en
ging naar z’n eigen boot, waarin twee inboor
lingen zaten te wachten. Hü gaf een kort bevel
en de inboorlingen roeiden hem naar z’n schoe
ner
Om half twaalf waren ze bullen de lagune.
In volle zee. Toen ging de wind liggen. Ze had
den veel moeite om vooruit te komen, maar
eindelijk kwam er weer een briesje en nog een
uur vóór t licht werd, wierp de schoener het
anker in de lagune van Rldari.
Bud Chane stapte aan land. Toen hü over het
strand liep, zag hü een witte gestalte die hem
opwachtte In de schaduw der palmen. Hü zag
dat het José Miller was.
„Wat moet jü hier doen. Bud Chane?” riep
José. „Heeft vader je niet verboden, bü ons te
komen?”
Grünzend liep Bud door. .Je vader is dood
en begraven,” zei hü
De jonge Miller deed een stap achteruit en
greep naar z’n revolver. Maar Bud Chane voor
kwam hem. Als een bliksemflits vloog z’n mes
door de lucht en bleef steken in de borst van
z’n tegenstander. Deze wankelde en viel voor
over Bud bukte zich, nam hem de revolver af,
trok het mes terug en stak het in de scheede.
Hij zag iets glinsteren aan den pols van den
verslagene; een zilveren armbandhorloge. Een
oogenblik daarna had hü het om z’n eigen pols
geknipt. Voor de deur der Millers gekomen,
bevond hü. dat deze op slot was. Hü wrong
en wrikte, maar de deur week niet. Toen sloeg
hü een venster in en klom naar binnen.
Bud Chane grünslachte. Hu zou nu gauw het
uur van z’n wraak beleven. Op al de Zuidzee-
eilanden was er geen man dien hü zoo haatte
als Jim Hom Beiden waren parelvisschers Jim
had steeds geluk en Bud viel alles tegen Jim
vond altüd de mooiste parels, maar nu had
Bud het zakje van z’n hals genomen. Jim was
verloofd met Alda Miller, het meisje dat op
Rldari woonde Maar nu ging Bud Chane het
meisje halen en naar z’n eigen eiland brengen.
Hü wilde dan wel eens zien, wie hem te na zou
komen, hem en z’n kornuiten. En Alda? Die
zou op den duur wel eieren voor haar geld
kiezen.
Bud.
zich uit. vroeg: „of ie den kou wen pap maar uit
den kelder zou halen.” Maar Trui gaf gin asem,
ze had teveul attentie veur 't gegiechel en ge
mompel daar bü onzen inrü-
„Kom dan toch,” grinnikte 'n astaante mes-
kesstem: „ze zullen oe toch me opeten!"
'n Andere stem fluisterde iets verom.
„Bende gek," de eerste weer: ..as ie op bed
ligt, mot ie maar opstaan Hij mag wel iets veur
oe over hebben!”
„Zwüg dan toch.” siste de andere kwaad en
angstig: ,_gü toch!”
„Verdorie.” hoorde-n-ik den Dré toen brom
men en meteen vlóóg ie naar den inrü!
„Maar wa-d-is dat toch, zoo laat nog?” zee
Trui toen ongeduldig en meteen stond ze op.
turend naar den hoek van 1 huls.
„Zün gullie ’t?” hoorden we den Dré
lachen, mee ’n stem zóó plazierig. dat Trui ver
klaarde: „goei volk.”
.En of.” lachte den Eeker zachtjes, maar Trui
ontging dat; ze was nog altü de kat, die in 'r
dutje ..gestoord” is deur muizengeritsel.
„Die maak k wel efkes.hoorden we den Dré
zeggen: ..zeker» in ’n spükerske gerejen!'
Toen zoowat gesmoesel tusschen die meskes
en den Dré.
„Daar mot ik 't müne van hebben." zee Trui
kordaat en ze stapte naar de poort.
„Witte gü al wie dat zün. Eeker?” vroeg ik,
nie te luid.
„Ikke wel." glechelde-n-ie. Dan. mee de hand
veur zünen mond, stlllekes proestend: gaX-
samme." Dan ging ie naar binnen, z’n boeken-
gerei op tafel leggen.
k Was alleen nog op den erf nou. Vouwde
deuzen brief ’n paar keer op. stak m in den
borstzak Van m'n vest, mee ’t gedacht: mengen
de rest, maar er gin centime erg in hebbende,
dat die rest er zoo onverwachts zou uitzien1
„Zuilie zün de dochters van Vanderput, ons
klanten van de Markt, in stad.” hoorde-n-ik
Dré Hl teugen Trui zeggen: ..haren fietsband
U> leeggeloopen
KlantenIneens wierd Trui veul toeschie-
telüker! ..MA Ar dames! Komt dan toch binnen!
Dan kunde efkes rusten ommers. terwül den Dré
even oew fiets naziet. Zou ’t tank duren? Dré?
En wilt gullie nie iets gebruiken, dames?
Eekerrü Stik de lamp 'ns aan!!” riep ze. „En
gü. Dré. zeg ns teugen oewen Opa. dat ie znen 'n* naar den stal, naar de kleine mannen. En
rommel opruimt, onder den notenleen"
Ziezoo, ik ree ook alvast mee. 'k Zette m’n
leege krulkske naast de regenton, smeet m’n
verschaalde bierkliekske den erf over, vouwde
wat kranten op en onderwüle brocht den Eeker
de stoelen binnen, stlllekes giechelend en m
spanning
I vuld mee 1 koele pompwater, waarin geroerd
I 't rinse citroenensap. Of mee den kruiwagel
melkbussen, dien zü zwügend voortsjokte langs
de Mark, naar de melkrunders, die halvelings
de heete. peers-geaderde uiers in ’t water te
mümeren stonden, onderwül rakkers van musch-
kes de vliegen wegpikten van de oorranden en
uit de vochtige ooghoeken der geduldige koele-
koppen
Hah! ’t Was 'nen heeten dag De schroei-
geuren van 't hooi hingen over heel den buiten,
't Volk zwitte z’n eigen mager. De broeksbanden
hingen 'n handbridte te wüd van den buik, den
kiel plekte donker aan de Behoeften. De zeisen
slisten deur t gewas als blikserrfschichten. Zwü
gend wierd gevochten mee den zwaren arbeid,
dat de spieren trilden onder 1 klamme vel.
Gaandeweg wemelt den deemster dichter uit
den notenkroon. M n leste, schulmlooze klieks-
ke hier staat dof nou in den pint. 'Nen melk-
witten doorn wolkt over de velden, waaruit zoo
nou en dan den ééntonigen roep van de runders
loeit, hard deur den stillen avond
k Had gisterenavond m’n potlood al in m'n
vest gestoken, de kruik al» presse-papier op
deuzen brief gezet, want 't nachtwindeke begost
iets feller uit den Beis te waaien, als ik meende
te bespeuren, dat op den keiweg, veur onzen in
rü naar den erf, fietsers standen te treuzelen.
Trui wierd er wakker van Vaneigens!! Waar
van wordt die nie wakker? Ze bleef zitten in
de eigenste houding, lük 'n kat die in den dut
muizengeritsel hoort.
„Hóór ik iets vroeg ze zachtjes?
„Inbrekers,” spotte Dré III mee "n grafstem,
nog altüd daar achter den noteleer, naar Trui’s
rug. gezeten.
Den Eeker sloeg zünen boek dicht, wreef in
z’n oogen.
„Ge zult oew oogen nog bederven, gü. zee ik.
„Sstt.” dee Trui: „meskesstemmen
Dré ITI stond op. sloeg langs z’n broek ’t zand
eraf. -
Den Eeker rees op, van «unen durpel, rekte
Deze bevruding van dwanggedachten door
middel der dichtkunst kenmerkt een jeugd, die
..het lüden aan den tüd" bitter onderging.
Hoornik's poëzie is door haar onderwerpen zéér
nauw aan haar ontstaanstüd gebonden. Een
deel ervan zal onverstaanbaar worden, wanneer
die tüd geheel voorbü la. Dit geldt vooral voor
De gedachte aan dit verdronken kind laat
den dichter niet meer los Ze begeleidt hem.
ze beheerscht hem. ze doortrekt zün daaglük-
sche bezigheden, ze wil tenslotte bezworen
woroen in een gedicht, en dan wükt ze ook:
Am too.
t Is avond. Nen koperen gloei smeult over
den dichten blarenkroon van den notenleer.
waaronder ik deuzen brief gaal schrüven.
’Nen klont avondzon ligt te fonkelen in m'nen
bierpint; en ’nen langen schaduw streept van
de kruik naar T eind van de tafel.
’t Was ’nen zwaren zonnedag Maar goed rus
ten is T nou. hier achter t huis, hier op den
erf mee de slapende blommekes in den nat-
begoten eerde rondomme De petunekes. in den
goud-fluweelen nabloel. geuren zoet deur den
•tillen avond, die zachtekes in 1 loover kruipt
't Was 'nen zwaren dag. ja. Den heelen bui
ten rook naar de zon. die de velden verschroei
de De Mark tag te blinken in witten zonnegloei.
dat 't licht te beven stond boven t flitsende
water. En 1 Zuidenwindeke. dat moei en traag
deur ’t koren schoof, was warm als oew hjf.
Hah 't is goed rusten nou. hier op den
•tillen erf. waar den moeien mensch te zwügen
zit in den wegsmeulenden dag, waarover "nen
peerlmoeren hemel zachtkens glanst
Gezeten langs mün tafel, den kop leunend
teugen den notenleer. de kastanjerooje armen
over malkaar, zoo zit Trui gedachtenloos te
peinzen, te bekomen van den heeten dag
Den Dré ik kan 'm van hier nie zien den
tiep zit op den koelen eerde, aan den ande
ren kant van den no tens tam. te ritselen mee
*n krant. En ’n paar meter wuerop. op den deur-
durpel. zit den Eeker, natuurlük mee 'nen boek.
Curieus, zoo geren, zoo üverlg dat baaske leert,
zelfs na zonen zwaren dag in de velden! In de
velden, ja. waar nou de hooi-oppers pront in
njen staan op den kaalgemaaiden bojem
Want we hebben gehooid de taatate dagen.
Den eersten grooten oogst van deus jaar staat juk. waaraan de zware emmers bungelden, ge-
getast En van de week nog gaat ie al naar
binnen.
't Jaar schiet op. De zon heeft heuren top 1
gepasseerd T Tü gaat kantelen. Allee, «oo is
dat: 't hoogste punt te altü maar 't nulpunt
tusschen op- en neergank
Den mensch streeft geren naar datnul
punt. dat ie ocherm zoo dikkels passeert,
zonder dat ie 't beseft. 1 Is als mee 't geluk,
dat we pas beseffen als _t veurbu is gegaan.
Maar daarover nou nif
Zoo sjuust is de zon. daar neffenaf de verre
stad weggezonken. Nog laait ’nen rossigen gloei
achter de weareid vandaan. Klonten vuur lig
gen na te smeulen op den pëérzen kim. En
kolossale vellen bladgoud zouden zóó van den
hemel kunnen scheuren.
Nen mearel schatert zijnen zang langs al dat
avondgoud en hemelpeerlmoer. Dan valt ’nen
slag van 't kerktorentje op den gebluscbten dag
Vüf veur halfUen! Ja ons torenklok gaat altü
vüf minuten veur; 'nen vaderlüken veurzorg
van ons pastoorke opdat zijn parochianen in
alles op tüd zullen zün.
Den lesten kopergloei trekt uit de water-’
sloojen en *t eerste koele windeke vandaag gaat
zachtkéns over oew vel k Proef ’t zoetsel van
de slapende blommekes. daar daauwend in t
sproeiwater. locht in m’n keel Lijk donkeren
bloedkoraal liggen de waterdroppen op de ge
raniums te verschieten in den vallenden sche
mer. "k Stop m'n leste pijp van deuzen dag
Zacht kraakt ze in de stilte, die op de schepping
leunt. Onder 1 aanpüpen wordt m'n oog ge
trokken naar 'n bleeke ster, die daar gunder in
t Noorden boven peerse wolkstreepen te gloren
staat aan *nen tinnen hemel
Trui slaapt nou Den kop hangt, lük 'n moeie
blom, schuins omlaag Heuren mond staat ‘n
biet je onbenullig open en efkes mot ik küken
naar m'n afgesloofde wijf, dat den godsgan-
schen dag m'n volk verzorgde mee op-en-neer
te gaan, verscheiën keerén. den langen weg
deur de heete velden, onder t harde, houten
enkele jeugdgedichten uit de bundels .Het
Keerpunt” en „Dlchterlüke Diagnose”, opmer-
kelüke boekjes voorzeker, maar niet geschikt
om iemand onsterfelük te maken. Hoornik zelf
heeft trouwens deze vérzen voor een goed deel
over-lééfd. Ze zün nog alleen van belang voor
de studie züner ontwikkeling.
Frans Bastiaanse noemde onlangs in eer.
toespraak over poëzie de namen van Tollens en
Eduard Hoornik in één adem, beiden immers
„dichters van het medelüden”, beiden vertol
kers van het leed der ellendlgen. beiden ge
bruikers van een eenvoudige, voor heel het volk
verstaanbare taal, belden verdedigers van al
gemeen menschelüke rechten. Het klinkt niet
prettig dunkt ons met Tollens te worden
vergeleken, want deze populaire vertegenwoor
diger van de vaoertandsche gematigdheid ttf
alles geniet vandaag weinig achting, al moet
men erkennen, dat hü. in tegenstelling tot zijn
meeste tüdgenooten, vandaag nog geregeld
genoemd wordt Doch hetgeen Tollens innerlük
bewoog, was zeker niet van nature ignobel:
slechts de tamme, lamlendige wüze. waarop hü
aan deze bewogenheid vorm gaf. te hem te ver
wijten. Het komt ons nochtans voor, dat Eduard
Hoornik zich als „dichter van het medelUden”
niet zoo makkeluk met Tollens vergelüken laat,
omdat bü Hoomik al te 4e vorm niet altüd
duurzaam het gevoel veel dieper doororinqt
HU kruipt in de huid van de voorwerpen züner
deernis, hü leeft nfet alleen mee. maar hü is
zfch bewust, dat alle menschenleven een nood
gedwongen samenleven is en ontleent hierasn
een eigenaardig verantwoordelükheidsbesef. oat
men het best aanduidt door het wezenlük ka
tholiek te noemen. Het te een verantwoordelük
heldsbesef. ten nauwste verwant aan het leer
stuk omtrent de gemeenschap der heiligen
bet dogma van een „chrtetelük con.munteme'’,
aanzlenlük verder strekkend dan de verganke-
Ulke goederen dezer aarde. Men durft om
begrüpelüke redenen het woord „chrtetelük
communist” niet goed AAn. omdat het onaan
gename politieke bügedachten wekt, doch zou
men zich bü het woord .communist” tot een
afleloing van de .communio sanctorum” kunnen
bepalen, dan ware het alleszins gepast. Eduard
Hoomik een chrteten-communtet te noemen, en
dit fx Tollens in geenen deele geweest.
Hiermede komt men dan meteen tot een
zuiver begrip van Hoomik als katholiek dichter.
Hü is niet een liberaliseerende jongen, die zich
aan het katholieke Isolement heelemaal nfet
stoort, omdat het geloof toch niets voor hem
beteekent, hü te Integendeel even vroom of
onvroom als het gros der katholieke aichters
in Nederland, maar hü beleeft dit christendom
in een levenshouding, die aan de charltas het
volstrekte overwicht over al het andere toeken'.
Hü vereenzelvigt zich in zün poëzie nfet de
lüdenden op eene wüze, die alleen ooor de
kennis van het Evangelie kan worden begrepen
Rechtstreeks getuigt hü hier b v. van in het
bittere „Gebed van een werklooze op Dri--
konlngen” uit zün eersten bundel, nog onder
invloed van de sociale lyriek van A- J. D. van
Oosten. Maar indirect te het overal hoorbaar,
waar men goed naar zün gedichten luistert
Zielkundig vereenzelvigings-vermogen is de
sterkste beweegkracht van Hoornik's poëzie,
deze kracht is bü -hem altüd als chrfstelük her
kenbaar.
De dichter, door den C. W. van der Hoogt-
rrüs aangemoeolgd. heeft zeker nog niet het
hoogtepunt züner ontwikkeling bereikt. De
Het is minder typeerend voor Eduard
Hoomlk's persoonlüke ontwikkeling dan
voor de ontwikkeling der letterkundige ver
houdingen in Nederland, dat menigeen, bü
de bekroning van den jongen dichter door
de Maatschappü der Nederlandsche Letter
kunde. de vraag heeft gesteld, met verba-
Mng selfs: ,Js Hoornik..,. katholiek? Dat
hü in zün gedichten verscheidene motieven
aan de katholieke overlevering ontleende;
dat zelfs het hoofdmotief van zün verha
lend gedicht .Mattheus”: „een hart, een
anker, en een kruis” het Roomsche sym
bool van geloof, hoop en liefde als algemeen
bekend veronderstelt: dat zün veelverspreld
gedicht .De Trap" over de Scala Sancta
te Rome spreekt; dat in den cyclus „Ge
boorte" de bestendige aanwezigheid van
God strofe na strofe wordt ervaren, behoeft
klaarblükelük niet op een formatieke ge-
loofsbelüdente te wüzen in onzen tüd, waar
in velerhande dichters van allerlei richting
zich een chrtetelük symbolisme aanschaften
in het arsenaal hunner lyrische requteleten.
Dat Eduard Hoomik voorheen redacteur
van het dagblad „De Tüd" was. dat zün
allereerste versjes werden afgedrukt door
Jan Engelman In .De Nieuwe Eeuw" en
dat er bü zün ongebundelde lyriek enkele
getuigenissen van katholieke levensopvat
ting zün. bleef aan een groot deel van het
letterlievend publiek onbekend. Dat Hoor-
nfk medewerkt aan het maandblad ,33e
Gemeenschap”, waarin veel dichters schre
ven» die niet Roomsch zün, zegt in dit op
zicht weinig Men wist dus niet met zeker
heid. tot welken godsdienst hü zich bekent,
en afgaande op het gerucht, dat hü in
Jéorum" schreef, dat hü tot de volgelingen
van E. du Perron werd gerekend, en dat
zün faam werd gepousseerd door S. Vest-
dük, zou men hem eerder voor een bulten-
kerkelük. Ja voor een anti-katholiek dich
ter kunnen houden, met eenlgszlns linkschc
tendenties, doch zonder vaststaande over
tuiging. Hü te bovendien tegenwoordig ver
bonden aan de redactie van het liberale
„Handelsblad
Afün. amioo. om kort te gaan, als ik binnen
ging, dan zat daar bü de tafel.Pijntje!
Ge wit wel, dat toeteloeriske van Dré ITI. dat
knappe blondje uit de stad, waarvan ik oe on-
dcrlest dat vertelsel héb gedaan, van toen ik op
dieen loomen Zondagmergen zoowat te pelzen
zat In dieën wilgenblarennest, daar achter on
zen bloeienden sloot en er dat verhaal opving
van Dré III aan den Eeker, over dat schoone
Fientje Waarmee den Dré veur 's middags af
gesproken had. En die ie al ’ns had gekust! Ge
wit. Fientje de kasteleinsdochter, die leert
veur onderwüzeres
Ge verstaat, m'nen lever krulde! Trui, die al
weken moeite dee. om achter den familienaam
van dat .Fientje" te komen. dieën veumaam
wist ze van mü. maar veur de rest ha 'k gezwe
gen. omdat Trui de zaak dalük veul te pootig
aanpakte. nou zat ze mee ’t dingske aan d’r
eigen tafel, nieverans erg in....! Dat vrouw
volk toch! d'Een is al gewiekster dan d ander,
onverschillig den leeftüd. I
Den Dré en den Eeker waren doende in den
stal, mee de kapotte flets En Fientje en 'r zus-
ke vertelden, hoe ze veur Vader naar Chaam
waren gefietst, al van zes uur af onderweg wa
ren en hoe de band van Fientje was leegge
loopen. vlak bü ons huis. En toen waren ze
maar zoo astrant gewist, om efkes om hulp te
vragen bü ons.
„Maar natuurlük. Juffrouw, vaneigens.’zoo
sloofde Trui zich uit: „onzen Dré te mee aoo'nen
aard van dinges zóó büdehand da’s 'n klei
nigheid. horre! Me docht: Fientje kreeg 'n
bietje kleur, tarwül 'r zuske, ’n kitsig brutaal
dierke, den lach leutig in de »w<iine oogskes
blonk.
„Toe.” zee Trui gezellig: „nou motten gullie
nog iets gebruiken ook! Al soo tank onder-
weugen en nog wel 'n half uurke veur den
boegwat zal *t zün?"
,.'n Bordeke kou we rüstepap mee basterd
suiker." stelde-n-lk veur: „da’s eten en drinken
tegelük! Zeg nou maar „ja", wü motten ook nog
aan den pap,” tachte-n-ik.
„Ik lust 1 wel.” zee ’t bruinoogske. mee de
dne sproeten op 't topke van 'r neus. Dat wierd
dus beklonken en Trui ging dekken, veur deus
bezondere gelegenheid. Ondertusschen ging ik
In een tapd. waar men van een katholiek
dichter rrtet anders dan Roomsche strüdbaar-
heid verwacht, en waar de Muze, zoodra de
godsdienst haar bezielt, partü kiest in theo
logische controversen, te het zeker merkwaar-
aig. dat EduAd Hoomik zich fh drie jaren tüds
een algemeene bekendheid onder de letterkun
digen en hu4 publiek verwerven kon. zonder
dat men hen. bü eenige confessloneele groe-
peerlng indeelde. Hü zelf toonde allerminst
de behoefte, aldus te worden ingeoeeld. Het
maandblad „Werk”, dat hü stichtte, maakt in
de keuze züner medewerkers evenmin onder
scheid tusschen Roomsch en onroomsch sis het
Noord-Nederlenders van Vlamingen afscheid:
de gedachte der Dietsche cultuureenheid heeft
het even practtech aanvaard als de vrucht van
de katholieke emancipatie Een katholieke stem
die opgaat in het nationale concert zonder door
godsdienstige solo's zich te onderscheiden, was
tot heden niet opgeklonken in Nederland
Menigeen zal ook weigeren, in katholieken
kring althans, het geluid van zulk een stem zoo
maar dadelük toe te juichen. De eisch. dat een
Roomsch dichter ook Roomsche gedichten zal
maken, te historisch.
In feite heeft men over de inspiratie Van
dichters weinig te bevelen. Zü zelf gehoorzamen
Slechts aan een macht, die zü niet volleolg be-
beerschen. Het eenige, dat men van hen kan
verlangen, wanneer men geen programmatisch
maakwerk boven spontane kunstwerken ver
kiest, is. dat zij de bron van de bezieling niet
sullen vertroebelen.
Een stuk godsdienstig temperament heeft
Hoomik niet. Zuiver godvruchtige lyriek zal
„Motte gü daar zóó mee lachen?" vreet
den Eeker.
„Ikke wel,” zee den andere en hü pakte z’n
enkels vast, rolde achterover en zoo lag ie op
zünen rug te schateren als ik binnenkwam.
Prachtkans! Ik schupte 'm teugen z’n gewtt-
wel Vroeg: „is de fiets haast klaar?”
„Daar mank....” zee den Eeker.
„Ze is klaar.” zee Dré III beslist mee ’nen
strakken snoet, maar den smellap z’n oogen
blonken van ptazierlgen ondeugd. Neeë, ge kow
nie aan m zien, dat ie van 's mergens vier uren
af, in de schroeiheete velden had staan hooien,
tot den avond toe Gin kraaltje zweet was aan
'm te bespeuren Z n zwarte haren glommen nog
van de pomp, terwül ’t levensplazier en de ge
zondheid straalden uit z’n donkere goudoogen.
„Schiet dan op.” zee ik: „wé zitten te wachten
mee den pap; die meskes eten mee!”
Amico, m’n velleke gerokt vol. Ti Mot au»
kort zün. K
Natuurlük hee den Dré die twee troelekes
weggebrocht op de fiets En als ze gereed ston
den om weg te rüen. dan zee den Dré: ..Hjae
gü maar veur. Lies. Fientje en ik volgen.
Fientjeden naam wierd veur 1
genoemd! "k Zag Trui efkes mee d oogen knip
pen, net of ze in 't plotselinge licht keek. Maar
ze zweeg Dan. als zü t bordengerei in t achter
huis had gezet: „zeg. Eeker. wat mankeerde
aan die flets? Gullie waart rap klaar.
„Aan die fiets?” giechelde den Eeker: ..daar
aan mankeerde ginnen spetter!”
„Heelegaar ruks! Maar den band was to*7
leeg?”
.Jawel. Maar die was mee oppompen weer
veur den bakker. BloppH, menschen!"
lachende kraffelde-n-ie naar zün „woonwagen
tje". de boeken onder den arm
Trui zweeg wljers En wat nooit was gebeurd,
ook in de bedstee, waar ze altü nog geren
protje mokt veur ’t slapen, zwéég se.
En als ze T eigen had omgedraaid, op ren
slaapkant, dan bromde ze: .zulke snotkwajong-
Zóó hebben se me nog nooit te grasen
Allee, das waar. Maar welken ouweren
mensch zou nou op 1 gedacht komen, dat zo°
beeldschoon kadeeke ’t in heur blonde kop«
zal halen om op zoo’n avondschaftje d’r
in t hol van den leeuw te wagen, alleen s®
zoo’nen schoefel ‘ns te zien, als dieën Dré HL-
Allee, ik kan er.... Neeë, laat k swüt®“-
heb münen tüd g’ ad!
Veul groeten van Trui, Dré III. den Beker en
als altü gin horke minder van oewen
L
meegaven en hü z’n pünlüke potato
kon rukken. Een paar mtnutan later wat hij
vrij maar met een verterende pün in fn handm
Hü wachtte, totdat z’n bloed weer normaal
stroomde en begaf zich naar bulten. Daar zag
hü z’n motorboot in brand staan en er n««w
tttetetttttesttatettttMaeaaettttMaaatsevtMataasz,,^
I het: groene