TutmAaaf aan den I I w zijn vriendje Wip Kabouter Flip NEUTRALITEIT EN GARANTIES Is ongeuüenschte garantie mogelijk Er is geen grooter deugd, dan hèt leven te begrijpen rv Rijkseenheid Gevaarlijke bescherming s ZATERDAG 22 JULI 1939 Roomsche denkbeelden I BRABANTSCHE BRIEVEN I ^en leerzame ontmoeting I Allen arbeid, mits eerlijk als goud, is zoo schoon als den boerenstiel! omstandigheden ontmoeting Nadruk verboden. B. F. geschiedenis de c c Het beest was uitgelaten van los te maken blijdschap. wit: Ge binnenrijen, amico) rog t c 1 e 1 K Na heel veel moeite, want Flip had maar kleine vingertjes, gelukte het hem den eekhoorn der van van van Een merkwaardig doch sympathiek geluid laat ..de Standaard’’ hooren b P B 1 1 K h De eenheid van Duitschland was altijd utopie en naar het scheen Of deze mede-, OQ) S A n D vlas ton van K A G L k A Bij dezen stand van zaken zal men be grijpen, dat van een samenwerking aller volken in aller gemeenschappelijk belang Wij mogen hier even opmerken dat de neu- traliteltsverklarins in het particuliere belang van een staat zijdelings het algemeen belang kan dienen: de wetenschap dat een bepaalde staat bereid is desnoods gewapenderhand zjjn grenzen te doen eerbiedigen en vreemden troe pen het recht van doorgang te ontzeggen zal steeds van eenigen invloed zijn op de overwe gingen van een staat, die oorlogsplannen koes tert. Inderdaad dienen b.v. de verklaringen van de Nederlandsche en Belgische regeeringen, dat zy hun grenzen tegen lederen invaller zullen verdedigen, ten slotte ook het Europeesch be- lang. Anderzijds is het zonder meer duidelijk dat de neutraliteits-verklaring in het algemeen belang in tweede instantie ook het bijzondere belang van de neutrale mogendheid ten goede komt Ik wil maar zeggen: alien arbeid, mits eerlijk als goud. is zoo schoon als den boerenstiel. Eerlijk als Goud Mja! Qem ia Ge wit wel, wa "k zeggen wil, amico Da ’s nie den arbeid van den streber, die iedereen om- laag trapt, om eigens „hooger” te schijnen Eerlijk als Goud Da 's me den arbeid van den geldpatser, die over lijken gaat. Eerlijk als Goud. Da s nie den arbeid van den Roofridder. die streber en patser tegelijk is. Eerlijk als Goud. Da's den arbeid dien ge veur oew eigen, veur de menschen en veur God ver- De neutraliteits-verklaring, krachtens ver drag tot stand gekomen, kan in negatieven ey in positieven vorm worden aangegaan. Er kan worden overeengekomen, dat de in tegriteit van den neutralen staat zal wor den gerespecteerd, maar ook kan worden afgesproken dat die integriteit gewapen derhand1 zal worden verdedigd tegen iede- ren schender Een voorbeeld van den po sitieven vorm'levert het neutraliteits-trac- aarop berust Zij berust op klaring van (b.v. Ijsland) of op i nog geen sprake is en dan ook rechtens niet van een staat gevergd kan worden, dat hf tegen zijn Wil zijn neutraliteit prijs geeft. Een verzet tegen een niet-gewilde garantie, die de neutraliteit in gevaar brengt, is dus alleszins gerechtvaardigd. 1^) oor het bloed van martelaren wordt de akker der Kerk vrucht baar. taat dat Engeland sloot met België in 1839 en waarvan het in 1914 de consekwenües op zich heeft genomen. De positieve vorm van neutraliteitsverklaring krachtens ver drag is eigenlijk wat men noemt het geven van een garantie: het instaan met de wa penen voor de onschendbaarheid van grondgebied van een staat. Flip liep met den eekhoorn mee. Toen ze een eindje geloopen hadden, kwamen ze aan een open plek in het bosch. waar een eekhoorn in een konynen.-trik verwerd was geraakt. On- middelljjk ging Flip aan het werk om het beestje te bevrijden marek. Maar wat wilde deze man niet al meer? H(j voerde voortdurend oorlog, annexeerde voor Pruisen Sleeswjjk-Holstein, rekende af met de Welfen in Hannover, versloeg Oostenrijk en bood het een vrede aan, zóó gunstig, dat Wil helm van Pruisen zich doodelijk er ge ree, niét begrijpend, dat Histnarck de Donau-monarchie niet kon en wilde vernederen, omdat hij haar noodig had voor zijn voorgenomen driebond: Duitschland. Oostenrijk-Hongarije, Italië. De konlng begreep ook niet veel van het brandende verlangen naar Duitsche eenheid, dat in een Duftschen man van het groote formaat van Bismarck steeds Intenser kracht aannam. De oorlog van 4870—71 met Frankrijk werd gefor ceerd. De derde Napoleon en meer nog de eer zuchtige Impératrice Eugénle, die haar eigen Daar zijn in onzen tijd menschen, die overal den invloed van ..Roomsche" denk beelden meenen te bespeuren. Zoo kon men enkele maanden geleden herhaaldelijk in de liberale pers lezen, dat ce klnderbijslagverzekering een specifiek Roomsch desideratum was. Alsof ook de Protestantsch-Christeljjke sociale beweging en stotterend iets onwaarschijnlijks over ra tie zou antwoorden. Zoekend keek Ik maar er was nergens een klok te zien, om l" eventueel te hulp te komen. Toen begon ik, te- kerengemeenschap zelf, in naam van het volkenrecht. Dan zou elke staat moeten medewerken ter verwezenlijking van dat 'algemeene belang, dan zou een strikte neu- traliteitspolltiek verwerpelijk zijn en partij kiezen plicht. Wanneer wij in het licht van vorenstaan de beschouwingen nu de in den aanvang van dit artikel gestelde vraag bezien, dan komt het ons voor, dat de tijd nog verre is, waarin men zou kunnen spreken van een plicht tot partij kiezen in geval van een internationaal geschil. Immers de ontwik keling van het volkenrecht is nog in een te primitief stadium, dan dat een oorlog in naam van het volkenrecht reeds bestaan baar zou zijn. Misschien dat de sterkere bewustwording van het algemeen belang aller volken, welke bewustwording door het steeds nauwer ineengrijpen van alle belan gen moet worden gestimuleerd, op den duur een bevredigend volkenrechtstelsel zal bren gen. Maar momenteel is van het bestaan van een algemeen volkenrecht al thans in positief-rechtelijken zin voor alsnog geen sprake. Weliswaar onderscheiden» de volkenrechts- theoretici reeds nu tusschen algemeen en o(j- tonder volkenrecht, welk laatste o.m. voort vloeit uit de verdragen tusschen de souvereine staten. Maar dit algemeen volkenrecht wordt dan nog maar zeer beperkt gezien. Zoo be schouwt de schrijver Verdrosz in ..Die Verfas- sung der .Völkerrechtsgemeinschaft" het recht <lat de verhoudingen tusschen de Christelijke West-Europeesche staten regelt als algemeen volkenrecht. Tot de door dit recht beheerschte statengemeenschap worden dan verder noi slechts die staten gerekend, die lid zijn van den Volkenbond. Hierbij komt nog, dat de voornaamste bron van dit algemeene volkenrecht de gewoonte is en men enkel die gewoonteregelen als recht sscheppend pleegt te beschouwen, die door de verschillende staten in acht zijn genomen »*n althans door de groote mogendheden niet zijn betwist. Ook hierin schuilt weer een beperking van het begrip algemeen volkenrecht, die on aanvaardbaar is. mede op grond van de gevaren die erin gelegen zijn voor de rechtszekerh-id der kleine naties. Maar ge mot me daarmee mé verkeerd ver staan. Onzen mulder, die mijn koren vermaalt, den Fielp die er dan brood van bakt, deus goeie kwiebussen hebben evengoed hun taak van God en veur den evennoste. Eiken arbeid, eerlijk als goud gedaan, schenkt die oogenblikken, dat ge mee de vruchten van dieën arbeid in oew moei- bevende handen, efkes d'oogen toedoet....! Als ik wel ns op den meulen was. daar t’ ende ons dorp, en ik zag over de stille, zonbeschenen velden róndomme; 'k zag gunderwüd 't plui mende koren gegarfd staan in rijen en rijen en nog weer rijen over den gelen stoppelakker. die wijd verloren liep in ’nen witten glorie van zon- newemel, reikende tot den strekken zomer hemel; 'k zag gunderwjjd m'n runders tot den buik in de koele Mark staan; bezjjen den don keren boschkant; ik zag den mulder zijn blan ke duiven op mijn eigen hoogte daar zweven teugen 't hemelblaauw; en ik hoorde boven me 't gekraak van den zwaren wieken-as, ’t geklep per van de wiekzeilen deur de zomermiddag- stilte: ’k zag daar, verderop, onzen ranken kerktoren blinken in den witten zonnegloei; en ik rook den zachten moutgeur van den kos- telijken blom hier gemalen, dan kwam over de fluistering van ’t stille zonneland rond den knersenden meulen, weer den grooten geheim- zlnnigen Werkmeester dlchtjnbije en ’t win- deke mokte m’n oogen nat. Ook hier....! Bij den mulder, aie daar zwijgend de leer af- gong onder ’nen zak mee honderd kilo terwe- blom in- het Wip want zoo heette d^pe eekhoorn, be dankte zijn -edder. Hij zou nooit alleen uit den strik hebben kunnen komen. En dan zou een vreeselijke dood misschien zijn deel geworden zijn. Men kan zich nu de vraag stellen of ên m hoeverre een verzet tegen een niet- gevraagde garantie van de neutraliteit volkenrechtelijk gerechtvaardigd Is. Alvorens tot de kern van deze kwestie te kunnen doordringen is het noodig net begrip neutraliteit aan een andere be schouwing te onderwerpên. Onder neutra- ‘llteit verstaat men het ‘onzijdig blijven, hel ni?t partij kiezen door een staat in geval van een geschil (meer in het bijzonder in geval van oorlog) tusschen twee of meer andere staten. Dit afzijdig blijven van den neutralen staat kan in meer of minder beperkte mate worden opgevat. Altijd zal daaronder wel moeten vallen het zich ont houden van gewapenden bijstand aan een belligerenten alsmede het weigeren doortocht aan het militaire apparaat een der strijdende partijen. Het doen wapenleveranties aan een der oorlog voerende landen behoeft niet per sé in breuk te maken op de neutraliteitspositie van een land (c.f. het meeningsverschh daarover in Amerika), evenmin als de le vering van materialen („zand en grint”) of van levensmiddelen. Of deze leveranties de neutraliteit opheffen, is niet alleen een kwestie van het standpunt, dat de neu trale mogendheid daartegenover inneem*,, maar ook van appreciatie van de oorlog voerende partijen. plas blank te spiegelen ligt in den stillen don ker, dik om te snjjen; den dreinenden dag over de wjje. verzopen akkers kwjjnt in den weemoed van 'nen Allerzielen, dan, ook dan zijn onze contreien van 'n eigen schoonheid, waarbuiten -ik nie leven kan, maar die ieverans elders mis! Ja. 'n nuuw. schoon tij huivert al schuch ter over den buiten. En Ik proef 't uit den zil- ten Westenwind. En ik voel dat, als de klamme avonden plekken aan m'n vel En ik ruuk ’t uit de geuren van den boschbojem. waarin 't vroeg rijpe blad ligt te vergaan En ik hoor ’t uit de stilte, want de meeste veugeltjes zwijgen al; den koekoek roept Anders zjjnen echo deur t kra- kensstille bosch. Krakensstll. ja. als 'n rooi eikenblad deur den kruin omlaag ritselt: als doof hout uit ’t geboomte valt’ eekers langs de stammen kretsen Zoo voel ik ’t nuuwe tij over m'n zielement daauwen, HJk den avond over ’t gewas, wiens okseltjes gaan volstaan mee ’t kostelijk koele sap dat van den hemel waait. Maar genogt. Daar is veurndroomen, veur smorend peinzen nog ginnen tijd En daar staat nog zooiets veur de deur! Den graanoogst volgende maand! Mee den rog heb 'k al laten beginnen. Kan den nu de neutraliteit?, i een eenzijdige ver- den neutralen staat een verdrag van den neutralen staat met een andere mogend heid of ook kan zij haar grondslag vinden in een verdrag van twee of meer mogend heden ten aanzien van een derden (neu tralen) staat, die zelf bij dat verdrag geen partij behoeft te zijn. In de beide eerstge noemde gevallen geschiedt de neutraii- teitsverklaring op de eerste plaats in het belang van den neutralen staat zelf. In het laatste geval wordt de neutraliteit aller eerst in het algemeen belang in het leven geroepen. De mogendheden die op het Weener Congres van 1815 tot de neutrali teit van Zwitserland besloten verklaarden dat dit geschiedde ter bevordering van het algemeen Europeesch belang. ULVENHOUT. 20 Juli 1939 Amico, Zachtekes ritselt ’t nuuwe tij al over de we gels. Zongele blaaikes dwerlen uit de welige boomkruinen deur de locht, fileren over d'eer- de, h^ken vast in de donkere meidoornheggen rondom de bonte, bloeiende veurhovekes langs den steenweg. De kastan jen staan gebronsd al; nou en dan smakt t zware blad als 'nen dooien veugel mee gespreide wieken in den drogen eerde. •Nen enkelen herfstdraad schicht soms al in de rossere zon; kille nevels daauwen over den zomeravond. Langzaam komt t nuuwe tij aan gedreven langs 't zwlrrelend zwerk, dat woeliger veurbjj den hemel jaagt. Staag komt 't gezegen over de bronzende lommerdreven van 't bosch; over de geelende velden m^e vezelend gerucht deur ’t rijpende koren. t Nuuwe tij. t brandt z’n avondlicht in de kerkramen, die vlammen Hjk zonnevuur in den stillen avond op ’t land. Ja. 'n nuuw schoon tjj huivert al schuchter over den buiten. 'k Zie t geren komen! Want daar zijn gin •choondere maanden dan die van den Nazomer, van den saffranen Herfst, die nou al, mee Als ik u vertelde, hoe het komt, dat het vest zakje, waarin ik anders m'n horloge draag, leeg is, dan zou u me waarschijnlijk tóch riet ge- looven. Heel erg zou ik dat niet vinden, want het is in den tijd waarin wy leven, absoluut geen schande meer, In geldverlegenheid te verkeeren. Maar toen ik voor eerst voor het groote, massieve gebouw stond, kreeg ik toch een lichte hartklopping.' Ik had nog nooit «van m’n leven kennis met den lommerd gemaakt, ’t Viel me echter, nadat ik binnengetreden was. vrijwel mee. ’t Publiek leek me nog al sympathiek en de jonge dame achter ’t loket was knap en heel vriéndelijk. Alleen werd Ik een beetje kwaad op haar, toen ze mjj met koele zakelijkheid 10.voor m’n horloge toeschoof. Ruim 15 jaar had me dat uurwerk In goede en kwade dagen nooit verlaten. Des nachts was het een rustig gezelschap voor me geweest, dat in de duisternis z’n zacht, dapper stemmetje had laten hooren. Toen ik dan ook zonder m'n horloge door de straten liep, voelde ik me zeer eenzaam. Een paar keer greep ik onwillekeurig naar de linkerzijde van m’n vest, om er mij van te overtuigen, dat mijn hart tenminste nog op de gewone wijze klopte. Eerst na 't betasten van m'n zak, waarin de 10 pop zaten, kreeg ik Weer moed en zekerheid. Ik besloot, de zaak maar optimistisch te beschouwen. Onze voorouders, zoo dacht ik, hadden ook geen horloges en leefden waarschijnlijk geluk kiger dan wj). Op den dag van heden dragen de wilden in Midden-Afrika heel zelden een horloge in hun lendenzak. Daarvoor hebben ze echter verscherpte zintuigen en leven geheel volgens de roepstem der natuur, waar wjj, menschen uit deze gecultiveerde en gemechani seerde eeuw, ons zoo ver van verwijderd hebbën. Al filosofeerend, was ik vastbesloten mij te gaan toeleggen op het verscherpen van m’n zinnen. Toen ik langs een bioscoop kwam, zag ik het publiek naar binnen stroomen Ik zou, onder andere omstandigheden, uit dit feit geen gevolgtrekkingen hebben gemaakt. Echter, in m'n tegenwoordigen horlogeloozen toestand, trok ik onmlddellyk het besluit dat het half drie moest zijn, want op dien tijd begon de eerste voorstelling. Waarvoor, vroeg ik me af, heeft men eigenlijk een horloge noodig? De voorbijgangers, om wier polsen een armbandhorloge schitterde, of die een horlogeketting op hun borst droegen, wer den steeds minder door mij benijd. Ik trad een café binnen; er was geen enkel tafeltje onbezet; ik nam dus plaats tegenover een eenzame jonge dame. Ze had een lief in nemend uiteriyk. We kwamen met elkaar In gesprek. Hetgeen ik zei klonk niet alleen aan genaam, maar ook verstandig. Eensklaps bekroop my de vrees dat de jonge dame me elk oogenblik zou kunnen vragen hoe laat het was en ik dan met een rood gezicht antwoorden kunt, al blijft ge zoo arm als de mieren! Eerlijk als Goud. Da 's den arbeid waarnaar den grooten Werkmeester soms komt zien; da 's den arbeid waarop ge zoo lekker slaapt als ’n moeigespuld kind. Als 'n blom, die teugen den zonsondergank heuren kelk toedoet. Laten we eerlijk zjjn: daar wordt weinig ar- beid-eerljjk-als-goud gedaan. En toch wlerd meer gezien naar den gouwen standaard van zulken arbeid eigens en minder naar 1 zilveren loon, den mensch kréég dan, waar ie zoo amech tig naar streeft: Geluk! Want neeë: den streber vindt nooit geluk, daar boven al die vertrapten. Want als ie „boven” is dan, mot ie opnuuw gaan streben, omdat er alty weer hoogere geplotsten zijn. Want neeë. den roofridder vindt nooit geluk mee z’n zakken goud, want hU wit nie hóe rap ie mee zijn geld z’n gezondheid zal verdoen. Want neeëë: den roofridder vindt nooit geluk na 'n leven van roofridder!) En als ge ’r aan twijfelt, zie dan maar 'ns in de bleeke tronie van zoo’nen straffeloozen misdadiger! 't Geluk Is veur den arbeider, die 's avonds den,moeien kop ter ruste legt als 'n moeigespuld kind dat doet. En die ’t nie gelooftnou, die doet zijnen arbeid dan maar oneerlijk en werkt z’n eigen ten ende in de Hel. Maar beter kan ie 'ns gaan naar den meulen. Daar afzien ’t rijpe landschap van deus tij in de zonovergoten stilte, daar onder den blaauwen zomerhemel, waarin ’nen zwerm blonde duiven wiekt naar den blinkenden kerktoren. En dan den mulder helpen mee de zakken blom van honderd kilo, dieën overdaad van kostelijk voedsel, gegroeid in ’t stille landschap rond den meulen. wiens malende wieken schaduwen en schaduwen, den heelen zomer, over 1 rijpend korenMee deuzen raad schei 'k er af. gaal den druk tij! Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altU gin horke minder van oewen t v DRÉ een een onbereikbaar ideaal. Germanje was immer een land, dat in zich zelf was verscheurd. Het „Heilige Röml- sche Reich Deutscher Nation’’ was in den loop der jaren een eerbiedwaardige, maar vrome fictie. De Luthersche reformatie verscheurde het denkbeeldige rijk in talrijke brokken Overgeleverd aan West- en Oost-Europeesche aspiraties en ambities zwenkte het naar aller lei richtingen, totdat Napoleon het rijp vond, cm geheel vermorzeld te worden. Mam- en Rljnlüiies werden noodlotsstrepen. Het vader- landsche élan- na den val van den Corsicaan waF maar beperkt. De bloem der natie, Goethe aan de spits, geloofde niet aan Duitschland geloofde niet aan de mogelijkheid van een in nerlijke verbondenheid van al wat Duitsch was. HU, het werelogenie, minister en Kamerheer van een der dozijnen Duitsche potentaatjes, haatte de groote staten en staatjes in de algemeine „Heimat" om hen hëen. Vooral Pruisen. Zestig Jaren na Napoleon was alles nog romantiek op staatkundig gebied in Duitschland. De „Duodezpotentaten" van een dertigtal koninkrijken, groothertogdommen, hertogdommen, vorstendommen en vrije steden waren almachtig en leverden statisten en’hel- cen voor oud-Heidelbergsche Karl Heinz- figuren; Serenissimus stond in de glorie van alleoag en in de Simplicissimus-anecdote. Een door alle potentaatjes en aanvankelijk door heel het volk gehate „neuer Herr" was Otto von Bismarck. Hij was tegen den wil van zjjn ..allergnadigster König und Herr" minister-pre sident van Pruisen geworden. De volkomen verwarde omstandigheden lieten den Pruisen- koning „helaas" geen andere keuze. Het was natuurlijk voor de heerschers zeer welkom, dat Herr von Bismarck den vrijheids-ideeën van 1848 den bodem insloeg en het zoogenaamde guerre, dacht ie voeren, dansten ten- absolute Koningschap weer als ideaal stelde. l'“* wanneer het althans beliefde te blijven staan in de schaduw van het beleid van den eersten oienaar van een staat, in casu Herr von Bis- er niet reeds meer dan een kwart eeuw het pleit voor’ voerde Een medewerker van „Het Handelsblad” heeft thans een nog verrassender ontdek- king gedaan. De werkloosheidsverzekering, de verzekering tegen „normale" werkloos heid, wordt door hem ook al een speclfiek- Roomsche wensch geacht! Wij treden nu niet in een beoordeeling van het voor-ont- werp-R o m m e. Maar geen mensch, die Iets weet van de geschiecenis. van de ont wikkeling der werkloosheiosverzekering in de verschillende landen, zal het toch in zijn hoofd kunnen krijgen, om te beweren, dat zelfs verplichte werkloosheidsverzekering specifiek Roomsch is De onkunde leidt hier tot het debiteeren van een dwaasheid. Men zij wat voorzichtig met het plakken van het etiquet „Roomsch". Er is een tijd geweest men denke aan de dagen van Minister Talma waarin sommigen van bijna alle sociale voorstellen verzekeroeo, dat zij .socialistisch” waren. De sociaal democraten vonden dat prachtig en maak ten met dergeljjke uitspraken niet weinig reclame. Niemand meene thans, dat men de Roomsch-Katholieken schaadt, wanneer men zelfs maatregelen, waarvoor vele jaren door tal van groepen is gepleit, catalogiseert on eer de rubriek: Roomsche desiderata. rep*, rond, my gen m’n gewoonte in, vervaarlijk op te snijden .Iemand die duidelijk-te kennen geeft dat hij tot de best bedeelden in de wereld Isehoon van zoo iemand kan men zelfs niet vermoeder, dat hU z’n horloge naar den lommerd heeft moeten brengen. „Anders ben ik om dezen tijd van 1 jaar in Syrië,” loog ik er onvervaard op los, „maar jam. mer genoeg heb ik nog dringende, belangrijke zaken, die me hier houden, ’t Gaat om transac ties tot een bedrag van mtllloenen. t Betreft een leverantie voor een staat in ^uld-Amerika. Dat vertel ik u natuurlijk in strikt vertrouwen." Of deze mede- deelingen, om mjjn persoon het J grootst mogeiyk x gewicht bij te zeCj ten, den 1 wenschten druk op knappe meisje maakten? Het antwoord stond niet in haar heldere blauwe oogen te lezen. Maar heel onverwacht gebeurde het, toen u vroeg: „Och, kunt u me ook zeggen hoe laat het is?" Ik voelde dat Ik vermoord werd. Ik móest antwoorden en stotterde: „Ik.... ik.... het spijt me.... m’n horloge is.... wordt gerepareerd.” Ik keek haar beschaamd aan en zag dat se lachte. Daarna sprak ze: „U heeft dus uw horloge in pand gegeven? Hoe grappig!" „Grappig?" vroeg ik geërgerd. „Ja. ’t mijne staat ook in de bank van lee- ning. Zooiets kan trouwens iedereen gebeuren in den tegenwoordigen tijd. Eigenlijk mag Ik, als welopgevoed meisje, u zoo iets niet zeggen. Maar ik vond u direct sympathiek, toen u bin nen kwam, zeer sympathiek zelfs. Toen u me echter vertelde van uw transacties en zoo, met de onuitgesproken bedoeling dat ik u als een welgesteld, misschien zeer r(jk man moest be schouwen, vond ik u, zacht uitgedrukt, anti pathiek. Een «rijk man en een meisje, dat voor haar levensonderhoud strijd moet voeren als ik, en dien strijd voert met de hoop en den levend moed der jeugd, die twee kunnen nooit goede vrienden worden.” We keken elkaar aan en ’t moge eigenaardig klinken, maar ofschoon we geen van tweeën een horloge hadden, wisten we beiden toch eensklaps hoe laat het was- ’t Was voor mjj een leerzame geweest. zoo’n enkel kantelend blaaike komt aangewer- reld. Hjk n flierend kapelleke, deur de zondeur- zeefde dreef. w Daar is gin schoonder tjj dan deus, dat bin nengevaren komt op peerse en gouwen avond- lochien, die glanzen over ’t kleurend geboomt, waaruit de kantelende, zwermende goudkapellen fileren. gl(jend en dansend op ’t pittiger winde- ke. waarop de late zomerzon heur stofgoud poeiert. Ik weet nie sjecuur of ’t op ’n ander zoo is. maar wel weet ik: 't Herfsttij is zoo eigen mee den Brabantschen buiten. Als hier den gouwen wemel van 't rosse zon nelicht den bonten buiten overstuift, bont van licht in z'n donkere bosschen en witte, mul le zandwegels: bont van kleur in zjjnen peersen gloed van de bloeiende hei en in zjjn blonde korenvelden; bont van stemming in zijn kathe drale dreven en leutige dorpkes, als hier den amberen wemel van 't tintelend zonnelicht den bonten buiten overstuift, dan zjjn onze contreien van 'rf eigen schoonheid, die 'k ieverans elders mis. En als ’t de zwadderende. lage regenlochten zijn, die dicht over de boomtoppen zwieren, zuiveren waterpeerls in de donkere bosschen flonkeren Ijjk druppen van den dag; den tiosch- het gevolg, dat het ten laatste uitgemergeld* Duitschland, hetwelk zich een innerlijke een heid aan het front van Ijzer en bloed in onge- hoorden moed hac! gesmeed, op een triesten Novemberdag ontwaakte, zijn keizer naar Ne derland gevloden zag en dozijnen vorstenkro nen over de keien zag rollen. Wij zaten eens te Berlijn in het ministerieele kabinet van den toenmaals zeer machtigen Rjjksminister Mathias Erzberger. Deze man was de eenige geweest, die na de catastrofe van 1918 helcër had ingezien, dat het Rijk een een heid moest bfjjven vormen, wlloe het kunnen voortbestaan in verre toekomst. Hij had het niet klaargespeeld, maar hij legde den grond slag. Tegen alle kleinstaterjj en landjesbene- penheid in zette hij dóór de naasting van spoorwegen, post ,en telegrafie en belastingen door het Rijk. Dit was de hechte grondslag. „Herr Minister, hoe komt het, óat al oie staten en staatjes konden blijven bestaan?" .De grootste schuld daaraan draagt oe so- ciaal-democratie. Haar functionarissen zjjn in 1918 na de ineenstorting in den persoon van staatspresidenten en ministerpresidenten op de nog warme zetels der voormalige vorsten gaan zitten en waren er met geen stok af te krijgen, de roode party was toen almachtig, zy sa boteerde cie eenheid, die ons als een geschenk schier in den schoot viel om wille der aange name met macht verbonden l»antjes.” „Niets meer aan te doen. Excellentie?” „Voorloopig niets, maar binnen niet al t* langen tijd kan ik misschien een ander ant woord geven.” Dit antwoord kwam niet meer. Erzberger, de wegbereider naar de werkeiyke eenheid de* Rijks, werd vermoora. De geschiedenis van de republiek van Wei mar behoeven we niet op te halen. Zy viel van débficle in débAcle. Voor Hitler was het niet moeilijk meer, de eenheid te bevestigen. Hij decreteerde eenvoudig: „De souvereiniteits- rechten der landen gaan over op het RUk.” En het gebeurde. Nu is het bestand van het derde Ryk voorwaarde van de Duitsche Rykaeen- heid. stoppelakker rap geploegd worden en ingezaaid veur de z g. groenbemesting. Zoo draait ons bedryf mee den gank van ’t jaar steeds mee, zoo sjecuur als onze trouwe steertklok. waarop zon en maan, uren, dagen en maanden zoo volgzaam en percies meewen telen in de wisselingen der groote Schepping, Gods horloge, dat onbegrypeiyke mekaniek van zonnestelsels, eb-en-vloed, jaargetijen en de dingen waarvan wij nog heelegAér gin be sef hebben Maar zoo. ïil ik zeggen, brengen de tyen eigens onzen arbeid mee. waar naar wy nooit hoeven te zoeken! 'Nen zegen ampart in ’t menschenleven! O. L. H. eigens brengt ons ’t werk thuis; aan ons om er. mee zweet en goeie zurgen. van te maken, wat er maar eenigszins van te maken is! Hah! den boerenstiel is iets schoons! Als ge zoo doende zyt in den stillen akker, klaauwende in den goeien eerde naar de kustelijke vrucht van oewen arbeid; en den zwarten grond koekt aan oew knuisten, klontert aan oew armen; den warmen eerdegeur zuigt ge diep in oew longen en 'n zacht zomer» indeke kroezelt kitsig deur oewen stoppelbaard; den geur van ’t koren waait dan over den akker soms als 'n belofte van spoedigen goeien oogst, dan vóelt ge, dat den Grooten Werkmeester dichtenbue is. 't Is dan, dat ge mee de akkervruchten in oew moel- bevende handen, zwart als den eerde, efkes oew oogen toeknypt en, mee oew knieën in den zach ten grond, dankt, stillekes dankt Dankt veur 't schoone leven, veur den zwaren arbeid, veur den zegen op oew stukske eerde, waarop ge rent- meesteren meugt om er eenmaal misschient den Hemel mee te meugen verdienen! Zóó den ar beid verstaan, amico, is ie 'n wel van helder- peerlend leven, dat ge peilen kunt tot op den diepen, donkeren bojem. En gin grooter deugd, dan 't leven begrepen, zoo goed als er gin el lendiger leed is, dan den zenuwvretenden twij fel aan oew eigen bestaan aan heel de weaield, aan God. 't Leed van deuze troebele tyen toch, waarin zoo veul menschelyk onrecht zege viert. dat ’t Menschdom twyfelt aan de eigen ste Schepping, waarin 't leeft Hah! den txie- renstiel is 'nen schoonen stiel. n de Britsch-Russlsche onderhandelin- gen over een zg. anti-agresslepact is vorige week opnieuw stagnatie geko men. Van Engelsche zijde is n.l bezwaar gemaakt tegen den door Rusland gestelden eisen, dat Engeland mede zou garandeeren de neutraliteit van de Baltische staten Finland. Letland en Estland. Engeland beriep zich hierbij op de weigering van de Baltische landen zelf om een dergelijke garantie te aanvaarden. n den laatsten tijd nu schijnt zich in de volkenrechtelijke verhoudingen een nieuwe figuur te willen opwerpen, te weten de niet-gewilde garantie. Niet meer krachtens verdrag met den neutralen staat wordt diens Integriteit gegarandeerd, maar tegen zijn wil en ondanks hém zelf wordt hem die garantie opgedrongen. Het merkwaardige van deze figuur is dat zij een feitelijk gevaar voor de neutraliteit van den gegarandeerden staat doet ont staan. Hoe nauwer de lotsverbondenheid tusschen de volkeren wordt, hoe meer het belang van een enkelen staat de belangen van anderen raakt, des te meer begint de Inhoud der oude rechtsbegrippen en de be- teekenis der bestaande rechtsconstructies in het volkerenrecht zich te wijzigen. Wat vroeger slechts één staat of enkelen staten aanging, raakt nu allen in meer of min dere mate. Wij kunnen deze hoogst interessante en- actueele these hier slechts even terloops aanstippen en volstaan met te constatee- ren dat bij dezen nieuwen groei de gel dende rechtsfiguren niet alleen hun be staansgrond verliezen, maar zelfs een ave- rechtsche uitwerking sorteeren. De garan tie. begripsmatig en naar haar oorsprong bedoeld ais handhaving van neutraliteit, werkt juist de schending dier neutraliteit in de hand. Wij komen nu op de vraag, of een staat altijd en onder alle omstandigheden ge rechtigd is neutraal te blijven. Bij de be antwoording van die vraag moet het alge- .neen belang der volkerengemeenschap zonder twijfel gewicht in de schaal leggen. Indien men in het staatsgezag en in het staatsbelang het hóógste gezag en het hóógste belang ziet zal men weliswaar een andere opvatting huldigen. Doch is men, met ons, van meening dat het staatsgezag slechts uitgeoefend mag worden binnen de toor het volkenrecht gestelde grenzen en dat het staatsbelang ook door die grenzen mede wordt bepaald, dan ligt de zaak an ders. Er is in den loop van de herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de neu traliteit. Dit geschiedde dan in het belang van de particuliere oorlogsdoeleinden van den de neutraliteit schendenden staat en met een beroep op de noodzakelijkheid ter verdediging van diens levensbelangen. Maar ook is denkbaar, dat meer algemeene be langen in het spel zijn, dat een oorlog ge voerd zou werden in het belang der vol- slotte naar het pupen van den Pruisischen mi nister-president. De val sloot. Natuuriyk was Pruisen overwinnaar, maar Bismarck wilde geen overwinning van Prutsen, maar van Duitschland. De boeken der geschiedenis leg gen er getuigenis van af, hoe deze ijzeren man letteriyk!—heeft moeten huilen en smeeken, om den konlng van Pruisen te bewegen keizer te worden; hoe hy de latere bondsvorsten let teriyk! moest omkoopen. als een Ludwig van Beieren, oen tot over zjjn ooren in de schuld stekenden, aan de spits, om toestem ming tot de keizeruitroeping te Versailles te verkrygen. Tot op het allerlaatste oogenblik wist men in de Spiegelzaal van den Zonne koning te Versailles nog niet, hoe de titulatuur van den nieuwen keizer zou zyn. De koning van Pruisen nameiyk begeerde, wanneer hem de „Charaktermajor «zooals hy den keizerstitel zelf noemde) niet bespaard kon bluven, „Kei zer van Duitschland" te heeten.- Bismarck kon het niet toestaan, want het gevaar was niet cenkbeeldig, dat dan alle „bonds"-vorsten \uit de feestzaal zouden wegloopen. „Keizer der Duitschers” vond hy genoeg. Met dezen titel spaarde hij allerlei gevoeligheden. Groothertog Friedrich von Baden redde tenslotte de situatie en riep Wilhelm von Pruisen uit tot „Duitsch Keizer". Ziedend van toorn nam Wilhelm glimlachend zyn beknotten keizerstitel aan en overgoot nA de plechtigheid Bismarck, die zich zelf tot eersten Rykskanselier had gemaakt, met de fiolen van zyn ergernis en gramschap. Hy had het „geschafft”, de yzeren man. Er was een rijk gesticht. Maar volledige eenheid bleef illusie. Kris, kras liepen de vorsteiyke strepen door qe eenheid en door de stammen. De voorloopig laatste HohenzoIIern, Wil helm II, glibberde in den wereldoorlog met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 10