TutmAaaf aan den
I
I
w
zijn vriendje Wip
Kabouter Flip
NEUTRALITEIT EN GARANTIES
Is ongeuüenschte garantie mogelijk
Er is geen grooter deugd, dan hèt
leven te begrijpen
rv
Rijkseenheid
Gevaarlijke bescherming
s
ZATERDAG 22 JULI 1939
Roomsche denkbeelden
I
BRABANTSCHE BRIEVEN
I
^en leerzame
ontmoeting
I
Allen arbeid, mits eerlijk als goud, is zoo
schoon als den boerenstiel!
omstandigheden
ontmoeting
Nadruk verboden.
B. F.
geschiedenis
de
c
c
Het beest was uitgelaten van
los te maken
blijdschap.
wit:
Ge
binnenrijen, amico)
rog
t
c
1
e
1
K
Na heel veel moeite, want Flip had maar
kleine vingertjes, gelukte het hem den eekhoorn
der
van
van
van
Een merkwaardig doch sympathiek geluid
laat ..de Standaard’’ hooren
b
P
B
1
1
K
h
De eenheid van Duitschland was altijd
utopie en naar het scheen
Of deze mede-,
OQ) S
A
n
D
vlas
ton
van
K
A
G
L
k
A
Bij dezen stand van zaken zal men be
grijpen, dat van een samenwerking aller
volken in aller gemeenschappelijk belang
Wij mogen hier even opmerken dat de neu-
traliteltsverklarins in het particuliere belang
van een staat zijdelings het algemeen belang
kan dienen: de wetenschap dat een bepaalde
staat bereid is desnoods gewapenderhand zjjn
grenzen te doen eerbiedigen en vreemden troe
pen het recht van doorgang te ontzeggen zal
steeds van eenigen invloed zijn op de overwe
gingen van een staat, die oorlogsplannen koes
tert. Inderdaad dienen b.v. de verklaringen van
de Nederlandsche en Belgische regeeringen, dat
zy hun grenzen tegen lederen invaller zullen
verdedigen, ten slotte ook het Europeesch be-
lang. Anderzijds is het zonder meer duidelijk
dat de neutraliteits-verklaring in het algemeen
belang in tweede instantie ook het bijzondere
belang van de neutrale mogendheid ten goede
komt
Ik wil maar zeggen: alien arbeid, mits eerlijk
als goud. is zoo schoon als den boerenstiel.
Eerlijk als Goud Mja!
Qem ia
Ge wit wel, wa "k zeggen wil, amico Da ’s nie
den arbeid van den streber, die iedereen om-
laag trapt, om eigens „hooger” te schijnen
Eerlijk als Goud Da 's me den arbeid van
den geldpatser, die over lijken gaat.
Eerlijk als Goud. Da s nie den arbeid van den
Roofridder. die streber en patser tegelijk is.
Eerlijk als Goud. Da's den arbeid dien ge veur
oew eigen, veur de menschen en veur God ver-
De neutraliteits-verklaring, krachtens ver
drag tot stand gekomen, kan in negatieven
ey in positieven vorm worden aangegaan.
Er kan worden overeengekomen, dat de in
tegriteit van den neutralen staat zal wor
den gerespecteerd, maar ook kan worden
afgesproken dat die integriteit gewapen
derhand1 zal worden verdedigd tegen iede-
ren schender Een voorbeeld van den po
sitieven vorm'levert het neutraliteits-trac-
aarop berust
Zij berust op
klaring van
(b.v. Ijsland) of op i
nog geen sprake is en dan ook rechtens niet
van een staat gevergd kan worden, dat hf
tegen zijn Wil zijn neutraliteit prijs geeft.
Een verzet tegen een niet-gewilde garantie,
die de neutraliteit in gevaar brengt, is dus
alleszins gerechtvaardigd.
1^) oor het bloed van martelaren
wordt de akker der Kerk vrucht
baar.
taat dat Engeland sloot met België in 1839
en waarvan het in 1914 de consekwenües
op zich heeft genomen. De positieve vorm
van neutraliteitsverklaring krachtens ver
drag is eigenlijk wat men noemt het geven
van een garantie: het instaan met de wa
penen voor de onschendbaarheid van
grondgebied van een staat.
Flip liep met den eekhoorn mee. Toen ze een
eindje geloopen hadden, kwamen ze aan een
open plek in het bosch. waar een eekhoorn in
een konynen.-trik verwerd was geraakt. On-
middelljjk ging Flip aan het werk om het beestje
te bevrijden
marek. Maar wat wilde deze man niet al meer?
H(j voerde voortdurend oorlog, annexeerde voor
Pruisen Sleeswjjk-Holstein, rekende af met de
Welfen in Hannover, versloeg Oostenrijk en
bood het een vrede aan, zóó gunstig, dat Wil
helm van Pruisen zich doodelijk er ge ree, niét
begrijpend, dat Histnarck de Donau-monarchie
niet kon en wilde vernederen, omdat hij haar
noodig had voor zijn voorgenomen driebond:
Duitschland. Oostenrijk-Hongarije, Italië. De
konlng begreep ook niet veel van het brandende
verlangen naar Duitsche eenheid, dat in een
Duftschen man van het groote formaat van
Bismarck steeds Intenser kracht aannam. De
oorlog van 4870—71 met Frankrijk werd gefor
ceerd. De derde Napoleon en meer nog de eer
zuchtige Impératrice Eugénle, die haar eigen
Daar zijn in onzen tijd menschen, die
overal den invloed van ..Roomsche" denk
beelden meenen te bespeuren.
Zoo kon men enkele maanden geleden
herhaaldelijk in de liberale pers lezen, dat
ce klnderbijslagverzekering een specifiek
Roomsch desideratum was. Alsof ook de
Protestantsch-Christeljjke sociale beweging
en stotterend iets onwaarschijnlijks over
ra tie zou antwoorden. Zoekend keek Ik
maar er was nergens een klok te zien, om l"
eventueel te hulp te komen. Toen begon ik, te-
kerengemeenschap zelf, in naam van het
volkenrecht. Dan zou elke staat moeten
medewerken ter verwezenlijking van dat
'algemeene belang, dan zou een strikte neu-
traliteitspolltiek verwerpelijk zijn en partij
kiezen plicht.
Wanneer wij in het licht van vorenstaan
de beschouwingen nu de in den aanvang
van dit artikel gestelde vraag bezien, dan
komt het ons voor, dat de tijd nog verre is,
waarin men zou kunnen spreken van een
plicht tot partij kiezen in geval van een
internationaal geschil. Immers de ontwik
keling van het volkenrecht is nog in een
te primitief stadium, dan dat een oorlog in
naam van het volkenrecht reeds bestaan
baar zou zijn. Misschien dat de sterkere
bewustwording van het algemeen belang
aller volken, welke bewustwording door het
steeds nauwer ineengrijpen van alle belan
gen moet worden gestimuleerd, op den duur
een bevredigend volkenrechtstelsel zal bren
gen. Maar momenteel is van het bestaan
van een algemeen volkenrecht al
thans in positief-rechtelijken zin voor
alsnog geen sprake.
Weliswaar onderscheiden» de volkenrechts-
theoretici reeds nu tusschen algemeen en o(j-
tonder volkenrecht, welk laatste o.m. voort
vloeit uit de verdragen tusschen de souvereine
staten. Maar dit algemeen volkenrecht wordt
dan nog maar zeer beperkt gezien. Zoo be
schouwt de schrijver Verdrosz in ..Die Verfas-
sung der .Völkerrechtsgemeinschaft" het recht
<lat de verhoudingen tusschen de Christelijke
West-Europeesche staten regelt als algemeen
volkenrecht. Tot de door dit recht beheerschte
statengemeenschap worden dan verder noi
slechts die staten gerekend, die lid zijn van
den Volkenbond.
Hierbij komt nog, dat de voornaamste bron
van dit algemeene volkenrecht de gewoonte is
en men enkel die gewoonteregelen als recht
sscheppend pleegt te beschouwen, die door de
verschillende staten in acht zijn genomen »*n
althans door de groote mogendheden niet zijn
betwist. Ook hierin schuilt weer een beperking
van het begrip algemeen volkenrecht, die on
aanvaardbaar is. mede op grond van de gevaren
die erin gelegen zijn voor de rechtszekerh-id
der kleine naties.
Maar ge mot me daarmee mé verkeerd ver
staan. Onzen mulder, die mijn koren vermaalt,
den Fielp die er dan brood van bakt, deus goeie
kwiebussen hebben evengoed hun taak van God
en veur den evennoste. Eiken arbeid, eerlijk als
goud gedaan, schenkt die oogenblikken, dat ge
mee de vruchten van dieën arbeid in oew moei-
bevende handen, efkes d'oogen toedoet....!
Als ik wel ns op den meulen was. daar t’ ende
ons dorp, en ik zag over de stille, zonbeschenen
velden róndomme; 'k zag gunderwüd 't plui
mende koren gegarfd staan in rijen en rijen en
nog weer rijen over den gelen stoppelakker. die
wijd verloren liep in ’nen witten glorie van zon-
newemel, reikende tot den strekken zomer
hemel; 'k zag gunderwjjd m'n runders tot den
buik in de koele Mark staan; bezjjen den don
keren boschkant; ik zag den mulder zijn blan
ke duiven op mijn eigen hoogte daar zweven
teugen 't hemelblaauw; en ik hoorde boven me
't gekraak van den zwaren wieken-as, ’t geklep
per van de wiekzeilen deur de zomermiddag-
stilte: ’k zag daar, verderop, onzen ranken
kerktoren blinken in den witten zonnegloei;
en ik rook den zachten moutgeur van den kos-
telijken blom hier gemalen, dan kwam over de
fluistering van ’t stille zonneland rond den
knersenden meulen, weer den grooten geheim-
zlnnigen Werkmeester dlchtjnbije en ’t win-
deke mokte m’n oogen nat. Ook hier....! Bij
den mulder, aie daar zwijgend de leer af-
gong onder ’nen zak mee honderd kilo terwe-
blom
in-
het
Wip want zoo heette d^pe eekhoorn, be
dankte zijn -edder. Hij zou nooit alleen uit den
strik hebben kunnen komen. En dan zou een
vreeselijke dood misschien zijn deel geworden
zijn.
Men kan zich nu de vraag stellen of
ên m hoeverre een verzet tegen een niet-
gevraagde garantie van de neutraliteit
volkenrechtelijk gerechtvaardigd Is.
Alvorens tot de kern van deze kwestie
te kunnen doordringen is het noodig net
begrip neutraliteit aan een andere be
schouwing te onderwerpên. Onder neutra-
‘llteit verstaat men het ‘onzijdig blijven, hel
ni?t partij kiezen door een staat in geval
van een geschil (meer in het bijzonder in
geval van oorlog) tusschen twee of meer
andere staten. Dit afzijdig blijven van den
neutralen staat kan in meer of minder
beperkte mate worden opgevat. Altijd zal
daaronder wel moeten vallen het zich ont
houden van gewapenden bijstand aan een
belligerenten alsmede het weigeren
doortocht aan het militaire apparaat
een der strijdende partijen. Het doen
wapenleveranties aan een der oorlog
voerende landen behoeft niet per sé in
breuk te maken op de neutraliteitspositie
van een land (c.f. het meeningsverschh
daarover in Amerika), evenmin als de le
vering van materialen („zand en grint”) of
van levensmiddelen. Of deze leveranties
de neutraliteit opheffen, is niet alleen een
kwestie van het standpunt, dat de neu
trale mogendheid daartegenover inneem*,,
maar ook van appreciatie van de oorlog
voerende partijen.
plas blank te spiegelen ligt in den stillen don
ker, dik om te snjjen; den dreinenden dag over
de wjje. verzopen akkers kwjjnt in den weemoed
van 'nen Allerzielen, dan, ook dan zijn onze
contreien van 'n eigen schoonheid, waarbuiten
-ik nie leven kan, maar die ieverans elders
mis!
Ja. 'n nuuw. schoon tij huivert al schuch
ter over den buiten. En Ik proef 't uit den zil-
ten Westenwind. En ik voel dat, als de klamme
avonden plekken aan m'n vel En ik ruuk ’t uit
de geuren van den boschbojem. waarin 't vroeg
rijpe blad ligt te vergaan En ik hoor ’t uit de
stilte, want de meeste veugeltjes zwijgen al; den
koekoek roept Anders zjjnen echo deur t kra-
kensstille bosch. Krakensstll. ja. als 'n rooi
eikenblad deur den kruin omlaag ritselt: als
doof hout uit ’t geboomte valt’ eekers langs de
stammen kretsen Zoo voel ik ’t nuuwe tij over
m'n zielement daauwen, HJk den avond over ’t
gewas, wiens okseltjes gaan volstaan mee ’t
kostelijk koele sap dat van den hemel waait.
Maar genogt.
Daar is veurndroomen, veur smorend peinzen
nog ginnen tijd En daar staat nog zooiets
veur de deur! Den graanoogst volgende maand!
Mee den rog heb 'k al laten beginnen. Kan den
nu de neutraliteit?,
i een eenzijdige ver-
den neutralen staat
een verdrag van den
neutralen staat met een andere mogend
heid of ook kan zij haar grondslag vinden
in een verdrag van twee of meer mogend
heden ten aanzien van een derden (neu
tralen) staat, die zelf bij dat verdrag geen
partij behoeft te zijn. In de beide eerstge
noemde gevallen geschiedt de neutraii-
teitsverklaring op de eerste plaats in het
belang van den neutralen staat zelf. In het
laatste geval wordt de neutraliteit aller
eerst in het algemeen belang in het leven
geroepen. De mogendheden die op het
Weener Congres van 1815 tot de neutrali
teit van Zwitserland besloten verklaarden
dat dit geschiedde ter bevordering van het
algemeen Europeesch belang.
ULVENHOUT. 20 Juli 1939
Amico,
Zachtekes ritselt ’t nuuwe tij al over de we
gels. Zongele blaaikes dwerlen uit de welige
boomkruinen deur de locht, fileren over d'eer-
de, h^ken vast in de donkere meidoornheggen
rondom de bonte, bloeiende veurhovekes langs
den steenweg.
De kastan jen staan gebronsd al; nou en dan
smakt t zware blad als 'nen dooien veugel mee
gespreide wieken in den drogen eerde.
•Nen enkelen herfstdraad schicht soms al in
de rossere zon; kille nevels daauwen over den
zomeravond. Langzaam komt t nuuwe tij aan
gedreven langs 't zwlrrelend zwerk, dat woeliger
veurbjj den hemel jaagt. Staag komt 't gezegen
over de bronzende lommerdreven van 't bosch;
over de geelende velden m^e vezelend gerucht
deur ’t rijpende koren.
t Nuuwe tij. t brandt z’n avondlicht in de
kerkramen, die vlammen Hjk zonnevuur in den
stillen avond op ’t land. Ja. 'n nuuw schoon
tjj huivert al schuchter over den buiten.
'k Zie t geren komen! Want daar zijn gin
•choondere maanden dan die van den Nazomer,
van den saffranen Herfst, die nou al, mee
Als ik u vertelde, hoe het komt, dat het vest
zakje, waarin ik anders m'n horloge draag, leeg
is, dan zou u me waarschijnlijk tóch riet ge-
looven. Heel erg zou ik dat niet vinden, want
het is in den tijd waarin wy leven, absoluut geen
schande meer, In geldverlegenheid te verkeeren.
Maar toen ik voor eerst voor het groote,
massieve gebouw stond, kreeg ik toch een lichte
hartklopping.' Ik had nog nooit «van m’n leven
kennis met den lommerd gemaakt, ’t Viel me
echter, nadat ik binnengetreden was. vrijwel
mee. ’t Publiek leek me nog al sympathiek en
de jonge dame achter ’t loket was knap en heel
vriéndelijk. Alleen werd Ik een beetje kwaad
op haar, toen ze mjj met koele zakelijkheid
10.voor m’n horloge toeschoof.
Ruim 15 jaar had me dat uurwerk In goede
en kwade dagen nooit verlaten. Des nachts was
het een rustig gezelschap voor me geweest, dat
in de duisternis z’n zacht, dapper stemmetje
had laten hooren. Toen ik dan ook zonder m'n
horloge door de straten liep, voelde ik me zeer
eenzaam. Een paar keer greep ik onwillekeurig
naar de linkerzijde van m’n vest, om er mij van
te overtuigen, dat mijn hart tenminste nog op
de gewone wijze klopte. Eerst na 't betasten van
m'n zak, waarin de 10 pop zaten, kreeg ik Weer
moed en zekerheid. Ik besloot, de zaak maar
optimistisch te beschouwen.
Onze voorouders, zoo dacht ik, hadden ook
geen horloges en leefden waarschijnlijk geluk
kiger dan wj). Op den dag van heden dragen
de wilden in Midden-Afrika heel zelden een
horloge in hun lendenzak. Daarvoor hebben ze
echter verscherpte zintuigen en leven geheel
volgens de roepstem der natuur, waar wjj,
menschen uit deze gecultiveerde en gemechani
seerde eeuw, ons zoo ver van verwijderd hebbën.
Al filosofeerend, was ik vastbesloten mij te
gaan toeleggen op het verscherpen van m’n
zinnen. Toen ik langs een bioscoop kwam, zag
ik het publiek naar binnen stroomen Ik zou,
onder andere omstandigheden, uit dit feit geen
gevolgtrekkingen hebben gemaakt. Echter, in
m'n tegenwoordigen horlogeloozen toestand,
trok ik onmlddellyk het besluit dat het half
drie moest zijn, want op dien tijd begon de
eerste voorstelling.
Waarvoor, vroeg ik me af, heeft men eigenlijk
een horloge noodig? De voorbijgangers, om wier
polsen een armbandhorloge schitterde, of die
een horlogeketting op hun borst droegen, wer
den steeds minder door mij benijd.
Ik trad een café binnen; er was geen enkel
tafeltje onbezet; ik nam dus plaats tegenover
een eenzame jonge dame. Ze had een lief in
nemend uiteriyk. We kwamen met elkaar In
gesprek. Hetgeen ik zei klonk niet alleen aan
genaam, maar ook verstandig.
Eensklaps bekroop my de vrees dat de jonge
dame me elk oogenblik zou kunnen vragen hoe
laat het was en ik dan met een rood gezicht
antwoorden kunt, al blijft ge zoo arm als de
mieren!
Eerlijk als Goud. Da 's den arbeid waarnaar
den grooten Werkmeester soms komt zien; da 's
den arbeid waarop ge zoo lekker slaapt als ’n
moeigespuld kind. Als 'n blom, die teugen den
zonsondergank heuren kelk toedoet.
Laten we eerlijk zjjn: daar wordt weinig ar-
beid-eerljjk-als-goud gedaan. En toch wlerd
meer gezien naar den gouwen standaard van
zulken arbeid eigens en minder naar 1 zilveren
loon, den mensch kréég dan, waar ie zoo amech
tig naar streeft: Geluk!
Want neeë: den streber vindt nooit geluk,
daar boven al die vertrapten. Want als ie
„boven” is dan, mot ie opnuuw gaan streben,
omdat er alty weer hoogere geplotsten zijn.
Want neeë. den roofridder vindt nooit geluk
mee z’n zakken goud, want hU wit nie hóe rap
ie mee zijn geld z’n gezondheid zal verdoen.
Want neeëë: den roofridder vindt nooit geluk
na 'n leven van roofridder!) En als ge ’r aan
twijfelt, zie dan maar 'ns in de bleeke tronie
van zoo’nen straffeloozen misdadiger!
't Geluk Is veur den arbeider, die 's avonds
den,moeien kop ter ruste legt als 'n moeigespuld
kind dat doet.
En die ’t nie gelooftnou, die doet zijnen
arbeid dan maar oneerlijk en werkt z’n eigen
ten ende in de Hel.
Maar beter kan ie 'ns gaan naar den meulen.
Daar afzien ’t rijpe landschap van deus tij in
de zonovergoten stilte, daar onder den blaauwen
zomerhemel, waarin ’nen zwerm blonde duiven
wiekt naar den blinkenden kerktoren. En dan
den mulder helpen mee de zakken blom van
honderd kilo, dieën overdaad van kostelijk
voedsel, gegroeid in ’t stille landschap rond den
meulen. wiens malende wieken schaduwen en
schaduwen, den heelen zomer, over 1 rijpend
korenMee deuzen raad schei 'k er af.
gaal den
druk tij!
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker
en als altU gin horke minder van oewen
t v
DRÉ
een
een onbereikbaar
ideaal. Germanje was immer een land, dat in
zich zelf was verscheurd. Het „Heilige Röml-
sche Reich Deutscher Nation’’ was in den loop
der jaren een eerbiedwaardige, maar vrome
fictie. De Luthersche reformatie verscheurde
het denkbeeldige rijk in talrijke brokken
Overgeleverd aan West- en Oost-Europeesche
aspiraties en ambities zwenkte het naar aller
lei richtingen, totdat Napoleon het rijp vond,
cm geheel vermorzeld te worden. Mam- en
Rljnlüiies werden noodlotsstrepen. Het vader-
landsche élan- na den val van den Corsicaan
waF maar beperkt. De bloem der natie, Goethe
aan de spits, geloofde niet aan Duitschland
geloofde niet aan de mogelijkheid van een in
nerlijke verbondenheid van al wat Duitsch was.
HU, het werelogenie, minister en Kamerheer
van een der dozijnen Duitsche potentaatjes,
haatte de groote staten en staatjes in de
algemeine „Heimat" om hen hëen. Vooral
Pruisen. Zestig Jaren na Napoleon was alles
nog romantiek op staatkundig gebied in
Duitschland. De „Duodezpotentaten" van een
dertigtal koninkrijken, groothertogdommen,
hertogdommen, vorstendommen en vrije steden
waren almachtig en leverden statisten en’hel-
cen voor oud-Heidelbergsche Karl Heinz-
figuren; Serenissimus stond in de glorie van
alleoag en in de Simplicissimus-anecdote. Een
door alle potentaatjes en aanvankelijk door
heel het volk gehate „neuer Herr" was Otto
von Bismarck. Hij was tegen den wil van zjjn
..allergnadigster König und Herr" minister-pre
sident van Pruisen geworden. De volkomen
verwarde omstandigheden lieten den Pruisen-
koning „helaas" geen andere keuze. Het was
natuurlijk voor de heerschers zeer welkom, dat
Herr von Bismarck den vrijheids-ideeën van
1848 den bodem insloeg en het zoogenaamde guerre, dacht ie voeren, dansten ten-
absolute Koningschap weer als ideaal stelde. l'“*
wanneer het althans beliefde te blijven staan
in de schaduw van het beleid van den eersten
oienaar van een staat, in casu Herr von Bis-
er niet reeds meer dan een kwart eeuw
het pleit voor’ voerde
Een medewerker van „Het Handelsblad”
heeft thans een nog verrassender ontdek-
king gedaan. De werkloosheidsverzekering,
de verzekering tegen „normale" werkloos
heid, wordt door hem ook al een speclfiek-
Roomsche wensch geacht! Wij treden nu
niet in een beoordeeling van het voor-ont-
werp-R o m m e. Maar geen mensch, die
Iets weet van de geschiecenis. van de ont
wikkeling der werkloosheiosverzekering in
de verschillende landen, zal het toch in zijn
hoofd kunnen krijgen, om te beweren, dat
zelfs verplichte werkloosheidsverzekering
specifiek Roomsch is De onkunde leidt hier
tot het debiteeren van een dwaasheid.
Men zij wat voorzichtig met het plakken
van het etiquet „Roomsch". Er is een tijd
geweest men denke aan de dagen van
Minister Talma waarin sommigen van
bijna alle sociale voorstellen verzekeroeo,
dat zij .socialistisch” waren. De sociaal
democraten vonden dat prachtig en maak
ten met dergeljjke uitspraken niet weinig
reclame.
Niemand meene thans, dat men de
Roomsch-Katholieken schaadt, wanneer men
zelfs maatregelen, waarvoor vele jaren door
tal van groepen is gepleit, catalogiseert on
eer de rubriek: Roomsche desiderata.
rep*,
rond,
my
gen m’n gewoonte in, vervaarlijk op te snijden
.Iemand die duidelijk-te kennen geeft dat hij
tot de best bedeelden in de wereld Isehoon van
zoo iemand kan men zelfs niet vermoeder, dat
hU z’n horloge naar den lommerd heeft moeten
brengen.
„Anders ben ik om dezen tijd van 1 jaar in
Syrië,” loog ik er onvervaard op los, „maar jam.
mer genoeg heb ik nog dringende, belangrijke
zaken, die me hier houden, ’t Gaat om transac
ties tot een bedrag van mtllloenen. t Betreft
een leverantie voor een staat in ^uld-Amerika.
Dat vertel ik u natuurlijk in strikt vertrouwen."
Of deze mede-
deelingen, om
mjjn persoon het J
grootst mogeiyk x
gewicht bij te zeCj
ten, den 1
wenschten
druk op
knappe meisje maakten? Het antwoord stond
niet in haar heldere blauwe oogen te lezen.
Maar heel onverwacht gebeurde het, toen u
vroeg:
„Och, kunt u me ook zeggen hoe laat het is?"
Ik voelde dat Ik vermoord werd. Ik móest
antwoorden en stotterde:
„Ik.... ik.... het spijt me.... m’n horloge
is.... wordt gerepareerd.”
Ik keek haar beschaamd aan en zag dat se
lachte.
Daarna sprak ze:
„U heeft dus uw horloge in pand gegeven?
Hoe grappig!"
„Grappig?" vroeg ik geërgerd.
„Ja. ’t mijne staat ook in de bank van lee-
ning. Zooiets kan trouwens iedereen gebeuren
in den tegenwoordigen tijd. Eigenlijk mag Ik,
als welopgevoed meisje, u zoo iets niet zeggen.
Maar ik vond u direct sympathiek, toen u bin
nen kwam, zeer sympathiek zelfs. Toen u me
echter vertelde van uw transacties en zoo, met
de onuitgesproken bedoeling dat ik u als een
welgesteld, misschien zeer r(jk man moest be
schouwen, vond ik u, zacht uitgedrukt, anti
pathiek. Een «rijk man en een meisje, dat voor
haar levensonderhoud strijd moet voeren als ik,
en dien strijd voert met de hoop en den levend
moed der jeugd, die twee kunnen nooit goede
vrienden worden.”
We keken elkaar aan en ’t moge eigenaardig
klinken, maar ofschoon we geen van tweeën
een horloge hadden, wisten we beiden toch
eensklaps hoe laat het was-
’t Was voor mjj een leerzame
geweest.
zoo’n enkel kantelend blaaike komt aangewer-
reld. Hjk n flierend kapelleke, deur de zondeur-
zeefde dreef. w
Daar is gin schoonder tjj dan deus, dat bin
nengevaren komt op peerse en gouwen avond-
lochien, die glanzen over ’t kleurend geboomt,
waaruit de kantelende, zwermende goudkapellen
fileren. gl(jend en dansend op ’t pittiger winde-
ke. waarop de late zomerzon heur stofgoud
poeiert. Ik weet nie sjecuur of ’t op ’n ander
zoo is. maar wel weet ik: 't Herfsttij is zoo eigen
mee den Brabantschen buiten.
Als hier den gouwen wemel van 't rosse zon
nelicht den bonten buiten overstuift, bont
van licht in z'n donkere bosschen en witte, mul
le zandwegels: bont van kleur in zjjnen peersen
gloed van de bloeiende hei en in zjjn blonde
korenvelden; bont van stemming in zijn kathe
drale dreven en leutige dorpkes, als hier den
amberen wemel van 't tintelend zonnelicht den
bonten buiten overstuift, dan zjjn onze contreien
van 'rf eigen schoonheid, die 'k ieverans elders
mis.
En als ’t de zwadderende. lage regenlochten
zijn, die dicht over de boomtoppen zwieren,
zuiveren waterpeerls in de donkere bosschen
flonkeren Ijjk druppen van den dag; den tiosch-
het gevolg, dat het ten laatste uitgemergeld*
Duitschland, hetwelk zich een innerlijke een
heid aan het front van Ijzer en bloed in onge-
hoorden moed hac! gesmeed, op een triesten
Novemberdag ontwaakte, zijn keizer naar Ne
derland gevloden zag en dozijnen vorstenkro
nen over de keien zag rollen.
Wij zaten eens te Berlijn in het ministerieele
kabinet van den toenmaals zeer machtigen
Rjjksminister Mathias Erzberger. Deze man
was de eenige geweest, die na de catastrofe van
1918 helcër had ingezien, dat het Rijk een een
heid moest bfjjven vormen, wlloe het kunnen
voortbestaan in verre toekomst. Hij had het
niet klaargespeeld, maar hij legde den grond
slag. Tegen alle kleinstaterjj en landjesbene-
penheid in zette hij dóór de naasting van
spoorwegen, post ,en telegrafie en belastingen
door het Rijk.
Dit was de hechte grondslag.
„Herr Minister, hoe komt het, óat al oie
staten en staatjes konden blijven bestaan?"
.De grootste schuld daaraan draagt oe so-
ciaal-democratie. Haar functionarissen zjjn in
1918 na de ineenstorting in den persoon van
staatspresidenten en ministerpresidenten op de
nog warme zetels der voormalige vorsten gaan
zitten en waren er met geen stok af te krijgen,
de roode party was toen almachtig, zy sa
boteerde cie eenheid, die ons als een geschenk
schier in den schoot viel om wille der aange
name met macht verbonden l»antjes.”
„Niets meer aan te doen. Excellentie?”
„Voorloopig niets, maar binnen niet al t*
langen tijd kan ik misschien een ander ant
woord geven.”
Dit antwoord kwam niet meer. Erzberger,
de wegbereider naar de werkeiyke eenheid de*
Rijks, werd vermoora.
De geschiedenis van de republiek van Wei
mar behoeven we niet op te halen. Zy viel van
débficle in débAcle. Voor Hitler was het niet
moeilijk meer, de eenheid te bevestigen. Hij
decreteerde eenvoudig: „De souvereiniteits-
rechten der landen gaan over op het RUk.” En
het gebeurde. Nu is het bestand van het derde
Ryk voorwaarde van de Duitsche Rykaeen-
heid.
stoppelakker rap geploegd worden en ingezaaid
veur de z g. groenbemesting.
Zoo draait ons bedryf mee den gank van ’t
jaar steeds mee, zoo sjecuur als onze trouwe
steertklok. waarop zon en maan, uren, dagen
en maanden zoo volgzaam en percies meewen
telen in de wisselingen der groote Schepping,
Gods horloge, dat onbegrypeiyke mekaniek
van zonnestelsels, eb-en-vloed, jaargetijen en
de dingen waarvan wij nog heelegAér gin be
sef hebben Maar zoo. ïil ik zeggen,
brengen de tyen eigens onzen arbeid mee. waar
naar wy nooit hoeven te zoeken! 'Nen zegen
ampart in ’t menschenleven! O. L. H. eigens
brengt ons ’t werk thuis; aan ons om er. mee
zweet en goeie zurgen. van te maken, wat er
maar eenigszins van te maken is! Hah! den
boerenstiel is iets schoons! Als ge zoo doende
zyt in den stillen akker, klaauwende in den
goeien eerde naar de kustelijke vrucht van
oewen arbeid; en den zwarten grond koekt aan
oew knuisten, klontert aan oew armen; den
warmen eerdegeur zuigt ge diep in oew longen
en 'n zacht zomer» indeke kroezelt kitsig deur
oewen stoppelbaard; den geur van ’t koren
waait dan over den akker soms als 'n belofte
van spoedigen goeien oogst, dan vóelt ge, dat
den Grooten Werkmeester dichtenbue is. 't Is
dan, dat ge mee de akkervruchten in oew moel-
bevende handen, zwart als den eerde, efkes oew
oogen toeknypt en, mee oew knieën in den zach
ten grond, dankt, stillekes dankt Dankt veur
't schoone leven, veur den zwaren arbeid, veur
den zegen op oew stukske eerde, waarop ge rent-
meesteren meugt om er eenmaal misschient den
Hemel mee te meugen verdienen! Zóó den ar
beid verstaan, amico, is ie 'n wel van helder-
peerlend leven, dat ge peilen kunt tot op den
diepen, donkeren bojem. En gin grooter deugd,
dan 't leven begrepen, zoo goed als er gin el
lendiger leed is, dan den zenuwvretenden twij
fel aan oew eigen bestaan aan heel de weaield,
aan God. 't Leed van deuze troebele tyen
toch, waarin zoo veul menschelyk onrecht zege
viert. dat ’t Menschdom twyfelt aan de eigen
ste Schepping, waarin 't leeft Hah! den txie-
renstiel is 'nen schoonen stiel.
n de Britsch-Russlsche onderhandelin-
gen over een zg. anti-agresslepact is
vorige week opnieuw stagnatie geko
men. Van Engelsche zijde is n.l bezwaar
gemaakt tegen den door Rusland gestelden
eisen, dat Engeland mede zou garandeeren
de neutraliteit van de Baltische staten
Finland. Letland en Estland. Engeland
beriep zich hierbij op de weigering van de
Baltische landen zelf om een dergelijke
garantie te aanvaarden.
n den laatsten tijd nu schijnt zich in
de volkenrechtelijke verhoudingen een
nieuwe figuur te willen opwerpen, te
weten de niet-gewilde garantie. Niet meer
krachtens verdrag met den neutralen staat
wordt diens Integriteit gegarandeerd, maar
tegen zijn wil en ondanks hém zelf wordt
hem die garantie opgedrongen.
Het merkwaardige van deze figuur is dat
zij een feitelijk gevaar voor de neutraliteit
van den gegarandeerden staat doet ont
staan. Hoe nauwer de lotsverbondenheid
tusschen de volkeren wordt, hoe meer het
belang van een enkelen staat de belangen
van anderen raakt, des te meer begint de
Inhoud der oude rechtsbegrippen en de be-
teekenis der bestaande rechtsconstructies in
het volkerenrecht zich te wijzigen. Wat
vroeger slechts één staat of enkelen staten
aanging, raakt nu allen in meer of min
dere mate.
Wij kunnen deze hoogst interessante en-
actueele these hier slechts even terloops
aanstippen en volstaan met te constatee-
ren dat bij dezen nieuwen groei de gel
dende rechtsfiguren niet alleen hun be
staansgrond verliezen, maar zelfs een ave-
rechtsche uitwerking sorteeren. De garan
tie. begripsmatig en naar haar oorsprong
bedoeld ais handhaving van neutraliteit,
werkt juist de schending dier neutraliteit
in de hand.
Wij komen nu op de vraag, of een staat
altijd en onder alle omstandigheden ge
rechtigd is neutraal te blijven. Bij de be
antwoording van die vraag moet het alge-
.neen belang der volkerengemeenschap
zonder twijfel gewicht in de schaal leggen.
Indien men in het staatsgezag en in het
staatsbelang het hóógste gezag en het
hóógste belang ziet zal men weliswaar een
andere opvatting huldigen. Doch is men,
met ons, van meening dat het staatsgezag
slechts uitgeoefend mag worden binnen de
toor het volkenrecht gestelde grenzen en
dat het staatsbelang ook door die grenzen
mede wordt bepaald, dan ligt de zaak an
ders.
Er is in den loop van de
herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de neu
traliteit. Dit geschiedde dan in het belang
van de particuliere oorlogsdoeleinden van
den de neutraliteit schendenden staat en
met een beroep op de noodzakelijkheid ter
verdediging van diens levensbelangen. Maar
ook is denkbaar, dat meer algemeene be
langen in het spel zijn, dat een oorlog ge
voerd zou werden in het belang der vol-
slotte naar het pupen van den Pruisischen mi
nister-president. De val sloot. Natuuriyk was
Pruisen overwinnaar, maar Bismarck wilde
geen overwinning van Prutsen, maar van
Duitschland. De boeken der geschiedenis leg
gen er getuigenis van af, hoe deze ijzeren man
letteriyk!—heeft moeten huilen en smeeken,
om den konlng van Pruisen te bewegen keizer te
worden; hoe hy de latere bondsvorsten let
teriyk! moest omkoopen. als een Ludwig
van Beieren, oen tot over zjjn ooren in de
schuld stekenden, aan de spits, om toestem
ming tot de keizeruitroeping te Versailles te
verkrygen. Tot op het allerlaatste oogenblik
wist men in de Spiegelzaal van den Zonne
koning te Versailles nog niet, hoe de titulatuur
van den nieuwen keizer zou zyn. De koning van
Pruisen nameiyk begeerde, wanneer hem de
„Charaktermajor «zooals hy den keizerstitel
zelf noemde) niet bespaard kon bluven, „Kei
zer van Duitschland" te heeten.- Bismarck kon
het niet toestaan, want het gevaar was niet
cenkbeeldig, dat dan alle „bonds"-vorsten \uit
de feestzaal zouden wegloopen. „Keizer der
Duitschers” vond hy genoeg. Met dezen titel
spaarde hij allerlei gevoeligheden. Groothertog
Friedrich von Baden redde tenslotte de situatie
en riep Wilhelm von Pruisen uit tot „Duitsch
Keizer". Ziedend van toorn nam Wilhelm
glimlachend zyn beknotten keizerstitel aan en
overgoot nA de plechtigheid Bismarck, die zich
zelf tot eersten Rykskanselier had gemaakt,
met de fiolen van zyn ergernis en gramschap.
Hy had het „geschafft”, de yzeren man. Er
was een rijk gesticht. Maar volledige eenheid
bleef illusie. Kris, kras liepen de vorsteiyke
strepen door qe eenheid en door de stammen.
De voorloopig laatste HohenzoIIern, Wil
helm II, glibberde in den wereldoorlog met