VOOR ONZE JEUGD
wïAaal
van
Bruin de Beer heeft
Kabouter Flip
zijn vriendje Wip
en
1
den daq
pech
w--
DENIEUWEPOP
WI-WI EN DE
KIKVORSCHEN
F 250.
rl-TT/*
ij
g
celluloid
De pop
van
de
van
Het Geheim
zeven Schoorsteenen
- i
VRIJDAG 8 SEPTEMBER 1939
a
De lastige mug
--
N
DOOR AGATHA CHRISTIE
'f
iber
:hout,
iber
f
Heintjes
i
„Grrr. grrr, k’
mijmerend, was Janus aan de veiling
PIET BROOS.
en daarna
ge-
I
OVMT-Mtvwe
Ml WB MM.
„Misschien kun je me dat ook
HOOFDSTUK XXVIII
j
KONING VICTOR
de
«2
Lord Caterham gelnteres-
vroeg
tWordl vervolgd.)
Deze heeft de groote reis al verschillende ma
len gemaakt en onder zijn leiding gaan we ons
oefenen in het vliegen over lange afstanden. Ook
geeft hy ons verschillende nuttige raadgevin
gen.
..Eerst heeft ze mijn meester doodgeschoten."
barstte hij uit. „En nu probeerde ze ’t mij te
„De ooievaar ging op de vlucht.
Voor hagel en voor sneeuw beducht
En hjj komt nooit weerom.
En hy komt nooit weerom”.
nblik,
bacht
order
er
ge
„Van
verdacht."
avond van den
licht. Maar bad
.b te
f. de
leer-
:huyt
Plas
>!der.
Bla-
1B
er
er
die
Ze
nens
•een-
n te
rzie-
J-
er
t be
de
hem
unls-
leelt
een
vee-
ich-
van
ver-
rer-
het
dige
in
r.
dl-
ten,
■ok-
den
K>r-
cht.
rin-
■ulk
eze
rs-
en
en
en
figuur, die tegen het schynsel van de electri-
sche zaklantaarns maar flauwtjes gesilhouet-
teerd werd, te herkennen, sprong er iets, met
een schorren kreet van woede, langs hen heen.
En als het zeven uur sloeg
En het uit was met de pret.
Mocht poppedijn met Miesje
In het lekkere warme bed.
Mies kreeg voor haar verjaardag
Een mooie nieuwe pop
Ze had krullen in heur haartjes
En een snoezig hoedje op.
Ze kon ook .Mamma” zeggen
En slapen als een roos.
En als ze vroeg naar bed moest
Keek poppedijn nooit boos.
Nooit was ze ongehoorzaam
En heelemaal nooit stout;
Ze at met Miesje 's morgens
Heel zoet haar havermout.
Deze kinderen zyn altyd erg vriendeiyk voor
de ooievaars. Ze plagen ze nooit en probeeren
niet om de eieren uit het nest te halen. Als de
ooievaars in het najaar wegvliegen naar de
warmere landen, zeggen de kinderen ze altyd
vrlendeiyk gedag.
aan
zol-
van
e.d.
ge-
oor
de
len
ur
ge-
de
:h-
o
geri
ZOUl
uit.
Aldi
gekomen, waar de verkoop al een aanvang had
genomen. De afslager, die hem kende, omdat
Janus hem eens opdracht gegeven had een paar
Japansche vazen voor hem te koopen, om deze
Zoo’n reis gaat maar niet direct. Weken van
te voren worden er reeds door de ooievaars ver
gaderingen gehouden, waar alles voor den groe
ten tocht wordt voorbereid. De sterkste en
verstandigste ooievaar wordt tot leider gekozen.
met pakjes thee In de uitstalling te zetten, gaf
hem vanaf het verhoog, waar hjj op stond, een
knipoogje als berkenningsteeken, want Janus
had hem toen een flinke fooi gegeven.
Het was er zeer druk, maar toch vond Janus
achter in de zaal nog een zitplaats. De schil
derijen waren aan de beurt. Janus kon. doorway n
doofheid, echter weinig van het bod opvangen,
maar vergenoegde zich met toekyken. Het was
warm in de zaal en hy zette zyn hoed af. De
zon straalde juist op zyn kaal hoofd en daar
maakte een verdwaalde mug gebruik van en
begon Janus duchtig te tergen. Hy sloeg er met
zyn hand naar Het beest scheen verdwenen te
zyn. Nu kon hy weer rustig alles afkyken. De
schilderijen vlogen weg.... Daar was dat mor
mel jandorie weer. Pats! Kjjk. nu stevende ze
naar zyn buur
man. Weer
zweefde ze weg
Hy was er einde-
lyk van
Vervelende
ten
gen!
Er worden veel sprookjes verteld over goede
en hulpvaardige feeën, maar over ondeugende
feeën kryg je nooit iets te hooren. En toch zyn
ze er! w.-Wl was zoo’n fee.
Als zy met haar tyne libellenvleugels, die in
alle kleuren van den regenboog schitterden, uit
den kelk van een groote koekoeksbloem opvloog,
dan schudden haar mede-feeën hun gouden lok
ken. want zy wisten by voorbaat dat Wi-Wl
weer een streek zou uithalen.
En dat was ook vandaag op dezen laten herfst
dag het geval. Wt-Wi vloog eerst rond over
het weiland en daalde tóen neer op de uiterste
punt van een rietstengel. En daar, onder haar
hooge zitplaats, zat breeduit een heel dikke kik-,
vorsch. die tegen drie kikkers die in een krind
zaten, kwaakte: 7
„Wat een mooie dag voor den tyd van nek
jaar. Wat ’n warme dag! Laten wy nog eerst’
ultryden met ons rytuig, want volgende maand,
als wy in ons siykpaleis onder in den vyver zit
ten, ia V gedaan met tochten maken."
ik. kwaaak” antwoordde de
kikker jongens, dal wilde zeggen: „graag, oom,
graag”.
„Haast jc dan. Haal de sprinkhanen uit de
stal en span ze voor de koets”.
„Grrr” riepen de drie jongens tegelyk en
sprongen haastig weg. om uit het dichte riet
het rytuig te voorschyn te halen, en de sprink
hanen op te tuigen.
Daar kwamen ze al terug met het rytuig dat
heelemaal uit riet gevlochten was, met uitzon
dering van de wielen. die gevormd werden door
bladeren van een waterlelie.
Vier' groote sprinkhanen, die steigerden ën
met de achterpooten sloegen in hun ongeduld
om over de wel te galoppeeren. werden inge
spannen. Oom ging op den bok zitten en de jon
gens achter hem in het open rytuig en hu!
bit! hu! daar gingen ze er vandoor. Op t
laatste oogenblik had Wi-Wi zich roetsj! uit den
rietstengel naar beneden latèn giyden, en was
ongezien achterop geklommen.
In korten tyd hadden de sprinkhanen de wel
achter zich gelaten, waren over een dyk ge
reden, hadden een weg overgestoken en spron
gen nu door een groot veld. De kikkers, die
eerst rustig met gekruiste pooten hadden zitten
ttttkyken, begonneimu te zingent
„Hoera! Hoera!
Zwart zyn de kikkers in Batavia!”
zich over zijn geloot schaamt
I schaamt zich over God. Wie zich
I over God schaamt, over dien zal
I God zich schamen.
haar zoo bekend voorkwam. Rechercheur Battle
kan u vertellen, dat er een soort van complot
bestond om Mrs. Revel hier van De Schoor-
sttenen weg te houden. Ze hebben het zelfs ge
probeerd door kans op een beschuldiging van
moord, door het lichaam van iemand die dood
geschoten was. in haar huls te brengen, t Was
een man die als straf voor vermeend of echt
Verraad door de Broeders van de Roode Hand
vermoord werd, naar de mise en scène. 1 weg
lokken van de bedienden en het binnensmokke
len van het lichaam plus het ontbreken van
het-gebruikelyke visite-kaartje. met de Roode
Hand deed iemand anders achter de schermen
vermoeden. Dat bracht me op het idee van
een verband tusschen de verschillende onbegry-
pelykheden hier en Herzo-Slowaklje. Mrs. Revel
was de eenige van de gasten van dit week-end,
die daar geweest was. Daarom dacht ik eerst,
dat een ander misschien de rol van prins
Michael gespeeld had en dat ze bang waren
geweest voor ontdekking, maar dat bleek al
gauw glad ernaast Je zyn. Maar door die ver
onderstelling kwam ik op de gedachte, dat de
rol van mademoiselle Brun wel eens door een
ander gespeeld kon worden en toen ik tusschen
dat en het beweren van Mrs. Revel, dat het
gezicht van de dame in kwestie haar bekend
voorkwam, verband zocht, begon er licht in
de duisternis te komen. Want nu kwam ik tot
de conclusie: zy wil biykbaar niet herkend wor
den en Mrs. Revel is degeen die haar kan her
kennen, die haar *1 half en half- herkend
heeft.”
ermee doodschieten, maar zy ging door 1 wor
stelen af. Die slechte vrouw is dood."
„Vrouw!” riep George Lomax _uit.
Ze liepen naar de plek, waar de worsteling
had plaats gehad Op den grond, met de revol
ver. waaruit net doodelyk schot gekomen was,
nog krampachtig in haar hand geklemd en met
een uitdrukking van boosaardige woede en haat
op haar gezicht, lag.... mademoiselle Brun, de
gouvernante!
„Loop rond met je praatjes,” zei.Bruin en
■tak een pyp op.
„Ook goed, Bruin de Beer." zei het Winter
koninkje. „dan verklaar ik je hierby den oor
log."
„1 Zal me een zorg zyn,” zei Bruin.
Zoo kwam er oorlog in het bosch.
Bruin ging op zyn zeven gemakken naar de
huizen van alle viervoeters om hun de bood
schap over te brengen dat alle gevleugelde die
ren hun den oorlog hadden verklaard. Ze kwa
men byeen en hielden krygsraad.
Daar zaten Nelis Nylpaard, Sim de Geit.
Wouter Wasbeer. Relntje Vos. Orimbeert de
Das, Piet Konyn, Jumbo de Olifant. Brasso
Zebra, Wim Wezel. Dlkkle Zwyn, Peter Panter,
Nardus Neushoorn, Barend Bever en al de
anderen en bespraken, hoe,ze het beste de vo
gels konden overwinnen.
In het kamp van het. Winterkoninkje güng
het net zoo. Daar vergaderden Kokkie de
Kraai. Millie Meeuw, Marius Merel, Otto de
Ooievaar. Frederik Fazant, Rob Reiger, Spottie
de Spreeuw, Ellas Ekster. Oehoe de Uil, Ferdi
nand Valk, de muggen en zwaluwen, de bijen
en hommels en al de dieren die vleugels had
den.
Het Winterkoninkje had spionnen uitgezon
den om te weten te komen, wie de aanvoerder
van de tegenparty zou zyn. De duif, de zwaluw
en de steekmug waren daarvoor aangewezen.
De mug was het slimste. Die vloog vlug door
het woud en ging onder een blad zitten, dicht
in de buurt van de vergaderplaats der vier
voeters.
Bruin de Beer nam juist het woord.
.JConlng Nobel is ziek,” zei hy, ..hy kan ons
leger dus niet zelf aanvoeren. Hy heeft gezegd,
dat Relntje Vos zyn opvolger moet zyn, omdat
hy de slimste is van ons allen. Nou, ik ben er
niet op tegen. Wie er wel op tegen Is, die moet
zyn poot maar opsteken.”
Niemand stak zyn poot op.
„Dus Relntje Vos is gekozen,” vervolgde de
Beer. „Als hy.er zelf tenminste geen bezwaar
tegen heeft.”
„Nee, nee,” riep Relntje en kwam naar voren
„Nee. ik ben juut de geschikte plaats op de
juiste man.... eh.... de geschikte persoon op
de juiste man.... eh.... de gemande schik....
affyn.... jullie weten het wel.... en ik zal
Jullie naar de mooiste overwinning voeren, die
we ooit behaald hebben. De zeg: Leve de vier
voeters."
„Hoera!" schreeuwden de dieren.
„Voordat we optrekken, moeten we nog een
geheim teeken verzinnen,” zei Relntje, „zie je
myn prachtige» vollen staart? Zoolang ik dier,
recht omhoog steek is alles in orde en zyn «te
„Ga je alweer uit. Janus?” vroeg mevrouw
Stolfs aan haar echtgenoot. .Je bent den gan-
schen dag van huls,” mopperde ze.
„Wat zou ik anders doen, Cato? Ik heb myn
krant uit en ik verveel me gruweiyk.’’
„We hadden nooit uit onze zaak moeten gaan.
Ik heb je nog zoo gewaarschuwd."
„Als ik niet zoo doof was geworden, zou ik er
ook nooit over gedacht hebben, maar nu werd
het te lastig, zooals je weet. Tot straks," zei
Janus en zette zyn hoed op. Met een smak trok
hy de deur achter zich toe. Maar dat het zoo’n
bons gaf, waarvan de ramen dreunden, dat hoor
de hy niet. Peinzend liep hy de straat door.
Ja. die lamme doofheid was erg lastig en in zyn
winkel had hy dit dikwyis ondervonden. Als
men hem het een en ander vroeg, dan vergiste
hy zich telkens en de klanten werden kregel,
omdat ze hun vraag een paar maal moesten her
halen en, zooals hy begreep, hem moesten toe
brullen En dan gaf hy soms nog geheel iets
anders. Het had hem veel hartzeer gekost uit
zyn zaak, die door zyn ouders was opgericht, te
vertrekken. Hy had er geen hoogen prijs voor
gekregen, maar hy en Cato konden er met een
beetje zuinigheid toch komen.
Janus zuchtte zwaar. Met hoeveel plezier had
hy niet altyd koffieboonen. capucyners, groene
erwten en al dat soort gewogen. Je kon het ge
wicht ook zoo precies afmikken, zonder doorslag
te moeten geven. En dan hoe gemakkeiyk te
genwoordig met al die bussen groenten! En die
fleurige etiketten gaven zoo’n prachtig, frisch
gezicht aan den winkel. Als hy dan die stapels
sorteerde in de vakken, dan genoot hy var het
mooie aspect. Ja. dat was een waar genoegen
voor hem. Hy was trotsch op zyn zaak en had
ze altyd netjes in orde....
Janus Stolfs vroeg zich af waar hy nu eens
heen zou gaan, zyn gezicht helderde op. Naar
de veiling, waarvan hy de advertentie in de
krant gelezen had. Zoo’n verkoop was altyd be
langwekkend. En misschien kon hy dan weer
een kleinigheid voor een krats op den kop tik
ken: een vaasje of een beeldje, zoo’n klein din
getje. want hy kon niet te veel geld wagen, hoe
wel hy verstand van kupst had. Hy zag dadelyk
het mooie van een schlldery of van een ander
kunstvoorwerp. Hy had dan ook wel enkele
prachtige stukken gekocht, toen hy nog in zaken
wjas. maar nu moest hy voortaan beter op zyn
passen: er kwam nu niets meer by. Inte
leel! Als de aandeelen die hy bezat, nog
»n dalen, dan zag het er treurig met hem
Het was een mooie zomerdag.
Zoo’n warme zomerdag, waarop het veel te
warm is om te werken. Een dag waarop je al
leen maar water wilt drinken en rusten.
Bruin de Beer en Nells Nylpaard dachten er
ook zoo over. Ze zaten met z’n tweetjes onder
een dikken eikenboom en praatten over koetjes
en kalfjes. Ze keuvelden over het warme weer
en de gloeiende zon en vonden het leven nog
zoo kwaad niet.
Boven op een tak zat een vogeltje te zingen.
Bruin keek eens naar boven.
„Zeg Nelis”. zei hy. ,jy hebt ook nog al een
mooie stem, weet jy misschien hoe het vogeltje
bset, dat daarboven zit te zingen?”
.Jawel. Bruin,” antwoordde Nelis, „het is een
•deliyke vogel; een uit het gesladht der konln-
gen. waarvoor wy ons hoofd moeten buigen”.
„Waar staat zyn paleis dan?” vroeg Bruin.
„Dat weet ik niet”, antwoordde Nelis, maar
het zal vast wel hier in de buurt liggen."
„En hoe heet hy?”
„Winterkoninkje,” zei Nelis. .Misschien komt
de koningin direct wel om haar jongen te voe
ren. dan zie je ineens waar hun paleis ligt.”
Bruin en Nelis letten goed op, en werkeiyk,
na een tydje kwam het wyfje van het winter
koninkje aangevlogen met een wormpje in
baar bek.
„Ik ga eens in het paleis kyken," zei Bruin
„Wacht daar maar even mee." zei Nelis.
„misschien vliegen ze wel weg en dan kun je
ongestoord een kykje nemen."
Zoo gezegd zoo gedaan.
Geduldig wachtten zg onder den boom tot
de ouders wegvlogen en toen kroop Bruin in
den boom en keek door het nauwe gaatje van
Hy zag
hy trok
Maar terwyi ze hun kelen schraapten om het
tweede couplet te zingen, riep Wi-Wi opeens m
't klkkersch:
het eerste oogenblik af heb ik haar
begon Anthony z’n uitleg. „Den
"koord was er op haar kamer
hantj begon ik weer te twyfe-
len. Ik ging naar Bretagne, won daar inlich
tingen in en kwam tot de conclusie dat ik me
moest vergissen. Wat tamelyk onnoozel van me
was. Want ik had dadelyk moeten begrüpen,
ook al had Gravin de Breteuil een gouver
nante gehad, die mademoiselle Brun heette en
ook al was ze vol lof over de gouvernante
dat de mademoiselle Brun van De Schoorstee
nen niet noodzakeiykerwhs de mademoiselle
Brun van de Gravin de Breteuil behoefde te
zyn. Maar ik begreep het nietten begon met
Mr. Fish onder de" loupe te nemen. Pas toen
hy me naar Dover achterna gegaan was en
1 daar tusschen ons tot een verklaring was
gekomeC begon er meer licht in de zaak te
komen. Toen ik maar eenmaal wist, dat hy een
doen. Ik wou haar de revolver afnemen en haar'f Plnkterton-beambte was. die jacht maakte op
koning Victor. ging m’n achterdocht weer
terug naar degeen. die dat gevoel het eerst op
gewekt had
Eën ding begreep ik niet: dat Mrs Revel de
gouvernante herkend had. Maar toen bedacht
ik, dat dat pas gebeurd was nadat ik haar ver
teld had, dat mademoiselle Brun eerst gouver
nante by de gravin de Breteuil geweest was.
En toen had ze alieen dat gezegd: dat ze nu
begreep waarom het gezicht van de vrouw
aan de winnende hand. Maar aoodra-lk hem
laat zakken, dan moet ieder zorgen dat hy de
beenen neemt. Want dan is het niet pluis.'
Zoo werd afgesproken en de mug. die alles
afgeluisterd had. vloog zoo vlug hy kon naai
het Winterkoninkje om alles - te vertellen.
„Ha. ha!” zei het Winterkoninkje.
De veldslag begon.
Bom-bom-bóm-bom.
Stampend en brieschend, brullend en. daverend
kwam het leger der viervoeters nader. De
boomstammen trilden, de struiken werden plat
getrapt en de lucht hing vol geweld.
Van den anderen kant kwamen de gevleugel
de legioenen. Kryschend en gillend.
Het werd een verwoed gevecht.
De viervoeters beten en sloegen, krabden en
brulden en de vogels hakten en pikten cn sloe
gen met hun vleugels. De legers waren even
sterk. Ze weken geen duimbreed voor elkaar.
„Steekmug en horzel”, riep het Winterko
ninkje door het geweld heen. „Kom hier!”
De steegmug en horzel gehoorzaamden.
„Jullie gaan naar den vos toe en steekt hem
zoo hard mogeiyk in zyn staart," zei het Win
terkoninkje.
Daar gingen ze al. Ze vlogen over de hoofden
der strijders heen en kwamen op den staart van
Relntje terecht.
„Prik!”
De steekmug stak zyn angel in
staart.
„Oejoe!” schrok Relntje. Tranen schoten in
zyn oogen van pyn, maar hy hield zich goed
en stak zyn staart flink recht in de lucht.
„Prik!”
Daar ging de angel van den horzel.
Relntje kreeg het er koud van. zyn staart
ging even naar beneden van pyn, maar nóg
liet hy hem niet heelemaal zakken.
„Prlk-prlk,” twee steken tegelyk van de steek
mug en den horzel.
„Oejoeioei!!" gilde Relntje, draaide zich om en
rende met den staart tusschen de beenen het
bosch in. De haren vlogen uit zyn pels, zoo hard
liep hy.
Nelis Nylpaard zag het. En Nardus Neushoorn
zag het. En Peter Panter zag het.
..Redde zich wie kan”, schreeuwde Piet Ko
nyn en als een wervelwind draaiden allen zich
om en stoven het bosch in dat de grond ervan
daverde.
De oorlog «tas door de vogels gewonnen.
Verheugd vlogen het Winterkoninkje en zyn
vrouw naar hun paleis terug.
„Ziezoo, kinderen,” zelden zy, „nu kunnen
jullie weer net zooveel eten als vroeger, want
wy hebben den oorlog gewonnen en den vier
voeters een flink lesje gegeven.”
„Eerst moet de L ter hier geweest zyn en ons
vergiffenis vragen, in het byzyn van alle vogels,”
riepen de kinderen, „anders eten wy niet".
Het Winterkoninkje vloog naar het hol van
Bruin.
„Bruin, ouwe knorrepot”, riep hy naar bin
nen, „als je niet terstond meegaat en myn kin
deren vergiffenis vraagt, dan zal myn leger ko
men, Je oogen uitpikken en al je beenderen in
je iyf kraken.”
Bruin,, die in liet gevecht al een blauw oog
opgeloopen had, ging haastig mee en vroeg in
het byzyn van alle gevleugelde dieren, aan
de jonge winterkoninkjes vergiffenis.
O, wat werd die arme Bruin uitgelachen.
Drie dagen lang durfde hy zich niet meer
bulten vertoonen. Drie dagen lang kon hy van
schaamte geen hap eten door zyn keel krygen.
Drie dagen lang, lag hy te snikken op zyn bgd.
By de vogels was het echter feest. Veertien
dagen aan een stuk.
verlost
bees-
mug-
by-
ten je bulten als knikkers. Gevaar voor bloed
vergiftiging ook.
Men was al begonnen met den verkoop van
meubels.
Prachtig buffet, bewonderde Janus. Eenig voor
een groote kamer. Als zy niet zoo klein behuisd
waren, had hy het gekocht. Hy schermde met
zyn hand. Daar had je waarachtig die smerige,
vermaledyde mug alweer! Laat me met rust,
ellendig beest.
De afslager riep getallen, keek naar alle kan
ten of hy misschien door het opsteken van een
hand een teeken kreeg, dat er een hooger bod
gedaan werd.
„Tweehonderd gulden tweehonderdtien
tweehonderdtwintigNiemand meer?
Men bood, men joeg de pryzen op.
Janus Stolfs had heb weer druk met de mug,
die het nu alleen nog op hem gemunt scheen
te hebben. En findeiyk. om het dier te ont
vluchten. verliet hy de zaal.
Dien middag werden hem drie schllderyen
en het groot^ buffet thuis bezorgd.
„Maar die’ zyn niet voor my," schrok Janus.
„Ik heb geen enkel bod gedaan.”
- De afslager werd er by gehaald. Deze hield
staande dat hy Janus wel degeiyk lederen keer
de hand in de hoogte had zien steken, ten tee
ken dat hy weer bood. En dat hy aan den
secretaris duideiyk den naam van den kooper
had opgegeven, waarop Janus geen aanmerking
gemaakt had.
En aldus was Janus Stolfs door het verjagen
van een lastige mug de eigenaar van voorwer
pen, waarvoor hy geen plaats en nog minder
geld had.
A J T A PAMMÉ apdKbiadzyn ingevolge de verwAeringzvoorwaanten tegen Y-* A >4 terenetazice geheMe ongeechikttMM tot wetten deer 7CA bfl een angeval tnel
AI sl sF 1N O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkoeringen F t ÖVro" verBes van belde armen, beide beenen M beide oogen F O vlo" doodeUJten afloop
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLUK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Daar heb je den ooigvaar!"
Hop! Hop! In hun haast om uit het rytuig
te komen, en zich snel onder steenen en u.
muizengaten te verstoppen, buitelden de jon
gens over elkaar heen, en de oude kikker rolde
zelfs pardoes van dgn bok in de sloot.
Toch was hy de eërste, die den moed had om
naar den ooievaar uit te kyken en toen hy heer
langbeen niet zag, schoot het hem te binnen
dat alle ooievaars al een maand tevoren naar
Egypte vertrokken waren.
„Kom te voorschyn, jongens” riep hy, jer is
in geen velden of wegen een ooievaar te be
kennen.”
En daar kwamen met uitpuilende angstoogen
en groen van schrik zyn drie neven te voor
schyn ■Ita klommen een voor een weer in het -
rytuig/ Oom besteeg den bok en voort gtfig het
weer,
„Maar oom" zei de oudste neef na een poosje
„iemand heeft toch geroepen."
„Ach wat! Dat zul je gedroomd hebben”, ant
woordde oom „schaam je je niet om zoo bang
te zyn.
„Maar u was toch ookbegon de Jongste.
„Wat was ikriep de oude kikker en ny
zwol letteriyk van drift, „ik ben heel rustig
„Van den bok gevallen." riep Wi-Wi opeens;
en oom. die geloofde dat een van zyn neven
dat gezegd had, draaide zich woedend om en
kwaakte grimmig:
„Wie zeet dat?”
„Ik", riep Wi-Wi weer.
Oom liet de teugels los .en gaf met de vlakke
IK»t den eenen neef, die juist zyn bek open had.
een draai om de ooren. die er wezen mocht.
Het oogenblik. dat hy zich vooroverboog, om
die watjekou toe te dienen, benutte Wi-Wi ech
ter om hem onverhoeds een slag op den neus te
geven.
„Daar heb je er een" riep ze en vloog op.
om op veillgen afstand de gevolgen van haar on
deugenden streek gade te slaan.
Nu, die lieten niet lang op zich wachten. Oom
oie niet anders dacht of een%van zyn neven
had hem dien stomp gegeven, sloeg de drie dik
koppen, waar hy ze raken kon. en die trachtten
zoo goed als ’t güig de slagen af te weren.
Door al dat gekwaak en lawaai werden de
sprinkhanen schichtig. Zy voelden de teugels
met meer en sloegen op hol. Holderdebolder,
daar ging het over molshoopen en door akker-
voren. tot de groene koets tegen een steen
botste, en alle vier de kikkers in ‘n wyden boog
•in het gras vlogen. En die ondeugende Wi-Wi
aan ’t lachen, dat ze er steken van kreeg in
haar zy.
Kunnen jullie begrijpen, waarom de andere
feeën haar gouden lokken schudden, als Wl-Wi
er op ultefng?!
Pas maar op. dat jullie haar niet op een
goeden dag ontmoet, want ze kan kinderen nog
beter voor den gek houden dan kikkers.
J. R. W. S.
LemOine uit.
zeggen....”
Het laatste woord werd onverstaanbaar ge
maakt door een schel fluiten, dat van buiten,
van het terras kwam. Anthony sprong van zyn
stoel op. Weg was zyn voorgewende noncha
lance, zyn houding van niets au sërieux nemen.
Zyn oogen schitterden, elke lyn van zyn lichaam
sprak van doelbewuste kracht.
„Je vraagt me, wie prins Michaël dkn ver
moord heeft?" riep hy uit. „Ga mee. dan kun
je t zien. Dat fluitje was het signaal, waarop
ik heb zitten wachten. De moordenaar van
prins Michaël is in de bibliotheek.... nu, op dit
oogenblik!”
Hy duwde de middelste openslaande deur
open en sprong naar bulten. De anderen volg
den hem over het terras om het huls heen tot
by de deuren van de bibliotheek. By de eerste
bleef Anthony staan en duwde, langzaam
voorzichtig. De deur draaide, zonder eenig ge
luld te maken, naar binnen open.
Anthony zocht tastend naar het midden van
de zwaar fluweelen gordynen, trok de eene
helft open en liet zyn metgezellen het vertrek
zien.
By de boekenplanken tegen den zywand stond
een kleine, donkere gedaante. Haastig werd
deeltje na deeltje van z’n plaats gehaald, be
keken en weer neergezet. Zoo verdiept was de
Indringer in z’n werk, dat hy geen acht sloeg
op de geluiden by de deur.
Opeens, terwyi het groepje menschen op het
terras nog geïnteresseerd naar binnen stond te
gluren en tegelyk probeerde om de kleine
„’tZal niet gaan, Lemoine," zei Anthony. „Ik
ben de laatste paar maanden niet in Amerika
geweest. En dat tan ik gemakkeiyk genoeg be-
wyzen. Als koning Victor prins Nicolaas geper
sonifieerd heeft, ben ik niet koning Victor.
Maar weet Je zeker, dat 't een personificatie
Was? Dat het niet de man zelf geweest Is?”
Rechercheur Battle mengde zich nu ook in
het gesprek.
„Nee. Mr Cade. De man was een bedrieger.
Dat staat vast.”
„Ik zal je niet tegenspreken, Battle,” zei
Anthony. ,jy hebt de eigenaardige gewoonte
om t altyd aan het rechte eind te hebben.
Maar staat het ook vast, dat prins Nicolaas
toentertyd in den Congo overleden is?"
Battle keek hem scherp aan.
„Nee. dat staat niet vast. Ik zou er ten
minste geen eed op willen doen. Maar t wordt
•Igemeen als ee» feit aangenomen."
..Verstandig mensch, die je bent. Hoe luidt
Je motto ook weer? Den vrijen teugel laten,
«Bet? Dat heb ik van je geleerd. Ik heb mon-
Toen Liesje vyf jaar werd. kreeg ze van haar
oom en tante zoo’n pop van celluloid, die je
in het bad ondea kan dompelen, «onder dat
ze zinkt, maar ze was er niet erg biy mee; ze
had liever een wollen peklngees gehad, die
„kief, kief" zegt, als je op haar buik drukt.
Ook haar dikke, bruine teddybeer keek lee-
lyk op zyn neus, want Liesje had hem beloofd,
dat hy met de peklngees, die zy stellig dacht
te krygen, mocht spelen, en hy gromde tegen
de pop van celluloid:
„Ga weg. jyi Je bent niet echt. Je hei® geen
zaagselbloed, naar ja bent- hol vaa binnen.”
J,e vond net erg, dat de teddybeer, haar
beste vriend, zoo gromde. Al veréfond ze ook
niet waF-hy tel, ze'begreep wel. dat' h(j te
leurgesteld was. en geen vriendschap wou slui
ten met de pop.
Daarom nam ze dien middag de pop mee
uit wandelen en gaf haar weg aan een meisje,
dat zy om den hoek van de straat tegenkwam.
Het meisje was er erg bl|j mee, zoo biy, dat
Liesje er van schrok.
Wat zouden haar vader en moeder zeggen,
als ze den eersten dag al een verjaarscadeau
had weggegeven?!
Misschien zouden ze de teleurstelling van
haar teddybeer ook niet begrijpen, en boos op
hem worden.
En by de gedachte, dat haar vriendje knor
ren zou krygen, om iets wat zy gedaan had,
begon Liesje tranen met tuiten te huilen.
En zoo vond vader, die juist van kantoor
kwam, met een groot pak onder zhn arm. haar
op de onderste trede van de trap zitten.
„Wat is er gebeurd?" vroeg hy verschrikt,
..ben Je gevallen?", maar Liesje schudde van
neen en begon nog harder te hullen.
Eindelijk kwart het hooge woord er toch uit
en vertelde zy. dat zy de pop van celluloid
weg had gegeven, omdat Bruintje, de teddy,
zoo teleurgesteld was geweest. t'
En al kon vader, net als ze gedacht had, de
teleurstelling van Bruintje niet deelen. moe
der en hy hadden toch gemerkt, dat Liesje sip
gekeken had. omdat zy geen peklngees ge
kregen had. die „kief kief” kon zeggen, en
onder het koffiedrinken hadden zy afgespro
ken. dat vader er ’s middags een zou gaan
koopen.
Na die woorden deed vader het groote pak
open en daar kwam het pekingeesje uit. Zy
droeg een groote strik, de punt van haar rood
tongetje stak uit haar bek en zy riep .Jdef-
kief". toen Liesje op haar buik drukte.
Omdat ze zoo erg gehuild had. deed vader
by moeder een goed woord vóór Liesje en er
werd niet meer gesproken over de pop van
celluloidwant.” zei vader, „nu zyn er
twee meisjes biy gemaakt, in plaats van een.”
„En een beertje”, zei Liesje. want zy dacht
aan Bruintje.
het winterkoningpalels naar binnen,
zes Jongen in een vuil nest zitten en
I zyn neus op.
„Zeg eens Nelis,” riep hy naar beneden, ,Je
moet me nog eens wat wys maken. Dat vieze
nest iykt heelemaal niet op ’n konlnkiyk paleis
a? die kinderen zyn ook leelyk. Heelemaal
geen koningskinderen.”
De Jonge winterkoninkjes hoorden wat de
beer tegen Nelis Nylpaard zei. O, wat werden
ze boos.
„Leeiyke verwaande beer.” schreeuwden zy.
J>oe durf je ons zoo te beleedlgen. Wacht maar,
daar zul je meer van hooren!”
De beer schrok van dit geschreeuw.
„Sapperdeboeren,” bromde hy, „wat hebben
die beesten een stem. Ik maak maar dat ik weg
kom!”
Hy ging met Nelis aan den haal en verborg
zich in zyn eigen hol.
De winterkoning en zyn vrouw kwamen aan
gevlogen.
„Wat is er toch aan de hand?" vroegen zy
verbaasd. „Waarom zetten jullie zoo’n keel
•p?"
.Jruin de Beer heeft ons beleedigd,” riepen
de jonge vogeltjes. „Wy gaan in hongersta
king en willen geen eten meer of Bruin moet
ons vergiffenis gevraagd hebben.”
„Wat heeft hff dan uitgespookt?" vroeg va-
dër Winterkoning.
„Hy zei dat ons paleis er vies uitzag!” ant-"
«oordden de jongen. „En ons zelf vond liy
ook leelyk.”
..Zoo, zoo.” zei moeder winterkoning, die haar
kinderen de mooiste vond die er maar op de
wereld te vinden waren, „ha ha Bruintje Beer
Daar zul je voor moeten boeten,"
„Zoo, zoo,” zei vader Winterkoning, „ha, ha.
Bruintje Beer. Vond jy myn paleis vies! Daar
zul je van lusten! Stil maar kinderen, ik zal
dien ongemanierden beer wel eens leeren!"
Hy vloog naar het hol van den beer en riep
naar binnen:
.Bruin de Beer, kom eens naar buiten!”
Met de handen in de zakken en een onver
schillig gezicht kwam Bruin naar buiten.
„En?” vroeg hy.
.Myn kinderen vertellen dat je hen belee
digd hebt. En dat je myn paleis smerig
noemd hebt. Is dat waar?”
.Jawel,” antwoordde Bruin, „dat is zoo, daar
neem jk geen woord van terug."
„Dan zul je myn kinderen vergiffenis moe
ten vragen," zei het winterkoninkje, „en liefst
op staanSp voet.”
sieur Lemoine den vrijen teugel gelaten. 11
heb zyn beschuldigingen niet ontkend. Maar
toch ben ik bang, dat ’t voor hem op een
teleurstelling uitloopt. Ik ben namelyk van
opinie, dat je altyd een slag om je arm moet
houden. En deze llchteiyk onpleizlerige com
plicatie heb ik voorzien en daarom heb ik een
soort van troef meegebracht. Die troef, of beter,
degeen, die de troef vertegenwoordigt, is
boven."
.Boven?”
seerd.
,Ja, hy heeft een paar onaangename dagen
doorgemaakt, de arme stakker. Heeft van den
een of den ander een leelyken tik op zyn
hoofd gekregen. Ik heb ’m verpleegd."
De sonore stem van Mr. Isaacstein mengde
rich nu in het terzett.
„Kunnen wy niet raden, wie dat is?"
„Misschien wel,” zei Anthony. „Maar...."
Lemoine viel hem opeens fel in de rede.
„Dat is alles kletspitaat. Woorden, niets Kan
woorden! Op die manier probeer Je me er weer
in te laten loopen t Kan zyn, dat je niet in
Amerika geweest bent, je bent te glad om zoo-
lets te zeggen, als 't niet waar is. Maar dan is
er nog iets anders. Moord! Ja. moord! De moord
op prins Michaël. Dien nacht, toen jy naar den
diamant zocht, ben Je door hem gestoord.”
.Lemoine!" de stem van Anthony klonk
scherp. „Heeft koning Victor ooit een moord
begaan? jy weet, evengoed als ik. neen,
beter!.... dat hy niemand ooit lichamelyk let
sel toegebracht heeft.”
„Maar wie heeft hem dan vermoord?” riep
De zaklantaarn viel op den grond en
schakelde door den val uit. Het volgende
oogenblik was het vertrek vol van de geluiden
van de heftige worsteling, die by de boeken
kast plaats had. Lord Caterham drong naar
binnen, zocht tastend naar den schakelaar,
vond het knopje en draaide het licht aan.
Vóór de boekenkast waren twee gedaanten
als wilde dieren aan het vechten Vóór er
echter iemand tusschenbeide kon komen, was
het einde er al. De korte scherpe knal van een
schot uit een revolver weerklonk en de kleinste
van de twee gedaanten viel. De andere sprong
op en keerde zich naar hen toe. Het was Boris,
een Boris met een doodsbleek gezicht en oogen
die gloeiden van haat.
Put kracht uit
APPELSTROOP