VOOR ONZE JEUGD wïAaal van Bruin de Beer heeft Kabouter Flip zijn vriendje Wip en 1 den daq pech w-- DENIEUWEPOP WI-WI EN DE KIKVORSCHEN F 250. rl-TT/* ij g celluloid De pop van de van Het Geheim zeven Schoorsteenen - i VRIJDAG 8 SEPTEMBER 1939 a De lastige mug -- N DOOR AGATHA CHRISTIE 'f iber :hout, iber f Heintjes i „Grrr. grrr, k’ mijmerend, was Janus aan de veiling PIET BROOS. en daarna ge- I OVMT-Mtvwe Ml WB MM. „Misschien kun je me dat ook HOOFDSTUK XXVIII j KONING VICTOR de «2 Lord Caterham gelnteres- vroeg tWordl vervolgd.) Deze heeft de groote reis al verschillende ma len gemaakt en onder zijn leiding gaan we ons oefenen in het vliegen over lange afstanden. Ook geeft hy ons verschillende nuttige raadgevin gen. ..Eerst heeft ze mijn meester doodgeschoten." barstte hij uit. „En nu probeerde ze ’t mij te „De ooievaar ging op de vlucht. Voor hagel en voor sneeuw beducht En hjj komt nooit weerom. En hy komt nooit weerom”. nblik, bacht order er ge „Van verdacht." avond van den licht. Maar bad .b te f. de leer- :huyt Plas >!der. Bla- 1B er er die Ze nens •een- n te rzie- J- er t be de hem unls- leelt een vee- ich- van ver- rer- het dige in r. dl- ten, ■ok- den K>r- cht. rin- ■ulk eze rs- en en en figuur, die tegen het schynsel van de electri- sche zaklantaarns maar flauwtjes gesilhouet- teerd werd, te herkennen, sprong er iets, met een schorren kreet van woede, langs hen heen. En als het zeven uur sloeg En het uit was met de pret. Mocht poppedijn met Miesje In het lekkere warme bed. Mies kreeg voor haar verjaardag Een mooie nieuwe pop Ze had krullen in heur haartjes En een snoezig hoedje op. Ze kon ook .Mamma” zeggen En slapen als een roos. En als ze vroeg naar bed moest Keek poppedijn nooit boos. Nooit was ze ongehoorzaam En heelemaal nooit stout; Ze at met Miesje 's morgens Heel zoet haar havermout. Deze kinderen zyn altyd erg vriendeiyk voor de ooievaars. Ze plagen ze nooit en probeeren niet om de eieren uit het nest te halen. Als de ooievaars in het najaar wegvliegen naar de warmere landen, zeggen de kinderen ze altyd vrlendeiyk gedag. aan zol- van e.d. ge- oor de len ur ge- de :h- o geri ZOUl uit. Aldi gekomen, waar de verkoop al een aanvang had genomen. De afslager, die hem kende, omdat Janus hem eens opdracht gegeven had een paar Japansche vazen voor hem te koopen, om deze Zoo’n reis gaat maar niet direct. Weken van te voren worden er reeds door de ooievaars ver gaderingen gehouden, waar alles voor den groe ten tocht wordt voorbereid. De sterkste en verstandigste ooievaar wordt tot leider gekozen. met pakjes thee In de uitstalling te zetten, gaf hem vanaf het verhoog, waar hjj op stond, een knipoogje als berkenningsteeken, want Janus had hem toen een flinke fooi gegeven. Het was er zeer druk, maar toch vond Janus achter in de zaal nog een zitplaats. De schil derijen waren aan de beurt. Janus kon. doorway n doofheid, echter weinig van het bod opvangen, maar vergenoegde zich met toekyken. Het was warm in de zaal en hy zette zyn hoed af. De zon straalde juist op zyn kaal hoofd en daar maakte een verdwaalde mug gebruik van en begon Janus duchtig te tergen. Hy sloeg er met zyn hand naar Het beest scheen verdwenen te zyn. Nu kon hy weer rustig alles afkyken. De schilderijen vlogen weg.... Daar was dat mor mel jandorie weer. Pats! Kjjk. nu stevende ze naar zyn buur man. Weer zweefde ze weg Hy was er einde- lyk van Vervelende ten gen! Er worden veel sprookjes verteld over goede en hulpvaardige feeën, maar over ondeugende feeën kryg je nooit iets te hooren. En toch zyn ze er! w.-Wl was zoo’n fee. Als zy met haar tyne libellenvleugels, die in alle kleuren van den regenboog schitterden, uit den kelk van een groote koekoeksbloem opvloog, dan schudden haar mede-feeën hun gouden lok ken. want zy wisten by voorbaat dat Wi-Wl weer een streek zou uithalen. En dat was ook vandaag op dezen laten herfst dag het geval. Wt-Wi vloog eerst rond over het weiland en daalde tóen neer op de uiterste punt van een rietstengel. En daar, onder haar hooge zitplaats, zat breeduit een heel dikke kik-, vorsch. die tegen drie kikkers die in een krind zaten, kwaakte: 7 „Wat een mooie dag voor den tyd van nek jaar. Wat ’n warme dag! Laten wy nog eerst’ ultryden met ons rytuig, want volgende maand, als wy in ons siykpaleis onder in den vyver zit ten, ia V gedaan met tochten maken." ik. kwaaak” antwoordde de kikker jongens, dal wilde zeggen: „graag, oom, graag”. „Haast jc dan. Haal de sprinkhanen uit de stal en span ze voor de koets”. „Grrr” riepen de drie jongens tegelyk en sprongen haastig weg. om uit het dichte riet het rytuig te voorschyn te halen, en de sprink hanen op te tuigen. Daar kwamen ze al terug met het rytuig dat heelemaal uit riet gevlochten was, met uitzon dering van de wielen. die gevormd werden door bladeren van een waterlelie. Vier' groote sprinkhanen, die steigerden ën met de achterpooten sloegen in hun ongeduld om over de wel te galoppeeren. werden inge spannen. Oom ging op den bok zitten en de jon gens achter hem in het open rytuig en hu! bit! hu! daar gingen ze er vandoor. Op t laatste oogenblik had Wi-Wi zich roetsj! uit den rietstengel naar beneden latèn giyden, en was ongezien achterop geklommen. In korten tyd hadden de sprinkhanen de wel achter zich gelaten, waren over een dyk ge reden, hadden een weg overgestoken en spron gen nu door een groot veld. De kikkers, die eerst rustig met gekruiste pooten hadden zitten ttttkyken, begonneimu te zingent „Hoera! Hoera! Zwart zyn de kikkers in Batavia!” zich over zijn geloot schaamt I schaamt zich over God. Wie zich I over God schaamt, over dien zal I God zich schamen. haar zoo bekend voorkwam. Rechercheur Battle kan u vertellen, dat er een soort van complot bestond om Mrs. Revel hier van De Schoor- sttenen weg te houden. Ze hebben het zelfs ge probeerd door kans op een beschuldiging van moord, door het lichaam van iemand die dood geschoten was. in haar huls te brengen, t Was een man die als straf voor vermeend of echt Verraad door de Broeders van de Roode Hand vermoord werd, naar de mise en scène. 1 weg lokken van de bedienden en het binnensmokke len van het lichaam plus het ontbreken van het-gebruikelyke visite-kaartje. met de Roode Hand deed iemand anders achter de schermen vermoeden. Dat bracht me op het idee van een verband tusschen de verschillende onbegry- pelykheden hier en Herzo-Slowaklje. Mrs. Revel was de eenige van de gasten van dit week-end, die daar geweest was. Daarom dacht ik eerst, dat een ander misschien de rol van prins Michael gespeeld had en dat ze bang waren geweest voor ontdekking, maar dat bleek al gauw glad ernaast Je zyn. Maar door die ver onderstelling kwam ik op de gedachte, dat de rol van mademoiselle Brun wel eens door een ander gespeeld kon worden en toen ik tusschen dat en het beweren van Mrs. Revel, dat het gezicht van de dame in kwestie haar bekend voorkwam, verband zocht, begon er licht in de duisternis te komen. Want nu kwam ik tot de conclusie: zy wil biykbaar niet herkend wor den en Mrs. Revel is degeen die haar kan her kennen, die haar *1 half en half- herkend heeft.” ermee doodschieten, maar zy ging door 1 wor stelen af. Die slechte vrouw is dood." „Vrouw!” riep George Lomax _uit. Ze liepen naar de plek, waar de worsteling had plaats gehad Op den grond, met de revol ver. waaruit net doodelyk schot gekomen was, nog krampachtig in haar hand geklemd en met een uitdrukking van boosaardige woede en haat op haar gezicht, lag.... mademoiselle Brun, de gouvernante! „Loop rond met je praatjes,” zei.Bruin en ■tak een pyp op. „Ook goed, Bruin de Beer." zei het Winter koninkje. „dan verklaar ik je hierby den oor log." „1 Zal me een zorg zyn,” zei Bruin. Zoo kwam er oorlog in het bosch. Bruin ging op zyn zeven gemakken naar de huizen van alle viervoeters om hun de bood schap over te brengen dat alle gevleugelde die ren hun den oorlog hadden verklaard. Ze kwa men byeen en hielden krygsraad. Daar zaten Nelis Nylpaard, Sim de Geit. Wouter Wasbeer. Relntje Vos. Orimbeert de Das, Piet Konyn, Jumbo de Olifant. Brasso Zebra, Wim Wezel. Dlkkle Zwyn, Peter Panter, Nardus Neushoorn, Barend Bever en al de anderen en bespraken, hoe,ze het beste de vo gels konden overwinnen. In het kamp van het. Winterkoninkje güng het net zoo. Daar vergaderden Kokkie de Kraai. Millie Meeuw, Marius Merel, Otto de Ooievaar. Frederik Fazant, Rob Reiger, Spottie de Spreeuw, Ellas Ekster. Oehoe de Uil, Ferdi nand Valk, de muggen en zwaluwen, de bijen en hommels en al de dieren die vleugels had den. Het Winterkoninkje had spionnen uitgezon den om te weten te komen, wie de aanvoerder van de tegenparty zou zyn. De duif, de zwaluw en de steekmug waren daarvoor aangewezen. De mug was het slimste. Die vloog vlug door het woud en ging onder een blad zitten, dicht in de buurt van de vergaderplaats der vier voeters. Bruin de Beer nam juist het woord. .JConlng Nobel is ziek,” zei hy, ..hy kan ons leger dus niet zelf aanvoeren. Hy heeft gezegd, dat Relntje Vos zyn opvolger moet zyn, omdat hy de slimste is van ons allen. Nou, ik ben er niet op tegen. Wie er wel op tegen Is, die moet zyn poot maar opsteken.” Niemand stak zyn poot op. „Dus Relntje Vos is gekozen,” vervolgde de Beer. „Als hy.er zelf tenminste geen bezwaar tegen heeft.” „Nee, nee,” riep Relntje en kwam naar voren „Nee. ik ben juut de geschikte plaats op de juiste man.... eh.... de geschikte persoon op de juiste man.... eh.... de gemande schik.... affyn.... jullie weten het wel.... en ik zal Jullie naar de mooiste overwinning voeren, die we ooit behaald hebben. De zeg: Leve de vier voeters." „Hoera!" schreeuwden de dieren. „Voordat we optrekken, moeten we nog een geheim teeken verzinnen,” zei Relntje, „zie je myn prachtige» vollen staart? Zoolang ik dier, recht omhoog steek is alles in orde en zyn «te „Ga je alweer uit. Janus?” vroeg mevrouw Stolfs aan haar echtgenoot. .Je bent den gan- schen dag van huls,” mopperde ze. „Wat zou ik anders doen, Cato? Ik heb myn krant uit en ik verveel me gruweiyk.’’ „We hadden nooit uit onze zaak moeten gaan. Ik heb je nog zoo gewaarschuwd." „Als ik niet zoo doof was geworden, zou ik er ook nooit over gedacht hebben, maar nu werd het te lastig, zooals je weet. Tot straks," zei Janus en zette zyn hoed op. Met een smak trok hy de deur achter zich toe. Maar dat het zoo’n bons gaf, waarvan de ramen dreunden, dat hoor de hy niet. Peinzend liep hy de straat door. Ja. die lamme doofheid was erg lastig en in zyn winkel had hy dit dikwyis ondervonden. Als men hem het een en ander vroeg, dan vergiste hy zich telkens en de klanten werden kregel, omdat ze hun vraag een paar maal moesten her halen en, zooals hy begreep, hem moesten toe brullen En dan gaf hy soms nog geheel iets anders. Het had hem veel hartzeer gekost uit zyn zaak, die door zyn ouders was opgericht, te vertrekken. Hy had er geen hoogen prijs voor gekregen, maar hy en Cato konden er met een beetje zuinigheid toch komen. Janus zuchtte zwaar. Met hoeveel plezier had hy niet altyd koffieboonen. capucyners, groene erwten en al dat soort gewogen. Je kon het ge wicht ook zoo precies afmikken, zonder doorslag te moeten geven. En dan hoe gemakkeiyk te genwoordig met al die bussen groenten! En die fleurige etiketten gaven zoo’n prachtig, frisch gezicht aan den winkel. Als hy dan die stapels sorteerde in de vakken, dan genoot hy var het mooie aspect. Ja. dat was een waar genoegen voor hem. Hy was trotsch op zyn zaak en had ze altyd netjes in orde.... Janus Stolfs vroeg zich af waar hy nu eens heen zou gaan, zyn gezicht helderde op. Naar de veiling, waarvan hy de advertentie in de krant gelezen had. Zoo’n verkoop was altyd be langwekkend. En misschien kon hy dan weer een kleinigheid voor een krats op den kop tik ken: een vaasje of een beeldje, zoo’n klein din getje. want hy kon niet te veel geld wagen, hoe wel hy verstand van kupst had. Hy zag dadelyk het mooie van een schlldery of van een ander kunstvoorwerp. Hy had dan ook wel enkele prachtige stukken gekocht, toen hy nog in zaken wjas. maar nu moest hy voortaan beter op zyn passen: er kwam nu niets meer by. Inte leel! Als de aandeelen die hy bezat, nog »n dalen, dan zag het er treurig met hem Het was een mooie zomerdag. Zoo’n warme zomerdag, waarop het veel te warm is om te werken. Een dag waarop je al leen maar water wilt drinken en rusten. Bruin de Beer en Nells Nylpaard dachten er ook zoo over. Ze zaten met z’n tweetjes onder een dikken eikenboom en praatten over koetjes en kalfjes. Ze keuvelden over het warme weer en de gloeiende zon en vonden het leven nog zoo kwaad niet. Boven op een tak zat een vogeltje te zingen. Bruin keek eens naar boven. „Zeg Nelis”. zei hy. ,jy hebt ook nog al een mooie stem, weet jy misschien hoe het vogeltje bset, dat daarboven zit te zingen?” .Jawel. Bruin,” antwoordde Nelis, „het is een •deliyke vogel; een uit het gesladht der konln- gen. waarvoor wy ons hoofd moeten buigen”. „Waar staat zyn paleis dan?” vroeg Bruin. „Dat weet ik niet”, antwoordde Nelis, maar het zal vast wel hier in de buurt liggen." „En hoe heet hy?” „Winterkoninkje,” zei Nelis. .Misschien komt de koningin direct wel om haar jongen te voe ren. dan zie je ineens waar hun paleis ligt.” Bruin en Nelis letten goed op, en werkeiyk, na een tydje kwam het wyfje van het winter koninkje aangevlogen met een wormpje in baar bek. „Ik ga eens in het paleis kyken," zei Bruin „Wacht daar maar even mee." zei Nelis. „misschien vliegen ze wel weg en dan kun je ongestoord een kykje nemen." Zoo gezegd zoo gedaan. Geduldig wachtten zg onder den boom tot de ouders wegvlogen en toen kroop Bruin in den boom en keek door het nauwe gaatje van Hy zag hy trok Maar terwyi ze hun kelen schraapten om het tweede couplet te zingen, riep Wi-Wi opeens m 't klkkersch: het eerste oogenblik af heb ik haar begon Anthony z’n uitleg. „Den "koord was er op haar kamer hantj begon ik weer te twyfe- len. Ik ging naar Bretagne, won daar inlich tingen in en kwam tot de conclusie dat ik me moest vergissen. Wat tamelyk onnoozel van me was. Want ik had dadelyk moeten begrüpen, ook al had Gravin de Breteuil een gouver nante gehad, die mademoiselle Brun heette en ook al was ze vol lof over de gouvernante dat de mademoiselle Brun van De Schoorstee nen niet noodzakeiykerwhs de mademoiselle Brun van de Gravin de Breteuil behoefde te zyn. Maar ik begreep het nietten begon met Mr. Fish onder de" loupe te nemen. Pas toen hy me naar Dover achterna gegaan was en 1 daar tusschen ons tot een verklaring was gekomeC begon er meer licht in de zaak te komen. Toen ik maar eenmaal wist, dat hy een doen. Ik wou haar de revolver afnemen en haar'f Plnkterton-beambte was. die jacht maakte op koning Victor. ging m’n achterdocht weer terug naar degeen. die dat gevoel het eerst op gewekt had Eën ding begreep ik niet: dat Mrs Revel de gouvernante herkend had. Maar toen bedacht ik, dat dat pas gebeurd was nadat ik haar ver teld had, dat mademoiselle Brun eerst gouver nante by de gravin de Breteuil geweest was. En toen had ze alieen dat gezegd: dat ze nu begreep waarom het gezicht van de vrouw aan de winnende hand. Maar aoodra-lk hem laat zakken, dan moet ieder zorgen dat hy de beenen neemt. Want dan is het niet pluis.' Zoo werd afgesproken en de mug. die alles afgeluisterd had. vloog zoo vlug hy kon naai het Winterkoninkje om alles - te vertellen. „Ha. ha!” zei het Winterkoninkje. De veldslag begon. Bom-bom-bóm-bom. Stampend en brieschend, brullend en. daverend kwam het leger der viervoeters nader. De boomstammen trilden, de struiken werden plat getrapt en de lucht hing vol geweld. Van den anderen kant kwamen de gevleugel de legioenen. Kryschend en gillend. Het werd een verwoed gevecht. De viervoeters beten en sloegen, krabden en brulden en de vogels hakten en pikten cn sloe gen met hun vleugels. De legers waren even sterk. Ze weken geen duimbreed voor elkaar. „Steekmug en horzel”, riep het Winterko ninkje door het geweld heen. „Kom hier!” De steegmug en horzel gehoorzaamden. „Jullie gaan naar den vos toe en steekt hem zoo hard mogeiyk in zyn staart," zei het Win terkoninkje. Daar gingen ze al. Ze vlogen over de hoofden der strijders heen en kwamen op den staart van Relntje terecht. „Prik!” De steekmug stak zyn angel in staart. „Oejoe!” schrok Relntje. Tranen schoten in zyn oogen van pyn, maar hy hield zich goed en stak zyn staart flink recht in de lucht. „Prik!” Daar ging de angel van den horzel. Relntje kreeg het er koud van. zyn staart ging even naar beneden van pyn, maar nóg liet hy hem niet heelemaal zakken. „Prlk-prlk,” twee steken tegelyk van de steek mug en den horzel. „Oejoeioei!!" gilde Relntje, draaide zich om en rende met den staart tusschen de beenen het bosch in. De haren vlogen uit zyn pels, zoo hard liep hy. Nelis Nylpaard zag het. En Nardus Neushoorn zag het. En Peter Panter zag het. ..Redde zich wie kan”, schreeuwde Piet Ko nyn en als een wervelwind draaiden allen zich om en stoven het bosch in dat de grond ervan daverde. De oorlog «tas door de vogels gewonnen. Verheugd vlogen het Winterkoninkje en zyn vrouw naar hun paleis terug. „Ziezoo, kinderen,” zelden zy, „nu kunnen jullie weer net zooveel eten als vroeger, want wy hebben den oorlog gewonnen en den vier voeters een flink lesje gegeven.” „Eerst moet de L ter hier geweest zyn en ons vergiffenis vragen, in het byzyn van alle vogels,” riepen de kinderen, „anders eten wy niet". Het Winterkoninkje vloog naar het hol van Bruin. „Bruin, ouwe knorrepot”, riep hy naar bin nen, „als je niet terstond meegaat en myn kin deren vergiffenis vraagt, dan zal myn leger ko men, Je oogen uitpikken en al je beenderen in je iyf kraken.” Bruin,, die in liet gevecht al een blauw oog opgeloopen had, ging haastig mee en vroeg in het byzyn van alle gevleugelde dieren, aan de jonge winterkoninkjes vergiffenis. O, wat werd die arme Bruin uitgelachen. Drie dagen lang durfde hy zich niet meer bulten vertoonen. Drie dagen lang kon hy van schaamte geen hap eten door zyn keel krygen. Drie dagen lang, lag hy te snikken op zyn bgd. By de vogels was het echter feest. Veertien dagen aan een stuk. verlost bees- mug- by- ten je bulten als knikkers. Gevaar voor bloed vergiftiging ook. Men was al begonnen met den verkoop van meubels. Prachtig buffet, bewonderde Janus. Eenig voor een groote kamer. Als zy niet zoo klein behuisd waren, had hy het gekocht. Hy schermde met zyn hand. Daar had je waarachtig die smerige, vermaledyde mug alweer! Laat me met rust, ellendig beest. De afslager riep getallen, keek naar alle kan ten of hy misschien door het opsteken van een hand een teeken kreeg, dat er een hooger bod gedaan werd. „Tweehonderd gulden tweehonderdtien tweehonderdtwintigNiemand meer? Men bood, men joeg de pryzen op. Janus Stolfs had heb weer druk met de mug, die het nu alleen nog op hem gemunt scheen te hebben. En findeiyk. om het dier te ont vluchten. verliet hy de zaal. Dien middag werden hem drie schllderyen en het groot^ buffet thuis bezorgd. „Maar die’ zyn niet voor my," schrok Janus. „Ik heb geen enkel bod gedaan.” - De afslager werd er by gehaald. Deze hield staande dat hy Janus wel degeiyk lederen keer de hand in de hoogte had zien steken, ten tee ken dat hy weer bood. En dat hy aan den secretaris duideiyk den naam van den kooper had opgegeven, waarop Janus geen aanmerking gemaakt had. En aldus was Janus Stolfs door het verjagen van een lastige mug de eigenaar van voorwer pen, waarvoor hy geen plaats en nog minder geld had. A J T A PAMMÉ apdKbiadzyn ingevolge de verwAeringzvoorwaanten tegen Y-* A >4 terenetazice geheMe ongeechikttMM tot wetten deer 7CA bfl een angeval tnel AI sl sF 1N O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkoeringen F t ÖVro" verBes van belde armen, beide beenen M beide oogen F O vlo" doodeUJten afloop AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLUK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Daar heb je den ooigvaar!" Hop! Hop! In hun haast om uit het rytuig te komen, en zich snel onder steenen en u. muizengaten te verstoppen, buitelden de jon gens over elkaar heen, en de oude kikker rolde zelfs pardoes van dgn bok in de sloot. Toch was hy de eërste, die den moed had om naar den ooievaar uit te kyken en toen hy heer langbeen niet zag, schoot het hem te binnen dat alle ooievaars al een maand tevoren naar Egypte vertrokken waren. „Kom te voorschyn, jongens” riep hy, jer is in geen velden of wegen een ooievaar te be kennen.” En daar kwamen met uitpuilende angstoogen en groen van schrik zyn drie neven te voor schyn ■Ita klommen een voor een weer in het - rytuig/ Oom besteeg den bok en voort gtfig het weer, „Maar oom" zei de oudste neef na een poosje „iemand heeft toch geroepen." „Ach wat! Dat zul je gedroomd hebben”, ant woordde oom „schaam je je niet om zoo bang te zyn. „Maar u was toch ookbegon de Jongste. „Wat was ikriep de oude kikker en ny zwol letteriyk van drift, „ik ben heel rustig „Van den bok gevallen." riep Wi-Wi opeens; en oom. die geloofde dat een van zyn neven dat gezegd had, draaide zich woedend om en kwaakte grimmig: „Wie zeet dat?” „Ik", riep Wi-Wi weer. Oom liet de teugels los .en gaf met de vlakke IK»t den eenen neef, die juist zyn bek open had. een draai om de ooren. die er wezen mocht. Het oogenblik. dat hy zich vooroverboog, om die watjekou toe te dienen, benutte Wi-Wi ech ter om hem onverhoeds een slag op den neus te geven. „Daar heb je er een" riep ze en vloog op. om op veillgen afstand de gevolgen van haar on deugenden streek gade te slaan. Nu, die lieten niet lang op zich wachten. Oom oie niet anders dacht of een%van zyn neven had hem dien stomp gegeven, sloeg de drie dik koppen, waar hy ze raken kon. en die trachtten zoo goed als ’t güig de slagen af te weren. Door al dat gekwaak en lawaai werden de sprinkhanen schichtig. Zy voelden de teugels met meer en sloegen op hol. Holderdebolder, daar ging het over molshoopen en door akker- voren. tot de groene koets tegen een steen botste, en alle vier de kikkers in ‘n wyden boog •in het gras vlogen. En die ondeugende Wi-Wi aan ’t lachen, dat ze er steken van kreeg in haar zy. Kunnen jullie begrijpen, waarom de andere feeën haar gouden lokken schudden, als Wl-Wi er op ultefng?! Pas maar op. dat jullie haar niet op een goeden dag ontmoet, want ze kan kinderen nog beter voor den gek houden dan kikkers. J. R. W. S. LemOine uit. zeggen....” Het laatste woord werd onverstaanbaar ge maakt door een schel fluiten, dat van buiten, van het terras kwam. Anthony sprong van zyn stoel op. Weg was zyn voorgewende noncha lance, zyn houding van niets au sërieux nemen. Zyn oogen schitterden, elke lyn van zyn lichaam sprak van doelbewuste kracht. „Je vraagt me, wie prins Michaël dkn ver moord heeft?" riep hy uit. „Ga mee. dan kun je t zien. Dat fluitje was het signaal, waarop ik heb zitten wachten. De moordenaar van prins Michaël is in de bibliotheek.... nu, op dit oogenblik!” Hy duwde de middelste openslaande deur open en sprong naar bulten. De anderen volg den hem over het terras om het huls heen tot by de deuren van de bibliotheek. By de eerste bleef Anthony staan en duwde, langzaam voorzichtig. De deur draaide, zonder eenig ge luld te maken, naar binnen open. Anthony zocht tastend naar het midden van de zwaar fluweelen gordynen, trok de eene helft open en liet zyn metgezellen het vertrek zien. By de boekenplanken tegen den zywand stond een kleine, donkere gedaante. Haastig werd deeltje na deeltje van z’n plaats gehaald, be keken en weer neergezet. Zoo verdiept was de Indringer in z’n werk, dat hy geen acht sloeg op de geluiden by de deur. Opeens, terwyi het groepje menschen op het terras nog geïnteresseerd naar binnen stond te gluren en tegelyk probeerde om de kleine „’tZal niet gaan, Lemoine," zei Anthony. „Ik ben de laatste paar maanden niet in Amerika geweest. En dat tan ik gemakkeiyk genoeg be- wyzen. Als koning Victor prins Nicolaas geper sonifieerd heeft, ben ik niet koning Victor. Maar weet Je zeker, dat 't een personificatie Was? Dat het niet de man zelf geweest Is?” Rechercheur Battle mengde zich nu ook in het gesprek. „Nee. Mr Cade. De man was een bedrieger. Dat staat vast.” „Ik zal je niet tegenspreken, Battle,” zei Anthony. ,jy hebt de eigenaardige gewoonte om t altyd aan het rechte eind te hebben. Maar staat het ook vast, dat prins Nicolaas toentertyd in den Congo overleden is?" Battle keek hem scherp aan. „Nee. dat staat niet vast. Ik zou er ten minste geen eed op willen doen. Maar t wordt •Igemeen als ee» feit aangenomen." ..Verstandig mensch, die je bent. Hoe luidt Je motto ook weer? Den vrijen teugel laten, «Bet? Dat heb ik van je geleerd. Ik heb mon- Toen Liesje vyf jaar werd. kreeg ze van haar oom en tante zoo’n pop van celluloid, die je in het bad ondea kan dompelen, «onder dat ze zinkt, maar ze was er niet erg biy mee; ze had liever een wollen peklngees gehad, die „kief, kief" zegt, als je op haar buik drukt. Ook haar dikke, bruine teddybeer keek lee- lyk op zyn neus, want Liesje had hem beloofd, dat hy met de peklngees, die zy stellig dacht te krygen, mocht spelen, en hy gromde tegen de pop van celluloid: „Ga weg. jyi Je bent niet echt. Je hei® geen zaagselbloed, naar ja bent- hol vaa binnen.” J,e vond net erg, dat de teddybeer, haar beste vriend, zoo gromde. Al veréfond ze ook niet waF-hy tel, ze'begreep wel. dat' h(j te leurgesteld was. en geen vriendschap wou slui ten met de pop. Daarom nam ze dien middag de pop mee uit wandelen en gaf haar weg aan een meisje, dat zy om den hoek van de straat tegenkwam. Het meisje was er erg bl|j mee, zoo biy, dat Liesje er van schrok. Wat zouden haar vader en moeder zeggen, als ze den eersten dag al een verjaarscadeau had weggegeven?! Misschien zouden ze de teleurstelling van haar teddybeer ook niet begrijpen, en boos op hem worden. En by de gedachte, dat haar vriendje knor ren zou krygen, om iets wat zy gedaan had, begon Liesje tranen met tuiten te huilen. En zoo vond vader, die juist van kantoor kwam, met een groot pak onder zhn arm. haar op de onderste trede van de trap zitten. „Wat is er gebeurd?" vroeg hy verschrikt, ..ben Je gevallen?", maar Liesje schudde van neen en begon nog harder te hullen. Eindelijk kwart het hooge woord er toch uit en vertelde zy. dat zy de pop van celluloid weg had gegeven, omdat Bruintje, de teddy, zoo teleurgesteld was geweest. t' En al kon vader, net als ze gedacht had, de teleurstelling van Bruintje niet deelen. moe der en hy hadden toch gemerkt, dat Liesje sip gekeken had. omdat zy geen peklngees ge kregen had. die „kief kief” kon zeggen, en onder het koffiedrinken hadden zy afgespro ken. dat vader er ’s middags een zou gaan koopen. Na die woorden deed vader het groote pak open en daar kwam het pekingeesje uit. Zy droeg een groote strik, de punt van haar rood tongetje stak uit haar bek en zy riep .Jdef- kief". toen Liesje op haar buik drukte. Omdat ze zoo erg gehuild had. deed vader by moeder een goed woord vóór Liesje en er werd niet meer gesproken over de pop van celluloidwant.” zei vader, „nu zyn er twee meisjes biy gemaakt, in plaats van een.” „En een beertje”, zei Liesje. want zy dacht aan Bruintje. het winterkoningpalels naar binnen, zes Jongen in een vuil nest zitten en I zyn neus op. „Zeg eens Nelis,” riep hy naar beneden, ,Je moet me nog eens wat wys maken. Dat vieze nest iykt heelemaal niet op ’n konlnkiyk paleis a? die kinderen zyn ook leelyk. Heelemaal geen koningskinderen.” De Jonge winterkoninkjes hoorden wat de beer tegen Nelis Nylpaard zei. O, wat werden ze boos. „Leeiyke verwaande beer.” schreeuwden zy. J>oe durf je ons zoo te beleedlgen. Wacht maar, daar zul je meer van hooren!” De beer schrok van dit geschreeuw. „Sapperdeboeren,” bromde hy, „wat hebben die beesten een stem. Ik maak maar dat ik weg kom!” Hy ging met Nelis aan den haal en verborg zich in zyn eigen hol. De winterkoning en zyn vrouw kwamen aan gevlogen. „Wat is er toch aan de hand?" vroegen zy verbaasd. „Waarom zetten jullie zoo’n keel •p?" .Jruin de Beer heeft ons beleedigd,” riepen de jonge vogeltjes. „Wy gaan in hongersta king en willen geen eten meer of Bruin moet ons vergiffenis gevraagd hebben.” „Wat heeft hff dan uitgespookt?" vroeg va- dër Winterkoning. „Hy zei dat ons paleis er vies uitzag!” ant-" «oordden de jongen. „En ons zelf vond liy ook leelyk.” ..Zoo, zoo.” zei moeder winterkoning, die haar kinderen de mooiste vond die er maar op de wereld te vinden waren, „ha ha Bruintje Beer Daar zul je voor moeten boeten," „Zoo, zoo,” zei vader Winterkoning, „ha, ha. Bruintje Beer. Vond jy myn paleis vies! Daar zul je van lusten! Stil maar kinderen, ik zal dien ongemanierden beer wel eens leeren!" Hy vloog naar het hol van den beer en riep naar binnen: .Bruin de Beer, kom eens naar buiten!” Met de handen in de zakken en een onver schillig gezicht kwam Bruin naar buiten. „En?” vroeg hy. .Myn kinderen vertellen dat je hen belee digd hebt. En dat je myn paleis smerig noemd hebt. Is dat waar?” .Jawel,” antwoordde Bruin, „dat is zoo, daar neem jk geen woord van terug." „Dan zul je myn kinderen vergiffenis moe ten vragen," zei het winterkoninkje, „en liefst op staanSp voet.” sieur Lemoine den vrijen teugel gelaten. 11 heb zyn beschuldigingen niet ontkend. Maar toch ben ik bang, dat ’t voor hem op een teleurstelling uitloopt. Ik ben namelyk van opinie, dat je altyd een slag om je arm moet houden. En deze llchteiyk onpleizlerige com plicatie heb ik voorzien en daarom heb ik een soort van troef meegebracht. Die troef, of beter, degeen, die de troef vertegenwoordigt, is boven." .Boven?” seerd. ,Ja, hy heeft een paar onaangename dagen doorgemaakt, de arme stakker. Heeft van den een of den ander een leelyken tik op zyn hoofd gekregen. Ik heb ’m verpleegd." De sonore stem van Mr. Isaacstein mengde rich nu in het terzett. „Kunnen wy niet raden, wie dat is?" „Misschien wel,” zei Anthony. „Maar...." Lemoine viel hem opeens fel in de rede. „Dat is alles kletspitaat. Woorden, niets Kan woorden! Op die manier probeer Je me er weer in te laten loopen t Kan zyn, dat je niet in Amerika geweest bent, je bent te glad om zoo- lets te zeggen, als 't niet waar is. Maar dan is er nog iets anders. Moord! Ja. moord! De moord op prins Michaël. Dien nacht, toen jy naar den diamant zocht, ben Je door hem gestoord.” .Lemoine!" de stem van Anthony klonk scherp. „Heeft koning Victor ooit een moord begaan? jy weet, evengoed als ik. neen, beter!.... dat hy niemand ooit lichamelyk let sel toegebracht heeft.” „Maar wie heeft hem dan vermoord?” riep De zaklantaarn viel op den grond en schakelde door den val uit. Het volgende oogenblik was het vertrek vol van de geluiden van de heftige worsteling, die by de boeken kast plaats had. Lord Caterham drong naar binnen, zocht tastend naar den schakelaar, vond het knopje en draaide het licht aan. Vóór de boekenkast waren twee gedaanten als wilde dieren aan het vechten Vóór er echter iemand tusschenbeide kon komen, was het einde er al. De korte scherpe knal van een schot uit een revolver weerklonk en de kleinste van de twee gedaanten viel. De andere sprong op en keerde zich naar hen toe. Het was Boris, een Boris met een doodsbleek gezicht en oogen die gloeiden van haat. Put kracht uit APPELSTROOP

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1939 | | pagina 3