Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 5.
Zondag 1 Mei 1892.
Ie Jaargang.
NIET ZUCHTEN.
FEUILLETON.
AL TE GEHOORZAAM.
(Een grap uil den Militairen Stand.)
NIEUWE»
LAMliËBIJKEK IIIIItH
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden SO ct., franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. H. KEIZER.
BUREEL:
IVoordscharwoude.
PRIJS DER ADYERTENTIËN:
Yan 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
't Is een heel gewoon verschijnsel, dat het weêr
een machtigen invloed oefent op onze stem
ming, vooral wanneer men het van den veld
arbeid hebben moet.
Hoe lang hebben we nu al niet op de Lente
gewacht! Doch het schijnt dat zij maar niet
komt, tegen gehouden als zij wordt door
de vele scherpe winden; overblijfsel altemaal
van den winter, die zeker nog niet lang ge
noeg geheerscht heeft. Het is of hij den strijd
tegen de lente opnieuw aangebonden heeft,
om daarmede te kennen te geven, hoe sterk
hij is; hoe hij zich niet laat dwingen. Wel is
waar zien we teekenen van vernieuwd en
verjongd leven, hier en daar sporen van de
uit haren winterslaap ontwakende natuur,
ons uitnoodigende als't ware de velden te gaan
bewerken; in de hoop, dat zij weer wit van
den oogst mogen worden. Maar, ochdaar waaien
de koude noordewinden weer, het zonlicht
wordt verduisterd door donkere regenwolken en
de zoete hoop van daar straks slaat over tot
wanhoop. We zuchten: „het licht wil niet
dagen," angstig vragende: „wanneer zullen de
nevelen voor goed opgetrokken zijn, en de
lente, de lachende lente het aardrijk weder
versieren?"
Zoo keert men van den akker dag in dag
uit huiswaarts. Men wil werken, maar kan
niet. Geen wonder dat dat invloed oefent op
onze stemming.
Wij moeten de dingen echter niet beoor-
deelen naar hetgeen zij schijnen, maar naar
hetgeen zij in werkelijkheid zijn.
En dan geloof ik, dat wij reden hebben om
ons te verblijden, wanneer wij slechts letten op het
goede, dat wij ongetwijfeld in deze dagen kun
nen waarnemen. Wanneer de natuur toch be
gint te ontwaken, dan weten wij ook, dat zij
zich eenmaal, geheel ontwaakt, aan ons zal
vertoonen, als de lieve bruid, sierlijk uitge
dost. Nu ik de kastanjeboomen in knop zie,
vertrouw ik, dat zij 't verder zullen brengen,
en dat zij daar wel weer voor ons zullen staan,
prijkende met hun bladerendos. Al hoor ik den
koekoek nog niet, ik heb toch den ooievaar
gezien, en dat is mij een waarborg dat de
koekoek zich ook wel weer zal laten hooren.
Dat alles moet de hoop op betere dagen ver
sterken. Komen zullen zij ook, die heer
lijke lentedagen, waarop ouden en jongen zich
naar de velden zullen begeven, en het al be
drijvigheid zal zijn, waar men ook henen ziet.
Komen zal hij, die gouden tijd, waarin de na
tuur ons weer een en ander van haren overvloed
zal schenken. Dan zijn de nevelen opgetrok
ken, opgetrokken voor goed. Mogen ze dan
ook opgetrokken zijn in ons hart, want, wat
geeft het, of de werkelijkheid, die ons om
ringt al schoon is, als wij zwaartillend en
zwartgallig zijn. Goed beschouwd toch oefent
het weder niet zoo zeer invloed op onze stem
ming, maar wij met onze sombere stemming,
met onzen ontevreden blik, wij oefenen invloed
op het weder. Het hangt er toch immers
véél, zeer véél van af, van welken kant men
de dingen beziet! Wij hebben er slechts
voor te zorgen, dat het lente wordt in ons
hart; dat de booze buien, die zoo menigmaal
hangen over ons huis, optrekken. Er zou wat
meer opgewektheid, wat meer vertrouwen zijn
op de macht van het goede. Laat ons de pre
diking van de natuur in deze dagen verstaan
en dan kan 't niet anders of zij zal ons aan
sporen tot nauwgezetheid, tot onverdroten
ijver. En mochten er dan zijn, die in tranen
gezaaid hebben, zij zullen eenmaal juichend
maaienHet zal niet alleen lente, maar ook
weer zomer worden.
Z.-S.
L.
RURGEMEESTER en WETHOUDERS van NOORD
SCHARWOUDE
Gezien de beschikkingen van den heer Commissaris
der Koningin in de provincie Noord-Holland van 11
April 1892 5e Afdeeling ns. 113/3497 en 113/3498 (Prov.
bl. ns. 20 en 21) houdende bepaling van den tyd der
uitgifte van de verklaringen van aangifte voor de
Personeele belasting en het Recht van Patent over den
dienst van 1892/93 en art. 30, 2, le zinsnede der wet
van 29 Maart 1833 (Staatsblad No. 4);
Maken aan de ingezetenen dezer gemeente, onder
herinnering aan de wet van 9 April 1869 (Staatsblad
No. 59) en in het bijzonder aan art. 7, bekend, dat:
de ontvanger der directe belastingen alhier, aan hunne
woningen, te beginnen met den 6 Mei aanstaande, zal
doen bezorgen een inschrijvingsbiljet, inhoudende eene
korte scherts van de grondslagen der voornoemde be
lasting, zijnde:
1 o. De huurwaarde, 2o. deuren en vensters, 3o. haard
steden, 4o. het mobilair, 5o. dienst- en werkboden, 6o.
paarden, waarbij aan ieder ingezeten de noodige vra
gen ter beantwoording worden voorgesteld en dat in
gevuld van wege den Ontvanger wordt teruggehaald,
te beginnen den 19 dier maand.
Dat zy, die bij het bezorgen of bij het terughalen
der biljetten mochten zijn overgeslagen, zich in geen
geval kunnen beroepen op zoodanig verzuim- maar
integendeel gehouden zijn om de vereischte en behoor
lijk ingevulde verklaring vóór of uiterlijk op 24 Mei
eerstkomende intedienen ten kantore des Ontvangers,
waar de biljetten ter invulling steeds verkrijgbaar
zyn.
Dat ieder gehouden is, de aangifte te onderteekenen
en ingeval iemand niet kan schrijven, te doen invul
len in tegenwoordigheid van een derden persoon, die
de aangifte na voorlezing met den Ontvanger of zijn
gemachtigde zal ouderteekenen.
Zy verwittigen voorts, dat als tegenschatters inge
volge bovenstaand wetsartikel zijn benoemd: Cornells
Opperdoes en Cornells Brinkman.
Dat de bevolking dezer gemeente, voor zooveel zy
tot maatstaf van sommige grondslagen der belasting
dienen moet, bedraagt een getal van 956 personen, en
dat
bezwaarschriften tegen de belasting op het Perso
neel en die op het Patent, ingevolge art. 1 der wet
van 4 April 1870 (Staatsblad No. 60), aan Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland te behooren worden ingediend
onder overlegging van een dubbel van het aanslag
biljet (tegen betaling van 5 centen bij den Ontvanger
verkrijgbaar), binnen drie maanden na den dag der
afkondiging van het kohier waarop de aanslag voor
komt.
Burgemeester en Wethouders vermanen de ingeze
tenen, om met de meeste nauwkeurigheid binnen den
bepaalden termijn hunne inschrijvingsbiljetten inte-
vullen, ter bevordering van den geregelden afloop der
beschrijving en ter voorkoming van de toepassing der
boeten en straffen, tegen valscheid en onnauwkeurig
heid der invulling vastgesteld.
Noordscharwoude, 28 April 1892.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
C. KROON.
De Secretaris, a. i.,
K. SLOTEMAKER.
L. S.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Oud
karspel
Gezien de beschikking enz. enz., geheel als boven
voor Noordscharwoude, doch aldaar als tegenschatters
zyn benoemd Jan Butter en I». Eecen l'z., terwijl de
bevolking 1473 bedraagt.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. KROON.
De Secretaris,
P. EECEN Pz.
L. S.
Gemengd Nieuws.
De gemeenteraad van KROMMENIE heeft
met algemeene stemmen besloten tusschen 30
April en 1 Mei de klok twintig minuten te doen
stilstaan, ten einde den tijd te regelen naar het
spoorweg- en telegraafkantoor.
De „walviseh," welke thans te SCHEVE-
NINGEN in aanbouw is, heeft een lengte van
40 Meter of 21/2 maal de lengte van het exem
plaar, dat te Amsterdam te zien was. Het hoog
ste punt van den rug is 10y2 M. van den grond.
In den bek kunnen zich gemakkelijk 100 per
sonen bewegen en het overge gedeelte van het
dier 300 personen op comfortable wijze een plaats
vinden.
Zoowel het inwendige van den walviseh als het
omringende terrein, als tuin ingericht, zal elec-
trisch verlicht worden.
Naast den walviseh is een belvédère gebouwd,
vanwaar men een schoon zeegezicht te genieten
heeft.
III.
»Maar als hij nu eens vroeger losgaat, wijl hij
meent, dat het reeds zeven uur is?"
»Ja, dat is ook waar!" knikte de boer toestem
mend.
»Jij moet naar den burgemeester gaan, Toon
die moet je helpen!"
»Nu, dan ga ik naar den burgemeester", ant
woordde de boer, die het natuurlijk ook thans met
zijne vrouw eens was.
»Maar als nu die razende kerel intusschen los
gaat," zei de vrouw, terwijl zij angstig hare blik
ken liet rondweiden, »wat dan?"
»Ja, dat kon ook gebeuren!" oordeelde de boer
met een bedenkelijk gezicht.
»Weet je wat, schuif hem in de schuur!" riep
de boerin plotseling uit, als door eene plotselinge
ingeviug getroffen, »o, schuif hem in de schuur!"
Warempel, dat is goed bedacht!" riep de boer
verheugd uit, en ijlde op zijne paarden toe, die nog
voor den wagen gespannen stonden. De deur eener
ledige schuur stond geopendboer |en boerin grepen
ieder een der paarden bij den teugel, en de wagen
kwam opnieuw in beweging.
«Heere jeminé, gaat het dan al weer verder riep
Lehmann verschrikt, die in zijnen wagen alleen naar
boven het uitzicht vrij had en verder niet kon zien
wat rondom hem gebeurde. »We zijn immers reeds
thuis, waar wilt ge nu verder heen?"
De boer en de boerin gaven geen antwoord. De
wagen reed met eenen zwaai naar de schuur, zij
schoven hem achterwaarts naar binnen, de boer
maakte de strengen en den dissel los en bracht de
paarden naar buiten. Lehmann, die vol onrust had
afgewacht, waarop dit eigenlijk zou uitloopen, be
greep eerst wat er plaats had, toen de dubbele
schuurdeur plotseling dichtgeslagen werd en diepe
duisternis hem omgaf. Hij schreeuwde, hij vloekte,
hij protesteerde, doch de schuurdeur bleef gesloten,
de dikke houten grendel, een ding als eene balk,
werd er voorgeschoven, en boer en boerin liepen
naar den burgemeester. Deze was op dat oogen-
blik niet tehuis. Men moest dus wachten en had
ruimschoots den tijd, om het buitengewone nieuws
aan de dorpsgenooten mede te deelen.
Het gansche dorp geraakte in opschudding; de
zoon en de dienstmeid van het echtpaar werden
door het vreeselijk voorval van het veld naar huis
geroepen; men verzamelde zich rondom de woning
van den boer en belegerde Lehmann in de schuur
met knuppels, hooivorken en bleeke gezichten. Hij
raasde, schold en woedde daarbinnen, greep alles
aan wat los en vast was, om het tegen de schuur
deur te slingeren, en hoe meer geweld h\j van bin
nen maakte, des te steviger barrikadeerde men de
deur aan de buitenzijde, des te krampachtiger om
klemden de handen de gereed gehouden wapenen
en des te dreigender ging het van mond tot mond:
»Nu is hij toch heelemaal dol!"
Met de invallende duisternis keerde de burge
meester huiswaarts en ontving hij het bericht. De
man stond als verstijfd van schrik. Een waanzinnig
soldaat, gewapend, in razernij gevangen en thans
in eene schuur opgesloten dat was toch iets
vreeselijks, iets ongehoords! Hij wilde terstond naai
de stad reizen om adsistentie te halenhet was twee
uren ver, doch wat kon er in dien tusschentijd niet
gebeurenHij beval aan het gansche dorp de grootste
waakzaamheid in bewaring van den gevangene, be
steeg zijn beste werkpaard, en draafde stadswaarts
om dep landraad te spreken.
De landraad, dien hij tehuis trof, had wel is waar
nog geen bericht ontvangen van de desertie van den
fuselier Lehmann, doch een waanzinnige soldaat,
die daarbij nog gewapend was, het geval kwam
hem belangrijk genoeg voor, om zulk een persoon
niet gedurende een ganschen nacht aan de zorg
van eenen hoop boeren en de zekerheid eener oude
schuur over te laten. Twee bereden gendarmes wer
den onmiddellijk opgeroepen, om in allerijl erheen
te rijden en den razende goed gekneveld mee te
brengen.
Toen zij in het dorp aankwamen, was Lehmann
verdwenen, heden voor de tweede maalHij was
uit de schuur gebroken. Twee veldwachters uit den
naasten omtrek waren reeds aangekomen, en de
gansche bevolking met hen op de been, om den
vluchteling op te sporen. De beide beredenen galop
peerden dadelijk weg, om aan de vervolging deel
te nemen.
Toen namelijk Lehmann, die geen vriend was van
lichamelijke inspanning, een tijdlang had uitgeraasd,
was hij rustig geworden en had zich in het bewust
zijn zijner onmacht aan zijn noodlot onderworpen.
Nadat hij zoo een geruimen tijd in stilte had zitten
broeden over alle mogelijkheden en onmogelijkhe
den, schoot hem plotseling eene merkwaardig snug
gere gedachte door het hoofd. Hij bemerkte, dat hij
een verschrikkelijken honger had, enjandorie!
als hij honger had, moest het stellig ook zeven uur
zijn, want om zeven uur was hij immers gewoon,
zijn avondeten te verorberen! Ja, naar zijnen hon
ger te oordeelen, kon het wel haast acht uur zijn
en zijne maag ging altijd zoo geregeld als het
beste uurwerk, daarop kon hij zich verlatun! Het
moest alzoo zeven uur zijn, het uur der verlossing
had geslagen hij was vrij als hij tenminste
uit de schuur kon komen!
Hij klom nu behoedzaam van den wagen en
wriggelde aan dfc schuurdeur - die zat vast. Bui
ten weerklonk een wild en gillend gescheeuw, hooi
vorken en dorschvlegels werden door eene woelige
volksmenigte heen en weer gezwaaid, zooals Leh
mann met ontzetting door eene reet van de deur
kon zien. »Nu komt hij!" klonk het als een drei
gende alarmkreet door de lucht en allen zetten zich
in postuur om hem te ontvangen. met schrik
en ontzetting trad Lehmann van de schuurdeur te
rug! Hemel! de menschen daarbuiten waren nog
erger dan de sergeant het scheen wel, dat het
gansche dorp razend was geworden, en het kwam
hem te gevaarlijk voor, zich onder die dolle bende
te wagen. Teleurgesteld en besluiteloos zette hij
zich op den dissel van den wagen neder en deed
niets.
Langzamerhand begon het echter stiller te wor
den; slechts fluisterend bewoog zich de menigte
daar buiten voor de schuur. Andermaal verliep er
eenige tijd, en toen de hemel mag weten hoe
het kwam, misschien door den honger, die met kracht
hem naar buiten trok toen had Lehmann de
eerste snuggere gedachte in zijn leven. Hij besloot
aan de achterzijde van de schuur, waar geen men
schen waren, eenen uitweg te zoeken. Met zijnen
sabel brak hij eene opening in den houten wand,
hetgeen natuurlijk weinig moeite kostte, keek voor
zichtig er door of er zich ook iemand ophield en
ontdekte vóór zieh een eenzamen stillen landweg,