Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 8. Zondag 22 Mei 1892. Ie Jaargang. „2éê is de wereld." FEUILLETON. NIEUWE iS LAHÜEDUKE1 (BUUT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden SO ct-, franco p. post 60 ct. UITGEVER: J. IA. KEIZER. BUREEL: V oordsc lia rwou <1 e PRIJS DER AD VERTE NT IËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer S ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. „Zóó is de wereld". Met die uitdrukking cijferen velen, alles wat groot en goed, waar achtig en verheven is, weg. „Zoo is de wereld". Met die woorden vergoelijken sommige men- schen alles, wat klein en onedel, onwaar en laag is, in huisgezin en maatschappij. „Zóó is de wereld" heet het uit veler mond, telkens, wanneer de leugen zegepraalt over de waarheid, de schijn over de werkelijkheid; telkens, wanneer het eigenbelang en de zelf zucht eéne overwinning behalen op de zelfop offering en de zelfverloochening. „Zoo is de wereld". En daarmede legt men in onzen tijd der stem des gewetens het zwijgen op; be lemmert men elk streven naar alles wat groot en goed is; verzaakt men zijn plicht; geeft men het hoogste en beste prijs, eer en gewe ten; de rust en vrede der ziel. „Zóó is de wereld" en niet zelden voegt men èf üfj'. zoo j~' zal zij wel blijvenmaakt de wereld eens anders dan zij is. De menschen zeggen alzoo bij elk kwaad, waarvan in onzen tijd gerept, bij elke misdaad, die gepleegd wordt en er is zooveel kwaad in de wereld, en er zijn zoovele schandalen „Zóó is de wereld, gij moet u dat niet al te zeer aantrekken". Maar nu vraag ik „hoe is de wereld dan, als zij zóo is." Ik voor mij zou zeggen „dan is zij afschuwelijk". Want, wat dunkt u van eene maatschappij, die krank is tot stervens toevan een huisgezin vol ge breken? Wat dunkt u van eene samenleving waar lage concurrentie het woord voertwaar gespot wordt met de deugd; waar luide het woord gepredikt wordt: de hrutalen hebben de halve wereld. Wat dunkt u van een gezin, waar de kinderen niet willen en nooit willen, altijd hun eigen dwaas hoofd volgende; waar geen hartelijkheid is, geen toewijding, geen gloed, waardoor de harten kunnen opleven; waar de ouders met elkander twisten, de zuur verdiende penningen op roekelooze wijze ver teerd worden, b. v. aan spel en drank? Men mag mij duizendmaal zeggen„Zóó is de we reld nu eenmaal", maar dan vind ik die we reld verdorven en slecht, en gij? Dan is het noodig, heel noodig, dat wij ons eens de vraag stellen: mag zij zóó blijven? Is het geoorloofd dat er gespot wordt met*' de liefde, met de waarheid, met de gerechtigheid Komt het te pas, dat de 'ouders het kwaad hunner kinde ren door de vingers zien; dat men neemt en geeft, schikt en ploot, dat men anderen uit lacht, waar dezen liever eerlijk blijven, dan op lage wijze zich met een andermans goed verrijken? Ik doe deze vragen met opzet, om dat, in een tijd als den onze met zijn grooten vooruitgang op elk levensgebied, de zedelijk- hïïKt "~bfjna geen vorderingen maakt. Als de menschen dat laatste nu maar gevoelden, mo gelijk dat de wèreld dan beter zou worden, maar neen, zij hebben in dat opzicht niet heel veel gevoel. Men doet zijn best om alles te kennen, behalve zichzelven. Hoogmoed en trots 't zij met alle bescheidenheid gezegd spelen een verbazend groote rol. Deze voeden de ontevredenheid ook en vooral onder de lagere standen. Er is weinig of geen eerbied voor vader en moeder; geen eerbied voorden onderwijzer; geen eerbied voor de overheid. Men wil zelf heerschien over alles en allen, maar niet over zichzelven. Men spreekt van vrijheid, doch van een, die niet aan wetten gebonden is. en zoodoende gevaar loopt om te ontaarden in willekeur. „Zóó is de wereld". Treurige wereld! niet waar? Wat zullen wij doen, willen wij haar her vormen? O, velen doen die vraag wellicht niet meer; van meening als ze zijn, dat zij in de zen tijd van zoo buitengewoon groote bescha ving en ontwikkeling niet meer behoeft te worden gedaan. Nu, of een leugenaar een be schaafd, ontwikkeld man genoemd kan wor den; of hoogmoed en trots kenmerken zijn van bijzonder groote ontwikkeling; of wan orde in de gezinnen, gebrek aan toewijding, aan liefde, aarf hartelijkheid beschouwd moe ten worden als gevolgen van beschaving en ontwikkeling, dat wil er bij mij geenszins in. Bovendien laat de wereld zijn, zooals zij is, wij moeten haar hervormen. Dat gaat niet in eens; het.kost veel tijd. In ieder geval is het geen dwaasheid om daaraan mede té wer ken. Want dat het kwade zou zegepralen, wij achten het roof, schandelijke roof. En dan heeft de geschiedenis ons niet menigmaal weten te verhalen van baanbrekende geesten ook en vooral op het gebied der zedelijkheid, hoe deze niét alleen geleefd hebben voor hun tijd,"maar voor eeuwen, wier koninklijke woorden en daden nog altijd de gewetens wakker schudden, en ons tot navolging opwekken? Het komt er op aan, iets van hun ernst bij de vervulling van de levenstaak in ons op te nemen; want ons allen is een taak opgedra gen, hetzij we tot een hoogeren of tot een lageren, of tot geen enkelen stand behooren. Vergeten wij niet, dat wij den naam van men schen dragen aan wier zorgen menschen zijn toevertrouwd. Zal de menschen-wereld beter worden, dat de menschen dan voor elkander leven, door zich aan elkander te geven, zoo als zij zijn in al hun kleinheid en zwakheid en dan elkander te zeggen, waar het op staat. Onze kracht ligt in onze eendracht. Bevorderen wij die eendracht en te zamen zullen wij streven naar hetgeen een mensch van nature lief heeft, en dat is de waarheid, de liefde en de vrede. Z.-S. L. Gremenaxl Nieuws. -De feestviering van „Niedorp's Mannenkoor" te NIEUWE NIEDORP, is uitnemend geslaagd. Eene zeer groote schare vulde des middags om 12 uur het lokaal „Prins Maurits". Na het zingen van de „welkomstgroet" door de feestvierende zangvereeniging, trad Ds. A. C. H. Calkoen op, die in een kort woord herinnerde aan den vertreffenden invloed, dien muziek en vooral zang op der menschen gemoed uitoefent en een hartelijk „welkom" richtte tot de leden van de zangvereenigingen, die aan het concours zouden deelnemen en een woord van hulde en gelukwenscli tot Niedorp's Mannenkoor. Nadat de eerwijn was aangeboden, trokken de zangers op naar het kerkgebouw der Ned. Herv. gemeente, waar generale repetitie gehouden werd. Om 3 uur zag het er op het plein vóór de kerk levendig uit. Daar verdrong zich eene tal rijke menigte voor de gesloten deuren. Eindelijk gingen de deuren open en in zeer korten tijd was het ruime kerkgebouw meer dan vol. De uitvoering door al de zangers van Niedorp's Mannenkoor en de leden der deelnemende ver- eenigingen van 2 koornummers met orgelbege leiding slaagde in één woord uitmuntend. Ook liet orgelconcert was buitengewoon schoon. Tel kens klonken luide toejuichingen ter eere van den heer J. P. Groot, wiens vaardige hand het orgel bespeelde. Des namiddags om 5y2 uur was de kerk niet minder gevuld, toen de wedstrijd zou plaatsheb ben tussehen de verschillende koren. Er is som tijds bepaald indrukwekkend gezongen. Reeds spoedig was men liet er over eens, dat aan de zangvereeniging uit Beemster de hoogste prijs toekwam. De uitnemende voordracht, de beschaafde zang, de volle stemmen, waaronder vooral een tenor aller aandacht trok deed hen op de bekroning aanspraak maken. En toen de uitspraak der jury (bestaande, als reeds gemeld is uit de heeren FRIDWIN. Eene geschiedenis uit de achtste eeuw, 1. De zon zou weldra verdwenen zijn. Aan den rots- achtigen rand van een met dennen begroeide hel ling zat een knaap en zag den dalenden vuurbal met groote oogen na. De toppen van het gebergte teekenden zich scherp tegen den helderen avond hemel af; zelfs ver, zeer ver afgelegen reuzenge- vaarten kwamen dikwijls uit een blauw waas te voorschijn. Overweldigend was de aanblik van de wereld daar beneden! Had dit eenzame menschen- kind er gevoel voor? Een meerle sprong dicht langs hem voorbij, hij scheen het niet te bemerken; in de verte ruischte het in het lage hout alsof een ree zich een weg baande door de struiken; maai de jongeling staarde droomend voor zich uit en zat bewegingloos als een steenen beeld. Slechts de lip pen bewogen zich en verrieden dat er leven in dit lichaam was. In de verte weerklonk een kreet en eenige stee nen vielen langs de helling naar beneden. Naeeni- gen tijd hoorde men dichter bij, in langgerekte tonen, roepen: »Fridwin!" De jongeling, die bij dezen naam ge roepen werd, sprong dadelijk op, hield de handen als een trompet voor den mond en antwoordde met een kreet, die van den borsttoon in de fausset over ging. Daarbij viel een wolfsvel dat hij losjes over de schouders had hangen, op den grond. Slank en schoon was hij, zooals hij daar stond te luisteren, op hot smalle pad langs den rotswand. Hij droeg een linnen kiel en hertenleder om het bovengedeelte der beenen en om zijne kuiten, zijne kniën en voe ten waren bloot en op zijn krullende lokken rustte een muts van ottervel* Weder klonk het: «Fridwin!" Maar nu dichtbij en onder hem. Hij sprong thans tussehen de dennen door, de steile helling af. «Jongen, Fridwin, sta toch stil!" Hoewel midden in zijn vaart, hield Fridwin zich aan een boomstam vast en stond roerloos. «Daar ben ik!" «Ja, daar zijt gij, Den geheelen middag heb ik naar u gezocht, als de herder naar een schaapje". «Vergeef mij, lieve vader". Hij boog zich diep en kuste de linkerhand van defl ouden man. Het was een grijsaard, met een langen baard, en van zulk eene hooge gestalte, dat de jonge man niet veel grooter dan hij was. Terwijl hij zijn bevende hand op het hoofd van zijn jeugdigen metgezel legde, sloeg hij boven hem het teken des kruises. Zijn lang, donker gewaad, met een koord om zijne lende nen te zamen gebonden en zijn tonsuur deden hem kennen als een dienaar des Heeren. «Wij zullen naar het dal gaan, mijn zoon en daar wat rusten, het klimmen valt toch moeilijk als men oud wordt". Weder stamelde Fridwin eenige woor den van verontschuldiging, «Het is al goed, kind, beneden zullen wij pra ten." Terwijl hij met de linkerhand op den jongeling steunde en met de rechter op den langen bergstok daalden zij neder. Toen zij in het dal kwamen be gon het reeds donker te worden. De monnik zette zich bij het beekje neder en Fridwin maakte dienst vaardig zijn grove schoenriemen losdaarna schepte hij een koelen dronk voor hem in zijn bonten muts. «Dank u, mijn kind, zeide de oude en streelde zijn blonde lokken. «Ik heb mij zeer ongerust over u gemaakt, voor 't eerst hebt gij heden avond de vesper niet ingeluid." Fridwin bloosde en zweeg. Hij beefde zoo, dat de monnik het bemerkte, wiens hand nog op het hoofd van den knaap lag. «Wat ontroert u zoo mijn kind". Gij zijt niet zooals gewoonlijk." «De meisjes in het dorp lachen mij uit omdat ik het klokje luid en noemen mij Klokkefried." «Hoe kan u dat hinderen, hare ouders zijn heide nen." «Maar Hildbold voert het zwaard reeds en Mar- kwart beroemt zich op zijn springen over het paard terwijl ik. «De Heer zegt: «Steek het zwaard in de scheede." De toekomstige dienaar des Heeren moet op de zacht moedige ezelin rijden." Toen sprong Fridwin met een wilden kreet op. «Vader, ik kan het niet verdragen." «Onstuimig bloedmompelde de monnik, terwijl hij hoofdschuddend den jongeling beschouwde, die opgewonden heen en weer liep. «Kom bij mij zitten, Fridwin." Fridwin zette zich neder. «Hebben zij u toch verleid, mijn arme jon gen? Verlangt ge naar wapenen en naar een paard Fridwin knikte. «Wat deed gij op de offerrots, mijn zoon?" «Niets, Vader; ik heb zitten uitkijken, naar de zon." «Maar de heidenen offeren daar boven en de booze geesten heerschen er." «Zij kunnen mij niet naderen, daar de Heer met mij is." «Achter den heer sluipt de verleider. Heeft hij u niet gelokt?" Fridwin zweeg. «Hebt gij gebeden?" «Neen." «Dan zal ik het voor u doen, verblinde." En de oude man begon: «Vatar unsar, ther thu bis in himila." Hij bad het onze vader in de taal, die onze voorouders vóór ruim duizend jaar spra ken. Rein en stil klonk zijn stem door den stillen nacht; hij bad luid en vurig. De jongeling vouwde onwillekeurig de handen en bewoog de lippen. Het licht der maan viel door liet gebladerte op de beide mannen; een eigenaardig tooneel. Daarbij ruischte de beek en in de verte klonk het nachtelijk ge schreeuw der dieren in het woud. Eindelijk verbrak Fridwin de stilte. «Wees niet boos op mij, vader." «Hoe zou dat mogelijk zijn; morgen is alles ver geten. Maar laat ons naar huis gaan, het is reeds nacht." Toen bond de jongeling weder de schoenen vast van den monnik. Daarop gingen zij zwijgend langs de bekende wegen door het bosch, die door het maanlicht verhelderd werden, ieder bezig met zijn eigen gedachten. Zij konden zoo ongeveer een uur geloopen heb ben, toen zij weder aan een steilen bergwand kwa men. Een ander zou het zelfs bij dag niet gewaagd hebben, die te beklimmendoch een pad, dat blijk baar door der menschenhand hier was uitgehou wen, voerde in lange, zacht hellende kronkelingen naar boven en met vasten tred vermeden zij beiden iederen boomwortel en iedere rotspunt, zoodat zij in betrekkelijk korten tijd hun doel bereikten. Daar boven versierde een beukenwoud den bergrug, als mede een ruime hut, die van mos was opgebouwd en ingeklemd stond tussehen twee krachtige stam men daarnaast verhief zich een rond steenen al-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1892 | | pagina 1