Nieuwe Langedijker Courant", van Zondag 22 Mei 1892.
Een onderhoud met Keizer Wilhelm.
Kees was een vroeger vriend van den thans ge
trouwden man en een vroegere geliefde van het
jonge vrouwtje. De verloving van deze beiden
had indertijd de vriendschap van de eene en de
liefde van de andere zijde jegens Kees onder
drukt en zij waren als vijanden gescheiden.
Maar heden zalig door het geluk, dat hun ten
deel was gevallen, vergaten zij alles en riepen
beidenKees, Kees, kom hier
En Kees kwam en nam deel aan de feest
vreugde. En hij verzoende zich hartelijk met zijn
vriend en de geliefde van vroeger, dat toen de
feestvreugde ten toppunt was gestegen en de
echtgenoot derhalve in een hoek lag te ronken,
de familieleden en andere gasten tot de ontdek
king kwamen dat Kees en de jong getrouwde
vrouw er van door waren.
Nadat men met heel veel moeite den echtge
noot had wakker gekregen, kalmeerde deze de
opgewonden gemoederen niet weinig door de stille
berusting waarmede hij verklaardestil er van
door laten gaan, ik ben blij dat ze weg is.
Bij deze kalme berusting legde het geheele
gezelschap zich neder, doch niet alzoo de ver
huurder van de zijden japon der vrouw, die zich
verwijderd had.
Deze was de geliefden den volgenden ochtend
al vroeg op het spoor, en eer nog de verlaten
echtgenoot zijn roes had uitgeslapen, zag hij zijn
jong vrouwtje de kamer binnen komen, alsof zij
nog in 't geheel niet weg geweest was.
De verhuurder wachtte even op het pertaaltje
en vertrok daarna met het zijden kleed.
Voor de verkiezing van 3 leden van het
hoofdbestuur der Noord-Hollandsche Vereeniging
Het Witte Kruis wegens de periodieke aftreding
der heeren S. Appel, Dr. C. F. J. Blooker en
J. Breebaart Kz., worden aan de algemeene ver
gadering op 17 Mei a. s. voorgesteld de heeren
Dr. D. Bakker, te BloemendaalG. C. van Ba
len Blanken, te SpanbroekH. F. Bultman, te
Haarlemmermeer; H. de Clercq, te Haarlem;
E. G. Dny vis, te Koog aan de ZaanMr. P. N.
Engelberts, te Zandvoort; Dr. C. A. Gerke, te
Zandvoort; Mr. F. F. Karseboom, %e Alkmaar;
D. van Leyden, te KrommenieH. J. K. van
der Steen, te Spanbroek; Dr. C. W. Vredenberg,
te Koog aan de Zaan; A. C. Wertheim, te Am
sterdam.
Men schrijft aan de Pr. N. Br.Crt. uit
Rosendaal het volgende
In de wachtkamer 2e klasse, trof ik verleden
week drie kinderen aan, twee jongetjes van 9
en 12 jaar en een meisje van 5 jaar oud. Zij
waren fatsoenlijk gekleed en zagen er zindelijk
uit. Niemand zou, deze jeugdige schepsels ziende,
geraden hebben, dat zij reeds zooveel ellende,
zooveel ongelukken en tegenspoed hebben on
dervonden.
Laat ik hun wedervaren, zooals zij dat ver
haalden, in 't kort mededeelen.
Den 16en Augustus vertrok uit Kruiningen
(Zeeland) de familie Blok, een gezin, bestaande
uit man vrouw en vijf kinderen, om in de
Nieuwe wereld hun geluk te beproeven. De be
loften dat in Amerika volop werk en veel geld
was te verdienen, had er hen toe doen besluiten.
De engelsche taal niet machtig, gelukte het met
de weinige spaarcenten die zij hadden, een scha
mel onderkomen te vinden, maargeen
werk. Zij vertrokken naar Rio de Jeneiro (Bra
zilië) en ook daar geen uitkomst ziende, ver
huisden zij naar de stad Santos (Santo). In plaats
van het geluk zou hier de ellende aanvangen.
„Vader", zoo verhaalden de kinderen „kon
na veel smeeken werk krijgen met schepen hel
pen lossen, hij werkte van des morgens vroeg
tot des avonds laat, maar verdiende weinig meer
dan de huishuur, die daar zeer hoog is. Onze
oudste broeder kwam op eene houtzagerij en
moest den ganschen dag planken dragen, terwijl
een der kleinen aan een steenbakkerij eenige
stuivers kon verdienen. Hier werkten zij onder
allerlei slag van volk, die zij niet verstonden.
Doch zij waren tevreden, er was brood in huis.
Op den dag dat vader beter werk zou krijgen
gevoelde moeder zich niet goed, zij werd erg
ziek en de docter verklaarde gele koorts, die
aan dat land eigen is. Zij stierf. Niet lang daarna
werd ook vader door de gevreesde ziekte aan
getast en ook hij bezweek zonder eenige hulp.
Wij waren weezen, zonder eenige redding in
een vreemd land, zonder kennis der taal en der
personen die om ons woonden. Niemand trok
ons lot aan en de ellende werd met den dag
grooter. Doch hiermede was het ongeluk nog
niet ten einde. Onze oudste broer kwam op een
Zaterdagavond met zijn weekgeld, twee gulden
60 cent thuis, en viel doodmoe op de bank, hij
kon ons spreken niet verdragen, murmelde zoo
iets van vader en moeder en ons vroeger thuis
en begon te weenen als een kind. Den heelen
nacht had hij het erg benauwd en ook hij moest
ons na een smartvol lijden van zes dagen ver
laten. Doch de besmetting der gele koorts, die
hier met cholera op een lijn kan staan, ontrukte
ook onze lievelinge, ons jongste zusje, want ook
zij stierf. Vader, moeder; onze oudste broer,
die zeventien jaar oud was, en ons zusje had
den we dus verloren en wij met ons drieën
bleven over. Daar stonden wij in Amerika, zon
der eenige kennis of vriend en zonder geld. Ze
ker ook waren wij van honger en ellende om
gekomen, ware het niet, dat het bestuur der stad
Santos ons treurig wedervaren aan den Neder-
landschen Consul te Rio de Janeiro had bekend
gemaakt.
Als arme landverhuizers en diep ongelukkige
weezen werden wij door de goedheid van dien
consul in staat gesteld, de reis naar ons vader
land, naar Kruiningen, terug te aanvaarden. Den
dag dat wij uit Santos verrrokken, hadden wij
juist 18 maanden in die stad vertoefd, 't Is een
stad, waar zeer veel rijken wonen, maar waar
ook de diepste armoede heerscht, vooral in de
ongezonde wijken. Wij verlieten in ons hart toch
noode de plaats, waar onze goede ouders, broer
en zusje rustten, maar niet in een graf, zooals
bij ons hier, neen, hunne lijken werden in een
put met kalk geworpen. Nooit hebben we meer
kommer en verdriet, meer ellende en ontbering
geleden, dan juist in dat land, waarvan onze
ouders het mooiste hoorden vertellen; zij ge
loofden er aan en deden het om in de wereld
vooruit te komen, 't Is een land, waar de arme
werkman met hard werken slechts den kost kan
verdienen.
Door de zorg van den Nederlandschen consul
zijn wij voor ons vertrek van nieuwe kleeren
en schoenen voorzien en hebben met een pas
van dien heer de reis in 31 dagen, waarvan 28
op zee, van Brazilië naar hier gemaakt. Te
Kruiningen woont onze grootvader, bij wien we
gelukkig mogen komen inwonen."
Aldus bij elkaar genomen het verhaal der
kleinen, die moeielijk hunne tranen konden be
dwingen.
Zij, die nu nog lust gevoelen in de Nieuwe
Wereld hun fortuin te zoeken, mogen eerst wel
eens denken„Is Amerika nog wel het land
van beloften.
Binnenland.
H. M. de Koningin-regentes heeft, op voor
stel van den minister van Binnenlandsche Za
ken, besloten aan het 4e internationale congres
voor de zaak der drankbestrijding dat in Septem
ber a. s. te 's Hage zal gehouden worden, eene
rijkssubsidie van f 1000 te verleenen.
Blijkens een telegram van den Gouver
neur-Generaal van Nederlandsch-Indië, van 14
dezer, wordt de gouvernements-koffie-oogst op
Java voor dit jaar thans geraamd op 492,800
picols.
Men heeft opgemerkt dat op de nieuwe
dubbeltjes het oor van het kopje minstens een
halve oorhoogte te laag zit en dat dit een on
vergeeflijke fout is van den teekenaar, die weten
moet dat bovenkant oor en oog één lijn zijn.
HH. MM. de Koninginnen brachten Maandag
een bezoek aan den groothertog en de groot
hertogin van Baden.
De Koninginnen hebben het oude slot te
Heidelberg bezocht en enkele uren doorgebracht
met de hertogin van Albany en prinses Elisa
beth van Waldeck .en Pyrmont, en zijn daarna
met prinses Elisabeth naar Sand ternggekeerd,
en die voorloopig de gast blijft van de Koningin
Regentes.
Op verzoek van den prins-regent van Beie
ren is het portret der Koningin door Bisschop
afgestaan voor de internationale kunsttentoon
stelling te Munchen.
De heer mr. L. Haffmans komt in het
Venloosch Weekblad bij de bespreking der kies
rechtregeling tot het besluit dat de tijding:
„het ontwerp tot regeling van het kiesrecht is
bij den Raad van State", gelijk staat mef de
tijding: „Over een jaar heeft de Kamer den
salto-mortale gedaan en is ontbonden."
„Dit belet echter de Kamer niet, drie dagen
lang met de meeste kalmte over de jachtwet te
debatteeren, alsof zij zeker ware nog genoeg
tijd van leven te hebben om die naar haren zin
te kunnen wijzigen."
Buitenland.
De koning van Zweden houdt in MONTE
CARLO verblijfzooals men weet is hij incog
nito op reis. Hij vond veel behagen in het ga
deslaan van Wells, die nog steeds hoog speelt
maar meestal verliest, en wiens stelsel, dat o. a.
meebrengt, 16 maal achtereen op rood te zetten,
veel geld kost. Geen enkele bankier van de
Riviera zou Wells dan ook honderd gulden wil
len leenen. Toch komt hij steeds, wanneer hij
geheel geruineerd is, naar het schijnt, den vol
genden dag met pakken duizendfrank-biljetten
terug.
De koning van Zweden tracht ook van tijd
tot tijd de bank te laten springenmet een
vijffrankstuk.
In een vergadering van anarchisten te LON
DEN had een gewoon werkman, zekere Backert,
de kloekheid, van een der tribunes op krasse
wijze tegen de anarchisten los te trekken. Hij
noemde hen, ondanks hunne verontwaardigde
protesten, het uitvaagsel der aarde, die het voor
den werkman bedierven, waarom dezen zich dan
ook moesten vereenigen om hen te verjagen.
Eene in dien geest door Backert voorgestelde
motie werd natuurlijk verworpen, waarop Backert
de aanwezigen taxtte da. diegenen onder hen,
welke voor het vernielen van huizen zijn en het
vermoorden van onschuldige menschen, de vin
gers zouden opsteken, waarop geen der anarchis
ten den moed had dit te doen.
Volgens de National Zeitung is te PE
TERSBURG werderom een samenzwering tegen
het leven van den Czaar ontdekt. Het doel der
nihilisten was het paleis te Gatschina in de lucht
te doen vliegen. Men zegt zelfs dat het geheele
gebouw ondermijnd was. De Peterburgsche poli
tie zou uit Parijs gewaarschuwd zijn, waar men
van alle bizonderheden op de hoogte zou zijn
geweest. Het ingestelde onderzoek zou aan het
licht hebben gebracht, dat men daar juist was
ingelicht. De mijnen strekten zich verscheidene
mijlen om het paleis uit.
Te Petersburg zelf kwamen twee ontploffingen
voor, en wel op de Nicolaibrug. Des ochtends
te 8 uur had de eerste ontploffing plaats, waar
door het plaveisel over 20 meter werd wegge
slingerd. Een voorbijganger werd daarbij in de
rivier geworpen. De man werd gelukkig gered.
Terwijl men bezig was de schade te herstellen,
kwam een nieuwe ontploffing, welke bijna geen
schade aanrichtte.
Russisch recht. In vele landen zit men,
dat bij geschillen over recht van bezit de advo
caten dikwijls aan den besten koop zijn. In Rus
land worden zulke zaken soms met minder om
slag behandeld en kan men het wel buiten ad
vocaten af, maar tot ergernis van de geschilvoe-
rende partijen. Zoo bracht o. a., onlangs een
boer een koehuid ter markt, die een schoenma
ker voor twee en een halven roebel kochtmaar
hij had geen geld bij zich en ging naar huis
om het te halen. Intusscheu deed een ander een
bod van drie roebels. Na een poos te vergeefs
op de terugkomst van den schoenmaker gewacht
te hebben, gaf de boer de huid aan den tweeden
kooper. Ongelukkig kwam op dit oogenblik de
eerste kooper terug en eischte zijn koop op. Er
ontstond twist, die er mede eindigde, dat de zaak
voor een rechter werd gebracht. Deze hoorde de
verklaring van alle drie aan en vroeg toen den
schoenmaker
„Gij hebt de huid het eerst gekocht?" „Ja."
„Voor hoeveel?" „Voor twee en een hal
ven roebel." „Heb je het geld bij je?"
„Ja". «Leg het op de tafel."
Daarop weudde de rechter zich tot den twee
den kooper en zeide
„Gij hebt de huid later gekocht en er voor
betaald?" „Drie roebels". «Heb je de
huid?" «Ja." «Leg die onder de tafel".
Dat deed de man en maakte plaats voor den
boer, dien de rechter nu aansprak:
„Je bekent de huid voor twee en een halven
roebel verkocht te hebben, en toen de kooper
niet dadelijk terugkwam, heb je de huid verkocht
voor drie roebels?" „Ja juist". «Heb
je die drie roebels?" «Ja." «Leg ze op
de tafel".
Dit werd gedaan, en toen deed de rechter uit
spraak: „De schoenmaker had zonder geld niet
mogen koopen. De tweede kooper had niet boven
het bod van een ander, dat aangekomen was,
mogen bieden en de verkooper heeft verkeerd
gedaan, dat hij verkocht aan iemand zonder geld.
En nu, marsch met jelui alle drie!"
En de twistenden werden de deur uitgejaagd
en moesten het geld en de huid als een buiten
kansje voor de justitie achterlaten.
Een correspondent van de „Pall Mali" heeft
toevallig een onderhoud gehad met den duitschen
keizer. De correspondent wandelde in het Grüne-
wald bij Charlottenburg en werd overvallen door
een regenbui. Hij ontdekte een kleine hut, trad
binnen en stak een pijp op. Plotseling hoorde
hij haastige voetstappen en een oogenblik later
trad er een jonkman binnen, die de groen-grijze
kleeding der duitsche houtvesters droeg.
Het scheen dezen niet aangenaam, schrijft de
correspondent, dat er reeds iemand binnen was,
maar hij boog beleefd en ging op een kleinen
afstand van mij zitten. Hij nam een pijp en
zocht tevergeefs in zijn zakken naar een lucifer.
Ik bood hem er een aan en hij zei, terwijl hij
zijn pijp aanstak, in vloeiend Engelsch, zonder
het minste vreemde accent:
„O, gij zijt een Engelschman
„En gij ook?" antwoordde ik.
„O, neen!" zei hij lachend.
„Het is verbazend, hoe goed de duitschers
vreemde talen leeren", riep ik uit.
„Er is ook een groot verschil tusschen onze
scholen en de uwe."
„Ja, dat~is er. Gij bedoelt, dat wij niets lee
ren en gij alles. Maar ik geef toch de voorkeur
aan onze scholen."
„Mag ik vragen waarom?"
„Omdat wij in onze scholen het karakter vor
men en dat doet gij niet. Twee kleine neefjes
van mij zijn op een duitsche school, een Gym
nasium, zooals gij het noemt, maar de arme
stumperts worden tot slaven opgevoed."
„O, niet geheel en al", zei hij.
„Wel, het scheelt toch niet veel. Het doel
van de duitsche scholen schijnt te wezen de
jongens onderdanig te maken en wij maken hen
zelfstandig".
De jonge houtvester zweeg. Na een poosje
zei hij„Er komt verandering".
Meende hij in het weder? Ik keek naar de
lucht en zei„Ja ik hoop, dat de zon begint
te schijnen."
Hij glimlachte.
„Ik hoop het ook; maar ik dacht juist over
eene verandering in ons onderwijs".
„Gij bedoelt de plannen van den jongen
keizer."
„Ja, van den jongen keizer." Hij herhaalde
deze woorden met nadruk.
„Wel, hij tracht zijn best te doen," zei ik.
„Hij is een knappe jonge man en ik stel groot
belang in al wat hij doet."
„Ja, er zijn er genoeg die belang stellen in
hem, maar zij doen het alleen om aanmerkingen
op hem te maken."
„Dat komt er niet op aan. Hij heeft natuur
lijk zijn fouten. Er is een schrijver, die zegt
dat ieder kind is geboren met twee horens,
en dat hij die afslijten moet voordat hij verstan
dig wordt."
„En hij heeft zijn horens nog?"
„Gedeeltelijk zeker wel. In weerwil daarvan
is hij een merkwaardig man. Gelooft gij dat
ook niet?"
„Ik weet het niet"
„Gij moet bedenken wat hij gedaan heeft.
Toen hij op den troon kwam, volgde hij in alles
Bismarck, totdat hij zag, dat Bismarck niets dan
een oude tyran was. En toen zond hij hem
naar huis en poogde hervormingen in te voeren
hervormingen in iederen tak van het open
bare leven. Hij stelde hervormingen voor met
het oog op de scholen, het lezen, de maatschap
pelijke wetgeving
„En daarom noemen zij hem wispelturig!"
„Dat is hij ook. Hij wil alles in eens doen.
Hij denkt dat hij alles beter weet dan een
ander."
„Weineen, dat denkt hij niet."
„Maar men zegt het toch."
„Ja, men zegt zoo veel. Ik geloof, dat de kei
zer blij zou wezen, als men hem met rust liet."
„Maar dat kan slechts als hij aftreedt."
„Aftreden?" vroeg de jonge man op een toon,
alsof die gedachte hem verschrikkelijk voor
kwam.
„Elke staatsman wordt beoordeeld; hij moet
daaraan wennen. Ik zou den keizer aanraden
veel engelsche bladen te lezen."
„Waarom?"
„Hij zou dan over zichzelven veel kunnen
lezen wat gelogen is, maar ook zeer veel wat
waar is."
„Goed. Hij leest ze."
„Men zegt, dat hij boos geworden is op
Punch".
De jonge man lachte. „Gij meent, dat ge
dicht over „Struwelpeter.". Ik zou zeggen,
dat de keizer zulke dingen wel verdagen kan".
„Als hij het nu nog niet kan, dan zal hij het
langzamerhand wel leeren. Ik twijfel niet of hij
wordt een groot man hij heeft het gevoel
van zijn plicht, zoowel tegenover God als tegen
over de menschen. Hij heeft geestkracht en als
hij een weinig bescheiden wordt, dan zal hij
succes hebben op zijn streven. Dat is te
zeggen
De jonkman keek mij aandachtig aan en zei
„Welnu?"
„Als de slechte staat van zijne gezondheid
hem niet tegenwerkt."
Mijn metgezel stond plotseling op. „Dank u,"
zei hij, voor uw welwillend oordeel. Met Gods
hulp wil ik alles ten beste van mijn volk doen.
Ik ben de Duitsche keizer!"
Hij gaf mij de hand en schudde die hartelijk.
„Als gij uw landgenooten spreekt, zeg hun, dat
ik veel van hunne oprechtheid houd. Leben Sie
Wolil
Hij hing zijn geweer over den schouder en
ging heen.
Toen ik bekomen was van mijne verbazing,
zag ik hem recht als een kaars voortwandelen.
Dat was de Duitsche keizer! Die eenvoudige
bescheiden jonge man, God zegene hem. En
niemand wage het in mijne tegenwoordigheid
kwaad van hem te spreken.
Bij gelegenheid der verkiezing op Dinsdag
deed zich te SITTARD de volgende vermake
lijke scène voor.
Een ingezetene, die ook kiezer was, ging voor
eenigen tijd de stad metterwoon verlaten. Al
vorens te vertrekken, begaf hij zich tot een der
candidaten, dien wij X zullen noemen) en ver
zocht hem, wanneer hij zich werkelijk candidaat
stelde, hem alsdan eene circulaire te willen zen
den dan zou hij uit oude kennis en vriendschap
dien dag naar Sittard komen, om voor hem te
stemmen.
De heer X. stelde zich candidaat en zond ook
aan zijn vriend, die hem zulk een bewijs van
achting en genegenheid had komen aanbieden,
een circulaire.
De dag van de verkiezing was daar, en onze
vriend was, als man van woord, present; hij
begaf zich naar het stembureau, vroeg een brief
je, vulde dit in, stak het in de bus en wilde
zich verwijderen.
„A propos vriend," vroeg de voorzitter van
het stembureau, u zult toch zeker op uw vriend
X hebben gestemd, daar ik vernomen heb dat
u daarvoor uitsluitend naar hier zijt gekomen."
„Wis en waarachtig," klonk het antwoord,
„wat denkt u wel van me!"
Ongelukkigerwijs had de vriend van den heer
X. na het invullen van zijn stembriefje dit ge
droogd met een vel vloei, dat op de tafel lag,
en daar stonden duidelijk de namen der tegen
partij van den heer X. te lezende naam echter
Yan zijn vriend, om wien hij opzettelijk naar
Sittard was gekomen, was nergens te vinden.
Toen de voorzitter hem dit toonde, stond hij
beschaamd en verlegen; meer dood dan levend
verliet hij het stembureau onder den uitroep:
Ach jemini! ach jemini! had ik liever 100 frank
verloren
Van zijne vrienden moet men het tegenwoor
dig hebben! (Tijd).