Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 9.
Zondag 29 Mei 1892.
Ie Jaargang.
LENTE.
FEUILLETON.
NIEUWE
LAKEDUkElt (llliin
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Bangelijk
per drie maanden 5>0 et., franco p. post GO ct.
U IT E \r-E R
J. II. KEIZER.
BUREEL:
Nooi'dscliarwoiide.
PRIJS DER AD VERTE NT IËN:
Van 15 regels 30 et., elke regel meer ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Zoo is zij dan eindelijk toch gekomen, de
lieve Lenteen wie zal mij tegenspreken,
wanneer ik beweer, dat zij lachend het aard
rijk versiert. Zij is, zooals van ouds, de lieve
bruid, met bloemen en groen getooid, om na
verloop van tijd moeder te worden, de alvoe-
dende moeder.
Het is nu maar te hopen, waar de natuur
zooveel leven en opgewektheid schenkt, dat
de menschen ook opleven, en wat opgeruim
der zijn dan eenige dagen geleden.
Het is te hopen! Wat heeft de Lente te
beteekenen, wanneer het in ons hart nog
winter is? Wat geeft het of de natuur al is
ontwaakt, en wij zei ven zijn nog niet ontwaakt.
Wat nut heeft het, of het daarbuiten al leeft
en wij zeiven leven nietof de vogel zijn lied
al zingt, en wij zingen niet.?- Wat zal de
Lente zijn voor u en voor mij, wanneer wij
doof blijven voor hare zangen, ongevoelig voor
de poësie, die zij bevat en zoo kwistig ver
spreidt.
Ik doe die vragen met opzet, want er zijn
menschen, in wier hart het nog koud is. Dat
zijn zij, die altijd zuchten en altijd klagen;
die geen oog en hart hebben voor alles wat
goed en liefelijk is, dus ook voor de Lente,
want de Lente is goed en liefelijk. Zoo zijn
er ook menschen, die, waar alles rondom hen
getuigt van leven, niet medeleven, niet opge
wekt zijn uit dien slaap van twijfel, welke
zich van hen had meester gemaakt, toen de
Lente maar niet scheen ter willen komen. Als
men hun zegt, dat zij zich nu moeten ver
heugen, dan komen zij aan met hunhet werd
tijd ook. Nu vraag ik, of zij ook alles op tijd
doenof zij hun leven zoo besteden, dat geen
enkel oogenblik verloren gaat; en bovenal of
zij in elk opzicht mannen van de klok zijn.
Zoo zijn er ook weer die altijd in dezelfde
stemming verkeeren, op welken dag, op wel
ken tijd van het jaar ook. Het is eene stem
ming, die wij onverschilligheid zouden kunnen
noemen, tenminste wanneer onverschilligheid
ook al eene stemming is.
Zulke menschen, wie heeft ze niet ontmoet,
en niet tevens ontdekt, dat er weinig met hen
te redeneeren valt. Waar gij opgeruimd zijt,
zijn zij saaiwaar gij hen tot u wilt trekken,
daar stooten zij af. Zij bezien toch de zaken,
de menschen, het leven geheel anders dan
ieder ander mensch, die werkelijk mensch is,
zij hebben altijd iets aan te merken, behalve
op zich zeivener hapert aan alles wat, maar
aan henzelven hapert niets. Dat zijn die koele,
saaie, drooge menschen van onzen tijd; koel
van hart, saai van geest, droog in merg en
been.
Of zij voor verbetering vatbaar zijn, is te
hopem-Men zegt wel- eensge. moet hen.nemen
zooals zij zijnhet baat niet veel. Het is met
hen aan een doovemans deur geklopt. Het kan
zijn; zij zijn, en dat kan niemand tegenspre
ken, in ieder geval niet zooals zij behooren
te zijn, moeten dus anders, beter worden.
En daarom hoop ik, dat wij allen, wie wij
ook zijn, tot welken stand wij behooren, wel
ken arbeid wij verrichten in die koele, saaie,
drooge harten iets wekken van het vernieuw
de en verjongde leven daarbuiten. En
wie dan nog koud blijft, heeft geen bloed, wie
dan nog niet opgeruimd is, is een zonderling,
in één woord, wie dan nog niet instemt met
den lofzang op de lieve, lachende Lente is geen
mensch en zal nooit een mensch worden, een
mensch met een hart, een| kostelijk, fijnge
voelig hart.
Z.-S. L.
Gemeng-d Nieuws.
Dat de wet op de viascherij op sommige
punten nog onbillijker is dan de patentwet kwam
de vorige week duidelijk uit bij de behandeling
eener strafzaak voor het kantongerecht te HEE
RENVEEN.
De visscher Smit te Joure is houder van een
groote vischacte en mag dus visschen met alle
bij de wet geoorloofd vischtuig. In de maand
April had hij bij zijne woning fuiken staan in
door hem gepacht vischwater, die noodig opge
haald moesten worden.
Hij zelf was ziek en mocht niet buiten ko
men, waarom hij zijn 17-jarigen zoon, houder
van eene acte voor het visschen met schakels,
heenzond, om de fuiken op te halen. Toen deze
daarmede bezig was, verscheen een rijksveld
wachter, die den zoon bekeurde wijl hij geen
acte had voor het visschen met fuiken.
Het O. M. eischte tegen hem 0.50 boete en
betaling van ƒ2.voor de "niet in beslag ge
nomen aalfuiken.
De vader vischt sedert jaren, werd nog nooit
wegens overtreding bekeurd, en deelde mede,
dat zijn zoon nooit de fuiken ophaalde." Nu hij
ziek was moest dat wel. Hij is zooals boven
reeds vermeld is houder der groote vischacte,
hij betaalt dus het hoogste patent.
Wat laat nu de patentwet toe?
Een timmerman is b. v. vader van 4 zoons,
die allen als knechts bij hem werken. Van ver
hooging van patent is dan geen sprake, de va
der betaalt niets meer dan als hij alleen werkt.
De visscherijwet verbiedt, dat bij ziekte van den
vader een zoon de fuiken ophaalt
(E. C.)
De wedstrijden te GRONINGEN op 24
Juni, welke door de Koninginnen zullen worden
bijgewoond, zullen bestaan uit:
a. Eene harddraverij voor Nederl. paarden
(ingespannen) uit de drie noordelijke prov.prij
zen f 3000, f200 en ƒ100;
b. Wedren op de vlakke baan door Nederl.
heerrijders; prijzen 650, f 175 en f 75.
c. Harddraverij voor alio landen en rassen
(ingespannen); prijzen f800, f 250 en 150
d. Wedren over horden door jockey's; prij
zen f 1200, ƒ300 en ƒ200;
e. Harddraverij voor 3-jarige Nederl. paarden;
prijzen ƒ600, ƒ200 en ƒ100;
Jachtrijden door officieren van het Nederl.
leger met twee eindwedloopenprijzen 450 en
ƒ150; prijzen ƒ200 en ƒ100;
q. Groote internationale harddraverijprijzen
ƒ1200, ƒ400 en ƒ200.
Aan de nummers b en e wordt bovendien een
prijs toegevoegd, uitgeloofd door H. M. de Ko
ningin, bestaande in een zilveren voorwerp.
Een mislukte trouwpartij.
Twee jongelui te ROERMOND, die reeds sedert
lang elkander iuuig beminden en eeuwige trouw
hadden gezworen, konden hunne trouwlustighéi l
niet langer bedwingen en besloten de huwelijks
reis samen te wagen. De noodige voorafgaande
formaliteiten werden vervuld, de bruiloft gereed
gemaakt en vrienden en magen werden geïnvi
teerd om de gewichtige gebeurtenis mede te vie
ren en op te luisteren. Donderdagmorgen op het
bepaalde uur trok men in optocht naar het stad
huis om zich door den ainbenaar van den bur-
gergelijken stand officieel in het groote broeder
schap te laten opnemen. Daar aangekomen moest
men echter een oogenblik wachten op de moeder
der bruid die gezegd had dadelijk te zullen na
komen. De bruid was nl. nog geene 30 jaren
oud en de moeder moest dus hare toestemming
tot het huwelijk geven. Men wachtte, doch mama
kwam niet. Reeds vroeger had zij als hare mee
ning te kennen gegeven, dat hare dochter nog
niet moest trouwen en heeft nu werkelijk het
voorgenomen huwelijk weten te verijdelen. Bruid
en bruidegom alsook de getuigen moesten, na
het wachten moede te zijn geworden onverrich-
terzake huiswaarts keeron. Men denke zich de
lange gezichten der hoofdpersonen en de pret der
overige deelnemers van deze mislukte trouw
partij.
Door den landbouwer en handelaar M.
Wijdenes Ivz. te Opperdoes, zijn den 25 Mei
jl. de eerste Opperdoezer aardappelen van dit
jaar van den kouden grond, den heer Commis
saris der Koningin in de provincie Noordholland
aangeboden.
De vereeniging van Burgemeesters en Se
cretarissen in Noordholland bestaat thans uit 64
leden. Eere-Voorzitter is de heer ma. S. A. Yening
Meinesz, burgemeester van Amsterdam. Het be
stuur bestaat voorts uit de lieeren mr. E. A. Jor.
FRIDWIN.
Eene geschiedenis uit de achtste eeuw.
De jongeling voelde onwillekeurig naar de linker
zijde van zijn hals; zijn borst bewoog zich heftig
door zijne zware, hoorbare ademhaling.
»Ik had medelijden met het jongetje. Ik nam
hem op en verzorgde hem, totdat hij gezond werd.
Dat werd hij spoedig want hij was sterk. Toen ik
hem ondervroeg wist hij zich niets te herinneren
als dien dag der verschrikking, toen de burcht be
stormd werd, niets van hetgeen daarvóór gebeurd
was; hij scheen mij drie jaar oud te zijn. Nu ik
hem vijftien jaar verzorgd heb wil hij mij verlaten."
Toen wierp Fridwin zich diep geroerd voor den
monnik neder en kuste zijne handen.
»Fridwin, ik heb u tot een Christen gemaakt.
Kunt gij den Heer niet dienen die mij tot u voerde?"
De jongeling richtte het hoofd op: «Lieve vader,
nu weet ik waarom mij dag en nacht het krijgslied
in de ooren klinkt, mijne voorvaderen zijn mannen
van het zwaard geweest. Laat mij heengaan en hen
opsporen; ik zal den Heer met het zwaard dienen.
«Hen opsporen? Mijn arme jongen, ik heb al
vijftien jaar gezocht en niets gevonden. Zie!" Hij
maakte een riem los dien hij onder zijn kleed, om
den hals droeg. Daaraan hing een vierkant stuk
brons met een rond vlak in het midden dat lager
was dan de omgevende rand, In het midden van
dat vlak rees een figuur op, van overschoone be
werking, dat een zuil of een boomstam voorstelde.
«Dit droeg de vrouw, uit wier armen ik u los
maakte om den hals. Ik heb het velen laten zien,
doch niemand kende het. Het is het uwe van nu af.'"
Fridwin beschouwde het metalen kenteeken op
merkzaam en bond het om den hals. «Dan zal ik
verder zoeken, eerwaarde vader. Ik gevoel mij als
een vischje in het net. O, mocht ik zwemmen in
den stroom der wereld!"
En zuchtend boog hij het hoofd, totdat het op
de knieën van den grijsaard rustte. Deze legde de
handen op zijn blonde lokken en sprak het avond
gebed uit.
Toen de eerste lichtstralen over de toppen der
boomen gleden, richtte Fridwin zich op zijn leger
overeind. Voorzichtig stond hij op, nam boog en pijl
en sloop naar buiten. Aan de deur der hut wendde
hij zich nog eens om en zijn blik rustte langen tijd
op den slapende. «Vergeef het mij, lieve vader, maar
het moet gebeuren!" Hij nam een van de bijlen,
die daar buiten hingen en stak haar in zijn gordel.
Nu knielde hij aandachtig voor het altaar neder.
Hij nam de otterkap af, zijne lippen bewogen zich
zonder geluid te geven. Nog eenmaal zond hij met
de oogen een groet naar de hut, toen stond hij op
en ging met veerkrachtigen tred den berg af.
In den top van een den, bestudeerde een lijster
haar morgenzang toen Fridwin het dorpje in het
dal voorbij ging. Niets bewoog zich daar nog. Hij
bleef een oogenblik staandaarginds woont Waltram.
Ach, als die het wist! Hoe was het ook weer in
het lied
Toen liet hij de gade
Achter en met haar een knaapje.
De vader verliet den zoon en nu verlaat de zoon
den vader. Maar het is mijn vader niet! Niet? Nu
zal de oude man wel wakker zijn en naar hem
zoeken, dien hij vijftien jaar verzorgd heeft. Stil,
weg met die gedachten voorwaarts, Fridwin!
Hij sprong in het elsenhout over de beek, die
langs het dorp stroomt.
Daar klonk een half onderdrukte kreet vlak naast
hem.
Fridwin bleef stil staan en zag rond om zich.
Daar half verscholen achter een olmboom bemerkte
hij een meisje.
«Guntrud, gij
«Wel, Fridwin, wat verschrikt gij mij!"
«Zoo vroeg op!"
«Dat moet wel. Als de man in huis ontbreekt,
komen de vrouwen voor alles op. Onze geiten moeten
eten hebben."
«Hebt gij geen hoop meer dat uw broeder nog
eens terug zal komen!"
«Hij zal niet terug keeren van den krijgstocht,
evenmin als mijn vader. Ook hein hebben de Fran
ken zeker gedood."
«Schrei niet, Guntrud. Ik zal den mannen naar
hem vragen."
«Waar gaat gij dan naar toe?"
«De wereld in, meisje!"
«Gij? De wereld in?"
«Heb ik niet lang genoeg werkeloos thuis gezeten
Strijden wil ik zooals de anderen." Zijne oogen
schitterdenmet onverholen verbazing zag het meisje
hem aan.
«Ik dacht, dat monniken de wapenen niet moch
ten voeren."
«Ik ben geen monnik en ik wil er ook geen
worden."
«Ei, FridwinVeel geluk op reis. En als gij een
draak verslaat, breng mij dan een tand van hem
j mede!"
«Verstaat gij mij, meisje. Ik zeg unog menige
Franken moeder zal door mijn toedoen weenen,
zooals gij het doet om uw vader en uw broeder."
Toornig wendde hij zich om te gaan.
I «Fridwin!" riep hem het meisje na maar hij
wilde niet hooren.
j «Fridwin, blijf toch, het was niet boos gemeend
«Nu, wat is er?"
«Trekt gij tegen de Franken uit, gij zijt zelf een
Frank
«Een Sakser ben ik, van den zelfden stam als gij
«Een Sakser? En gij aanbidt den man, die aan
het kruis hangt?"
i «Vraag mijn vader daarnaar, als gij er belang in
stelt, hij zal het u zeggen."
j Hij ging door maar bleef eensklaps weder staan.
«Guntrud, wilt gij wat voor mij doen
«Waarom niet, Fridwin?"
j «Ga naar hem toe en zeg hem, dat het vischje
I uit het net ontsnapt is maar dat het terug komt.
1 En groet Waltram, den zanger van mij."
«Wilt gij werkelijk heengaan
Fridwin knikte.
«Zult gij nog wel eens aan mij denken?"
«Als ik er tijd voor heb."
«Wacht eens!" Zij ijlde naar de beek, plukte een
paar bloemen en bracht ze hein.
«Daar, FridwinWeet gij hoe het bloempje heet
«Ja, vergeet mij niet!"
«Neein het mede op uw tocht."
Zij zag hem met stralende oogen aan, zoodat hij
zonderling te moede werd. En zonder een woord te