Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 12. Zondag 19 Juni 1892. Ie Jaargang. BERICHT. IMP* (,ie n,('< NIEUWE LAIMDUK0 (MAAT. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Lanöedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: J. TI. KEIZER. BUREEL: loonlsclianvoutlc. PRIJS 1)ER ADVERTENTIÈN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer t» ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. DIlllëTKEOIüLLVG OP DEI HOLLAID§€HEI KPOOKWPO. (Greenwich lijil.) Vertrekuren van al station Noord-Scharwoude. RICH T ING HELDER. GREENWICH TIJD. 6.36* 7.47 11.23 3.06 6.37 9.51 10.59 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* 8.07 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. RICHTING AMSTERDAM. GREENWICH TIJD. 7.30 9.37* AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38* j 7.1 Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. 12.04-}- 1.3! 12.24f 1.5! op (lit liiad alRuiiKTTPii oiilvaiiiien tic in tlit kwartaal nog verschijnende nummers OI&ATI§. Oude grieven. Als de Lente haar intocht heeft gehouden en alles daarbuiten getuigt van vernieuwd en verjongd leven, dan is het de tijd, om de bjj den haard gemaakte reis plannen ten uitvoer te brengen. Men gaat, als de om standigheden het natuurlijk toelaten, op reis; en daar er geen beter tijd om te reizen te bedenken is, zoo houden verschillende vereenigingen en maatschappijen ook in dézen tijd hare jaarvergaderingen. Die jaarvergaderingen, juist omdat het jaarvergade ringen zijn, hebben iets eigenaardigs. Goede bekenden, van wien men een gansch jaar gescheiden was, ziet men weer; of nieuwe banden van vriendschap worden geknoopt. Men hoort mannen van naam, woordvoer ders onzer eeuw. Veel van hen gehoord en gelezen hebbende, hoort men hen dan zei ven; ze staan voor ons op het spreekgestoelte. Dat maakt, ten minste op mij, grooten indrukreden, waarom ik met jaarver gaderingen véél op heb. Ik zeg altijd: Bij die gelegenheden voelt men weer, dat het welzijn van land en volk het dóel is, naar de verwezelijking waarvan een mensch, die zijn vaderland lief heeft, be hoort te strevm. Velen, die wel eens een jaarvergadering hebben bij gewoond, zullen dat met mij eens zijn, maar ook zijn er onder die velen, die zeggen: Het is jammer, dat men, met hetgeen op zulke jaarvergaderingeh besproken wordt zoo weinig rekening houdt. Men geeft raad, goeden raad; men wijst allerlei middelen aan ter bestrijding en bevre diging van de Sociale nooden en behoeften, maar de toepassing 1 Zoo is er over de liefdadigheid al heel wat gezegd en geschreven; de armenzorg, we zouden bijna zeggen, „er is genoeg over geredeneerd"; over onderwijs en alles wat tot dat gebied behoort is menig werkje uit gegeven, maar de toepassing? Om bij dat laatste even te blijven; vragen als: „wat te doen teg§n het groote schoolverzuim Wat te doen om de kinderen tot een bepaalden leeftijd de school te doen bezoeken Wat te doen om het herhalings- onderwijs geregeld te doen bijwonen? zijn aan de orde van den dag. Men klaagt er over, dat in de verschillende gemeenten zelve zoo weinig voor dat alles wordt ge daan. Wat geeft het, of men al lid van deze of gene vereeniging is; en zoodoende bedankt men voor zijn lidmaatschap, meenende, dat men zijn geld nuttiger kan besteden. Ziet daar enkele grieven, die echter volstrekt niet nieuw zijn;Tnïêféhdoel zij zijn oud, heel oud. Het is waar, dat wij leven in een tijd, waarin druk, voor velen misschien wel wat al te druk, vergaderd wordt. Er wordt geredeneerd over alles en alles, tot vervelens toe; en wat wordt er gedaan? Ach, nog zoo weinig. Wij móeten weemoedig worden bij het hooren en zien van zooveel verslapping en verkwij ning op bijna elk levensgebied. Hoe vele toestanden schreien om hervorming, om verbetering. De nood stijgt bij den dag, de .behoeften worden grooter. Wat kan ze bevredigen? Ik houd er niet van, om de we reld zwarter te teekenen, dan zij is; ik heb een af keer van al die zwartgalligen, die nooit kunnen na laten te schelden op veel, ja op alles, maaar wat waar is, moet toch ook gezegd wordener is nog véél, heel véél te doen. Hij, die eenigszins op de hoogte is van zijn tijd; de maatschappelijke nooden van nabij kent, weet dat; is van die waarheid doordrongen. En tqch, moeten wij het juist van de vergaderingen heb ben. Ik zou bijna zeggen: men kan niet te dikwijls bijeenkomen want, wie denkt, dat alles in orde is, dat er genoeg gedaan wordt, komt door het bijwonen van een vergadering tot de overtuiging, dat vele dingen niet zijn, zooals zij behooren te zijii. Daarom en ik herhaal het heb ik met vergaderingen op. Men voelt dan, dat men een taak heeft te vêrvullen in den kring, waar men is geplaatst. Het is nu alleen maar de vraag, of gij die taak vervullen wilt; de vraag, of gij u wilt opmaken om het goede te doen, en dat is iets, wat natuurlijk geheel en al van iLafhangt, en van alleen. Een keer meer of mindéNwergaderen kan geen kwaad, maar het kan wel kwaad, wanneer wjj weigeren gehoor te geven aan de vele roepstemmen, die op zulk een vergadering tot ons komen. Ontzag lijk veel kwaad doen wij in ons huisgezin, in onze maatschappij, wanneer wjj den weg, om ons doel te bereiken, wel kennen, maar niet bewandelen. Men klaagt zoo menigmaal over gebrek aan belangstelling in deze of gene zaak. En er bestaat reden tot die klacht, maar ik vraag: hoe ver reikt ónze belangstel ling, hoever strekt üw en mijn ijver zich uit. Als wij die vraag eens ernstig doen - en ach, dat wij haar wat meer deden dan moeten wij over ons zelve van schaamte blozen. Wij stellen belang in alles, wat onze lusten streelt, onze hartsdochten prikkelt; maar zoodra wü aangespoord worden om het goede te doen7 en dat kan niet zonder zelfopoffering en zelfverloo chening, dan maken wij bezwaren, te veel om op te noemen. Dan zeggen wijWij hebben er niet mede op. Zoo slapen wij in; onze omgeving slaapt in. Wij maken het duister öm ons en in ons. Wat volgt uit dit alles? Dit. De grieven tegen de jaarvergaderingen ingebracht, zijn ongegrond; even ongegrond als het is, om altijd te schimpen op het ministerie en de kamer. Wie grieven heeft, die hebbe ze tegen zich zeiven; die beklage zich zelve uit den grond van zijn hart, dat hij, wel van vele genoot schappen en vereenigingen lid zijnde, toch zoo weinig doet, om de belangen, die die genootschappen en ver eenigingen voorschrijven, te bevorderen in eigen kring. Ieder klage over zijn eigen kwaad. Zyt gij van oor deel, dat het schoolverzuim in onzen tijd groot is, gaat er mede voort, vaders en moe'ers, uwe kinderen trouw ter school te zenden. Oordeelt gij,'dat er op het gebied van armenzorg nog veel gedaan moet wor den, gaat er mede voort, om wèl te doen, in overeen stemming natuurlijk met hetheen gijzelve 'bezit. Me dunkt, dat men op die manier vele leemten aanvult, vele behoeften bevredigt; dat men dan eerst winst doet met hetgeen op de nóg toehouden jaarvergade ringen besproken zal worden. Van een genootschap of maatschappij toch kan men niet alles verwachten. Tien of twaalf personen, die een hoofdbestuur vórmen, kunnen niet alles doen. Wij moeten zeiven aan den arbeid; doen wat we kunnen doen; ieder op zijn gebied, ieder in zijn kring. Niet dat de maatschappij dan volmaakt zal worden; neen, dat niet, maar beter wel, ongetwijfeld beter. Laat ons daarom, in zooverre wjj nog op algemeene vergade ringen zullen verschijnen, de ernstige wenken dan gegeven, ter harte nemen; bedenkende, dat de bloei van eene vereeniging, alleen dan bevorderd kan wor den, wanneer hare leden haar helpen in haar stre ven. En die hulp is niet gelegen in woorden, maar in daden. Hervorming prediken is iets, maar ons zeiven in de allereerste plaats hervormen, dat is alles. Gremengxl Nieuws. Het lammeren vervoer van Texel naar Lei den is weer geëindigd voor dit jaar. Nu alles is afgeloopen. weet men te berekenen, dat er dit jaar voor de lammeren juist f 150.000, dus an derhalve ton gouds minder ontvangen werd dan in 1890. Men vreest dat de oude schapen, die men nu weldra begint af te schepen, ook veel minder zullen gelden dan gewoonlijk. Daarbij komt nog dat de wol een dubbeltje minder op brengst dan verleden jaar. Men berekent dus, dat de veefokkers van het eiland dit jaar onge veer twee ton minder zullen ontvangen dan in 1890 het geval was. De bevolking der prrvincie Noord-Holland bestond op 1 Jan. 1892 uit 416,448 inann. en 444,596 vr., totaal 860,742, tegen 844,433 (407,262 mann. en 436,526 vr.) op 1 Jan. 1891. De bevolking der voornaamste gemeenten op eerstgenoemd tijdstip was: Alkmaar 15,854. Amsterdam 426,914, Edam 6478, Enkhuizen 6475, Haarlem 53,692, Haarlemmermeer 16,559 Helder 23,145, Hilversum 12,978, Hoorn 10,348 Nieuwer-Amstel 27,409, Purmerend 5607, Sloten 7611, Texel 5909, Yelzen 7217, Weesp 5912, Wormerveer 5130, Zaandam 15,357. FEUILLETON. FRIDWIN. Eeue geschiedenis uit de achtste ecnw. 5. De oude ging en keerde na weinige oogenblikken met een ander terug. »Uit den weg!" riep hij en trad met hem voor den hertog. Toen hief hij zijn zwaard op en sloeg ermede tegen een steen, zoodat de vonken in het rond vlogen en paard en ruiter verlicht werden. «Herkent gij hem?" «Groote goden," riep de man eri viel op de knieën. «Hij is het, Widukind, mijn hertog." «En wie zijt gij?" «Wuifing, de zoon van Berno." «Den goden zij dank, dat gij leeft. En ik zag u toch vallen, omringd door Franken?" «Heer, toen ik bijkwam, miste ik twee mijner vingers, daarvoor lieten vier Franken het leven. Toen ik opstond om mijne makkers te zoeken, vond ik slechts dooden en in de verte hoorde ik de juich kreten van den vijand. Langs verborgen paden kwam ik heimelijk in mijn land terug." «En uw vader?" «In Walhalla, hertog! Dood lag hij naast mij. Eenige uitroepen van smart konden de omstanders niet weerhouden. «Nu hadden wij hier bijna den dood gevonden," vervolgde de hertog. «O," antwoordde Wuifing, «dat is de schuld van mijn jongsten broeder. Guntrud, mijne zuster, zond hem, zonder dat ik het wist, uit om saprijke bessen te zoeken voor een verkwikkenden drank, want, heer, doodmoede kwam ik pas twee uur geleden hier. Daar kwam hij ademloos binnen en riep: «Zij komen!" Toen ik hem ondervroeg, hoorde ik den naam Fridwin, waaruit ik opmaakte, dat het Fran ken waren, die er aankwamen. Ik riep hetgeheele dorp bij elkander, vrouwen zoowel als mannen wapenden zich met bijlen en pijlen en de vrouwen wierpen met steenen. O,! Idis, dit was bijna den laatsten dag van uw leven geweest." Een oogenblik hield hij op. «Maar hoe komt het, dat gij al zoo spoedig hier zijt?" Toen riep de hertog. «Fridwin, waar zijt gij, kom, mijn zoon!" Geen antwoord. «Fridwin!" «Ik heb gedaan wat ik doen moest," zoo verbrak Hartmut de stilte, «daar ligt hij." «Maak licht," beval de hertog. «Eu gij, Wuifing, ga vooruit, wij volgen u." Met staal sloegen zij vuur, dat zij opvingen in bosjes gedroogd gras en daarmede ontstaken zij door elkander gevlochten dennen takken. Toen deze vlam vatten zag men Diether met een pijl in den hals, geleund tegen den rots. «Nog een," mompelde Hartmut. «De goden verlaten ons," zeide de hertog. «Niet, zoolang gij bij ons zijt!" riep de oude luid en «heil den hertog!" riepen de wapenbroeders en sloegen de zwaarden tegen elkander. Teen legden zij de beide dooden op hunne speren en gingen langzaam verder den hollen weg af. Midden in het dorp staat een groote linde, daaronder ligt een lange steen. Niet ver van de linde staat een houten ge bouwtje, waarin de weerbare mannen raad houden. En als zij tot een besluit gekomen zijn, gaat de oudste op den steen onder de linde staan en ver kondigt het aan de toehoorders. Heden zijn zij daar weder vereenigd, doch niet bij dag maar te middernacht en niet om te beraad slagen maar om te weeklagen. Aan het boveneinde der tafel zit, doodsbleek, Widukind en dwars voor hem ligt Diether uitgestrekt op een baar. Zij spreken van hem, alsof hij nog levend met hen aanzat en als het zijne beurt is om uit den meehoorn tè drinken, olferen zij aan de goden. Nu en dan ver heft zich een hunner en zingt een lied ter eere van Diether. «Schoon heeft Wuifing gezongen," zegt Wal tram, «maar niemand denkt aan den Christen knaap, die in dienst van den hertog gestorven is. Daarom zing ik het lied, dat hij lief had, toen hij zich nog in het zonlicht mocht verheugen." En met gespannen aandacht luisterden de helden naar het lied van Hildibraud en Hadubrand. Toen Waltram echter besloten had: «Dood lag Hadubrand, Hildi- brand's zoon," stond de hertog op en wendde zijn schreden naar de linde. Uitgestrekt op den steen lag Fridwin daaf, de handen op de borst tezamen gevouwen. Een monnikkleed bedekte hem, een lampje aan den boom bevestigd, verlichtte den doode en een monnik met een witten baard, zat neder bij het lijk en prevelde gebeden als: «Miserere, deus, animi sui." «Wie zijt gij, oude?" vroeg de hertog. «Atgue recipe eum «Antvyoord mij, want evenals gij, treur ik om het verlies van dezen knaap." «Ik ben zijn pleegvader." «Wie waren zijn ouders?" «Ik vond hem op het slagveld. Dit droeg zijne moeder om den hals." De hertog boog zich over de handen van den doode en deinsde met een bewe ging van schrik terug. «Wie is het, krijgsman?" vroeg de grijsaard «De zoon van Ingborg, de Deensche." «En Ingborg?" «Zij was de gemalin van Mördhr, den Noorman, die uit zijn land was verdreven en de broeder mijns blöeds was. Hij bleef in den slag bij den Eresburg." «Daar vond ik het kind." «De goden verlaten ons." En peinzend keerde de hertog terug. Reeds schemerde de morgen, toen de monnik nog altijd zijn miserere deus prevelde en het flikkerende lampje nog steeds die beiden verlichtte. Daar sloop een meisje naderbij en knielde snikkend naast den grijsaard neder. «Wat wilt gij, Guntrud?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1892 | | pagina 1