Weekblad voor LANGEDLIK en Omstreken. N°. 13. Zondag 26 Juni 1892. Ie Jaargang. STORM. FEUILLETON. NOG ALTIJD DE OUDE. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordsciiarwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoube en Br. op Langedijk per drie maanden SO ct., franco p. post 6 O ct. UITGEVER: J. LI. KEI ZEIL B U R E E'L VoonlscSiiirwoutle. PRIJS DER AD VERTENTIËN:"-' Van 15 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. IIB MX NT flt E< J E1, S G «SIS® 1IEÜT IIOIiLA.\I>§€llE.lT SPDOISWÜO. (Greenwich "Vertrelriiren van af station Noord-Scliamvoude. GREENWICH TIJD. RICH 1 7.47 I i HELDER. AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.56* I 8.07 Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Schagen. RICH T I A (i A 1ISTERD A AI. 11.28 8.06 j 6.37 9.51 10.59 GREENWICH TIJD. 6.18* 7.30 9.37* 12.04f 1 .38 3.55 8.16 j 11.43 3.26 6.57 10.11 11.19 AMSTERDAMSCHE TIJD. 6.38* 7.50 j 9.57* 12.24f 1 .58 4.15 8.36 Deze trein rijdt alleen naar Amsterdam, f Deze trein rijdt alleen des Donderdags tot Uitgeest. Wie denkt niet bij het hooren van dat woord aan liet noodweer, dat ons in de bijna ten einde zijnde week overviel! Storm; en ik denk aan de angst, waarin de menschenkinderen zullen hebben verkeerd bij het woeden van den orkaanook en vooral aan de verwoestingen, die er door zullen zijn aange richt. In wat een angst zullen de schepelingen niet hebben verkeerd op die onmetelijke watervlakte Hoe bezorgd zullen de huismoeders niet geweest zijn bij de gedachte aan hunne echtgenooten, die, uren van haar verwijderd, op den grooten oceaan te kampen hadden tegen de woede der elementen Hoe diep weemoedig gestemd zal de landman niet zijn, als hij de verwoesting ziet, die de storm op zijn akkers heeft aangericht; en ik zie ze voor mij in den geest, die ter aarde gebogen halmen, die kort te voren nog zoo statig hunne pluimen verhievenal die veldvruchten, die ons kort te voren schenen toe te roepennog een weinig tijde en ik zal de menschenkinderen weer kunnen voedenhun overvloed verschaffende en nu, voor een groot deel althans, ter neder liggenik denk aan de bloem, die wij met zoo veel zorg gekweekt hadden en die sinds enkele dagen onzen hoi versierde en nu haar blaadjes slap laat hangen, treurende over het onrecht, het schandelijk onrecht haar aangedaan. Storm; ik ken bijna niets, dat verschrikkelij ker is dan dat, èn om de woede, waarmede hij woedt, èn om de verwoestingen, die hij te weeg brengt. Zoo wordt ook het menschelijk leven door storm geteisterd* Ja, veler leven is een bruischende zefe gelijk. Heeft men het zelf nog niet onder vonden, men weet in ieder geval, dat die ver gelijking juist, heel juist is. Vele menschen toch hebben het leven van die droeve zijde leeren kennen. Hoevele stormen zijn er niet gegaan over hun huiselijk geluk! Hoevele bloesems, die niet mochten rijpenhoevele lieven en dierbaren werden een prooi van dien Koning der verschrik king, dien zwarten dood, die weet van sparen noch ontzien. Ik denk aan ouders, wier levens vreugde geheel is ondergegaan, liet hoofd boven de schuimende golven der levenszee niet meer kunnende ophouden, omdat het, eens zoo gezel lig in hunne huiskamer, er nu zoo ledig is. Geen kinderlach wordt meer vernomen, geen vriendelijke kinderstemmen, die vader welkom heeten, wanneer hij huiswaarts keert van den arbeid weerklinken er; het huis is als uitge storven; het huis van blijdschap en geluk is een woning van smart en rouwe geworden. Het is er somber en akelig. Ik denk aan de stormen, die er woeden in het leven van al die teleurgestelden, wier hoop ondergegaan is, die zich geen idealen meer schep pen, de toekomst alzoo donker inzien, nergens uitkomst, nergens licht ziende. En dan die stor men in ons; die stormen van tegenstrijdige ge dachten, en gevoelens, van allerlei hartstochten die oorlogen, die er in het hart gevoerd kun nen worden tusschen lust en plicht. Dat zijn de stormen des levens. Zij richten hunne verwoestingen aan. Zij vergrijzen de ha ren, doorploegen het gelaat, ondermijnen de kracht blusschen het geesteslicht in ons uit. En daar staan wij weerloos tegenover het leven, dat zoo schoon begon en zoo droevig en armzalig eindigt. Men zou hier nog veel meer kunnen zeggen, men zou er folianten mede kunnen vullen, maar men ymoet zich wachten voor alle overdrij ving. Er zijn menschen, die altijd en altijd redeneeren over de vele stormen, die er over hun leven ge woed hebben, over de donkeren wolken die er gekomen zijn over hun huis menschen die van iederen dag een lijdenstekst maken, altijd kla gen, altijd zuchten. En dat moest niet zoo zijn, want een stormachtig leven heeft ook dagen van kalmte en stilte, zoodat de harten weer opleven, het proza wijkt en plaats maakt voor de meest har^verheffende poëzie. Het leven heeft verlies en winst, schade en voordeel. Het komt er op aan, dat te verstaan, goed te verstaan. Wij zou den de winsten van het leven niet kennen, wan neer dat leven niet van tijd tot tijd zijn verliezen had. Wij zouden niet weten, wat geluk was, wanneer wij nooit kennis hadden gemaakt met de smartelijke en bittere levenservaringen. Juist, omdat het verlies van een kind, dat ons boven alles op deze wereld zoo lief en dierbaar is, een ledig in ons hart te weeg brengt, juist daarom schiet het ouderhart ook zoo vol, wanneer de kreten van nieuw leven in de woning zich weer doen hooren, en een jong geborene welkom ge- heeten wordt in 't leven. Mogelijk, dat ge mij toeroept: het papier is geduldig, en dat preeken van u kennen wij al. Goed, roept dat maar, doch, wanneer gij zoo iets nog nooit ondervonden hebt, dan hebt gij bitter weinig kennis van de wereld en het leven. Na lijden komt verblijden, na regen komt zon neschijn. Maar die blijdschap en die zonneschijn zouden ons niet zooveel waard zijn, wanneer het leed en de regen er niet aan waren voorafge gaan. Want hoe verschrikkelijk de storm deze week geweest is, nooit is mij de zon met haar vrien delijk licht zoo dierbaar geweest als op dien mor gen na den storm. Wat volgt nu uit dit alles? dit. De natuur heeft hare stormen, ook en niet minder het men- schelijke leven. Maar dat maakt, dat wij ook elke zonnestraal op prijs stellen, alle vreugde, die het leven ons tocli zoo rijkelijk schenkt, te meer waardeeren. Ten minste zoo behoort het, want geslagen door de machten des levens, we ten wij ons dan ook weer op te richten, arm zijnde zullen wij ons ook rijk gevoelen. Dan hebben wij ons een schat verworven, welke niet van ons kan worden weggenomen. Z.-S. L. Gremenoxl Nieuws. De Schagcrkcriiiis was eenige jaren te rug een van die kermissen, die velen uit de om streken uitlokte tot een kijkje en voornamelijk des Dinsdags druk werd bezocht door jongelui; ook Langedijk bleef niet achter en was er met vrienden en goede kennissen reeds afgesproken dat men gezamenlijk dien Dinsdag zou uitgaan .met de „kar." Was dat voor hun een dag van groote vreugde, voor de oude lui was het een genot, de verschillende paren weder thuis te zien komenmen belegde daarvoor een theemiddagje of een gastdag; ook gebeurde 'twel, dat er bij den heer Berkhout een kraam verrees, uit over tuiging dat zij straks wel bezoek zou krijgen van de terugkeerende kermisvierenden. En zoo gebeurde 'took. Een groot aantal karren, soms wel vijftig of zestig, kwamen in den middag op den Laanderweg aanrijden aan welks einde zij den stal inreden van den heer Berkhout om nog even bij hem „op te steken". Verleden jaar zelfs waren er nog dertig paren aangeland; dit De trein van Parijs over Brussel naar Amsterdam was in Brussel aangekomen. In een der waggons lste klasse zit een jongmensch met 'een zeer knap voorkomen. Hij is blond en heeft een gezonde ge laatskleur, terwijl er over het geheele gelaat iets artistieks ligt. Hij is dan ook artist, kunstenaar in den vollen zin van het woord. En de operagebou wen van Parijs, Weenen, Milaan en Petersburg konden dikwijls de talrijke menigte niet bevatten, die kwam luisteren naar het welluidende gezang van den kunstenaar, die den toch zoo onwelluiden den naam van Frans Smit draagt. Overal gevierd en aangebeden, bijna op de han den gedragen door tal van schoone, edele, rijke dames, had hij echter nooit aan haar wenschen ge hoor gegeven en was steeds de eenvoudige Frans gebleven. Hij ging, nadat hij acht jaar lang, door studie aan het conservatoire te München en enga gementen aan verschillende opera's in de hoofdste den van Europa, van het ouderlijk huis verwijderd was geweest, naar Amsterdam terug, vol verlangen om zijn beide ouders en zusje nu reeds zuster in de armen te drukken. Hij was wel op de hoogte van hun omstandigheden, want hij had trouw brief wisseling gehouden en had zijn belangstelling in zijn familie niet alleen door woorden, maar ook door daden getoond. Zijn zusje had op zijn kosten voor onderwijzeres geleerd en dikwijls had hij zijn vader die een klein kruidenierszaakje had, en wien het niet voor den wind ging. met eenig geld geholpen. Trouwens hij kon het best missen, want de groote sommen, die zijn kunst hem opbracht, verkwistte hij niet, maar hij gebruikte ze gedeeltelijk op de wijze, hierboven aangegeven, of voor een ander deel liet hij ze door zijn vader in soliede ondernemingen steken. Zoo was Frans op weg een kapitalist te worden. Aan het station te Brussel wordt de waggon, waarin hij sedert een paar uren alleen heeft door gebracht, geopend en eenige jonge dames "treden binnen, zetten zich bij een der raampjes, kijken eens rond, zien den zanger en geven elkaar hun verrassing door allerlei sprekende teekens te kennen. Zij hadden te Parijs dien Frans Smit gehoord met zijn onwelluidenden naam en zoo welluidend gezang. Verrukkelijk! Charmant! Enchantant, niet waar? Hoe aardig, met zoo'n beroemd personage, die in aanraking komt met vorsten en vorstinnen en door hen wordt gevierd, te reizen! Hoe gaarne zouden zij met hem een gesprek aanknoopen; wat aardig zou het zijn, met hem over zijn kunst te praten! Een der jonge dametjes trekt eindelijk de stoute schoenen aan en waagt het. hem te vragen, of zij niet het genoegen hadden, kennis te maken met den den bariton van de Parijsche opera, dien zij voor kort zoo heerlijk in «Lakme" hadden hooren zingen Frans beantwoordt deze vraag bevestigend en wel dra is er een gesprek over de kunst aangeknoopt. De dametjes geven doorslaande bewijzen, dat zij niet van geest onbloot zijn en haar aangenaam ge sprek kort Frans de reis. Voor zij het eigenlijk recht weten, spoort de trein Haarlem voorbij, om na een kwartier sporens het station te Amsterdam binnen te stoomen. Frans heeft gedurende het laatste gedeelte van de reis niet meer gesprokenverlan gend kijkt hij uit, of hij aan het station niet een bekend figuur ziet. De trein houdt stil, Frans neemt haastig afscheid van de dames en loopt het perron op. Daar staat een echt burgerjuffrouwtje. Grijze haren omlijsten een lief, oud gezicht, dat recht moeder lijke trekken vertoont, maar die er niettemin op wijzen, dat zij eenmaal een knap meisje moet zijn geweest. Zij was alleen naar het station gegaan, want vader moest in den winkel blijven en Truitje moest naar school. Daarom was zij alleen gegaan, om haar jongen, dien zij in zoovele jaren niet ge zien had en die in de groote, booze wereld had rondgezworven, af te halen. Die wereld had hem wel niet bedorven, want daar was zij n hart te goed voor. Maar toch had ze uit zijn brieven bemerkt, dat zijn begrippen een weinig veranderd waren; hij sprak zoo weinig daarin van den godsdienst waarin hij was opgevoed. Zij heeft een kwartier gewacht, want zij wilde niet te laat komen. Och, we kunnen het u wel zeg gen, twee uur vóór de trein kon aankomen, stond zij al gereed, om vooral niet te laat te komen. Zij verlangde zoo naar haar zoon. Geen wonder als 17-jarig jongeling had hij het huis verlaten, als een man van vijf-en-twintig keert hij terug. Wat zal hij veranderd zijn? Zou ze hem herkennen? De trein houdt stil. Verlangend kijkt moeder uit, maar ze ziet niets. Zou hij niet komen? Op eens voelt zij zich twee armen om den hals slaan en zich kussen op mond en wangen drukken. De twee dames staan dit schouwspel met ver bazing aan te staren. »Wat, is dat zijn moeder?" en zij halen de fijn besneden neusjes op. «Lieve moeder", roept Frans, «herkent u mij niet Het vrouwtje kijkt verbaasd op. Wat! Is die sierlijke mijnheer haar Frans? Zij kan het maar niet begrijpen «Maar, moedertje, kijk me toch eens aan," zegt Frans, die geheel vergeet, dat verscheidene men schen nieuwsgierig naar het tweetal kijken. Eindelijk kijkt moeder hem aan, ziet hem in het schoone mannelijke gelaat en roept dan, terwijl zij hem, den forschen man, naar zich toetrekt: «ja, mijn jongen, nu zie ik het!" «Nou", zegt een kruier, «die mooie meheer -is niks tros, hij wil z'n ouwe vrouw toch nog kennen." »'t Zou ook wat moois zijn, as ie dat niet dee", zegt een ander, »'t is toch z'n bloedeigen moeder." «Nou ja, maar, zie je, er zijn er toch wel, die as

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1892 | | pagina 1